Essilt en Iestyn

Verliefd, verloofd, getrouwd. We waren er niet na Ronardo’s bruiloft. Niet veel later kregen we een uitnodiging van William die zich met Amalia in de echt ging verbinden. Ik kon niet zeggen dat ik er naar uitkeek en overwoog zelfs om een excuus te verzinnen om weg te blijven. Maar eigenlijk had ik daar geen goede reden voor. Ik kon moeilijk aankomen met de waarheid - dat ik Amalia niet kon luchten of zien.
Dus zochten opnieuw een huwelijkscadeau uit - ik voelde me lusteloos en Mandor had deze keer geen zin om er extra moeite voor te doen - dus het werden een paar kristallen kandelaars. We kleedden de jongens en onszelf weer netjes aan en arriveerden maar net op tijd om de ceremonie bij te wonen. Deze keer geen Suhuy die aanwezig was, er waren, buiten Mandor, helemaal geen Chaosieten aanwezig. Ik merkte dat een aantal van mijn familieleden zich wat stoorden aan Mandor’s aanwezigheid. De kinderen leken de sfeer aan te voelen en het maakte ze dusdanig futloos dat ze alleen maar tegen ons aanhingen en geen pogingen deden om de boel op stelten te zetten.
Alles om ons heen wat opgedragen aan de Eenhoorn. De beelden, wandtapijten, schilderijen… ik besefte toe pas voor het eerst hoe erg William de Eenhoorn was toegewijd, veel meer dan Coral. Binnen mijn familie was men niet erg godsdienstig bezig, de godsdienst van de Eenhoorn was er één die vooral in Amber-stad en in Gouden Cirkel aangehangen werd. Binnen de Hoven van Chaos, wist ik van Mandor, was het anders. Veel Chaosieten waren diep religieus als het om het Serpent ging. De familie Sawall was daarin anders, meer zoals het grootste deel van de familie van Amber. De familie Sawall was in meerdere opzichten anders dan de andere families in Chaos.
Het feit dat het Serpent echter was verschenen tijdens onze bruiloft had en zijn zegen had gegeven, had heel veel uitgemaakt voor de andere Huizen. Ons huwelijk en het bijbehorende Huis waren daardoor gewoon geaccepteerd en er was niemand geweest die had gepoogd om dit te ondermijnen.
Er was echter iets dat me erg opviel tijdens de ceremonie. Dat waren de tersluikse blikken die Amalia steeds richting Mandor wierp. Het maakte me boos. Erg boos. Ik vroeg me af waarom ze met William trouwde als ze eigenlijk Mandor wilde hebben,maar wilde het antwoord niet echt weten. Ze had het voorzien op mijn echtgenoot en ik was niet van plan om hem te delen met wie dan ook.
Mijn ergernis groeide en was aardig op een kookpunt belandt toen ze tijdens het feliciteren Mandor om de nek vloog en hem op beide wangen kuste. Ze fleemde, ze flikflooide… ze probeerde hem gewoon te versieren terwijl ze net getrouwd was! Volgens mij had ze niet eens in de gaten dat ik haar niet feliciteerde maar met aan iedere hand een zoon een plaatsje ver weg van hen opzocht. Ik zat nog maar net met beide kinderen op schoot - met die groeiende buik was er nog maar weinig ruimte over - toen Mandor aan kwam lopen.
“Waarom loop je zomaar weg?” vroeg hij wat gepikeerd, terwijl hij Owen van me overnam.
“Ze zag me niet eens,” zei ik nijdig. “Al haar aandacht wat voor jou.”
“Ach welnee,” zei hij. “Ik feliciteerde haar en dat was alles.”
Het was mogelijk dat het voor hem er zo uit had gezien. Het kon natuurlijk ook zijn dat hij zich inhield omdat ik erbij was en dat ze als ze samen waren… ik riep mijn gedachten een halt toe. Ondanks het feit dat ik - zes maanden zwanger - me log en dik voelde en niet om aan te zien was, had ik niet de indruk dat Mandor vervanging zocht. Integendeel zelfs, hij vond het allemaal prachtig!
“Het is nu erg druk,” zei ik. “Ik loop straks nog wel even naar haar toe.”
“Doe dat. Is dit ook een feest van drie dagen?”
“Het schijnt zo,” zei ik schouderophalend en keek om me heen. Het feest werd gehouden in de tuin van een klein kasteeltje, ik had begrepen dat dit de woning zou worden van het echtpaar. Het weer was redelijk mooi, de tuinen waren keurig netjes aangelegd en er waren diverse plaatsen ingericht als terrasjes. Regelmatig kwam er iemand met koffie en thee, voor de kinderen was er limonade met een rietje.
Randal was opvallend rustig. Voor Owen was dit normaal gedrag, deze liet zich meestal betrekken door zijn broer. Maar beiden leken wat bedrukt, dus ik vroeg of er iets was.
“Ik vind het hier niet leuk,” zei Randal. “Die meneer kijkt zo boos naar mij en Owen.”
“Jahaa,” knikte Owen, “Raar.”
Ze bleken het over William te hebben, die ze inderdaad nauwkeurig had opgenomen voordat hij hun felicitaties in ontvangst nam. Misschien had hij gezocht naar hun demonische kenmerken - William was sinds onze bruiloft nog meer star geworden wat betrof het ‘goede van Huis Amber’ dan hij al was. Ik had gezien dat hij Mandor nauwelijks had aangekeken en zo snel mogelijk diens hand had losgelaten alsof hij zich brandde. Ook naar mij had hij gekeken met een afkeurende blik, die, nu ik erover nadacht, meer op mijn buik gericht was.
“William heet die meneer,” zei Mandor. “Hij houdt niet van demonen.”
Owen en Randal keken hem met open mond aan.
“Ik ben een demoon,” legde Mandor hen uit. “Jullie zijn mijn zonen, dus jullie zijn halve demonen.”
“Niet waar,” riep Randal. “Dat is stom! Ik ben een kind!”
“Demoon monster,” wist Owen te vertellen en keek zijn vader ernstig aan. “Wij niet.”
“Nee, wij zijn geen monsters,” zei Mandor met een glimlach. “Maar we zijn wel demonen. Ik zal jullie over een poos, als jullie wat ouder zijn, uitleggen wat dat precies betekent. We zien eruit als mensen, dat is zelfs de meest belangrijke vorm die we hebben. Iemand als William echter vindt demonen heel erg evil, daarom doet hij zo raar.”
Mijn vader kwam aanlopen, streek de jongens over hun haar, gaf Mandor een hand ter begroeting en mij een kus op mijn wang.
“Is het goed als ik bij jullie kom zitten?” vroeg hij en zonder het antwoord af te wachten liet hij zich in een stoel zakken en keek zijn kleinzonen met een twinkeling in zijn ogen aan.
“Jullie zijn een stel mamma en pappaklevers,” zei hij.
“Mandor heeft de jongens net verteld dat ze halve demonen zijn en dat William daarom raar naar ze kijkt,” zei ik.
“Oh, is dat zo?” vroeg mijn vader aan Randal en Owen. “Wat willen jullie dat ik doe? William overhoop steken omdat hij mijn kleinzonen vervelend vindt?”
Ze keken zowel geschokt als verwachtingsvol.
“Doe je dat dan?” vroeg Randal nieuwsgierig.
“Natuurlijk,” zei mijn vader met een stoïcijns gezicht.
“Met je zwaard?”
“Ik zal vijf keer steken,” beloofde Julian. “Dat moet voldoende zijn.”
“Hoofd eraf!” riep Owen met schitterende ogen.
“Lijkt je dat beter? Ik denk dat je gelijk hebt. Het lichaam scheiden van het hoofd… niet gek bedacht Owen!”
“Of vierendelen!” stelde Randal voor. Het werd van kwaad tot erger. De jongens kwamen met steeds ernstiger voorstellen - ze kregen beslist de verkeerde boeken voorgelezen door Mandor - en mijn vader ging overal serieus op in. Zo pratende maakten ze er een waar bloedbad van.
“Wilt U een stukje van de bruidstaart proeven?” vroeg een dienstmeisje. Ze stond met een geschokte blik te kijken, waarschijnlijk had ze een dergelijk gesprek niet verwacht.
“Alstublieft,” zeiden Mandor, Julian en ik tegelijkertijd.
“Zitten er dode spinnen in?” joelde Randal.
“Dode kikkers,” fluisterde Owen, verlegen nu er iemand aan de tafel stond die hij niet kende.
We kregen een stukje taart dat goed smaakte en spraken over wat algemenere onderwerpen. Daarna stond mijn vader op om een eindje verderop wat met Caine te gaan praten. William en Amalia bewogen zich nu apart tussen de gasten. Amalia wierp iedere keer weer blikken in de richting van Mandor en ik had er plotseling schoon genoeg van.
“Ik moet even met iemand gaan praten,” zei ik tegen Mandor, stond op en zette ook Randal bij hem op schoot. Ik liep naar Amalia en vroeg haar apart te spreken. Ze ging me voor naar een rustige hoek in de tuin, vlak bij een waterbassin met in het midden daarvan een beeld van een Eenhoorn. Fillipien kwam ineens aanvliegen en landde op de kop van de Eenhoorn. Ze begon uitgebreid haar veren schoon te maken terwijl ze intussen naar Amalia loerde, die zich daar niet erg gemakkelijk onder voelde.
“Ik wil je laten weten dat ik me eraan stoor dat je zo achter mijn echtgenoot aanloopt,” zei ik meteen zonder enige inleiding.
Haar magere sproetengezicht liep rood aan en er kwam een sluwe blik in haar ogen.
“Dat is gewoon onzin, je verbeeld je teveel. Ik ben getrouwd.”
“Ik weet dat er vrouwen zat zijn die zich niet laten weerhouden door een huwelijk,” zei ik scherp. “En jij bent daar eentje van. Je liep al naar hem lonken voordat wij getrouwd waren, ik heb gezien hoe je tijdens onze verloving tegen hem deed, hoe je je aanstelde voor hem tijdens ons huwelijksfeest en nu weer! Je hebt helemaal geen respect voor andermans huwelijk, dus waarom zou je dat dan wel voor je eigen verbintenis hebben!”
“Ik snap niet dat je zo tegen me durft te praten,” zei ze boos. “Je doet of Mandor jouw bezit is… belachelijk gewoon!”
“Hij is mijn echtgenoot en je hebt uit zijn buurt te blijven. Ik wil dat alleen maar duidelijk maken.”
“Dat zal dan moeilijk gaan, we zouden namelijk samen een project gaan doen.” Ineens was er een triomfantelijke blik te zien in haar groene ogen en ze keek me zegevierend aan.
Ik kreeg een dreun, een project? Waarom had Mandor hierover gezwegen? Daar moest meer achter zitten! Ik liet haar echter niets merken en ging vlak voor haar staan.
“Het is heel eenvoudig Amalia, je blijft uit zijn buurt. Ik vertrouw je voor geen cent namelijk. Als ik ooit merk dat je je daar niet aan houdt, dan stuur ik mijn dieren op je af en dat overleef je niet.” Als om deze bedreiging te onderstrepen, vloog Fillipien op, kwam op mijn schouder zitten en stak haar kopje zover naar voren dat ze bijna met haar snavel in Amalia’s oog zat. Het wicht schrok en deed een aantal passen naar achteren.
“Ben je niet helemaal lekker ofzo!” schreeuwde ze.
“Zeker wel. Jij bent degene die fout zit! Ik hoop dat je een goed en gelukkig huwelijk hebt met William en genoeg redenen zult krijgen om niet meer achter de man van iemand anders aan te lopen.” Ik draaide haar mijn rug toe en liep weg.
“Je zou iets moeten doen aan je psychische probleem!” riep ze me achterna, maar ik sloeg geen acht meer op haar. Ik was kwijt wat me zo dwars zat en dat was het belangrijkste. Wat ze had gezegd over dat project probeerde ik te negeren, mogelijk had ze dit alleen maar genoemd om me te sarren.
Eigenlijk wilde ik hier weg, het had geen enkele zin om een feest bij te wonen waar je liever niet bij was en waarschijnlijk ook ongewenst was. Ik liep te zinnen op een goed excuus toen ik Mandor naar me toe zag komen. Hij droeg Randal op zijn arm en had Owen aan de hand.
“Randal is ziek,” zei hij toen we elkaar genoeg genaderd waren. “Hij voelt koortsig aan en is hangerig.”
Ik keek naar het kind dat zijn hoofdje op de schouder van zijn vader had gelegd. Hij zag wat bleek en zijn ogen hadden een koortsige schittering. Ik kon zien dat hij zich beroerd voelde, ondanks dat lachte hij toch naar me.
“Dan gaan we gewoon nu,” zei ik. “We leggen later nog wel een keer uit waarom.”
Mandor knikte alleen en we liepen met de kinderen tot net buiten zicht voordat we naar huis troefden.

Heel af en toe was Randal ziek. Het duurde nooit lang, hooguit een dag, maar dan had hij hoge koorts en hing alleen maar bij één van ons. We hadden geen idee wat de oorzaak was, Gramble suggereerde echter een keer dat het een manier was van zijn immuunsysteem om hem te dwingen om even wat rust te nemen.
Deze keer was het niet anders dan de andere keren. Randal was ziek, Owen hing steeds in zijn buurt rond en ondernam niets uit zichzelf. De volgende dag was Randal weer helemaal beter en als altijd reuze actief, overal zijn broer in betrekkend.
Wij reisden met de kinderen regelmatig heen en weer tussen Gormenghast en Elysium en hadden het tamelijk druk om van alles te regelen voor het nieuwe Huis. Intussen werd ik wel wat dikker, maar het was niet aan me te zien dat ik van twee kinderen in verwachting was. Mijn buik was niet dikker dan bij de zwangerschapsduur hoorde, veel mensen dachten zelfs dat ik minder ver was dan dat ik dacht en dan wisten ze niet eens dat er een tweeling onderweg was. Misschien had ik me toen zorgen moeten maken, maar dat deed ik niet. Ik voelde me goed, de kinderen bewogen regelmatig, er was geen enkele reden om aan te nemen dat er iets mis zou zijn. Het enige was dat ik door alle drukte bijna geen tijd had om echt van de zwangerschap te kunnen genieten, om er echt mee bezig te zijn.
Toen ik ruim zeven maanden zwanger was, bezocht ik met mijn moeder Londen in mijn geboorteschaduw om daar wat voor de babyuitzet aan te gaan schaffen. Ik zei haar niet dat Mandor en ik eerder ook al op pad waren geweest, vooral Mandor had het verschrikkelijk leuk gevonden om van alles twee stuks aan te schaffen. We waren thuis gekomen met dozen vol roze en blauwe kleding, een lading speelgoed en een extra brede wieg.
Mijn moeder vond het uitstapje fantastisch en sleepte me mee naar allerlei winkels waar kinderwagens verkocht werden. Ik vroeg me af hoe ze zelfs de weg wist in een stad waar ze vrijwel nooit geweest was - mijn moeder heeft daar iets mee.
We kozen uiteindelijk voor een kinderwagen op hoge wielen met een ivoorwitte brede bak.
“Waar zullen we de wagen laten bezorgen?” vroeg de verkoopster nadat mijn moeder had betaald.
“We nemen hem direct mee,” zei ik.
De verkoopster leek te willen protesteren - dames van stand die niet eens lieten thuisbezorgen - maar ze hield haar mond en opende netjes de winkeldeur voor ons.
De mensen op straat staarden ons een beetje verbaasd na. Zodra ik een mogelijkheid zag, glipte ik met de wagen een verlaten steegje in en troefde Mandor die met een brede lach de wagen doorhaalde.
“Het wordt steeds echter,” was zijn commentaar.
Daarna vond mijn moeder het nodig om de uitzet nog verder uit te breiden - lakentjes, dekentjes, luiers, kleertjes en wat al niet meer en ik mocht er geen penny aan mee betalen.
“Ik vind het gewoon fantastisch om eindelijk kleinkinderen te hebben,” verklaarde ze tijdens een uitgebreide High Tea. “Mag ik dan asjeblieft een beetje de gulle grootmoeder uithangen?”
Ze was nog lang niet klaar. Ook voor Randal en Owen moest er kleding komen en uiteindelijk werd er een enorme speelgoedzaak bezocht. Na lang zoeken vond ze een blikken speelgoedkermis en kocht deze. Ik zag er een houten kar met vier wielen en twee sturen, een ‘vliegende Hollander’. Ik kocht deze voor onze jongens, ze zouden het fantastisch vinden om daarmee te kunnen spelen als de sneeuw in Gormenghast weg was.
Mijn moeder ging mee voor het avondeten en gaf haar kadoos aan de kinderen die beleefd zeiden de kleren mooi te vinden en vreselijk enthousiast waren over de kermis. Owen ontdekte direct dat alle onderdelen opgedraaid konden worden en het dan echt deden, wat het voor Randal nog veel leuker maakte.
Het diner verliep gezellig. Mijn moeder vroeg nog eens of we al een vroedvrouw hadden geregeld en ik kon haar gerust stellen met te zeggen dat er onlangs één was komen wonen in het nieuwe dorpje.
Na het eten bracht Mandor de jongens op bed en ik bracht mijn moeder naar huis. Troeven naar een persoon was geen probleem meer voor haar, maar nog wel om naar een plaats te gaan. Mijn stiefvader troeven was geen optie, de man kon helemaal niets met Troef.
Ik bleef nog even koffie drinken terwijl mijn moeder honderduit praatte tegen mijn stiefvader over alles wat er gekocht was en dat het zo jammer was dat hij niet meegegaan was. Ik wist zeker dat ze dat helemaal niet erg had gevonden en dat ook hij dit niet bepaald erg vond.
Ik stond op om te gaan en merkte een vage pijn in mijn onderrug op terwijl ik afscheid nam en ook mijn stiefvader bedankte voor de goede gaven.
“Ik kom ze wel een keer met eigen ogen aanschouwen,” grinnikte hij. “Altijd leuk om te weten wat je aan iemand gegeven hebt.”
Ik troefde naar Mandor en we brachten de rest van de avond in alle rust door. De pijn in mijn rug werd echter niet minder, waarschijnlijk had ik teveel gelopen die dag. Toen er ook een hoofdpijn begon op te zetten, zei ik tegen Mandor alvast naar bed te gaan. Hij knikte.
“Doe maar. Zo’n dag rondsjouwen is erg vermoeiend, zeker in jouw toestand.”
Zodra ik overeind kwam, voelde ik een scherpe steek in mijn onderbuik en ik hield even de adem in. Mandor was onmiddellijk gealarmeerd.
“Is het begonnen?” vroeg hij.
“Hopelijk ebt het weg als ik wat ga liggen,” zei ik. “Het is nog veel te vroeg. Misschien alleen een waarschuwing.”
Mandor ondersteunde me naar onze slaapkamer. Niet ver lopen, maar tijdens die korte afstand werd de pijn in mijn rug heviger en kreeg ik nog twee felle weeën. Hoe ik het ook probeerde te ontkennen, de bevalling had ingezet en het was zes weken te vroeg. Stiekem hoopte ik dat het alleen vals alarm was, dat wat bedrust me goed zou doen.
Niets was minder waar. Mandor legde me op bed en ik trachtte me te ontspannen. In plaats daarvan werd zowel de hoofdpijn als de rugpijn heviger terwijl er regelmatig een pijnlijk aanvoelende wee kwam. Niet eens heftig, maar pijnlijk. Dit had ik nog niet eerder zo mee gemaakt.
Mandor liet de vroedvrouw roepen die al snel ter plaatse was en het even aanzag.
“Inderdaad wat vroeg, maar de kinderen hebben buiten de baarmoeder ook een heel goede kans,” zei ze. De hoofdpijn vond ze wat zorgwekkender, ze raadde me aan om veel vocht te drinken, misschien dat het dan minder zou worden. Toen ik vertelde de hele dag gelopen te hebben, knikte ze, dat kon de hoofdpijn mede veroorzaakt hebben. Ze keek naar mijn enkels die wat opgezet waren.
“Je bloeddruk zal wat hoog zijn,” vermoedde ze. “Inderdaad rusten en veel drinken.”
Van rust was er echter nauwelijks sprake, de weeën kwamen daarvoor veel te snel achter elkaar. Mijn onderrug voelde beurs aan van de pijn en ook mijn bovenbenen begonnen zeer te doen. Mandor had mijn rug een poos gemasseerd, maar nu kon ik daar geen aanraking meer op verdragen. Een lekker warm bad, geadviseerd door de vroedvrouw, hielp helemaal niets. Het bleef doorgaan, doorgaan en doorgaan. Weeën die vreselijk pijnlijk aanvoelden, maar totaal niet stevig waren. Het putte me vreselijk uit. Voor het eerst in mijn leven kreeg ik een inwendig onderzoek, iets wat ik heel beschamend vond, maar ook de noodzaak van begreep.
“Geen ontsluiting,” zei de vroedvrouw opgewekt. “De baarmoedermond is gewoon nog niet rijp. Dat gebeurt vaker na een onvoldragen zwangerschap. Probeer je zoveel mogelijk te ontspannen, het komt vanzelf goed.”
Ik begon er heftig aan te twijfelen en ik zag dat ook Mandor zijn bedenkingen had gekregen over ‘het vanzelf goed komen’.
“Hoe lang wil je nog afwachten?” vroeg hij aan de vroedvrouw.
“De kinderen maken het uitstekend,” zei ze. “Dus ik zou zeggen dat we alle tijd hebben. De hoofdpijn is immers niet erger geworden.”
Ze liet ons een poosje alleen en ik worstelde me door de weeënreeks heen. Mandor was al die tijd bij me en was me echt tot steun. De late avond was allang overgegaan in de nacht en daarop volgde er weer de dag. De situatie was onveranderd.
“Ik ga heel even iets voor de jongens regelen,” zei Mandor en ging de kamer uit. Ik verloor alle besef van tijd en weet alleen nog maar flitsen. Twee bedeesde en angstige jongetjes die de kamer inkwamen om gedag te zeggen. Mijn vader die duidelijk niet wist wat hij moest doen of zeggen en me alleen op de rug klopte. Het leek wel of ik alle werkelijkheid aan het verliezen was. Ik dobberde ergens in een zee van pijn en Mandor was er als enige houvast. De vroedvrouw kwam steeds weer kijken, iedere keer trachtte ze me moed in te spreken. Een moed die echter alleen maar minder werd. Toen ze na de zoveelste keer voelen zei dat er ‘geen ontsluiting’ was, was het wat mij betrof helemaal op en begon ik te huilen. Ik schaamde me vreselijk tegenover Mandor en tegenover de vroedvrouw, maar ik kon gewoon niet meer stoppen. Dit was al bijna 24 uur bezig en er was in het geheel geen enkele vooruitgang. Ik kon dit niet nog eens een dag volhouden.
“Zo gaat het niet langer,” zei Mandor beslist tegen de vroedvrouw. “Je wordt bedankt voor je diensten, de betaling regelen we zo spoedig mogelijk.” Hij stuurde haar de kamer uit en sloeg troostend een arm om me heen. Met een schone zakdoek probeerde hij mijn tranen te wissen, terwijl hij me beloofde dat alles goed zou komen.
“Ik neem je mee naar een ziekenhuis,” zei hij en gaf me een kus.
Niet veel later stonden we bij de ingang van een groot gebouw waar met grote letters ‘Regency Hospital’ op stond. Mandor zette me in een rolstoel, door die aanhoudende weeën was ik niet eens meer in staat om zelf te lopen.
Eenmaal binnen werd er vrij snel tot actie overgegaan. Niet veel later lag ik al in iets dat een ‘verloskamer’ werd genoemd en overal waren lampen en beeldschermen. Om de moed erin te houden stond er ook een wieg met een wit gordijntje en werd er even later een tweede wieg naar binnen geduwd. Er kwamen een aantal Euroaziatische uitziende mensen binnen in witte jassen die zich voorstelden en van wie ik de naam onmiddellijk weer vergat. Er werden wat ongelovige blikken geworpen naar mijn buik, heel voorzichtig kwam de vraag of we zeker wisten dat dit een tweeling was?
“Heel zeker,” zei ik.
Ik zag dat men bezorgd begon te kijken en ik kneep in Mandor’s hand. Er moest iets mis zijn! Hij trachtte me moed in te spreken terwijl hij voortdurend zachtjes over mijn hand streelde.
Er werd een soort apparaat over mijn buik heen gezet om een uitgebreide scan te maken, op de beeldschermen konden we alles volgen. Het personeel was bijzonder rustig en attent. Als ik een wee had, wachtten ze iedere keer beleefd voordat ze verder gingen met het onderzoek.
Inderdaad waren er overduidelijk twee kindjes te zien die heel dicht tegen elkaar aan lagen, geheel dwars in de buik. Men vroeg of de vroedvrouw er iets over had gezegd, ik kon me dat niet herinneren en ook Mandor schudde zijn hoofd.
Er was een duidelijke hartslag te zien, volgens de scan waren de kleintjes in uitstekende conditie. Er ontstond wat verwarring over de placenta’s, er leek er eerst slechts één te zijn, maar na een grondige scan bleek dat het er twee waren die over elkaar heen waren gegroeid. Er was maar weinig vruchtwater, de placenta’s waren niet groot en de kinderen eigenlijk ook niet. Toch was ik inderdaad 34 weken zwanger.
Ook de weeënactiviteit en -sterkte werd gemeten, de scans gaven aan dat deze inderdaad elkaar snel opvolgden, maar dat ze niet krachtig genoeg waren om te ontsluiten.
“Waarom komen jullie nu pas?” vroeg een arts met verwijt in haar stem. “Jullie zijn zelfs nooit op controle geweest!”
“Geen behoefte aan,” zei Mandor kort. “Tot 24 uur geleden ging alles uitstekend.”
Er werd een verhoogde bloeddruk geconstateerd, inderdaad de reden voor mijn hoofdpijn. En er kwam overleg. Men was het niet zo met elkaar eens. Iemand wilde een onmiddellijke keizersnede laten uitvoeren, iemand anders wilde de weeën gaan remmen daar de vliezen nog niet gebroken waren.
“Allebei niet,” zei ik beslist. Heel even dacht ik aan Patroon, misschien zou dit kunnen helpen om de kinderen te laten draaien en de weg wat gemakkelijker voor ze kunnen maken, maar de hoofdpijn werd alleen maar sterker. Ik was zozeer uitgeput dat ik hier niets mee kon beginnen.
Een dokter kwam op de rand van mijn bed zitten en begon uit te leggen dat het zorgwekkend was dat de kinderen dwars in de baarmoeder lagen.
“Zo kunnen ze niet geboren worden. Het kan zijn dat ze draaien vlak voor de uitdrijving of dat we ze kunnen draaien, maar je moet echt rekening houden met een operatie.”
“Ik wil dat niet,” zei ik alleen maar. Ik voelde me te beroerd om ook maar iets toe te lichten of uit te leggen. Ik had het gevoel dat de kinderen nog zouden draaien, maar wist niet hoe ik dat goed kon verwoorden.
“Ik neem aan dat er ook andere opties zijn dan de twee die genoemd zijn,” zei Mandor.
“De weeën versterken,” zei ze voorzichtig. “Het probleem is dat de medicatie hiervoor niet goed te doseren is en dat er soms zelfs weer afgeremd moet gaan worden.”
“Dan gaan jullie nu de weeën versterken,” vond Mandor.
Er vond nog een heel overleg plaats over hoe dat moest gebeuren. Ik begreep dat weeën opwekken voor premature kinderen best gevaarlijk kon zijn, dus ze dienden voorzichtig te beginnen. Dat bleken een paar pilletjes te zijn die ik met water in moest nemen. Na een uur werd er geconcludeerd dat er helemaal niets was veranderd. Vervolgens besloten ze om een middeltje op de baarmoedermond te smeren. Ook al zonder resultaat, misschien dat alleen de baarmoedermond wat weker geworden was. Wat later kreeg ik een apparaatje aan de onderkant van mijn buik geplakt om door middel van elektrische impulsen de weeën te versterken. Er kwamen er twee andere gynaecologen bij en opnieuw werd er onderzocht. De elektrische pulsen droegen niet bij aan het versterken van de weeën. Ik begon langzaam gek te worden van de voortdurende pijnaanvallen, maar ook murw. Toen er weer werd gepraat over een keizersnede was ik geneigd toe te geven, zo verschrikkelijk moe was ik ervan.
“Dat gaat niet gebeuren,” hoorde ik Mandor naast me zeggen. “Er zijn toch meer manieren om de weeën te stimuleren?”
Men besloot tot een combinatie. Een druppelinfuus en het breken van de vliezen van één van de kinderen. Dat werden die van het meisje. Op het moment dat het water wegvloeide, voelde ik de hoofdpijn wegebben. De gynaecoloog was verbaasd om dat te horen en mat opnieuw de bloeddruk die inderdaad gezakt was.
Het aanprikken van het infuus verliep niet echt soepel, er werden meerdere pogingen voor gedaan.
“Dit doen we bijna nooit meer, eigenlijk zijn de andere methodes normaal gesproken afdoende,” zei de assistente toen het eindelijk gedaan was.
Er werd tevens besloten om me een pijnstiller toe te dienen, de redenatie daarachter was, dat als de pijn weg was, ik me voldoende zou kunnen ontspannen en dat daardoor het geboorteproces soepeler zou gaan. Erg leuk gedacht allemaal, maar de pijnstillers, pillen, wederom elektronische impulsen en zelfs het zogenaamde paardenmiddel dat rechtstreeks in mijn rugwervel gespoten werd, hadden vrijwel geen effect. Het nam een beetje de scherpte van de pijn weg, maar het was niet voldoende om me te kunnen ontspannen. Ook de weeën werden niet sterker, het bleven van die pijnlijke scheuten. Het leek of mijn bovenbenen in brand stonden en wat mijn rug betrof… het zou me niets verwonderen als deze gebroken was ofzo.
Er kwam iemand aan mijn bed die probeerde met meditatietechnieken me te laten ontspannen, om op die manier boven de pijn uit te komen. Maar daarvoor was er een concentratie nodig die ik niet kon opbrengen vanwege de te snel terugkerende pijnaanvallen. De man schudde zijn hoofd en alweer kwam het verwijt dat we veel te laat waren gekomen.
Ze stopten met de pijnstillers, het weeëninfuus werd sterker gezet. Ik moet eerlijk zeggen dat ik het allemaal niet helemaal helder meer weet, veel dingen heb ik achteraf van Mandor gehoord. Ik herinner me alleen het gerommel, de pijn, de sterke armen van Mandor om me heen en het gepraat over me heen.
Het woord ‘keizersnede’ viel diverse malen, iets wat Mandor iedere keer wist te voorkomen. Hij heeft moeten praten als Brugman om de hoogste dosering toe te laten dienen als dat mogelijk was, de doktoren wilden hier niet aan vanwege het gevaar voor mij en de kinderen. Uiteindelijk gaven ze hem zijn zin en toen pas kreeg ik echt krachtige weeën, iets waar ik eigenlijk al te uitgeput voor was om ze nog goed te kunnen opvangen. Ik weet dat ik Mandor’s armen fijn geknepen heb in die paar uren. Maar het had resultaat, na een aantal uur was de ontsluiting volledig en was het meisje gedraaid in een hoofdligging. Ik had echter geen kracht meer over om te persen, zelfs de aanblik van de instrumenten die werden klaargelegd om het kind geboren te laten worden deden me helemaal niets.
“Kom op Morwenna, je bent er bijna,” hoorde ik Mandor zeggen en tegelijkertijd voelde ik een kracht door me heen stromen die van hem vandaan kwam via de ringen. Het was genoeg om het kind naar buiten te persen zonder dat er kunstgrepen toegepast moesten worden. Niet veel later werd er een klein meisje op mijn buik gelegd dat onder het huidsmeer zat en erbarmelijk aan het huilen was. Dit was totaal niet wat ik gewend was en ik vroeg of er iets met haar was.
“Nee. Ze is klein, maar volkomen gezond,” zei de kinderarts. Ik bleef twijfelen terwijl ik haar heel voorzichtig aaide en probeerde haar op haar gemak te stellen. Mandor streelde haar ook, hij zei helemaal niets. Ik zag zowel bezorgdheid als ontroering in zijn gezicht. Even later mocht hij de navelstreng doorknippen, daarna werd het kindje door een verpleegster opgetild en in een doek in een bedje gelegd, waar ze nog steeds huilde. Mandor liep er naar toe en haalde haar er zonder iets te zeggen uit. Hij kwam weer naast me zitten, in één arm had hij zijn huilende dochter, met de andere ondersteunde hij mij. Dat was wel nodig. Er waren geen weeën meer, meer infuus hielp helemaal niets. De vliezen werden doorgeprikt, de baby werd in de goede positie gedraaid en ik moest helemaal op eigen kracht gaan persen terwijl er een assistent hard op mijn buik begon mee te duwen. Weer kwamen de instrumenten in zicht, ik perste met alle kracht die ik nog had en zo werd onze derde zoon geboren. Ook dit kind zat onder het huidsmeer, was erg klein en huilde heel zielig terwijl hij op mijn buik werd gelegd. Mijn hart liep over, allebei mijn kinderen voelden zich niet prettig. Ik aaide hem en sprak sussende woorden tegen hem. Het hielp allemaal niet veel, beide kindjes huilden klagend.
“Misschien missen ze elkaar,” bedacht ik ineens. “Dit is voor het eerst dat ze uit elkaar zijn.”
Mandor legde voorzichtig het zusje tegen haar broertje aan. De kinderen waren op slag stil terwijl ze met hun babyblauwe oogjes elkaar lagen te bestuderen. Het was prachtig om te zien. Er kon geen lachje af, maar dat had mogelijk te maken met hun vroeggeboorte. Ik herinner me dit als een heel intiem moment. De tweeling op mijn buik, Mandor met een arm om me heen en zijn andere arm in een beschermend gebaar om zijn kinderen heen. Het was net of de rest van de kamer er niet was, het was heel even wij vieren alleen.
Maar het leven ging verder. Mandor mocht ook de navelstreng van zijn zoon doorknippen en de kinderen werden van mijn buik afgehaald om aangekleed te worden. Zolang ze maar tegen elkaar aan konden liggen was dat geen probleem.
Natuurlijk waren de problemen niet voorbij. De placenta’s bleven zitten waar ze zaten en wilden niet geboren worden. Er werd een paar keer met een vlakke hand op mijn buik geslagen, wat totaal niet hielp en alleen maar pijn deed.
“Ik zie maar één oplossing,” zei de gynaecoloog. “Met de hand verwijderen. Nog meer medicatie om de baarmoeder samen te laten trekken zie ik helemaal niet zitten, je hebt het maximum echt wel gehad.”
“Doe me dat niet aan,” zei ik geschrokken.
“Je gaat even onder een lichte narcose gebracht worden, het is zo gedaan en je zult er niets van merken,” legde ze vriendelijk uit.
“Ik blijf erbij,” zei Mandor. “Ik laat je niet in de steek.”
“Meneer, het is niet gebruikelijk dat echtgenoten erbij blijven.”
“Kan me niet schelen. Ik blijf bij mijn vrouw en de kinderen ook.”
Omdat er niet heel veel tijd was, ging de gynaecoloog niet verder met hem in discussie. Er werd een operatiezaal geregeld, Mandor moest een speciaal pak aan en de kinderen gingen mee in een transportcouveuse.
Het was inderdaad zo gebeurd. Er was meer anesthesie nodig dan gewoon was en ik kwam een paar keer bij tijdens de ingreep… maar vergeleken met de hele bevalling was het niets.
Uiteindelijk lag ik in een eigen kamer, eerste klas, de baby’s lagen gezamenlijk in een wiegje naast me, aangekleed en wel. Ze waren inmiddels gewogen en gemeten, het meisje was 1850 gram, het jochie 1870 gram. Beiden slechts 42 centimeter lang. Mandor had nog heel wat moeten praten voor hij het voor elkaar kreeg dat ze niet op de kinderafdeling kwamen ter observatie. Men vond het onverantwoord, de baby’s waren niet alleen prematuur, maar ook nog eens onder gewicht. Hij kreeg het alleen voor elkaar omdat de kinderen perfect gezond waren en geen problemen vlak na de bevalling hadden gehad.
Mij werd intussen verteld dat ik het heel rustig aan zou moeten doen voorlopig. De eerste dagen in bed blijven en alleen wat oefeningen doen, pas na een week ofzo kon ik proberen om te gaan lopen. De bevalling was extreem zwaar geweest, ik had heel veel bloed verloren en zou tijd nodig hebben om aan te sterken. Ik voelde me zo ontzettend gemangeld dat ik alleen maar kon knikken. Zoals ik me nu voelde, zou ik zeker een jaar in bed blijven.

De baby’s sliepen, we waren eindelijk alleen. We deden niet meer dan elkaars hand vast houden, af en toe spraken we wat over de voorbije uren. Volgens de gegevens had ik er ruim 36 uur over gedaan, zelfs met die weeënversterkers had het toch nog tamelijk lang geduurd. Ik zei tegen hem dat ik het zonder hem niet gered zou hebben en dat het me speet dat ik hem zo hard had geknepen eerder. Hij glimlachte alleen en streelde mijn gezicht.
“Je hebt het geweldig gedaan,” zei hij zacht. “En we hebben er twee prachtige kinderen bij.”
“Ik heb ze nog niet eens gevoed,” besefte ik ineens. “Ik denk ook niet dat we thuis kleertjes hebben in hun minimaatje.”
We spraken over hun namen en besloten gewoon te doen wat we al eerder hadden bedacht. Het meisje kreeg de naam Essilt, de jongen noemden we Iestyn. We speculeerden op wie ze leken, maar konden er beiden nog niet veel van maken. Vaag herkenden we wat trekken van hun broertjes, deze kinderen hadden echter geen wenkbrauwen en ook maar heel weinig zwart haar. Mandor beweerde wat van mij te zien in Essilt, maar ik zag het niet.
Vervolgens troefde hij de grootouders om het nieuws mede te delen. Ik was zo zwak dat ik helemaal niets kon. Geen Troef, geen Patroon, gewoon helemaal niets. Ik voelde me alsof er een flinke aanslag was geweest en onwillekeurig moest ik denken aan die voorspelling. Was deze vroeggeboorte mogelijk toch een effect van gif? Zouden deze kinderen de laatste zijn in het gezin? Op dat moment kon het me niet echt veel schelen, zoals het was gegaan hoefde ik geen kinderen meer.
Mandor haalde mijn vader met onze zonen door die heel eventjes kwamen kijken naar hun broertje en zusje.
“Ooooh, baby’s! fluisterden ze vol ontzag en gingen op hun tenen bij de wieg staan en streelden ze uiterst voorzichtig over hun wangetjes. Mijn vader was wat verlegen met de situatie.
“Ik hoor dat je het nogal zwaar hebt gehad,” zei hij en pakte even mijn hand.
“Ik heb wel eens gemakkelijker kinderen gekregen,” beaamde ik. “Ik had nooit verwacht dat het deze keer zo moeilijk zou worden. Maar ze zijn goed gezond.”
“Gaan we morgen met broertje en zusje voetballen?” vroeg Randal ineens en keek verwachtingsvol op naar Mandor.
“Nee. Ze moeten eerst een stukje groeien nog.” Hij pakte beide kinderen bij hun hand. “Nu moeten jullie mamma even gedag zeggen en dan gaan jullie weer met opa mee. Over een paar dagen komen we thuis met Essilt en Iestyn.”
Terwijl ik de grote broers een stevige knuffel gaf - ze begrepen niet helemaal waarom we niet meteen allemaal naar huis gingen en waarom ik in dat rare bed lag - bekeek Julian zijn nieuwe kleinkinderen aandachtig.
“Zo te zien weer hele mooie kinderen,” zei hij. “Maar wat zijn ze ontzettend klein!”
Daarna troefde hij met Owen en Randal weg en waren we weer alleen. Hoewel het bezoek maar kort was geweest had het me verschrikkelijk uitgeput. Mandor zei dat ook de andere grootouders graag hadden komen kijken, maar hij had de boot wat afgehouden, iets waar ik heel blij om was.

“Probeer wat te slapen,” raadde Mandor aan. “Het zal je goed doen. Ik moet een aantal dingen gaan regelen.”
“Ik ben vreselijk moe,” gaf ik toe. “Maar jij hebt ook al een poos niet meer geslapen.”
“Dat haal ik wel weer in. Ik laat hier straks een bed plaatsen, ik ben niet van plan om bij jullie weg te gaan. Ik moet alleen even gaan uitzoeken wat ze gedaan hebben met al het geboortemateriaal.”
Ik was te suf om te vragen wat hij bedoelde en zelfs om te weten wat hij bedoelde. Hij kuste me teder en verliet de kamer. Ik trachtte de slaap te pakken te krijgen, maar ondanks mijn vermoeidheid lukte het me niet. Steeds weer spookte de bevalling door mijn hoofd. Ik keek naar de baby’s die vredig samen in hun bedje lagen, het viel me op dat Essilt zelfs een handje op het bovenarmpje van Iestyn had gelegd. Het was vertederend om te zien.
De deur ging open en een tweetal verpleegsters reed een bed binnen, ze werden gevolgd door Mandor. Het bed werd opgemaakt, daarna werd bij mij temperatuur en bloeddruk gemeten, verschoonden ze de kraamverbanden en lieten ze me plassen op een pot. Ik deed mijn best om me niet te schamen dat ik geholpen moest worden als een klein kind, maar deed het toch, hoewel de verpleegsters uiterst vriendelijk waren en dit alles heel gewoon vonden. Daarna werden de baby’s uit hun bedje getild om te verschonen, iets wat beiden helemaal niet leuk vonden. Daarna werden ze in mijn armen gelegd en werd er volop tijd aan besteed om me te leren hoe ik twee kinderen tegelijk moest voeden. Ik maakte me wat zorgen, die koppies waren zo ontzettend klein! Maar de kinderen hapten toe en begonnen te zuigen. Het was een prachtig gezicht, ze keken me voor het eerst aan met wijd opengesperde ogen. De verpleegsters dachten dat het zo wel zou gaan en gingen weer weg, even later ging Mandor ook de kamer uit.
“Sinds wanneer loop jij de zustertjes achterna?” vroeg ik wat geërgerd toen hij een paar minuten later weer binnenkwam. Hij begon te lachen.
“Ik val op die uniformen, nou goed?!”
Hij kwam bij het bed staan en boog zich over de kleintjes. Onmiddellijk ging hun blik naar hem toe en keken ze hem een poos aan, ondertussen nog steeds zuigend. Hij sprak wat zachte woorden tegen hen en aaide ze over hun bolletje. Daarna ging hij op de stoel naast het bed zitten.
“Ik heb net het afval vernietigd,” legde hij uit. “De kraamverbanden en de luiertjes. Geen bewijzen dat we hier zijn geweest, geen materiaal achter laten waar anderen mee kunnen klooien. Iets eerder heb ik ervoor gezorgd dat er van de placenta’s niets meer over is en dat alle materiaal dat gebruikt is in de operatiekamer vernietigd is. Ik heb nog het een en ander te gaan, maar heb toch even rust nodig. Heb je nog kunnen slapen?”
“Niet bepaald,” zei ik. “Er is teveel gebeurd.”
“Ik weet het,” zei hij met een zucht. “Probeer anders alleen te rusten.” Hij pakte Iestyn op die klaar was met drinken. Meteen stootte het ventje een verschrikte kreet uit en zwaaide met zijn armpjes. Essilt liet de tepel los en begon te huilen. Pas toen ze weer tegen elkaar aan lagen, was het goed, ze klampten zich zelfs aan elkaar vast.
“Ze lijken nogal hecht te zijn,” zei Mandor die de twee kinderen bij elkaar in een doek gewikkeld had en met ze heen en weer liep.
“Ik geloof dat dat wel vaker het geval is met tweelingen. Ik denk dat we ze inderdaad maar bij elkaar moeten houden voorlopig.”
Het was heel vreemd om wel bij elkaar op de kamer te slapen, maar niet op hetzelfde bed. Niet dat we de slaap echt te pakken kregen, maar volgens de verpleging, die iedere paar uur binnenkwam om de tweeling en mij te checken, was dat heel normaal vlak na een bevalling, zeker na zo’n bevalling die ik had doorgemaakt. Ze deden er ook totaal niet vreemd over dat de baby’s zich letterlijk aan elkaar vast klampten, ook dat kwam vaker voor. Verder deden de kleintjes het goed.
Iedere twee uur kreeg ik een soort vruchtendrankje waaraan wat homeopathische middelen waren toegevoegd om te helpen herstellen en tevens om de borstvoeding goed op gang te brengen.
De volgende dag voelde ik me, dankzij de rust, veel beter en besloot het bed te verlaten om in ieder geval zelf naar de wc te gaan en een douche te nemen. Toen ik naast het bed stond, viel ik me echter zowat om, zo draaierig voelde ik me opeens. Mandor was snel bij me en pakte me beet.
“Wat ben jij van plan?” vroeg hij streng.
“Ik heb genoeg van die pot en snak naar een douche,” legde ik uit terwijl ik merkte dat de duizeligheid af begon te nemen.
“Dan moet je dat zeggen, ik kan je helpen.”
Aan zijn arm ging ik naar de badkamer die direct toegankelijk was vanuit de kamer en hij hielp me op de wc. Daarna schoof hij een stoel onder de douche en zei me daarop plaats te nemen.
“Je moet jezelf niet forceren,” vond hij.
Het was best prettig om door hem afgedroogd te worden, hij hielp me zelfs met kleden in een prachtige zijden nachtjapon die hij met Logrus tevoorschijn haalde en begeleidde met terug naar bed, waar ik met opluchting weer in ging zitten. De baby’s waren wakker en Mandor gaf ze me aan om te voeden.
“Ik wil weer naar huis,” zei ik later toen ik tegenover hem aan tafel zat aan een redelijk uitgebreid ontbijt wat net was gebracht. De verpleging was verbaasd geweest dat ik daarvoor mijn bed uit wilde komen, ik vond het juist prettig om zo nu en dan op te kunnen staan.
“Ik zou ook het liefst naar huis gaan,” zei hij bedachtzaam, “maar ik vind het nu niet verantwoord. Je doet het nu goed, ik heb er alle vertrouwen in dat het steeds beter zal gaan, maar er is een kans op een terugslag en dan kunnen we beter hier zijn.”
Ik begreep zijn zorgzaamheid en moest bij mezelf toegeven dat hij gelijk had. Ik was er nog lang niet.
Mandor had het die dag druk met het opsporen en vernietigen van nog meer bevallingsresten. Ergens in de middag had hij mijn ouders doorgehaald, die vol ontzag naar de piepkleine baby’s keken.
“En alles zit erop en eraan,” zei mijn stiefvader verwonderd. “Hoe is dat toch mogelijk.”
Mijn moeder schudde haar hoofd toen ze het bevallingsverhaal hoorde, gelukkig zei ze niet dat ze me nog zo gewaarschuwd had. Ze bleven niet lang, maar beloofden over een aantal dagen weer te komen kijken. Mandor bracht ze naar huis en troefde me even later om doorgehaald te worden, iets dat nog best zwaar was voor mij.
‘s Avonds kwamen Gramble en Dara een kijkje nemen. Mandor had geprobeerd dat zo lang mogelijk te voorkomen, maar ze waren nogal aanhoudend geweest.
“Dan laat ik ze nu maar komen, dan zijn we er van af,” zei hij. “Straks in Gormenghast zullen we tenminste met rust gelaten worden.”
Dara was verschrikkelijk enthousiast toen ze de kleintjes zag en ze wilde maar wat graag alles van de bevalling weten, vooral dat er nogal wat bloedverlies was geweest leek ze erg interessant te vinden. Ze was gebiologeerd over het feit dat alles zo lang had geduurd en zo moeizaam was gegaan.
“Het is dus niet in alle gevallen een voordeel om een Amberiet te zijn,” zei ze en het klonk bijna triomfantelijk. Zowel Mandor als Gramble hinderden zich aan deze opmerking en aan haar overduidelijke lust naar sensatie. Gramble had heel lang naar de kinderen zitten kijken en zei uiteindelijk met iets van tevredenheid dat hij in beiden toch wel wat Sawall trekken zag, iets dat Mandor onnoemelijk ergerde.
“Owen en Randal hebben die ook,” zei Gramble stoïcijns. Niet veel later troefde hij weer weg met zijn vrouw, Mandor was gepikeerd.
“Het is altijd hetzelfde met die ouwe zak,” zei hij. “Ik heb hem uitgelegd dat wij als Huis Elysium geen troonopvolgers leveren en hij blijft wurmen en zoeken bij onze kinderen of er een kandidaat is voor de troon.”
“Misschien bedoelde hij dat helemaal niet,” probeerde ik hem te sussen, “maar doelde hij op mogelijke magische talenten.”
“Belachelijk. Randal heeft daar nog niets van laten zien en de tweeling is daar veel te jong voor!”
Die nacht sliep ik voor het eerst redelijk, alleen af en toe wakker wordend om de kinderen te voeden die me werden aangegeven door Mandor. Daarna verschoonde hij ze en legde hen weer in hun bedje.
De volgende morgen voelde ik me nog beter en was in staat om zonder begeleiding naar de wc te gaan en te douchen.
“Ik wil vandaag naar huis,” zei ik tegen Mandor toen ik in badjas de kamer binnenkwam, onderwijl mijn haren drogend. “Zou je kleding voor me willen regelen?”
Even later kleedde ik me in een oudroze jurk terwijl Mandor zich ging douchen.
Tijdens het ontbijt bespraken we wat we gingen doen. Het kwam erop neer dat hij alles zou moeten regelen, ondanks het feit dat ik aardig op de been was, voelde ik me te zwak om zelfs maar aan Patroon te denken.
“Dan kom je later maar eens terug om alles te wissen ofzo,” zei hij. “Ik zal de rest regelen.” Die rest bestond vooral in het vernietigen van alle mogelijke documentatie over onze aanwezigheid daar.
De doktoren waren het er niet mee eens dat we vandaag al weg zouden gaan. Ondanks dat ik alweer rond liep, geheel tegen de verwachtingen in, vonden ze het niet verantwoord. Ze vreesden vooral voor eventuele nabloedingen en ook dat de tweeling een terugval zou krijgen. We hielden echter voet bij stuk. Nadat Mandor de torenhoge rekening voldaan had en nog veel meer betaald had aan alle betrokken mensen om hun mond te houden, konden we weg. Omdat het opvallend zou zijn geweest om met stille trom te vertrekken - dat wilde zeggen door middel van Troef - gingen we via de gangbare manier. In een rolstoel verliet ik het ziekenhuis, de baby’s in een warme doek gewikkeld op schoot. Mandor had ergens een auto vandaan gehaald, compleet met zitjes voor de kinderen. De tweeling huilde erbarmelijk toen ze ieder in hun eigen zitje geplaatst werden.
Mandor reed de auto tot ergens buiten de stad, me intussen vertellend dat deze wereld Artemis heette en hij er eerder geweest was.
“Het is een tamelijk moderne wereld,” zei hij. “De apparatuur is geavanceerd, maar het heeft geen ‘science fiction’ niveau. In deze situatie had ik meer vertrouwen in techniek dan je mee te nemen naar één of andere mumbo jumbo dokter.”
“Ik ben blij dat je het gedaan hebt,” zei ik. “Ik zag het echt niet meer zitten om thuis verder te gaan. In het ziekenhuis was ook niet bepaald leuk, maar daar gebeurde tenminste iets. Al had ik op een bepaald moment de neiging om ze een keizersnede zonder verdoving uit te laten voeren. Het interesseerde me allemaal niets meer.”
Hij keek me met een ernstig gezicht van opzij aan.
“Een keizersnede zou een enorm probleem zijn geweest bij jou,” zei hij zacht. “Je reageerde nauwelijks op alle medicatie die ze je gaven, zelfs niet op die ruggenprik die echt heel sterk is. Ik was bang dat zo’n operatie inderdaad letterlijk zonder verdoving zou zijn voor jou en dat wilde ik niet.”
Het was iets waar ik helemaal niet aan gedacht had, maar het hield steek. Zoveel jaar geleden was er meerdere malen een verdoving nodig geweest toen er splinters uit mijn gezicht verwijderd moesten worden. Ik legde mijn hand op zijn been en de rest van de rit zwegen we, alleen het gejengel van de kinderen was doorlopend te horen.
Mandor reed ergens een verlaten landweggetje in en stopte de auto. Ik pakte Essilt en Iestyn uit hun zitjes en wikkelde ze tegen elkaar aan in een warme doek. Ze waren op slag stil en vielen in slaap. Mandor had intussen met behulp van Logrus een stapel piepkleine babykleertjes, met de labels er nog aan, tevoorschijn gehaald en zorgde tevens voor een koffer zodat ze wat gemakkelijker meegenomen konden worden. Daarna keek hij met een frons naar de auto.
“Ik denk dat het het beste is om die ook te vernietigen,” zei hij.
We liepen een flink eind van de auto weg, vervolgens begon Mandor zich te concentreren en ik me wat naar te voelen. Vlak naast de auto leek de lucht zich te vervormen in iets wat nog het meest op een soort wervelwind leek. Deze begon steeds harder in het rond te draaien en te bewegen. De auto werd even opgetild, kwam weer neer en vervolgens begon de wervel zijn vernietigende werk. Het duurde niet erg lang of er was helemaal niets meer van de auto over. De wervelwind leek uit elkaar te vallen en toen was het windstil. Ik voelde me weer helemaal in orde en vroeg Mandor wat dat was.
“Een Vortex,” zei hij. “Een aspectje van de Gebroken Logrus dat me af en toe erg handig uitkomt.” Zijn stem klonk tevreden, ik wist zeker dat hij het geweldig had gevonden om dit te kunnen doen.
Hij pakte een Troef van de waterput in Gormenghast en niet veel later stonden we daar. We zakten tot onze knieën in de sneeuw weg. Het was koud, de lucht was helder blauw en niet veel verderop waren twee jongetjes, gekleed in skipakken, bezig om samen met hun opa een sneeuwpop te maken.
“Pappa is thuis, mamma is thuis!” juichte Owen.
“Mijn baby is thuis!” riep Randal enthousiast en ze kwamen op ons afstormen. Mandor wist ze nog net allebei op te vangen voordat ze mij om de nek zouden vliegen - de zonen waren niet altijd voorzichtig - en vanaf zijn armen mochten ze mij begroeten. Het was heerlijk om hun koude wangen te kussen en hun stevige armpjes om mijn nek te voelen. Ze wilden onmiddellijk de baby’s weer zien en hadden ze het liefst zelf naar boven gedragen.

Het was goed om weer thuis te zijn. Eenmaal binnen mochten Owen en Randal de tweeling een poosje op schoot houden. Er werd voor koffie en gebak gezorgd en mijn vader vertelde hier sinds enkele dagen te zijn.
“Ik had de kinderen meegenomen één van mijn woningen in Arden en op zich vermaakten ze zich aardig, Owen met de dieren en Randal door in iedere boom te klimmen die hij zag. Maar vanaf het moment dat ze de tweeling hadden gezien, wilden ze alleen nog maar naar huis. Ik heb van alles geprobeerd. Voorlezen, spelletjes, een kampvuur gemaakt en daar eten boven geroosterd… ze bleven maar praten over mamma, pappa, huis en de baby’s. Eenmaal hier hadden ze het nog steeds veel over jullie, maar aangezien ze wel in hun bekende omgeving waren en hun eigen dingen konden doen, hadden ze er toch wat minder moeite mee.”
“We zijn eigenlijk maar zelden allebei weg,” zei ik, “en dan worden ze ook nog grote broers… ik denk dat het wat veel voor ze was allemaal.”

De tweeling was zo vreselijk fragiel. Die dag deden we ze voor het eerst in bad, uiteraard allebei tegelijk. Ze strekten hun ledematen voor het eerst pas helemaal uit en genoten zichtbaar van het warme water. Maar hun lijfjes waren zo verschrikkelijk dun en hun hoofdjes in verhouding groot. Ze waren zoveel meer pasgeboren als dat hun broertjes ooit geweest waren… de volkomen stuurloze en wat trillende handjes waren heel vertederend, zelfs het feit dat ze helemaal niet lachten vond ik iets liefs hebben. Deze baby’s waren zoveel hulpelozer als dat ik gewend was, ze hadden alle omhulling nodig die ze konden krijgen. Ze klampten opvallend aan elkaar vast alsof de enige zekerheid die ze hadden de ander was. Waarschijnlijk voelden ze dat ook zo.
Mandor vond het amusant om ze dezelfde kleertjes aan te trekken, roze voor Essilt en blauw voor Iestyn. Mijn vader bleef nog één dag en vertrok weer, na me op mijn hart gedrukt te hebben dat ik rustig aan zou doen.

No comments: