Deel 1: Is het veilig in Amber?

Dat Fillipien bijzonder was, wist ik vanaf de dag dat ik haar vond. Nu heeft ze mijn leven gered en dat van twee anderen. En zijn er nu vele vragen waarop ik nog lang geen antwoord zal krijgen. Ik denk eerder dat er vragen bij gaan komen.

Het begon allemaal zo: ik was wat aan het rondzwerven in het bos achter ons huis, toen ik een groot wit hert zag. Dat was zo bijzonder dat ik het uren lang gevolgd heb tot het ergens bij een open plek kwam om wat te drinken. Het was een prachtig beest, tegelijkertijd besefte ik dat in de verhalen er altijd iets ergs gebeurde in zo’n situatie. En zo ging het ook: toen het hert klaar was met drinken, kwam het naar me toe. Ik deed een stap naar voren om het te begroeten, toen ik iemand vanachter een boom tevoorschijn zag komen en iets op me richtte. Daarna werd alles zwart voor mijn ogen.

Ik kwam bij in een grote kooi in een grote ronde zaal. Fillipien was ver, ver weg. Mijn beschermingsamulet was ook weg, net zoals al mijn spullen trouwens.
Ik ging rechtop zitten om eens goed te kijken. Ik zag dat er 6 kooien hingen in deze zaal en dat er nog drie bezet waren. In een kooi zat een meisje met rossig haar en groene ogen, in een andere aan man die zo te zien ook net pas bij aan het komen was en in een andere kooi lag nog een man bewusteloos.
Eén van de deuren ging open en er kwam iemand binnen in een bruine mantel met gouden rand. Het gezicht bleef verborgen in de kap. De persoon was vrij breed en klein en had smalle handen met een ring aan één van de vingers.
De persoon bleef staan bij de kooi van het meisje met het rossige haar, spoot iets haar kooi in en het meisje ging bewusteloos. Daarna riep hij (hoewel ik niet zeker weet of het een man was. Aan het figuur te zien wel, aan de stem te horen (hoog) zou het een vrouw kunnen zijn) en kwam er een enorm beeld binnen. Dat is de beste omschrijving die ik er voor heb. Later leerde ik dat het een steengolem was. Deze pakte het meisje als een lappenpop uit haar kooi en samen met de man in het bruin gingen ze een andere deur door naar een zaal met een grote ronde tafel…

Ineens herinnerde ik me dat weer. Vannacht had ik gedroomd en liep daarover te mijmeren voordat ik het hert ging volgen. In de droom kwam er een grote ronde tafel voor en het deed me denken aan vervlogen tijden met ridders en echte romantiek….

De deuren gingen weer dicht. De eerder bewusteloze man was blijkbaar bijgekomen en zei iets in oud Grieks. Het duurde even voor ik hem begreep. Zijn naam was Rexenor. Hij wilde weten wie we waren en wat we hier deden. Wat inderdaad een goede vraag was. De andere man was zo te horen een Spanjaard en stelde zich voor als Ronardo. Hij sprak ook Engels, maar op een slordige manier, hij sloeg hele stukken van een zin over.

Toen begon het gegil van het meisje. Het klonk verschrikkelijk, het drong me door merg en been. Er gebeurde daar iets verschrikkelijks. En het gillen stopte abrupt.

Ik bekeek de mozaïekpatronen in de vloer eens goed. Het viel me op dat alles in twaalven was. Er waren ook 12 ramen in de zaal en het zou me niets verwonderen als er ook 12 stoelen aan de ronde tafel waren.

Met Ronardo en Rexenor overlegde ik wat. Ons lot was bezegeld als we niets zouden doen, zoveel was wel duidelijk. Ronardo zei dat zijn ring in een kamer hierachter zou liggen. Nu hij dat zei, voelde ik daar de aanwezigheid van mijn amulet. En ik voelde dat Fillipien nu dichterbij was, op zoek naar mij. Ik probeerde haar te vertellen waar ik was en dat hielp. Eén bonk tegen het raam, nog een keer, maar nu rinkelde het glas. En daar kwam ze naar binnen gevlogen, wat bloed aan haar snavel en poten.
Ze heeft ons allemaal gered. Ik liet haar eerst de ring van Ronardo halen, die daarmee op vreemde wijze de spijlen van zijn kooi door ging branden. Hij gaf een spijl aan Rhexenor, die dat gebruikte als een wig om de spijlen zodanig te verbuigen en te breken dat hij er uit kon. Die man was ongelooflijk sterk. Intussen had ik mijn amulet gekregen en hielp Rhexenor Ronardo en mij uit de kooi te komen. Daarna maakten we dat we in de kamer achter de muur kwamen (heel simpel, Rhexenor ramde de deur en omlijsting door), waar het zwaard van Rhexenor lag.

Op dat moment kwam de persoon met de mantel weer binnen, vergezeld van een golem. Toen de gestalte zag dat we vrij waren, werd er een opdracht aan de golem gegeven in een voor mij onbekende taal. De golem viel ons aan en de gestalte vluchtte. Rhexenor maakte korte metten met de golem en we renden de vluchtende persoon achterna. Helaas werden we nogal dwars gezeten door veel meer van die golems en verloren we de man uit het oog.

Voor Rhexenor waren de Mudders (zo heten die kleigolems) geen enkel probleem. Terwijl hij deze allemaal met een simpele zwaardhouw tot pap sloeg, volgden wij de man tot naar beneden. Uiteindelijk kwamen we aan bij een gang die uitkwam op een spiegel. De man was nergens meer te zien. Ik vermoedde dat die spiegel wel eens als een deur kon dienen, zoals ik wel eens in een verhaal had gelezen. Rhexenor had dit soort gedachten blijkbaar niet, want voor ik het wist had hij er voor gezorgd dat de spiegel aan duizend stukjes lag.

Het leek erop dat de man ontsnapt was. We gingen terug naar de kamer met de ronde tafel. Het was afschuwelijk wat daar gebeurd was. Ik bedoel, ik weet iets van rituelen, ik heb er genoeg over gelezen, maar dit leek nog het meest op een offer ofzo. In het midden van de tafel was een twaalfpuntige ster en het meisje lag aan één punt daarvan, in koelen bloede vermoord met een groot mes.

Fillipien ging voor. Ik verzorgde haar wat, haar verwondingen waren gelukkig al weer dicht aan het trekken. Daarna had ik genoeg moed verzameld om weer verder te kijken.

Het was afschuwelijk. Ze was vermoord met een kristallen getande dolk en het was duidelijk dat ze bij vol bewustzijn was toen dat gebeurde. Ik voelde dat er iets kapot was bij het stuk tafel waar ze lag. Op een ander stuk van de tafel, ook bij een punt van de ster, was een oude bloedvlek te zien. Ook daar was er iets kapot aan de tafel. Ik voelde me ziek, dit was toch buiten alle proporties! Mensonwaardig! En het idee dat mij hetzelfde Lot te wachten stond als we ons niet hadden weten te bevrijden… Nee, niet verder denken.

Vanuit deze kamer was het mogelijk om naar buiten te gaan. De lucht was oranje met rode wolken. Ik voelde me als het ware in een droom, onwezenlijk gewoon. Het landschap was haast vulkanisch te noemen en was niet normaal. Er was geen zon of maan, het rook er raar en ik wist heel ver van huis te zijn. En er was nog iets… het lijk van een jongeman. Hij had bekende trekken, leek op een soort iemand die ik wel eens had ontmoet. De jongend droeg zeer ouderwetse kleding, van een paar honderd jaar geleden.

De lijken moesten begraven worden, zoveel was zeker. Peinzend liep ik weer naar binnen en ging aan dat stuk tafel zitten waar ik een band mee voelde. Alsof ik thuis was. Ronardo had dat ook, zei hij, maar bij een ander stuk van de tafel. Hij vertelde wat vreemde dingen, over een land dat Nederland heette en daar was hij ooit geweest door simpel door een deur te stappen. Terug ging blijkbaar niet, want hij moest daarvoor speciaal een koets huren (die hij trouwens ‘car’ noemde). Die koetsen waren ook iets bijzonders, want ze hadden geen paarden nodig of andere dieren om te rijden.
Rhexenor kwam binnen stappen, handen vol met eten dat hij beneden moet hebben gevonden en een mond vol. Hij ging aan zijn stuk van de tafel zitten, maar zonder dat hij daar een gevoel bij had.
Ik besprak met hen het idee om de lijken te begraven. Rhexenor vond het vreemd, dood was dood volgens hem. Ik vroeg me af wat er met zijn socialisatie aan de hand was. Ronardo was bereid te helpen. We vonden een paar dekenkisten beneden in de gastenkamers die voor dat doel geschikt waren. We begroeven hen daarin in de tuin en ik droeg daarbij een begrafenisvers op.

Er lagen nog meer spullen in die ene kamer. Een roze papier met een portretje erop van het meisje. Heather Greyam bleek ze te heten en ze kwam uit de Nieuwe Wereld. Ik vond het een raar stuk papier, volgens Ronardo was dit een rijbewijs die men nodig had om in die ‘cars’ te mogen rijden, anders gebeurden er ongelukken. Oh ja. Ik vond het fantastisch, met papiertjes geen ongelukken meer, tot Ronardo zei dat er ondanks die bewijsjes nog steeds veel ongelukken waren.
Er lag ook een rapier, een zilveren die heel persoonlijk leek te zijn. Ik ging terug naar de tuin en legde hem bij de jongen in de kist.

Een ander interessant voorwerp was een kaart. Het zag er uit als een speelkaart, maar de uitvoering ervan was heel bijzonder. Het was een metalen kaart met achterop een springende eenhoorn en op de voorkant stond de afbeelding van een kabouter. De kaart voelde koel aan. Rhexenor zei dat het een fantastisch wapen was en wilde de kaart in zijn zak stoppen. Gelukkig wisten we dat te voorkomen.

Ik keek de kabouter in de ogen, hoorde een soort gegiechel en een stem die zei: “Geef eens een hand!” Ik deed dat en tot mijn verbazing stapte de kabouter uit de kaart! Het was een oud kaboutertje dat ons één voor één van het hoofd tot de voeten grondig bekeek. Hij vroeg aan Rhexenor wie hij was en van wie hij er eentje was. De namen die Rhexenor echter noemde, kwamen hem niet bekend voor. Hij kneep hem eens en knikte toen. Net wat hij dacht, zei hij. Ronardo ging zo ongeveer een zelfde behandeling. Diens ouders waren omgekomen bij zo’n car ongeluk (ondanks rijbewijs) en de kabouter geloofde dat niet helemaal.
Van mij wilde hij ook weten wie mijn ouders waren. Ook hun namen kwamen hem niet bekend voor. Hij kneep me en zei dat hij het al wist.

Vreemd? Ja en nee. Alles was zo anders dan anders, inmiddels verbaasde ik me nergens meer over. Ik leek in niets op mijn vader, wel wat op mijn moeder. Nooit over nagedacht eerder, maar zo in gesprek met de kabouter wist ik ineens zeker dat één van mijn ouders, waarschijnlijk mijn vader dus, iemand was die ik nog niet kende. En ik was niet eens geschokt, alleen maar nieuwsgierig.
Ik mocht de kabouter wel. Zeker toen ik zag dat hij vol respect Fillipien begroette: “Leuk U weer te ontmoeten.”
Antwoorden? Nee, die kreeg ik niet van deze kabouter. Een paar misschien, over deze omgeving, maar niets over mij persoonlijk. Maar mijn nieuwsgierigheid was aangewakkerd en daarom ging ik ook in op zijn voorstel om hem te volgen naar een wereld die Amber heette en waar volgens zijn zeggen onze eigenlijke ouders ook regelmatig zouden langskomen.

Deze plaats was het centrum van de twaalf werelden. De tafel was nu gedeeltelijk kapot. Het bloed van ons soort mensen had een bepaalde macht. Door die twee jongelui te vermoorden, had onze aanvaller macht gekregen over twee van de twaalf werelden. De kabouter deed er onverschillig over, zoiets gebeurde continu, zei hij.

Met een gloeiende staaf werden alle kooien vernietigd. De twaalf nissen die we eerder boven hadden gezien, waren de weg terug naar de wereld waar we vandaan kwamen. We mochten terug, maar hij wilde ons eventueel ook mee nemen naar Amber.

“Is het veilig in Amber?” vroeg Ronardo.

Nadat de kabouter bijgekomen was van een heuse lachstuip, tekende hij met krijt een deur en opende deze. Wij gingen achter hem aan.

No comments: