Ongewenst bezoek

Het was middernacht in de keep. Ik staarde in de troef waarop met precieze lijnen de waterput afgebeeld was. Net als de vorige keer moest ik me heel goed afstemmen, toen voelde ik me als het ware door de troef heen gezogen worden en kwam ik uit op onze binnenplaats. Fillipien vloog onmiddellijk weg van mijn schouder en ik keek om me heen. Ik schatte dat het laat in de ochtend was. Ondanks dat het nu een stuk groener was, zag het er slecht uit. Niet alleen de drukkende stilte, ook de walmende vetvlekken voorspelden niet veel goeds. Het zag ernaar uit dat de zombies waren opgeruimd, de binnenplaats was schoon. Er was geen enkele beweging te zien. Ik rende zo snel als ik kon de ongelijke treden van de trappen op naar boven, naar het woongedeelte. Ook daar heerste doodse stilte, er was zelfs geen demoon te zien. Op de gang zag ik wel het kindermeisje, dat stokstijf stilstond, ze keek naar een punt waar niets te zien was. Verder was er niemand. Ik begon een verschrikkelijk naar en draaierig gevoel in mijn onderbuik te krijgen, dat snel optrok naar de rest van mijn lichaam.
Ik rende naar boven, naar de speelkamer, alwaar me meteen de gestalte van Mandor opviel, die ook stokstijf stil stond, zijn blik gericht op het tweetal dat aan het spelen was met een treintje. De roodharige man was gezellig aan het keuvelen, het donkerharige jongetje trok intussen zorgvuldig het treintje voort over de rails.
“Wat moet dat hier!” riep ik uit en ik merkte dat mijn stem schril door de ruimte klonk. Brand keek vriendelijk lachend op en zei tegen het kind: “Kijk, daar is je mamma.”
Owen draaide zich om en kwam meteen enthousiast mijn richting uit gelopen. Mijn hemel, wat was hij weer gegroeid! Was ik zo lang weg geweest dan? Wat gaf Mandor het kind te eten? Was dit wel mijn kind?
Met een blijde kreet stortte Owen zich in mijn armen, sloeg zijn armpjes om mijn nek en duwde zijn gezichtje stijf tegen mijn wang. Oh ja, dit was absoluut zeker mijn zoon. Ik knuffelde hem flink, intussen met een half oog Brand in de gaten houdend die opstond.
“Hallo Morwenna,” zei hij vriendelijk.
Ik was niet in de stemmig voor begroetingen en sloeg dat stukje over.
“Ik wil weten wat je hier doet,” zei ik boos.
“Dat is een interessant kereltje, ik kwam eens naar hem kijken,” zei Brand met een knik naar Owen, die hem wat onderzoekend aankeek nu, mij nog steeds stevig omklemmend.
“Wat dacht je dan dat ik kwam doen?”
“Dat kan me niet schelen,” zei ik, nog steeds nijdig. “Je komt hier zonder uitnodiging binnen en dat moet ik maar normaal vinden? Wat heb je met Mandor gedaan?”
Hij haalde zijn schouders op, een glimlach op zijn toch wel sympathieke gezicht.
“Ik heb hem uitgeschakeld omdat ik vermoedde dat hij me de deur zou wijzen of erger. En ik wilde weten of het klopte wat ik dacht, erachter komen of het hem was, of het deze jongen was. Maar ja, jij wilt niet praten…”
Ik was verbijsterd en niet helemaal zeker waarover hij sprak, al begon ik een vermoeden te krijgen. En ik wilde meer weten. Ik dacht razendsnel na. Alweer ‘nee’ zeggen tegen Brand zou waarschijnlijk alleen maar betekenen dat hij me opnieuw lastig zou vallen. Om de één of andere reden moest hij mij hebben en zou me niet met rust laten totdat hij daadwerkelijk met me zou kunnen praten. Dus waarom niet hier, waar ik immers thuis was. Ik maakte me geen illusies, tegen Brand kon ik niet op, toch voelde ik me veiliger op mijn eigen terrein.
“Brand, waarom blijf je niet wat drinken en dan praten we wat. Maar ik wil dat je Mandor vrijlaat.”
Hij keek weifelend.
“Daar heb ik geen zin in,” zei hij, kijkend naar Mandor. “Hij zou wel eens vervelend kunnen worden.”
“Ik zal dat proberen te voorkomen,” zei ik en ging met Owen, die me niet meer losliet, voor Mandor staan. Brand aarzelde nog wat, maakte toen een gebaar. Mandor haalde zijn hand onmiddellijk uit zijn zak, daarin hield hij de metalen ballen.
“Niet doen, Mandor,” waarschuwde ik. Hij leek me op dat moment pas te zien en reageerde verbaasd: “Morwenna? Jij hier?” Met een lichte aarzeling stopte hij de kogels weer terug, terwijl hij zichtbaar opgelucht naar Owen keek. Hij streelde het jochie over zijn bolletje en vestigde zijn blik op Brand, die niets zei, alleen maar belangstellend stond toe te kijken.
“Pappa toe,” zei Owen en stak zijn armen naar Mandor uit. Hij nam onze zoon van mij over en Owen omklemde nu stevig zijn nek en wierp een onzekere blik richting Brand. Hoewel hij eerder leuk had zitten spelen met deze oom, gedroeg hij zich nu wat argwanend. Zoals ik al eerder heb gemerkt, pikt Owen heel snel onze gevoelens op en gedraagt zich ernaar. Mandor en ik waren allesbehalve blij met de aanwezigheid van Brand, en dat voelde het jochie aan. Ik keerde me naar Mandor.
“Brand is hier om wat te praten,” zei ik.
Hij keek van Brand naar mij en trok Owen wat steviger tegen zich aan. Hij knikte.
“Dan laat ik jullie maar alleen.” Hij keek weer naar Brand terwijl zijn ogen zich vernauwden.
“Als haar iets overkomt, ben je dood.” Met die woorden liep hij naar de deur. Mary Ann kwam in paniek aangerend.
“Het is al in orde,” zei Mandor tegen haar. “Je kunt weer gaan.”
Brand keek om zich heen.
“Niet gek, een speelkamer van deze afmetingen voor één kind,” zei hij. Ik gaf hem geen antwoord, maar vroeg hem wat hij wilde drinken. Hij vroeg om wijn en ook ik verliet de zaal om deze te halen. Op de gang, direct naast de deur, zat Mandor met Owen op zijn knie in een prentenboek te kijken. Ik voelde me beter bij de gedachte dat hij in ieder geval in de buurt bleef.
In de wijnkelder pakte ik de eerste de beste fles die ik zag liggen en pakte uit de kast in de eetzaal een paar glazen. Onderweg naar boven kwam ik op de trap een meisje tegen dat daar aan het schoonmaken was. Ik had haar nooit eerder gezien, maar had niet het gevoel dat dit een demoon was. Ik groette, het meisje fluisterde een soort begroeting terug. Voordat ik de kinderkamer weer inging, wisselde ik een blik uit met Mandor, beiden zeiden we geen woord.
Brand was inmiddels in een van de stoelen gaan zitten. Zwijgend schonk ik hem wat wijn en bood hem het glas aan. Ook voor mezelf schonk ik in en ging tegenover hem zitten.
Hij sloeg zijn benen over elkaar, nipte van de wijn en knikte goedkeurend.
“Smaakt prima, Chardonnay?”
Ik keek op het etiket. Hij had gelijk. Zelf nam ik ook een slokje en zette het glas weer neer. Het smaakte wat boterachtig en ik vond het niet echt lekker.
“Zo, waar wil je over praten,” zei hij. Hij zat achterovergeleund in de stoel, spelend met de voet van zijn glas.
“Vertel me over de jongen,” zei ik.
“Tja, wat kan ik over hem vertellen… Niet zo veel, vrees ik. Ik ben hem eens tegen gekomen, toen was hij ouder, volwassen. Zeer intrigerend. Ik weet niet of ik je over de omstandigheden moet vertellen.”
“Doe toch maar.”
“Iets dan. Toen ik hem ontmoette, droeg hij een bepaalde ring, je weet wel welke. Erg irritant, ik had er verschrikkelijk veel last van. Zelf kon hij natuurlijk ook geen magie…”
Ik voelde me enorm trots worden op deze zoon. Geweldig, hij had Brand gewoon dwars gezeten, ook al was dat iets dat nog te gebeuren stond. Tegelijkertijd paste er weer een stukje van de puzzel. ‘Als je een zoontje krijgt, wordt dan niet al te boos als hij er vandoor gaat met je artefact,’ had mijn zoon gezegd.
“Die ring is van mij,” zei ik tegen Brand. “Niet van hem.”
Even gleed er een trek van verwondering over zijn gezicht, meteen had hij het weer in de plooi.
“Hij had de ring in ieder geval om,” zei hij met iets van ergernis in zijn stem. “Toen stuitte ik later op dat kistje, je weet wel. En bedacht dat ik maar eens een kijkje moest gaan nemen. En dan… ik trof een wereld aan die was afgeschermd tegen zowel Amberieten als Chaosieten. Niet een klein beetje, maar optimaal. Nog intrigerender is dan het feit dat diezelfde wereld tevens sterk is afgeschermd tegen troef. Met name tegen Jurt. En dan ook nog gevoed met een eigen sterke machtsbron… tja. Het bleek gewoon een kwestie van me op die bron af te stemmen en dan naar binnen te troeven.”
Ik huiverde. Dat was precies de manier waarop ik de troef had gebruikt. Brand was heel sterk, ik vroeg me af of het überhaupt mogelijk was om een wereld tegen hem af te schermen.
“Ik moet zeggen dat jullie het mooi voor elkaar hebben. Op een dode wereld het toch gedaan te krijgen om het leefbaar te maken, ik zag dat de omgeving tamelijk groen is… knap hoor. Ik heb jullie maar een handje geholpen om die zombies op de binnenplaats op de ruimen, dat ontsierde het toch wel wat.”
“Als we die kwijt hadden gewild, hadden we ze zelf wel op kunnen ruimen.”
“Niet dat je me dankbaar hoeft te zijn… Verder hebben jullie het hierbinnen ook aardig ingericht, gezellig zo, zo’n knus familiehuis.” Ik ging er niet op in, keek in plaats daarvan naar de treinbaan die uitgelegd was op de vloer en waar Owen en Brand eerder mee hadden zitten spelen. Deze was nieuw, klaarblijkelijk had Mandor het nodig geacht wat ander speelgoed voor Owen aan te schaffen.
“Waar hou jij je op dit moment eigenlijk mee bezig?” informeerde mijn oom.
Ik bestudeerde hem even voordat ik antwoord gaf. Het leek alsof hij werkelijk geïnteresseerd was, toch kon ik een gevoel van onbehagen in zijn nabijheid niet van me afzetten. Oh ja, hij kwam sympathiek over, tegelijkertijd vond ik hem te glad en had hij iets dwangmatigs om hoe dan ook zijn doel te bereiken. Om een bepaalde reden liep ik hem dan blijkbaar altijd in de weg. Ik bleef dus op mij hoede, nam echter tegelijkertijd het besluit om wat meer informatie te vragen. Misschien dat hij me dan eindelijk met rust zou laten, al vreesde ik dat het niet echt zou helpen.
“Op korte termijn ga ik de familielijn van mijn moeder uitzoeken.”
“Dat moet je inderdaad doen, zeer intrigerend,” knikte hij. “Maar dat is toch niet je enige doelstelling?”
“Natuurlijk niet, er zijn er meer. Ik houd me ook bezig met het probleem dat onze familie bedreigt, één van die zaken is om de Old Ones verder te verbannen.”
Het was één van de vele issues die ik nader wilde uitzoeken, mogelijk één van de meest dringende ook.
“Ik vind het wel heel amusant,” zei hij, “dat iemand met jouw afkomst – zeker als je naar je vader en moeder kijkt – archeoloog is.”
“Niemand lijkt voor 100% op de ouders,” zei ik.
“Dat klopt. Mijn zoon houdt zich ook met andere dingen bezig dan zijn moeder en ik. Toch vind ik het in jouw geval echt humor.”
Ik zuchtte inwendig. Als die onduidelijkheid rond het vaderschap er nooit geweest was, zou men misschien gemakkelijker accepteren dat ik geen kloon van Julian ben.
“Maar archeologen zijn er meer te vinden in de familie…”
“Weet ik. Er wordt gezegd dat Oberon er veel mee deed.”
Er verscheen een verbitterde op zijn gezicht. Een trek die ik vaker had gezien bij ooms en tantes en ook mijn vader zodra die naam ter sprake kwam.
“Mijn vader was alleen maar bezig met zijn eigen Macht. Als archeologie daar iets aan toe kon voegen, gebruikte hij het. Jij bent anders.”
“Goed, ik vind archeologie leuk en interessant, maar ben er geen 24 uur per dag mee bezig, zelfs geen 24 uur per week. En ik doe het niet om meer macht te kunnen verkrijgen en gebruiken.”
“Zie, dat is wat ik bedoel. Je benadert archeologie meer zoals ik het doe. Wat jij daar noemt, die verbanning, is mogelijk waar ik in feite ook mee bezig ben, het heeft er mee te maken. En wil je niet weten waarom de familie mij voor gek heeft verklaard?”
“Er is me verteld dat je plannen had om Amber te vernietigen. Ik kan me voorstellen dat ze denken dat je gek bent.”
“Dat is nodig. Er is een heel goede reden om dat alles te vernietigen. Maar ja … je vader… die heeft gezegd dat ik je dat niet mocht vertellen, hij heeft me zelfs gewaarschuwd.”
Zijn gezicht stond verongelijkt. Ik glimlachte toen ik het besluit nam.
“Vertel me waarom je dit allemaal doet.” Zijn gezicht verhelderde op slag en ik zag dat er bij hem in de buurt iets kapot leek te springen.
“Wat was dat?” vroeg ik en schonk hem nog eens wijn.
“De eed die ik aan je vader heb gezworen,” zei hij ernstig. “Ik heb gezworen je niets te vertellen.”
“Maar nu is die eed niet meer geldig,” concludeerde ik.
“Ik vind het belachelijk van je vader om zulke dingen voor jou te besluiten. Hij vond dat je al genoeg dingen te doen had en zei dat ik bij je vandaan moest blijven. Alsof hij jouw leven moet besturen!”
De gedachte aan mijn vader die gemeend had me te moeten beschermen tegen Brand, verwarmde me alleen maar. Hij had dat niet gedaan uit verregaande bemoeizucht met mijn leven, hij had me alleen willen behoeden tegen diens aandacht.
“Mijn vader heeft gezegd dat je met hem hebt gesproken,” zei ik. “Dus vertel.”
“Goed. Doordat ik veel gereisd en onderzocht heb, heb ik het vermoeden gekregen dat we allemaal afkomstig zijn van een bronwereld, een oerwereld als je dat zo wilt noemen. Ik heb het Abaddon genoemd, dat Oorsprong, Bron of Focus betekent. Daar heb ik stukken van gevonden in allerlei Schaduwen, ze worden zeldzamer naarmate je verder weg komt. Ik vermoed…” hij keek me strak aan en ik zorgde er bij voorbaat voor dat er niets van mijn gezicht af te lezen was. “… dat je via Arden dichterbij kunt komen.”
Julian had me enige tijd geleden verteld, in de periode dat onze onderlinge relatie eigenlijk op een dieptepunt was beland, dat in Arden iets te vinden was dat met de oorsprong van Amber te maken had en dat dit uit alle macht beschermd diende te worden. Ik begon ook te begrijpen waarom Brand zo op mij gefixeerd was. De band met archeologie, met Julian en daardoor mogelijk ook met Arden.
“Je vader wil echter niet meewerken.” Voor mij was het geen enkel probleem om een nietszeggend gezicht te trekken, een eigenschap die ik zonder meer van mijn vader had meegekregen. Brand was even stil, tastte mijn gezicht af met zijn ogen en ging verder met zijn verhaal toen hij geen enkele reactie kreeg.
“De oorspronkelijke wereld is uit elkaar geknald.” Alweer iets dat ik al van mijn vader wist. Zou iemand van de familie wel in de gaten hebben hoeveel kennis Julian eigenlijk bezat? Brand waarschijnlijk wel, maar de anderen?
“Eigenlijk zijn dit, waar we leven, versplinterde stukjes van Abaddon. Versplinterde stukjes Amber, Chaos en van onszelf. Zekere lieden hebben toen het Patroon en de Logrus gebouwd om te zorgen dat de oorspronkelijke wereld niet meer terug gebouwd kan worden. Ik heb hierover met mijn broer en zus gepraat, maar zij hebben niet het lef om te doen wat nodig is. Dat is het vernietigen van Patroon, Logrus en Schaduw. Ze willen hun macht niet opgeven om Abaddon te herbouwen.
Ik denk dat jij bezig bent met de oorsprong van die explosie. Daar is vrijwel niets van te vinden. Ik heb het juweel in handen gehad en dat heeft ermee te maken. Er is een poging geweest van de Old Ones om vaste voet te zetten op Abaddon. Ze zijn tegen gehouden, maar het was te laat. Daardoor is er iets mis gegaan waardoor de hele boel uit elkaar is geklapt.
Er zijn stukjes van te vinden, verspreid door Schaduw, waar ze terecht zijn gekomen. Er is Patroon overheen gelegd om alles te laten blijven zoals het nu is en dat is een slechte zaak. Dit is niet het ware Amber, wij zijn een schaduw van onszelf. Er zijn gaten geslagen in de realiteit, de wezens die in Abaddon woonden zijn versplinterd geraakt. Degenen die er het dichtst bij zijn, hebben meer stevigheid.
Ik wil Abaddon herstellen, bepaalde lieden echter willen hun macht hier niet opgeven. Door die versplintering zijn er gaten ontstaan, er zijn vlakken boven en onder onze realiteit. Er is het ware Amber waar je niet zomaar kunt komen, je kunt door die gaten figuren tegen komen met stukjes Macht van vroeger. Sleutelfiguren zeg maar, zoals jullie zoon.”
Ik liet het even bezinken. Later zou ik de tijd nemen dit alles eens goed te overdenken.
“Het is een boeiend jochie,” zei Brand nog eens peinzend. “Hoe heet hij eigenlijk?”
“Owen.”
“Ik had het hem gevraagd, maar hij gaf me geen antwoord. Hij kan zijn eigen naam zeker nog niet zeggen?”
“Hij is nog klein,” zei ik.
“Natuurlijk, maar hij is ook erg intelligent.”
Ik haalde mijn schouders op Het ging allemaal toch al zo hard, ik vond het helemaal niet zo erg dat Owen nog geen volzinnen sprak. Sowieso was hij geen grote prater.
“Is het dezelfde jongen als je ontmoet hebt?” vroeg ik, toch nieuwsgierig.
Hij dacht even na.
“Ik denk het wel,” zei hij toen.
Zelf twijfelde ik nog steeds. Eén ding was echter zeker: Brand was dezelfde zoon tegen gekomen als ik eerder.
“Ik heb dus een fascinatie voor oude gebouwen,” vertelde Brand. Ik knikte, dat begreep ik. Al konden dat bij mij ook plaatsen zijn of zelfs voorwerpen. Het feit dat het oud is intrigeert me, de wetenschap dat zoiets al heel lang bestaat, dat het ooit een functie heeft vervuld in mensenlevens van heel lang geleden.
“Oberon was niet bezig met het herstellen van de Originele Wereld,” ging hij verder, “maar met Machtsspelletjes. Iets wat hij ook op zijn kinderen overbracht. Ons tegen elkaar uitspelen, iedereen voor zich. De meeste van mijn broers en zussen zijn alleen maar bezig met hun eigen macht, veel van hun kinderen ook.”
“Op zich vind ik het een interessant verhaal,” zei ik naar waarheid.
“Dat dacht ik al. Misschien kunnen we samen aan het project werken,” zei hij verheugd. Ik verwonderde me over zijn voortvarendheid.
“Ik weet niet of ik dat zal doen,” zei ik voorzichtig. “Maar ik zal er in ieder geval over denken.” Het was niet helemaal waar wat ik daar zei. Ik helde heel erg over om het niet te doen. Abaddon opbouwen klonk als een mogelijk bereikbaar ideaal, maar het was het zijne. Misschien had hij gelijk. Of gedeeltelijk. Maar als hij sprak over gaten tussen werelden – als ik dat zo kon zien – waar hij onder andere mijn zoon tegen kwam, zou ik de laatste zijn om deze te willen dichten. Er waren meerdere mogelijkheden. En zo zou het altijd zijn.
Brand leek echter niet te begrijpen wat ik bedoelde, hij had me al deel gemaakt van zijn team.
“Het is heel erg zwaar, het is nodig om Patroon en Logrus te wissen. Dat laatste weten ze trouwens niet in de Hoven, dat heb ik ze niet verteld. Maar het is nodig. Als we alle brokstukken hebben, moeten we ze bij elkaar passen en op die manier zal Abaddon herrijzen. Alleen zul je tegenwerking kunnen verwachten van iedereen, ze zullen je in de Abyss proberen te schieten, je wordt het mikpunt van spot en voor gek versleten. Ik heb erover zitten denken om hier met Ronardo over te praten, wat denk jij?”
“Kun je doen, hij zal belangstelling hebben,” zei ik.
“Intussen kun jij gaan kijken in Arden, voor jou is dat geen probleem. Julian is echt voor geen rede vatbaar, belachelijk dat hij me heeft laten zweren jou niets te vertellen, bespottelijk dat hij bepaalt dat jij het te druk zou hebben met je eigen dingen…”
“Brand,” zei ik, “ik heb gezegd erover te zullen denken. Ik kan je alleen vertellen dat ik waarschijnlijk geen moeite zal doen om Abaddon te herbouwen. Maar over die brokstukken is interessant natuurlijk en ik zal daar zeker op gaan letten.”
Hij liet zich totaal niet uit het veld slaan. Ik vroeg me af hoe ik hem echt aan het verstand zou kunnen krijgen dat ik hier niet aan mee wilde werken. Waarheid is, dat dit alles natuurlijk een bepaalde fascinatie heeft. Maar toch… de mogelijkheden en onzekerheden waren me veel te divers.
“Ik zal erbij zeggen dat er natuurlijk sprake is van enige tijdsdruk,” zei Brand. “Hoe meer Patronen er komen, hoe groter de kans wordt om het niet te kunnen herstellen.”
“Dat is mooi,” zei ik. “Dat biedt enig perspectief.”
Zij ogen vernauwden zich.
“Je bedoelt?”
“Zoals ik het zeg. Ik ben er niet van overtuigd dat het ware Amber herbouwd moet worden. Er moet een reden voor geweest zijn dat men het indertijd zo heeft gelaten na de versplintering, het nog moeilijker heeft gemaakt door er Patroon overheen te leggen.”
“Je trekt mijn onderzoek in twijfel?”
“Dat zal met grote nauwkeurigheid zijn uitgevoerd. Noem me sceptisch als je wilt.”
“Maar je wil er nog wel eens over praten?”
“Eens. Ik denk dat dit gesprek lang genoeg heeft geduurd.”
Hij knikte.
“Ik begrijp het al. We spreken elkaar nog.”
Ik merkte dat hij zich op de bron concentreerde. Even later was hij verdwenen. Meteen daarop ging de deur open en kwam Mandor binnen met onze zoon. Hij keek zowel boos als bezorgd.
“Hij is weg?”
Ik knikte alleen maar en liep naar hen toe om ze eindelijk fatsoenlijk te begroeten. We omhelsden elkaar stevig, Owen sloeg een arm om zowel Mandors nek als de mijne. Ik was thuis.

“Je zult vast honger hebben,” zei Mandor. “Owen en ik in ieder geval wel. Laten we gaan eten.” Hij bood me zijn vrije arm, op de andere droeg hij onze zoon en begeleidde me naar de keuken, alwaar ik tot mijn verbazing wat personeel aantrof. Door Mandor werd ik voorgesteld als de ‘vrouw des huizes’, en ik begroette hen vriendelijk. Ze begonnen onmiddellijk de tafel in de keuken te dekken. Intussen werd Owen in de kinderstoel gezet en schoof Mandor, immer goedgemanierd, een stoel voor mij aan, ging tegenover me zitten en schonk voor ons beiden koffie in. Er was geen demoon meer te zien.
“Dat is een hele verandering,” zei ik.
“Ach, soms moet je een beetje met je omgeving meegaan. Tenslotte wonen we nu wat meer landelijk en die demonen passen daar niet zo bij. Ze konden trouwens niet koken, het kindermeisje ook al niet en eerlijk gezegd zijn jij en ik daar ook niet zo heel goed in. En Owen heeft fatsoenlijk eten nodig.”
Dat was een opmerking van mijn vader geweest de vorige keer, die zich zorgen maakte over het feit dat het kind voornamelijk lang houdbaar voedsel, rantsoenen en opgeroepen eten kreeg, tot een soort van maaltijd bereid door Mandor of een enkele keer door mij.
“Afwassen konden ze ook niet,” grijnsde ik.
“Dat liet ook te wensen over inderdaad. De demonen heb ik opgeruimd, die mensen van een Schaduw gehaald, en meteen genoeg vers voedsel om aan de slag te kunnen. Met de moestuin gaat het nog niet zo hard,” grinnikte hij.
“Wilden ze wel?”
“Nee. Maar ik blijf er vanuit gaan dat dit om een tijdelijke situatie gaat. Ze worden heel goed betaald en tegen de tijd dat ze terugkeren naar hun Schaduw, zijn ze schatrijk. Ook heb ik het kindermeisje daar wat bij betrokken.”
Intussen werd er pap voor Owen gebracht. Mandor bond hem een grote slabber voor en gaf hem de lepel in zijn hand. Owen begon geestdriftig in zijn kom te lepelen en de pap naar binnen te werken.
“In ieder geval hebben we nu een goede kok,” zei Mandor tevreden.
“Hoe is alles verder gegaan?” vroeg ik.
“Saai, heel saai. Als je je druk moet gaan maken om personeel… Owen maakt het nog interessant, al kan ik verder weinig meer over hem vertellen dan dat hij goed groeit en zich uitstekend ontwikkelt. Hij had alweer nieuw speelgoed en nieuwe kleren nodig.”
Ik keek naar mijn zoon, die na de eerste paar happen aan het spelen was gegaan met zijn pap. Hij droeg inderdaad kleding die ik niet eerder gezien had. Een mosgroene broek, een ecrukleurige bloes en daaroverheen een bruin Aranspencertje. Zijn haar was korter dan de vorige keer, dus hij had zijn eerste knipbeurt gehad terwijl ik er niet bij was.
“Zijn hele melkgebit is nu compleet, op zijn hoektanden en vier kiezen na, met zijn grove motoriek loopt hij mogelijk wat achter vergeleken met kinderen van zijn leeftijd, zijn fijne motoriek is echter ver vooruit en hij is zeer slim. Puzzels tot 150 stukjes legt hij geheel zelfstandig, daarboven heeft hij een klein beetje hulp nodig. Praten doet hij niet veel, maar hij begrijpt echt alles. Ik schat hem nu op een maand of 17, hij doet het echt goed.” Met genegenheid en trots keek hij naar zijn zoon, die hem met een brede lach een hapje pap aanbood, dat Mandor niet afsloeg.
Daarna keek hij me aan.
“Je bent lang weggebleven deze keer, ruim drie maanden.” Het klonk niet echt als een verwijt, toch voelde het zo aan. En versterkt door de blik van mijn zoon, die me met zijn helderblauwe ogen op eenzelfde manier aankeek, voelde ik me schuldig.
“Het spijt me, dat was helemaal de bedoeling niet. Tijd kan zo raar gaan…” Owen grijnsde en petste zijn lepel in de pap, zodat de klodders ons om de oren vlogen. Mandor hief zijn ogen ten hemel en zuchtte diep. Daarna hield hij het kind tegen toen deze nog een poging wilde wagen en schudde zijn hoofd, waarop Owen geconcentreerd in zijn pap begon te roeren. Een dienstmeisje kwam ons een kom soep brengen met wat stokbrood en we begonnen te eten.
“Ik wilde via Patroon in mijn hoofd naar mijn ouderlijk huis gaan,” zei ik halverwege de soep. “Maar kwam verkeerd uit. Vervolgens ben ik via Schaduwreizen verder gegaan, maar dat kostte veel tijd. Vanuit mijn ouderlijk huis naar Antioch – ik heb me ook bezig gehouden met personeelsproblemen – en toen een paar dagen in de Hoven geweest. Daarna…”
“Je bent in de Hoven geweest?” viel hij me in de rede. “Heb je daar nog veel mensen gesproken?”
“Dara eventjes,” zei ik. “Je vader en Iolanthe Hendrake.”
“Niet meer? Geen mensen die iets van je moesten? Die je vragen kwamen stellen uit nieuwsgierigheid? Kennis gemaakt met vertegenwoordigers van een aantal Huizen?”
“Nee. Ik heb de meeste wel gezien tijdens de rechtszaak, maar geen van hen gesproken. Moest dat dan?”
“Ik had het wel verwacht. Dat er iets geregeld zou worden, bedoel ik. Dit is erg mager.”
“Ik weet niet wat de gewoontes zijn. Nu je het zegt, Dara had het er eerder over dat ze ook zou regelen dat ik een aantal mensen zou ontmoeten, maar dat is niet gebeurd. Misschien dat ze geen interesse hadden, of hun aandacht helemaal uitging naar de rechtszaak.”
Hij glimlachte spottend.
“Oh, geloof maar dat ze belangstelling hebben hoor! Rechtszaak of niet. Dat je niemand hebt gesproken is met opzet niet gebeurd. Wat moest mijn vader van je?”
“Hij wilde me ontmoeten en spreken. Dat was wel boeiend.”
“Heeft die ouwe dan een zinnig woord weten uit te brengen?”
“Je hebt ooit iets over hem gezegd,” zei ik terwijl ik hem recht in zijn lichtblauwe ogen keek. “Hij had een goede dag tijdens dat gesprek.”
Ik zag aan zijn gezicht dat hij meteen begreep wat ik bedoelde. Intussen werden onze lege kommen weggehaald en even later werd er een macaronischotel tussen ons in gezet. Mandor schepte voor ons op, de pap werd ook weggehaald. Ik at een paar happen, voordat ik verder ging.
“Waarom heb jij eigenlijk troonsafstand gedaan?”
“Waarom denk je?! Ik ga geen koning worden en in de schijnwerpers staan. Dat is precies wat je niet moet doen in Chaos. Laat dat maar over aan anderen.”
“Je vader denkt dat je geschikt bent.”
“Mijn vader,” lachte hij honend. “Die ouwe bemoeial. Oh ja, ik heb bepaalde vaardigheden, natuurlijk. En ja, die zouden best wel eens ten bate van Chaos kunnen zijn. Maar niet als ik koning ben, dan heb ik maar te doen wat anderen willen. Ik zou graag zo’n figuur als Merlijn op de troon willen hebben en hem precies laten doen wat ik zeg. Het is allerminst handig om zelf koning te worden. Iedereen die op je let, ze bemoeien zich met je privé-leven, ze weten precies en altijd waar je bent… dat wil ik dus niet. Ik houd me bezig met zaken die niemand ook maar iets aangaan. Ik weet dat die ouwe het ‘hobbyen’ noemt. Laat hem lekker denken. Ik wil de macht zijn achter de troon, die ouwe denkt dat het mij niet interesseert. Koning zijn is niet meer dan een symbool.”
“Dank je, dat is dan duidelijk. Maar kom je dan niet meer in de belangstelling door een huwelijk aan te gaan met een Amberiet?”
“Politiek gezien is het gunstig, het levert een bepaalde macht en aanzien op. Van enig privé-leven zal dan nog minder sprake zijn dan nu. Maar jij en ik weten waarom we dit doen.”
Hij leunde wat naar voren en keek me ernstig aan.
“Waarom denk je dat mijn vader me op de troon wil hebben? Hij wil zelf de macht achter de troon zijn, hij probeert mij in die rol van koning te manipuleren.”
“Hij wil pertinent dat de opvolger bij jou vandaan komt. Tegen mij zei hij letterlijk dat één van onze kinderen zeker geschikt zou zijn en dat hij bereid is, desnoods met een levensverlengende behandeling, daarop te wachten.”
Zijn ogen verdonkerden zich iets en hij lachte grimmig.
“Dan kan hij lang wachten. Ik wil niet dat onze kinderen in de positie gemanipuleerd worden. Ik spreek al in meervoud…”
“Weet je,” zei ik mijmerend, “toen ik in verwachting was van Owen, droomde ik steeds dat ik een meisje zou krijgen. Dat was zo vaak, dat ik ervan overtuigd was dat het een meisje zou zijn. Ik was dan ook heel verbaasd dat het toch een jongetje was.” Ik lachte tegen Owen die me met een frons zat te bekijken ineens.
“Ik vond het wel heel leuk,” zei ik tegen hem. Hij lachte en ik kreeg een hapje koud geworden macaroni gevoerd.
“Dat had je dan mooi mis,” zei Mandor grijnzend. “Ik wil nog wel een dochter. Dochters zijn geschikt om uit te huwelijken.”
Dat laatste zei hij zonder enige emotie, ik vroeg me af of hij nu serieus was of niet. Maar al zou dat zo zijn, als die dochter ook maar iets van onze eigenschappen mee zou krijgen, zou ze zich niet uit laten uithuwelijken.
“Om terug te komen op mijn vader,” zei hij toen streng, “hij is altijd een rokkenjager geweest. Hij heeft toch wel zijn fatsoen gehouden tijdens dat gesprek?”
“Oh ja, alleen op het laatst maakte hij een opmerking. Ik vroeg hem of ik iets voor hem kon doen, hij zei dat hij daar al wat te oud voor was.”
Dat maakte hem zichtbaar boos.
“Hij heeft van mijn vriendin, van mijn aanstaande, af te blijven! Dat krijgt hij nog van me terug! Hij is niet handtastelijk geworden toch?”
“Hij heeft me met geen vinger aangeraakt.”
Hij ontspande zich weer iets.
“Mijn vader is echt verschrikkelijk. Vroeger droeg hij zelfs een speciale bril, zo eentje waarmee je door kleding heen kunt kijken. Dat doe je toch niet!” Ik keek naar hem. Hij zou dat inderdaad nooit doen.
“Dat zou iets zijn voor Despil,” zei ik met een zucht. “Over rokkenjagers gesproken… wat is die opdringerig zeg!”
“Ben je met hem naar bed geweest?” Weer die gespannen blik.
“Nee. Wel wat uitnodigingen moeten afslaan, hij geeft niet gemakkelijk op.”
“Ach, Despil… Heeft hij je verkracht?”
“Nee.”
“Dan is er niets aan de hand,” zei hij met een schouderophaal. Ik vond het komisch om te merken dat die ene opmerking van zijn vader hem meer uit zijn evenwicht bracht dan het constante geflirt van Despil. Ik vertelde hem wat zijn vader had gezegd over Lorrayne. Tijdens mijn verhaal leek Mandor wat afwezig, luisterde wel, maar zijn gedachten leken ergens anders te zijn.
“Dat verzint hij gewoon,” zei hij nadat ik klaar was met vertellen. “Dat doet hij om je van je stuk te brengen. De conclusies die jij dan trekt, passen gewoon in zijn straatje.”
“Ik ga daar zelf ook wat over uitzoeken.”
“Oh, je zult dan tot de ontdekking komen dat het precies zo is als hij zegt. Dat heeft hij ook allemaal aangepast inmiddels. Mijn vader klooit en manipuleert. Ik herken dat, want ik ben ook zo. Ik lijk daarin op mijn vader. Als het in mijn straatje past, doe ik dat ook. Mijn vader is een vreselijke ambitieuze man. Je kent me nog niet zo goed, maar daarin lijk ik echt op hem. Ik ben zelf ook ambitieus en als ik moet manipuleren en liegen om mijn doel te bereiken, dan doe ik dat.”
Hij stak een hand uit en ik legde de mijne daarin. Hij wreef met zijn duim over de rug van mijn hand en zei toen zacht: “Tegen jou doe ik dat niet. Nooit. Tegen jou ben ik eerlijk.”
“Dat weet ik,” zei ik. Toch had ik het gevoel dat Gramble me daar niets op de mouw had zitten spelden.
“Verder kent die ouwe geen grenzen in zijn bemoeizucht en gemanipuleer. Voor mij zijn die er wel.”
We aten een poosje zwijgend door. Toen schoof ik mijn bord aan de kant, ik had geen trek meer. Mandor deed hetzelfde met zijn bord en vroeg aan het keukenmeisje om een verse pot koffie en cake. Daarna keek hij mij met een glimlach aan.
“Hoe is het eigenlijk met jou? Je ziet er een stuk beter uit dan de vorige keer… ik bedoel, toen zag je er ook goed uit, maar… je ziet er altijd goed uit…” hij keek wat wanhopig en ik begon te lachen.
“Ik ben blij dat je er zo over denkt. Ik weet dat ik er slecht uitzag de laatste tijd, de oorzaak was een magische parasiet die ik heb opgelopen op Dark End.” Ik begon hem daarover te vertellen, weer leek hij maar half te luisteren en had het niet in de gaten dat ik halverwege mijn verhaal afbrak. Ik bestudeerde hem eens goed, ik kon echter niets vreemd aan hem ontdekken. Hij was voortreffelijk gekleed in een donkergrijze broek en een heel licht lila overhemd. De stropdas was deze keer achterwege gebleven. Ook hij droeg zijn haar nu korter. Het stond hem goed, hij is echter het type man dat alles goed staat.
“Weet jij trouwens iets van een soort magische demoon, ook Morlog genoemd?” gooide ik het onderwerp om.
“Nooit van gehoord, weet ik niets van,” zei hij kort. Ik zuchtte eens, dit leidde nergens heen. Ik begon alweer met een uitleg die hij halverwege onderbrak.
“Het kan geen demoon zijn, die hebben geen Schaduwoverstijgende macht. Was het een Chaosiet?”
“Hoe moet ik dat weten? Ik zag alleen een soort ogen in een wervelstorm. Het lijkt werelden te eten.”
“Chaosieten eten geen werelden.” Hij keek met een frons naar Owen die zijn stuk cake begon te verkruimelen om zich heen.
“Dat kind kan niet netjes eten. Dat doen ze in Chaos wel, dat moeten zijn Ambergenen zijn. Van die smerige familie Barimen.”
“Volgens je vader heeft de familie Barimen niets met Huis Amber te maken. Het is een ras van een soort dwergen, zoals Suhuy, Dworkin en meer.” Hij keek geringschattend, zoals steeds wanneer zijn vader ter sprake kwam.
“En jij gelooft dat? Die ouwe zwamt iets en jij neemt het voor waar aan?”
“Ik denk dat hij een punt heeft. Dworkin is een dwerg, verder niemand in de familie.”
“Dat kan een uiterlijke verandering zijn. Hij is een Hoeder van Macht en bovendien een vormveranderaar.”
“Natuurlijk kan dat. Maar een poos geleden had ik een gesprek met Benedict, die iets soortgelijks zei. Hij zei niet dat de familie Barimen er één van dwergen is, maar wel dat hij het uiterst vreemd vond dat Dworkin hun opa was Dat klopte volgens hem niet. Ook is er niemand in de familie die zich Barimen noemt.”
“Hmm, heel misschien klopt het dan toch wat die ouwe beweert,” zei hij peinzend.
Ik begon een idee te krijgen wat hem dwars zat. Niet alleen was ik lang weg geweest en overviel ik hem mogelijk met mijn ervaringen en vragen, maar ook kwam zijn vader regelmatig ter sprake in dit gesprek en daar had hij nu eenmaal een heel slechte band mee. Zijn grootste probleem zou echter wel eens kunnen zijn dat hij te pakken was genomen door Brand op zijn eigen terrein. Dat hij niets had kunnen doen als Brand kwade bedoelingen had gehad met onze zoon. Al eerder had hij niets kunnen doen om zijn dochter te redden, voor hem moest dit echt een vreselijke ervaring zijn. Geen wonder dat hij die opmerking maakte over de ‘smerige familie,’ waar Brand deel van uitmaakt.
“Dus dat van die wereldvernietiging zegt je niets?” vroeg ik toch nog eens.
“Morwenna, ik weet alles van demonen. Dat kan gewoon niet.”
“Heel vervelend. Straks moet ik er nog neef William bij gaan halen. Heeft verstand van magie en demonen,” zei ik.
“Waarom zou je dat doen? Ik denk echt niet dat hij meer zou weten dan ik.”
“Goed, dan doe ik het niet,” zei ik zuchtend.
Weer was er een lange periode van stilte, waarin we beiden onze koffie dronken en ik nog eens inschonk. Voor Owen was er een beker vruchtensap, die hij zelf leeg wenste te drinken.
“Wat ons huwelijk betreft,” verbrak ik de stilte, “is er eigenlijk helemaal geen nieuws. Niets concreets bedoel ik, het is net of ze er niet mee bezig zijn.”
“Ik kan er geen zinnig woord over zeggen, geen idee wat ze ophoudt,” zei Mandor.
“Ik zou denken dat ze tijd genoeg hebben gehad om van alles te regelen. Het enige dat ik erover hoor zijn opmerkingen over het feit dat we aan trouwen. Men denkt dat ik vreselijk ambitieus ben. Alleen van neef William kreeg ik iets anders te horen. Ik zou gefascineerd zijn door evil en alleen door met jou te trouwen, met iemand die door en door evil is, zou ik het pas echt leren kennen en daardoor in staat zijn het Kwade te bestrijden.”
Hij wierp zijn hoofd in zijn nek en begon hard te lachen.
“Geweldig!” riep hij. “Bedankt dat je dat met me wilt delen, dat is echt lachwekkend. Ik ben zo verschrikkelijk evil…” Met een brede grijns op zijn gezicht keek hij naar Owen, die hem aandachtig opnam.
“Ik ben zo verschrikkelijk evil, ik heb nu trek in baby’tjes!” Quasi grommend boog hij zich naar het kind toe, dat begon te gieren van het lachen en ook begon te grommen terwijl hij zijn hoofd richting Mandor bewoog. Zo gingen ze samen een poosje door, het was ontzettend leuk om te zien. Met een grote zwaai tilde hij uiteindelijk Owen uit zijn stoel en zette hem op de grond. Deze liep wat wankel naar een keukenkastje, opende het en begon de inhoud uit te laden, tot ergernis van het keukenmeisje.
“Op het moment is dat zijn favoriete tijdverdrijf na het eten,” zei Mandor laconiek. Ik ging naast hem zitten en leunde wat tegen hem aan, hij sloeg een arm om me heen.
“Ben jij eigenlijk ook op te roepen?” vroeg ik voorzichtig.
“Als je mijn echte naam weet, kun je me oproepen,” zei hij grijnzend. “We kunnen echter zelf kiezen of we komen of niet. Met bepaalde rituelen of hulp, is een dergelijke oproeping te versterken. Wel lachen, als er zo’n klungel je oproept en totaal niet verwacht dat je daarop voorbereid bent.”
We keken een poosje samen toe hoe onze zoon voorzichtig een paar potten met jam op de grond zette. Het keukenmeisje wierp een boze blik onze richting uit, waarschijnlijk verwachtte ze dat we hem zouden verbieden. Wat we geen van beiden deden.
Ik vertelde hem wat Ronardo had gezegd over zijn zus.
“Hij zegt dat de uiterlijke beschrijving van haar vader op die van jou lijkt.”
“Wat bedoel je daarmee?”
“Precies wat ik zeg,” zei ik plagend. “Jij zou het kunnen zijn, maar ik denk dat je Fiona dan wel had genoemd in je lijst van veroveringen. Hij dacht aan je broer, iemand anders zei dat het misschien je vader zou kunnen zijn.”
“Ik ben het niet. Ik heb nooit iets met Fiona gehad. Zowel mijn vader als mijn broer kunnen het wel geweest zijn, ik heb daar nooit iets over gehoord. Als mijn broer de vader is, moet Fiona nog erg jong zijn geweest. Echt jong, bedoel ik. Hooguit een jaar of 25, 30.”
Ik haalde mijn schouders op.
“Misschien voor onze begrippen jong, maar zoveel ouder was ik ook niet toen ik Owen kreeg.”
“Jij was toch wel over de 30. En je bent anders.
Ernest is al heel lang dood, hij was een wat duister figuur. Hij had heel veel vijanden en er geheel geen moeite mee om er nog meer te maken. Hij hield zich bezig met magie en met Logrus, het liefst in combinatie. Iemand als Fiona zal dat hebben kunnen fascineren.”
“Lijk jij op je broer?”
“Wel een beetje. Hij is vermoord door iemand van zijn tegenstanders voor zover ik weet. Ze hebben hem een keer opgewacht en te pakken genomen in een Schaduw. Meet details kan ik je er niet over vertellen, ik was er niet bij, had ook erg weinig met hem te maken. Toen ik opgroeide, was mijn broer allang volwassen, altijd bezig en ik zag hem eigenlijk nooit. Hij was immer verwikkeld in duistere zaakjes, had moeilijkheden met een bepaalde vijand en regelmatig met hem gevochten. Ik weet niet of die vijand achter zijn dood zat. Zoals ik al zei: hij had zoveel vijanden. Mijn vader had heel vaak ruzie met hem, nog vaker dan met mij. Ernest had een eigen Schaduw, waar hij de mensen daar behoorlijk heeft geterroriseerd.”
“Klinkt een beetje als wat over Corwin wordt verteld.”
“Ik weet dat terreur niet alleen een voorrecht is van Chaosieten. Jullie William zou mijn broer behoorlijk evil hebben genoemd en dan zou hij nog gelijk hebben ook.
Ernest was serieus met zijn vak, hij was magiër, zoals vrijwel alle Sawalls. Ook was hij continu bezig om macht te verzamelen, ten koste van anderen. Het maakte niet uit hoeveel vijanden hij had, hij kon ze allemaal aan. Totdat hij een misrekening maakte dus.”
“Het lijkt me geen prettig iemand te zijn geweest,” zei ik en boog me voorover om een pot ingemaakte sperziebonen aan te pakken die Owen me met een ernstig gezicht aan kwam bieden. Hij rende meteen weg om een andere pot te gaan halen. Het viel me op dat nog steeds niet zo heel goed liep, waarschijnlijk had Mandor hierop gedoeld toen hij zei dat de ontwikkeling van zijn grove motoriek wat uit de pas liep met de rest.
“Ik zou het eigenlijk graag eens met je over dat plan van Caine praten,” zei ik voorzichtig. “Ik heb daar wat bedenkingen bij gekregen. Als je er tenminste over wilt praten?”
“Ik denk dat dit alles mij ook aangaat,” zei hij met een glimlach.
“Goed dan,” zei ik en haalde diep adem. “Ik ben het er niet mee eens dat Owen voor Benedicts zoon zal doorgaan en dat wij hem dan moeten adopteren.”
“Daarmee haal je mogelijk een heel plan om zeep.”
“Het klopt naar mijn gevoel gewoon niet. Hij is onze zoon tenslotte.”
“Het is me destijds allemaal uitgelegd, toen jij net naar Dark End was. Het kwam erop neer dat we eigenlijk geen keus hadden omdat we hem bij ons wilden houden. Men mocht er onder geen beding achter komen dat we al iets hadden voordat we officieel getrouwd waren.”
“Ik heb het waarom van dat plan nooit gehoord,” zei ik gegriefd. “Toevallig dat ik van Benedict wat hoorde. Caine zelf heb ik al heel lang niet meer gesproken. Maar het komt erop neer dat ik het zo niet wil. Ik wil naar een oplossing zoeken om hem zelf te kunnen erkennen. Hij is onze zoon en ik zie niet in waarom we dat zouden moeten verloochenen. Ik vind het ook niet erg fair naar Benedict toe, ook al zegt hij dat het hem niet uitmaakt en ik vind het ook niet eerlijk tegenover Owen. Straks gaat hij nog denken dat hij ongewenst was.”
Owen gaf me intussen nog een pot tuinbonen aan, klom op Mandors schoot en legde zijn hoofdje tegen hem aan, hij keek wat lodderig.
“Ik hoop niet dat hij dat ooit denkt,” zei Mandor. “Ik moet je eerlijk zeggen dat ik het toen allemaal redelijk vond klinken, maar er kwam in die tijd heel veel op me af. Er zou een verschil zijn met hem zelf erkennen of hem door Benedict laten erkennen, maar het is me niet helemaal meer duidelijk wat. Het is ook niet mijn plan en ik was er niet echt blij mee, maar je ooms en je vader vonden dat het zo het beste kon gebeuren. Op die manier zou Owen het best beschermd zijn.”
“Dat is zeker heel belangrijk. Maar we kunnen meer kinderen krijgen, dan lopen we toch iedere keer weer tegen hetzelfde probleem aan? De situatie blijft in feite eender. Het gaat er nu maar om dat dit alles geheim blijft tot we netjes getrouwd zijn, we erkennen hem en ja, we hadden al iets voordat we getrouwd waren. Iedereen zal over ons heen vallen en we zullen het gesprek zijn van de dag. En wat dan nog? Dat kunnen we wel aan. We staan sowieso erg in de belangstelling als we gaan trouwen,” probeerde ik hem wat van mijn gedachten uit te leggen.
Met een peinzende uitdrukking op zijn gezicht keek hij naar Owen, wiens ogen zowat dichtvielen en aaide hem over zijn haar.
“Ik moet hierover denken, Morwenna. Je overvalt me een beetje,” zei hij met een lachje, “al vind ik het heel goed dat je hierover begint. We moeten uitzoeken wat de aspecten zullen zijn als we hem als onze eigen zoon erkennen of hem adopteren.”
Ik besloot om het hier even bij te laten, ik moest hem inderdaad de tijd gunnen om alles te overdenken.
“Hij doet nog wel steeds een middagslaapje?” vroeg ik. Het liefst zou ik Owen hebben opgepakt en hem een poosje hebben vastgehouden, maar het was duidelijk dat hij de voorkeur gaf aan Mandor. Natuurlijk was dit te verwachten, tenslotte was ik voor hem niet meer dan die vrouw die af en toe thuis was en was Mandor de persoon aan wie hij zich gehecht had. Heel voorzichtig, om hem niet op te schrikken, liefkoosde ik zijn wangetjes. Het jochie glimlachte en schurkte zich nog wat dichter tegen zijn vader aan.
“Vanmiddag in ieder geval wel,” zei Mandor met een intense blik naar mij, waar ik het warm van kreeg.
We stonden op en verlieten de keuken, tot zichtbare opluchting van het keukenmeisje dat haastig de kast opnieuw begon in te ruimen. Owen werd op bed gelegd in Mandors vertrekken. Daarna keerde hij zich tot mij en nam me aan de hand mee naar zijn kamer. De passie in onze relatie was er nog steeds. Hij stopte er heel veel tijd in en gaf me volop aandacht. Het was volledig en perfect, zoals altijd. Ik kon alleen maar hopen dat het voor hem ook zo was.

No comments: