Afgeschermd tegen Patroon, Logrus en Troef

“Ik ben nu in meerdere woningen geweest van jou,” zei ik, terwijl ik nog eens rond keek in de sfeervolle woonkeuken. “Heb je ook zoiets als een vaste woning?”
“Niet echt vast. Maar ik heb er een aantal, ook in Schaduw. Als ik ergens langer blijf, dan regel ik iets. Mijn eisen zijn niet hoog, maar het moet wel comfortabel genoeg zijn om enige tijd in door te kunnen brengen.” Ik knikte, zo was het inderdaad wel. Ik vroeg me af in hoeverre het voor mij zinvol zou zijn om onderkomens te regelen. Misschien over een aantal jaar.
“Ik wil nu toch weer terug komen op een onderwerp dat je eerder had afgesloten,” veranderde ik de richting van het gesprek, “de vaderdochter relatie.”
Zijn gezicht verried niets, hij keek me alleen strak aan toen ik verder ging.
“Jij weet zeker dat ik je dochter ben, zoals ik zeker weet dat jij mijn vader bent. Kort voor ik naar Dark End ging, kwam ik erachter dat Corwin ook zeker weet dat ik zijn dochter ben. Ik vroeg me af hoe dat kon, of het nu halsstarrigheid van hem was, of dat er iets anders aan de hand was. Ik wil hiermee duidelijk maken waarom ik een bepaalde vraag heb gesteld. Op Dark End wilde de Ctulhu ons alleen laten gaan als we een onmogelijke vraag stelden.”
“Dat begrijp ik, het is zo’n soort wezen dat dat nodig heeft. Ze zijn niet helemaal in onze denkwereld en dit is een vorm van contact, misschien ook bedoeld om onze denkwereld te begrijpen.”
“Dat zou kunnen. De vraag die ik stelde was louter en alleen om de reden omdat ik ervan af wilde zijn. Het kon me ook niets schelen wat het antwoord zou zijn, het zou wat mij betreft niets veranderen in onze relatie.
Ik heb gevraagd wie mijn vader is.”
Hij zei niets, leek totaal kalm te zijn.
“Het antwoord dat ik kreeg had ik echter niet verwacht. Om een onbekende reden is dat open gelaten. Jij, Corwin of Random kunnen mijn vader zijn.”
Hij lachte even kort, zei: “Die laatste zou niet best zijn, Martin is daar ook niet blij mee.”
“Ik ook niet,” zei ik met een zucht. “Het komt er dus op neer dat ik helemaal geen vader heb op het moment. Volgens die Ctulhu kan ik dat in Overschaduw vast leggen. Ik denk dat er geklooid is. Volgens de Ctulhu zou jij oorspronkelijk mijn vader zijn.”
Hij stond op van zijn stoel, liep naar het raam en staarde naar buiten. Toen liep hij terug en ging weer zitten. Hij legde zijn armen op de tafel en leunde naar voren. Hij keek me met een warme blik aan.
“Misschien heb je daar een keus waarbij het beter is dat je me niet als vader kiest.”
“Kan zijn, maar ik ben eigenwijs.”
“Weet ik. Maar ik wil het beste voor jou. Als dat inhoudt dat je beter één van mijn broers als vader kunt hebben, moet je daarvoor kiezen.”
“Ik ben bang dat ik daar in een soort keuze gedwongen zal gaan worden. Dat het niet mijn eigen keuze is maar die van iemand anders. Of dat ik een oneigenlijke keuze moet maken. Ik kan je zeggen dat dit heel erg naar aanvoelt.”
“Dat begrijp ik heel goed. Het kan gerommel van Oberon zijn. En als dat zo is, dan heeft je moeder er iets mee te maken. Hoe kan het nu dat er vier van ons rond dezelfde tijd zo aangetrokken werden door je moeder? Ik kan natuurlijk alleen voor mezelf spreken, ik vond haar bijzonder aantrekkelijk. Maar als ik had geweten dat ze de vriendin was van Corwin, dan was ik nooit iets met haar begonnen. Ik wist het echter niet.”
“Ik denk zelf ook dat er iets is met mijn moeder, maar heb geen idee wat. Ze ziet er minder oud uit dan ze is, ik weet erg weinig over haar verleden. Ik denk dat mijn stiefvader de natuurlijke vader van mijn broer is, maar mijn broer is ook niet helemaal gewoon. Geen Amberiet, toch is hij bijvoorbeeld hyperintelligent.”
“Oh ja?”
“Hij bouwt stoommachines, waarbij hij steeds nieuwe uitvindingen doet en nieuwe toepassingen weet. Ronardo heeft eens een poos met hem gewerkt en zei dat hij een oplossing voor een probleem had gevonden, waar ze in zijn schaduw nog steeds mee worstelen.”
“Inderdaad apart dan.”
“Mijn moeder echter gedraagt zich verder net als andere vrouwen van haar leeftijd en stand, eigenlijk tamelijk gewoon. Ik weet nog niet of ik mijn moeder weer eens uit zal vragen om erachter te komen wat er aan de hand is, of dat ik het zo moet laten.”
Hij glimlachte.
“Misschien wil je het niet eens weten.”
“Dat kan ook natuurlijk.”
“Hoe dan ook, ik vind dit heel vervelend en naar. Ik raad je aan om zoveel mogelijk informatie te krijgen over Overschaduw voordat je daarheen gaat. Er is één persoon die heel veel daarover weet, praat eens met Fiona. Ze is wel aardig en ook heel direct. Tenslotte heeft ze Brand overhoop gestoken een aantal jaren geleden.”
Ik grijnsde.
“Dan bevalt ze me wel denk ik. Maar Fiona heeft het volgens mij altijd druk – waarom zou ze tijd vrijmaken om met me te praten? Ik bedoel, ik heb diverse uitnodigingen gehad van een paar van je broers en Flora, maar niet van Fiona.”
“Probeer iets te bedenken waarover je met haar kunt praten, naast Overschaduw.”
“Magie bedoel je? Op dat enkele machtswoord na, weet ik er niets van.” Dat was niet helemaal waar, ik had besloten om conjuration te gaan leren en had het gevoel dat ik dat zou kunnen. Maar het was nog altijd te weinig om mee bij mijn geleerde tante op de koffie te kunnen komen. Julian dacht even na.
“Hoever ben je eigenlijk met Patroon?”
“Redelijk wel,” zei ik aarzelend. Hij keek me doordringend aan.
“Hoe redelijk?”
“Iets meer dan gemiddeld denk ik zo…”
“Geen valse bescheidenheid, Morwenna. Dus hoe ver?”
“Goed dan. Ik ben heel ver met Patroon, ik denk dat ik er beter in ben dan veel anderen.”
Hij lachte.
“Daar heb je je overeenkomst. Fiona weet er heel veel van en dat zou een goed gespreksonderwerp kunnen zijn.”
Ik twijfelde nog steeds. Ik weet dat mijn vader een voorkeur heeft voor Fiona en op zich lijkt ze me iemand waar heel veel kennis aanwezig is, maar ik wilde me niet aan haar opdringen.

Ik merkte dat ik weer moe begon te worden. Geen wonder eigenlijk, deze dag was op zijn zachtst gezegd ‘bewogen’ geweest en ik was nog steeds niet helemaal fit. Eigenlijk was ik helemaal niet fit.
“Wat zijn je plannen?” informeerde mijn vader. Ik dacht na voor ik antwoordde. Owen was natuurlijk vooraan in mijn denken, maar misschien had dat even tijd nodig, was het niet goed als ik meteen achter hem aan ging jagen. Dus ik noemde datgene wat daarna in de planning stond.
“Op kraamvisite gaan bij Rhexenor.”
Mijn vader trok zijn wenkbrauwen op.
“Is dat niet wat vroeg?”
“Welnee, ik ken hem toch redelijk goed.”
“Hm. Heb je wel een kado?” Alsof dat belangrijk was.
“Ja,” zei ik.
Hij zuchtte.
“Kun je niet beter een week wachten ofzo en met je neven gaan?” Ik begon wat ongeduldig te worden. Was het mijn vermoeidheid die me parten speelde?
“Moet ik dat ook weer regelen. En dan is het meteen zo’n officiële visite.”
“Heb je eigenlijk wel etiquette geleerd?”
“Tot vervelens toe. Waarom?” Mijn vader had nog nooit eerder met de regels van de etiquette gegooid, ik vroeg me af waarom hij daar nu ineens mee kwam. En waarom hij me zo dwars zat met dit plan – alsof de wereld zou vergaan als ik daar op bezoek zou gaan.
“Wat zegt de etiquette over kraamvisite?”
Ik probeerde het me te herinneren. Het was niet eenduidig, zoiets als eerst de grootouders en naaste verwanten. Aan dat laatste voldeed ik toch wel, ik had jaren met onder andere Rhex opgesloten gezeten in een piramide en hem beter leren kennen dan dat ik mijn eigen broer ken.
“Eerst de familie van de vrouw en pas een week later de familie van de man,” zei mijn vader streng. Oh ja? Waar haalde hij dat vandaan? Amber regels zeker. Ik haalde mijn schouders op.
“Dan niet,” zei ik nukkig. “Ik zal me braaf aan de regels houden.”
“Wat ik wil weten is wat je voor jezelf gaat doen.” Hij gedroeg zich nog steeds autoritair. Zeer ongewoon, maar ik was te moe om hier de achterliggende reden van te zien.
“Ik wil natuurlijk zo snel mogelijk naar Owen toe,” zei ik eerlijk. “Maar ik weet niet of dat juist is.”
“En wanneer ga je dat dan doen?”
“ik dacht…” Ik had willen zeggen ‘over een paar dagen.’ Maar ik wist op dat moment dat ik dat niet vol kon houden om zo lang te wachten. Toch weifelde ik nog steeds. Mijn verstand in de clinch met mijn gevoel.
“Ik weet niet wat gepast is,” zei ik kleintjes. Mijn vader pakte opeens mijn handen vast over de tafel heen en keek me ernstig aan.
“Als het mijn kind was, zou ik geen steen op de andere laten om hem te vinden.”
Ik voelde dat er weer wat energie door me heen stroomde.
“Je hebt gelijk. Ik ga nu op zoek.” Ik stond op en liep naar de deur. Hij kwam me achterna.
“Je zou er natuurlijk eerst een nachtje over kunnen slapen,” zei hij. Ik draaide me naar hem om.
“Geen tijd voor,” zei ik.
“Hoe ga je dat doen dan?”
“Weet ik niet precies. Met Patroon moet er iets te vinden zijn.”
Hij fronste zijn wenkbrauwen, haalde toen zijn schouders op.
“Als je zeker bent van jezelf, hou ik je niet tegen.”
“In ieder geval bedankt voor alles,” zei ik. Toen liep ik de deur uit.

Ik zadelde Boudicca, haalde haar uit de stal en riep Fillipien. Ik vertelde de valk dat we op zoek gingen naar Owen. Dat vond ze erg leuk, maar ze had geen idee waar te zoeken.
Ik haalde me het Patroon voor de geest en probeerde door middel van de ‘lens’ te zoeken naar Owen. Ik dacht aan zijn persoonlijke valk, aan het amulet wat ik voor hem gemaakt had, zelfs aan bloed van mijn bloed. Het ging niet goed. Het ging zelfs verschrikkelijk fout. Wellicht wilde ik teveel tegelijk, maar ook, veel belangrijker eigenlijk, was dat ik verre van gezond was. Niet alleen geestelijk, maar ook lichamelijk. Ik kreeg een gigantische hoofdpijn, probeerde het Patroon dat veel te aanwezig was weg te denken, maar dat lukte niet echt goed. Heel veel geworstel later was het weg, was de hoofdpijn allesoverheersend en kon ik niet eens meer op mijn benen staan. Ik bedacht dat ik niet met hangende pootjes weer naar binnen wilde en ging even zitten om bij te komen, met de bedoeling om daarna weg te rijden en later mogelijk wat anders te proberen.
Ik keek op en zag Julian die me met een bezorgde blik opnam.
“Het gaat niet echt goed hè,” zei hij.
Het was gedaan met flink zijn. Ik moest toegeven dat ik niet langer meer kon. Julian hielp me overeind. Het was zo gek, ik kon bijna geen voet meer voor de andere zetten. Mijn vader bleef me dan ook ondersteunen.
“Heb je advies?” vroeg ik.
“Owen is afgeschermd voor Patroon, Logrus en Troef. Je kunt hem niet op die manier vinden.”
Hij hielp me weer naar binnen, naar een slaapkamer en legde me daar op bed.
“Jij gaat nu slapen, ik zet Boudicca weer op stal,” zei hij. “Morgen is er weer een dag.”
Ik viel bijna meteen in slaap. Ik zou willen schrijven ‘als een blok’ maar zo was het niet. Zo was het eigenlijk nooit meer. Dark End, de fluisteraar… dat alles bleef spoken door mijn hoofd. Ik schrok regelmatig wakker van mijn eigen dromen, hoorde de ijselijke kreten weer.

’s Morgens werd ik voor de zoveelste keer wakker. Ik voelde me toch wat meer uitgerust. De hoofdpijn was gelukkig een heel eind weg getrokken. Ik vouwde mijn armen onder mijn hoofd en dacht na over de voorgaande dag. Dat zoeken met Patroon naar Owen was gewoon een stomme zet van me geweest. Ik had kunnen weten dat het niet zou werken, niet alleen omdat ik nog steeds niet in orde was, maar ook omdat ik al wist dat Owen afgeschermd was voor Patroon. Ergens vroeg ik me af hoe dit mogelijk was, maar dacht daar niet verder op door. Voorlopig was op die manier zoeken dus geen optie. Ik dacht zelfs aan wat machtige figuren om hulp vragen, zoals de Spin, de Feniks, misschien Heiron… dit idee veegde ik snel weer aan de kant, ik wilde me niet afhankelijk maken. Reizen door Schaduw misschien, zoekend naar een flard, een spoor van Owen? Misschien dat ik met veel vragen achter een mogelijk verblijfplaats van Mandor kon komen? Maar ook dat zou teveel gaan opvallen. Ik wist niet eens zeker of Mandor en Owen ergens samen waren, al had ik die indruk wel gekregen door wat mijn vader zei.
Ik dacht ook aan zijn advies voor wanneer ik vast moest leggen wie mijn vader zou zijn. Die opmerking typeert hem zo goed. Het deed me denken aan de eerste tijd dat ik in Amber was. Ten tijde van het gesteggel rond dat vaderschap – alleen was Bleys toen nog in de race en was er geen sprake van Random. Julian vertelde me toen dat er een manier was om uit te vinden of ik een dochter van Corwin was.
“Corwin heeft zijn eigen Patroon. Alleen hij en zijn kinderen kunnen dat lopen.”
“Dus als ik dat overleef, ben ik een dochter van Corwin.”
“Ja. Maar ik heb liever een levende dochter van Corwin dan een dode dochter van mij. Ik wil eigenlijk niet dat je dat probeert.”
Ook had hij me eens verteld dat ik het zou weten als ik een broer of zus van me zou ontmoeten. Bij zowel Martin als Merlijn heb ik nooit het gevoel gehad dat dit broers zouden zijn. Maar door dit gerommel zou het kunnen dat ik het ook niet weet als ik een zoon of dochter van Julian zou ontmoeten. Of misschien zou ik juist wel iets merken, omdat hij ‘oorspronkelijk’ mijn vader zou zijn.
Zou ik mijn eventuele zus of broer ooit zien? Op zich lijkt me dat geweldig. Ik zou het leuk vinden om een zus te hebben. Misschien omdat ik al zoveel neven heb en ook een broer. Even dacht ik aan de opmerking van Flora toen ze me ontmoette: “Hoog tijd dat er eens een vrouw aan de familie werd toegevoegd.” Ik grinnikte even in mezelf. Je familie had je niet voor het kiezen. Je ouders niet en broers of zussen ook niet. Een beetje wrang bedacht ik dat in mijn geval dat weer net even anders bleek te liggen.
Waarschijnlijk was het het beste om er niet te veel mee bezig te zijn. Julian voelt gewoon goed aan als vader, hij past bij mij en ik bij hem. Hij heeft me erkend als zijn dochter en dat is niet voor niets.
Het werd tijd om op te staan, ik hoorde aan de geluiden dat Julian bezig was in de keuken. Ik waste me en kleedde me aan. Simpel en eenvoudig in een blauwe spijkerbroek en een witte bloes, mijn haar vlocht ik in een vlecht.
In de keuken begroette ik mijn vader, die inmiddels een ware ontbijttafel had gedekt. Alsof hij een heel gezelschap verwachtte, er was echter maar gedekt voor twee.
“Voel je je wat beter?” vroeg hij. “Je ziet nog steeds erg bleek.”
“Ik heb redelijk geslapen en mijn hoofdpijn is nagenoeg weg,” zei ik. Ik staarde naar al het eten op tafel. Wat was hier de bedoeling van?
“Mooi,” zei hij opgewekt. “Het is goed weer, dus na het ontbijt gaan we een eind rijden.”
Ik keek hem aan, was hij nu serieus? Ik had helemaal geen zin om voor de lol een eind te gaan rijden. Zijn gezicht verried in ieder geval niets.
We gingen aan tafel zitten. Er was in ieder geval genoeg te drinken – thee, koffie en vruchtensap. Hij sneed een dikke homp donkerbruin brood voor me af en legde dat op mijn bord. Ik wilde protesteren, maar hij keek me streng aan en zei: “Je moet gewoon eten.” Intussen sneed hij ook een paar plakken kaas af en legde die op mijn brood. Gehoorzaam begon ik te eten. Het was lekker brood en tot mijn eigen verbazing had ik trek.
“Goed zo,” zei Julian tevreden en gaf me nog meer brood met kaas. Hij luisterde niet naar mijn tegenwerpingen. Net als gisteren een aantal keer, gedroeg hij zich wat autoritair en dat was iets dat ik van hem niet eerder had meegemaakt. Op de één of andere manier voelde het echter wel goed aan, ik denk nu zelf dat ik zo labiel was dat ik die leiding gewoon nodig had.
Er was ook nog krentenbrood, worst, kaas, fruit en pap. En van alles moest ik eten van hem. Ik at uiteindelijk een hoeveelheid waarvan mijn moeder zou gruwen. Toch deed dit uitgebreide ontbijt me goed, sterker nog, voor het eerst sinds heel lange tijd had ik geen knagend gevoel in mijn maag.
Daarna begon hij pakketten klaar te maken voor de lunch. Alweer alsof hij een heleboel gasten verwachtte.
“Voor hoeveel personen is dat?” vroeg ik om zeker te zijn.
“Voor jou en mij,” zei hij. “Je dacht toch niet dat ik nog iemand had uitgenodigd?”
“Is dat niet wat veel?” vroeg ik voorzichtig. Hij keek een beetje verbaasd.
“Morwenna, we gaan gezellig wat paard rijden. Buitenlucht, beweging… dat maakt hongerig. Bovendien is het belangrijk dat je goed eet.”
Hij begon de tafel af te ruimen en spoorde me aan mee te helpen. Ik deed dat met tegenzin, ik had geen zin in een rit, hoe leuk ik paardrijden normaal ook vind en zeker in Arden. Mijn vader was echter in een bui waarin hij geen tegenspraak duldde en eerlijk gezegd had ik geen fut om tegen hem in te gaan. Het enige wat maar maalde in mijn hoofd is hoe ik iemand kon vinden die niet gevonden wil worden.
Intussen was mijn vader naar buiten gelopen, naar de stal om daar de paarden rijklaar te maken.
“Hé dame, ik kan hier wel wat hulp gebruiken hoor!” hoorde ik hem roepen. Gehoorzaam liep ik naar buiten en hielp mee.

Het was mooi weer en Arden liet zich van haar beste kant zien. Geen monsters, helemaal niets. Gewoon een ochtend lang rijden, mijn vader die af en toe iets zei en me verder aan mijn gedachten overliet. Ergens halverwege de ochtend kwamen we bij een ruïne van een gebouw. Mijn vader hield in, ik ook maar.
“Kijk,” wees hij. “Dat is oud, wat denk jij?”
Ik was maar matig geïnteresseerd, keek echter toch even. Het was inderdaad erg oud, zeker een paar honderd jaar, misschien duizend.
“Ik denk dat het een molen is geweest,” zei Julian. Ik reed even om de ruïne heen. Hij had gelijk, het was een molen geweest. Nu straalde er een soort geheimzinnigheid vanaf, ik had het gevoel dat er iets mee was, maar had geen zin om het nader te onderzoeken.
“Kunnen we dit voor een volgende keer bewaren?” vroeg ik. Julian leek ergens veel plezier in te hebben.
“Wat je maar wilt. Het kan natuurlijk zijn dat het een volgende keer niet zo gemakkelijk te vinden is.” We gaven onze paarden de sporen en reden verder tot we bij een grote open plek kwamen. Mijn vader stopte en steeg af.
“Wat nu?” vroeg ik. Hij haalde bedaard de lunch uit de zadeltassen.
“Etenstijd. Ik zal de lunch verzorgen.”
“Gaan we alweer eten?” vroeg ik korzelig. Hij gaf geen antwoord, maar begon stoïcijns een kleed uit te spreiden op het gras. Ik zuchtte eens diep, waarom ook niet. Ik steeg af en begon de beesten te verzorgen, nog steeds geërgerd. De paarden waren niet erg blij met mijn verzorging, alsof ze aanvoelden dat ik over hen dacht als ‘beesten’ in plaats van bij de namen Boudicca en Morgenstern. Ik hoorde mijn vader zachtjes lachen, hij was echt in een vreemde bui. Ik haalde even diep adem en concentreerde me toen echt op de paarden en gaf ze de verzorging waar ze recht op hadden. Nu accepteerden ze het wel. Zij konden er ook niets aan doen dat ik me zo ellendig voelde.
Julian had zijn best gedaan op de picknick. Hij had niet alleen meegenomen wat ik hem eerder die morgen klaar had zien maken, maar er was ook wijn, er waren pies en pasties.
“Ik hoop dat je honger hebt,” zei hij met een uitnodigend gebaar.
“Een beetje,” zei ik naar waarheid. Ondanks dat ik die morgen zeker vier keer zoveel had gegeten dan anders, voelde ik weer trek te hebben. Hij had gelijk gehad, buitenlucht maakt hongerig.
“Ik hoop alleen niet dat ik dit allemaal op moet eten.”
“Niet alles, laat ook wat voor mij over.”
Het smaakte goed. En eigenlijk was het prettig om te kunnen eten zonder dat ik op manieren, porties of wat dan ook hoefde te letten. Julian lette niet op hoe ik at, hij spoorde me alleen aan om vooral genoeg te eten.
Tegen het einde van de maaltijd maakte hij een wijds gebaar.
“We zijn aan de rand van Arden, hier duiken de laatste tijd veel Chaosieten op. Waar ze nu vandaan komen…?” Hij keek me aan met een twinkeling in zijn ogen. Ineens drong het tot me door waarom hij me mee ‘uit rijden’ had genomen.
“De Zwarte Weg!” riep ik uit. “Natuurlijk!” Ik sprong op en omhelsde hem. Hij trok me even tegen zich aan, zei toen: “Ik ruim wel op. Veel succes!”
Hij liep mee naar Boudicca en hielp me met opstijgen. Ik riep Fillipien die even later neer streek op mijn schouder. Julian wees me een plek aan tussen een tweetal bomen.
“Daar kun je het beste de weg op gaan.”

Ik reed naar de aangewezen plaats en voelde dat het woud daar ophield. De Zwarte Weg vormde een corrupte strook, het voelde aan als een zweer in het landschap. Ik reed de weg op. Het was een raar gevoel, niet prettig. In feite lag de Zwarte Weg door een gedeelte van Arden, toch was het daar niet. En ik kon hier helemaal niets met Patroon. Ik keek om me heen en besloot de linkerkant op te gaan, dat stuk weg leek nieuwer.
Net zoals de vorige keer leidde de weg langs een bizar landschap. Ik wist nog niet precies hoe verder te zoeken en besefte ook dat de reis zo nog lang kon duren.
Voor me uit zag ik iemand die me tegemoet kwam lopen. Toen de persoon mij ook leek te zien, werd deze een stuk kleiner, maar bleef mijn richting uitlopen. Een jongeman, 1m80 lang, netjes zittend bruin sluik haar, ietwat grote oren, een knap en vriendelijk gezicht met een rechte kin. Ik had Despil één keer eerder ontmoet, op de bruiloft van Rhexenor en was verbaasd om hem hier te tegen te komen. Ik hield in en begroette hem, hij groette terug.
“Toevallig om je hier te zien,” zei ik.
“Toevallig om jou hier te zien. Waar ben je heen op weg?”
Ik dacht even na over een passend antwoord.
“Ik ben ergens naar op zoek,” zei ik vaag.
“Oh, misschien kan ik je ergens mee helpen, ik reis een stukje met je mee. Welke kant ging je ook weer op? De kant waar ik vandaan kom?” Hij keerde zich om. Ik wist niet helemaal wat ik met deze situatie aan moest, dus ik steeg af en ging met Boudicca aan de teugel naast hem lopen.
“Hoe is het met jou?” informeerde ik.
“Goed wel. Ik ben nu op doorreis, maar ik heb een poos in een wereld gezeten waar veel techniek was en met mensen die dingen konden doen met hun gedachten. Was een uiterst interessante combinatie, heel leerzaam. En jij?”
“Ik ben een poosje weg geweest en net weer terug,” zei ik. “Naar Dark End geweest.” Hij knikte.
“Wat moet jij eigenlijk met mijn broer?” informeerde hij plotseling. “Ben je echt van plan om een verbintenis met hem aan te gaan?”
“Zo zijn de plannen.”
“Vreemd. Je zou, als je zo nodig een Sawall wilt hebben, beter iemand anders kunnen kiezen. Mij bijvoorbeeld.”
“Dank je voor het aanbod, maar ik denk dat ik het bij Mandor hou,” zei ik glimlachend. Hij keek me met zijn grijsblauwe ogen onderzoekend aan.
“Ik heb gehoord dat er wat onzekerheid bestaat over wie je vader is,” zei hij, “maar je lijkt in helemaal niets op Corwin.”
“Oh. Ik heb het ook wel eens anders gehoord.”
“Dat zal wel. Ik denk niet dat Corwin je vader is en wees blij, dan is Merlijn je broer niet. Die is echt niet leuk om als broer te hebben. Ik denk dat je inderdaad een dochter van Julian bent en dan vraag ik me af wat mijn broer met jou moet. Niet slim van hem om het met een dochter van Julian aan te leggen, dat had ik niet van hem verwacht.”
Ik vroeg me af waar hij heen wilde met dit gesprek. En wat wist hij eigenlijk precies? Hij had Mandor geholpen om het probleem met Jurt proberen op te lossen en uit wat Mandor daarover losliet, had ik opgemaakt dat hij Despil het één en ander over onze situatie had moeten vertellen.
“Waarom niet?” vroeg ik.
“Ach, ik weet het niet… Mandor is helemaal niet handig met vrouwen. Zeg maar gerust ‘onhandig’. Zijn vriendinnen hebben nogal de neiging om één en ander niet te overleven en de laatste met wie hij ruzie had, heeft hij vermoord.”
“Dat was dan voor mijn tijd.” Ik vroeg me af hoeveel waarheid er in dit verhaal zat. Maar het was een interessant stukje achtergrond over Mandor dat ik daar zomaar te horen kreeg. Ik maakte me niet druk, ik had Mandor nooit gevaarlijk gevonden, zelfs niet toen we ruzie hadden. Maar wellicht is dat naïviteit van mijn kant. Despil keek me schattend aan.
“Je weet maar weinig van onze familie geloof ik. De hele familie Sawall zit vol met magiërs, maar Mandor is een amateur in magie. Hij is erg goed in het oproepen van demonen echter. En in Logrus. En jij hobbiet volgens mij wat in Powerwords, maar daar houdt het mee op. Ja, dat Patroon, dat smerige Patroon is wel erg aanwezig bij je.”
“Dank je, jij stinkt ook,” zei ik naar waarheid. Hij lachte en ging verder.
“Hij is oud, jij bent jong. Waarom kies je niet iemand van je eigen leeftijd? Straks dumpt hij je omdat hij je zat is. Het is net alsof een ouwe vent van 60 met een meisje van 12 gaat.” Nu was ik het die lachte.
“Als hij me dumpt, kom ik bij jou uithuilen,” zei ik. “En over dat leeftijdsverschil kom ik wel heen.” Ik vroeg me af of ik iets op kon maken uit zijn voorbeeld. Zou hij inderdaad bedoelen dat Mandor ongeveer vijf keer zo oud was als ik? Dat zou betekenen dat hij ergens rond de 150 moest zijn. Het leeftijdsverschil was inderdaad aanzienlijk, maar het maakte me nog steeds niets uit.
“Ik heb hem trouwens niet zo lang geleden wat geholpen,” vertelde Despil. “Beveiligingen aangebracht.” Ik was op slag weer helemaal bij.
“Kun je me meer vertellen?”
“Weet ik niet. Jij?”
Ik aarzelde. Was Despil te vertrouwen? En hoe wist ik zeker met Despil te maken te hebben? Ik kon nog maar beter wat op mijn hoede zijn.
“Ik denk dat ik op zoek ben naar een wereld die heel goed beveiligd is,” zei ik. “Waar jij waarschijnlijk ook wat beveiligingen hebt aangebracht.”
“Interessant. Waar ga je zoeken?”
“Dat weet ik niet precies. Als jij me de weg wilt wijzen?”
Zijn ogen vernauwden zich iets, het was duidelijk dat hij ergens over nadacht. Ik vroeg me even af of hij mij, of mijn vorm ook niet helemaal vertrouwde? Dat hij ook redenen had om voorzichtig te zijn?
“Eigenlijk val je me erg mee,” zei hij onverwacht. “Zeker van dichtbij.”
“Dus van veraf val ik tegen?”
“Ja,” zei hij eerlijk. “Van dichtbij vind ik je knap, je kleedt je goed. Je hebt trouwens een mooi paard.” Hij keek naar mijn voeten. “En mooie laarsjes. Niet helemaal een dame, maar goed zoals je bent.”
“Oh. Dank je,” zei ik verbluft.
“Er bleken meer mogelijkheden te zijn om het af te schermen. Nu komt Jurt er zelfs niet meer door. Niemand. Tenzij je de wachter verslaat of het wachtwoord weet. Alles is nu ook op een fatsoenlijke manier magisch afgeschermd namelijk.”
Ik liet zijn woorden even op me inwerken. De bedreiging moest wel heel ernstig zijn als alles zo overmatig beveiligd moest worden. Ik wist het wachtwoord, alleen niet of ik het hardop moest zeggen. Despil leek me okay, mits dit inderdaad Despil was. Ik bleef voorzichtig.
“Zou je me naar die wereld kunnen brengen?” vroeg ik.
“Misschien. Maar we moeten eerst maar eens wat gaan eten.”
Hij stapte zo van de weg af en ik volgde hem. We kwamen uit bij een herberg, alwaar ik Boudicca eerst verzorgde. Hij bleef geduldig wachten.
“Mooie valk ook,” zei hij terwijl hij Fillipien gadesloeg die zich op een hek zette in de buurt van Boudicca.

In de rustieke herberg bestelden we het menu van de dag. Wild met wortelen en aardappelen. We dronken er wat wijn bij.
“Het was niet zo toevallig hè, dat jij me tegemoet kwam daarstraks,” merkte ik op.
“Niet helemaal. Iemand die zich op de Zwarte Weg bevindt, kan de wereld niet vinden. Deze is totaal afgeschermd. De Zwarte Weg zelf is ook grotendeels afgeschermd. Er ging een trigger af toen jij erop stapte. En nu ben ik aan de beurt om een vraag te stellen.”
“Dus we spelen het Spel?”
Hij lachte.
“Ja. Dat vind ik leuk. Het Spel.”
“ik ben er minder van gecharmeerd. En er niet goed in.”
“Geeft niets,” zei hij met een schouderophaal. “Waar precies ben je geweest en waarom?”
“Naar Dark End.” Ik vertelde hem waarom we daarheen waren gegaan en hij luisterde belangstellend. Toen ik klaar was met vertellen, knikte hij nadenkend.
“Ik heb van Suhuy onlangs iets gehoord over een heel oud ras. Dat ras zou een soort Krachtbron beheren, waar iets mee mis ging en in één klap werd een hele wereld gefragmenteerd. Daaruit is Schaduw ontstaan. Wat er van over is, is dus de Oerlogrus, de oorspronkelijke Logrus, die dus niet bestaat, maar versnipperd is door Schaduw.”
“Dat is een interessant verhaal,” zei ik.
“Eigenlijk vind ik het toch jammer dat ik je niet beter ken,” veranderde hij het onderwerp. “Je praat nooit met me, zoekt me niet op, je troeft me nooit…” Ik begon te lachen.
“Wat kennen we elkaar nu,” zei ik. “En wat dat niet-troeven betreft: ik heb helemaal geen troef van je.”
“Oh, maar dat is op te lossen,” zei hij en stak me een kaart toe. Ik bekeek deze even. Zo te zien had hij zichzelf geportretteerd in een tuin in de Hoven, met een paarse hemel. Ik stak de kaart tussen mijn troeven en bestudeerde de trekken van de man tegenover me. Hij leek totaal niet op Mandor, maar Mandor had zelf eens gezegd dat Despil zijn stiefbroer is. Hij had wel wat weg van Merlijn en Jurt, maar ook niet echt veel. Eigenlijk leek hij behoorlijk veel op Dara, net als zij zag hij er bijvoorbeeld ontzettend jong uit.
We waren klaar met eten. De waard kwam naar ons toe met de rekening. Despil maakte een soort gebaar en zei: “We hebben de rekening al betaald.”
“Maar natuurlijk meneer, vergeef me deze vergissing.”

We gingen met paard en valk weer de Zwarte Weg op. Hij vroeg verder naar wat we te weten gekomen waren in Dark End. Ik vertelde over de Dwalers, dat deze uitgeroeid moesten worden.
“Hun wereld,” zei ik, “ligt vlak bij de Abyss in Arden. Ik ben er eens geweest met Jurt.”
“Met Jurt? Dat is wel apart zeg! Jurt is toch het vriendje van Julia? Wat moest jij dan met hem?”
“Niets, hij heeft me alleen geholpen om meer over die wezens uit te vinden.”
“Jaja. En samen met hem in Arden en bij de Abyss rond gezworven…”
“Als je het weten wilt: hij heeft me geholpen omdat Mandor hem dat gevraagd had.”
“Aha! Ik snap het al. Die Mandor…” Hij lachte wat voor zich uit.
“Waar gaan we heen?” vroeg hij toen. Ik was het gedraai een beetje zat en waagde het er gewoon op.
“Ik geef je dan nu maar het wachtwoord,” zei ik. “Owen.”
“Geweldig! Hoe weet je dat zomaar?! Inderdaad het eerste deel van het wachtwoord, genoeg om je naar de wereld toe te leiden.”
Niet veel later, geen idee hoe we er zo snel kwamen, stonden we voor een totaal geblokkeerd, schemerig gebied.
“Hier is het,” zei Despil opgewekt.
“Bedankt,” zei ik.
“Je bent er nog niet.”
“Moet ik je verslaan of neem je genoegen met het tweede deel van het wachtwoord?”
“Tja, verslaan is ook weer zo wat. En seks zit er vast niet in,” zei hij met een grijns, “want dan krijg ik problemen met mijn broer.”
Ik glimlachte ook. Despil is eigenlijk best aardig, waarschijnlijk inderdaad van mijn leeftijd. Hij heeft zeker niet die oude wijsheid in zijn ogen die Mandor heeft. Ik vroeg me af waarom hij me zo had uitgehoord over mijn relatie met Mandor. Was het een soort test geweest? Niet voor het eerst verwonderde ik me over een bepaalde loyaliteit die de vier broers Sawall, al dan niet biologisch aan elkaar verwant, tegenover elkaar leken te hebben.
“Nogmaals bedankt,” zei ik, “ik zie je nog wel eens. Het tweede deel is Draco.”
“Ongelooflijk,” mompelde hij. “Zomaar beide wachtwoorden in één keer goed… Je kunt naar binnen.”

No comments: