Dark End

Eigenlijk was het toch een beetje raar dat ik al die tijd van de anderen niets had gehoord over het gaan naar Dark End. Blijkbaar zagen ze in mij de leider van dit project en werd ik geacht het voortouw te nemen. Ik was hier inderdaad me begonnen, dus naar alle waarschijnlijkheid hadden ze gelijk.
Ik troefde eerst Ronardo, zei tegen hem dat ik nu op weg ging naar kasteel Amber. Zijn goede manieren waren al een beetje aan het verwateren, want het troefcontact was kortaf als vanouds. Dat stelde ik zeer op prijs, dan werden er ook geen lastige vragen gesteld.
Rhexenor, die ik daarna troefde, leek blij te zijn dat er actie kwam. Was zich zeker aan het vervelen. Geen spoor te merken van de goede manieren die hij op die Engelse kostschool op had moeten doen, was dat een verloren zaak geweest?
“Oh, dat waar je laatst over troefde is nu in orde hoor,” zei hij.
“Goed zo!” zei ik. Verder maakte ik er geen woorden aan vuil, al was ik opgelucht dat hij Mandor had kunnen helpen.
William had bedacht dat we wel samen naar Amber konden reizen.
“Als je me zo terug troeft, dan maak ik mijn paard reisvaardig,” zei hij.
Het kortste troefcontact was dat met Mandor.
“Ik ga.”
“Goed,” zei hij. Daarna haalde ik William door met zijn paard.
“Hoe wil je naar Amber gaan?” vroeg hij.
“We zitten ver van Amber af,” zei ik. “Dus ik wil dat via een Hellerit doen. Is ook goed voor de paarden” Hij keek benauwd, zag er niet erg naar uit. Desondanks besloot hij toch niet naar iemand in Amber te troeven, maar met me mee te reizen.
Het ging best goed, behalve het laatste stuk. Dat was dodelijk vermoeiend, maar dat was te verwachten vlak bij Amber. We kwamen uit in Arden, temidden van grote spinnen. Dus een klein stukje gevecht hebben we ook nog gehad. Al snel kwamen Julian’s mannen ons te hulp en konden we zonder verdere problemen naar Amber reizen.
Ik bracht Boudicca naar de stal en gaf de stalmeester adviezen over haar verzorging. Daarna haalde ik zowel Ronardo als Rhexenor door. Ook trachtte ik Caine te bereiken, maar ik kreeg zijn antwoordapparaat. Ik heb maar aangegeven dat we klaar waren om te gaan.
Ik nam intrek in mijn kamer, woonde de maaltijden bij en las wat. Ik merkte dat mijn neven druk aan het afscheid nemen van hun ouders, wat me een beetje aan het denken zette. Het is namelijk wel mijn bedoeling om terug te komen van Dark End. Toegegeven, ik heb geen idee hoe lang één en ander gaat duren, hoe gek we zijn als we terug komen, maar we zullen het gaan redden. Misschien dat ik daarom niet naar mijn vader troefde. En ook merkte ik bij mezelf dat het oude gevoel van ‘je valt hem lastig’ weer bij me opkwam.

De volgende dag was een stralend mooie dag in Amber. Het zonnetje scheen en de lucht was helder blauw. Ik ging in bad, koos uit de eindeloze rij flesjes badschuim de lavendel. Ook heb ik mijn haar gewassen, je wist maar nooit wanneer de eerstvolgende mogelijkheid weer zou zijn. Ik koos wat gemakkelijk zittende kleding uit, een goed aansluitende lichtblauwe broek, daarboven een ruimer vallende wijde witte bloes. Geen sieraden, behalve het amulet dat ik van mijn vader had gekregen. Als schoeisel koos ik turkoois leren veterschoenen uit. Daarna pakte ik mijn rugzak alvast in, dagboek, wat eerste hul spullen, nog een set kleding, ondergoed en een etui met verzorgingsspullen dat ik onlangs had gekocht. Niet te veel, anders liep ik er maar mee te sjouwen. Het korte zwaard legde ik ook alvast klaar.
Vervolgens bekeek ik mezelf in de spiegel. Wat nu te doen met mijn haar? Zo loshangend zou alleen maar lastig zijn. Dus ik borstelde het goed door, vlocht het in een vlecht en stak het geheel wat op. Ik keek nog eens peinzend naar mijn gestalte in de spiegel. Helemaal tevreden was ik eigenlijk niet, maar ik wist ook niet wat er aan toe te voegen.
Ik ging naar beneden om te ontbijten. Caine was inmiddels gearriveerd en begroette me vriendelijk, net zoals even later mijn neven die binnen kwamen. Hij had het verder niet over mijn persoonlijke zaken, dat was ook niet echt belangrijk op dat tijdstip. Wel realiseerde ik me ineens dat zowel hij als mijn vader niet op de hoogte waren van de laatste ontwikkelingen en eigenlijk was het belangrijk dat ze daar wel van wisten. Hopelijk zou Benedict ze inlichten, of in ieder geval mijn vader als hij met hem sprak. Er was nu absoluut geen gelegenheid om dit zelf te doen.
“De grote dag,” zei Caine. “Ik hoop dat jullie je goed hebben voorbereid, ook geestelijk.”
“Voor zover mogelijk,” zei ik. Mijn neven knikten wat en mompelden. Verder werd er niet veel gesproken aan het ontbijt, niemand die Rhex vroeg naar zijn huwelijksreis bijvoorbeeld. Ik denk dat iedereen met zijn gedachten al bij Dark End was. En voor mezelf kan ik zeggen dat, als ik daar naar vroeg, mij ook zou worden gevraagd wat ik had gedaan al die tijd, want ik besefte heel goed dat ik de boel aardig had opgehouden. En aangezien er zoveel was dat ik niet kon vertellen, vroeg ik de anderen ook niet wat ze hadden gedaan. Dat kon ik later nog wel eens doen.

Na het ontbijt haalde ik mijn spullen van mijn kamer. Buiten nam ik afscheid van Fillipien, ik zou haar gaan missen. Maar mee nemen naar Dark End zou niet gezond voor haar zijn.
Er werd me ook proviand aangereikt, dat ik dan ook maar mee nam. Rhexenor nam nog eens een keer afscheid van zijn moeder en uiteindelijk konden we gaan.
We daalden de trappen in het kasteel af naar de kelder, we gingen nog dieper dan waar het Patroon is en kwamen uit in een grafkamer. Het was een raar idee dat ik in een paar dagen tijd zowel in de graftombe van mijn moeders familie was geweest als in die van mijn vaders familie. Er waren hier geen nissen met lijken echter, er waren alleen tombes. Die van Oberon, Corwin, Finndo, Osric, Caine en Eric. Ik dacht aan Lorraine, maar van haar zag ik geen tombe. Later. Dat zou ik later nog eens uitzoeken. Ik voelde een bepaalde verwantschap met hen die voor de keuze van het Oerpatroon hadden gekozen.
“Een tombe van Corwin?” vroeg Rhex verbaasd.
“Ja, er is lang gedacht dat hij dood was. Het was trouwens een mooie begrafenis,” zei Caine.
We gingen de tombe van Eric binnen, er werden fakkels aangestoken. We gingen een trap af en kwamen uit bij een stenen kist die in het midden van de ruimte stond. De fakkels werden in de houders in deze ruimte gestoken en het deksel werd van de kist gelicht. Er lag een in lappen gewikkeld lichaam in.
“We zullen zo wel merken of dit inderdaad Eric is,” zei Caine. Hij schudde een zakdoek uit en zo kwamen de speciale voorwerpen weer tevoorschijn. Het boek werd open geslagen en een gedeelte van de tekst gelezen, waarbij de naam van de plaats vervangen werd door ‘Dark End’. Toen moesten we ons insmeren met de zalf. Daarvoor moesten alle kleren uit, ieder plekje diende te worden ingesmeerd. Zelfs, voor zover mogelijk, de hoofdshuid. Dus tot zover het belang van haren wassen van tevoren. De zalf gaf een soort witte gloed. Voor alle duidelijkheid: de zalf was bedoeld als bescherming tegen wraakneming van de doden.
Daarna gingen alle kleren weer aan, rugzakken, bandeliers en wapenriemen werden weer omgedaan. De munt van Orpheus hielden we met zijn vieren vast. Caine liep naar het lijk toe, haalde het stukje windsel weg voor de plaats waar de mond zat en legde daar het blad in. Daarna ging het lezen van de tekst verder.
Uit het lijk kwam een gedaante die zich vrij snel stabiliseerde. Dat was inderdaad Eric zoals ik hem kende van de troef. Knap, haar dat zo zwart was, dat het zowat blauw leek, baard en snor, blauwe ogen in een vriendelijk gezicht. Hij was gekleed in een leren jas en bijpassende broek, droeg hoge zwarte laarzen. Zijn mantel had een hoge kraag, die aan de binnenkant rood was. Dat was tevens de kleur van zijn zwaardriem. Daaraan een zilveren schede met zo te zien een zilverkleurige sabel. Hij keek om zich heen.
“Hm, ik ben dood,” was zijn conclusie. Wat kon ik anders zeggen dan: “Ja, dat spijt me.” Intussen las Caine onverstoorbaar verder, hij noemde Erics naam en droeg hem op onze gids te zijn naar Dark End. Eric knikte en trok ons mee.

We zweefden in de ruimte. Uren, dagen, maanden? Het was in ieder geval lang. Elk besef van tijd was kwijt, het voelde koud aan en alsof er niets meer werkelijk was. De enige zekerheid was de arm van Eric, die ons mee sleepte.
Uiteindelijk was er een rood stipje in zicht, dat groeide en groeide naarmate we dichterbij kwamen. En toen, toch nog vrij plotseling, stonden we in een rode, stoffige omgeving, er hing een bloedrode zon aan de hemel. Alles was rood en dat was het licht. Eric stond bij ons, we waren uitgekomen naast een gouden altaar.
Het was heuvel- en rotsachtig en het rook raar, het beste te omschrijven als een schroeilucht. Ik huiverde even, ondanks dat het er behoorlijk warm was.
“Dit is Dark End,” zei Eric. Rhexenor dacht eerst aan zijn maag en pakte een boterham, die grijzig was geworden en verkruimelde. Natuurlijk kon dat de omgeving zijn, het kon ook goed te maken hebben gehad met de reisduur, proviand heeft de gewoonte om te bederven na bepaalde tijd. Of een combinatie van die twee factoren.
In de verte zag ik een berg waar een rode, lichtgevende gloed uit leek te stromen. Toen keerde ik maar naar Eric. De situatie was bizar, voelde in ieder geval zo aan, maar het was wel zo netjes om me even netjes voor te stellen.
“We hebben nog niet echt de gelegenheid gehad om op een gepaste manier kennis te maken,” zei ik, “dus bij deze wil ik me voorstellen. Ik ben Morwenna van Amber, dochter van Julian,” en maakte de bijbehorende buiging. Hij knikte kort, zoals een koning betaamt. Mijn neven stelden zich ook voor met een verwijzing naar hun afkomst.
“Aangenaam kennis te maken, ik ben Eric van Amber, voormalig koning en nu dood.” Hij kneep zichzelf in zijn bovenarm. “Hm, hier dus niet,” concludeerde hij.
“Hoe is het om dood te zijn?” vroeg Ronardo nieuwsgierig.
“Daar kan ik niets over zeggen. Ik herinner me dat ik stervende was en van daarna weet ik niets meer.”
“Ben je hier al eens eerder geweest?”
“Nee. Eigenlijk werd ik naar de andere kant van deze wereld getrokken, naar de koude kant. Deze kant leek me echter veiliger.”
Ik bekeek het gouden altaar eens goed. Het was ongeveer een meter hoog en breed en twee meter lang. Genoeg om een persoon op te leggen, de rillingen liepen langs mijn ruggengraat. Het altaar was overdekt met rare symbolen, gekerfd in het pure goud van het altaar. De symbolen waren duidelijk magisch, ze hadden iets duisters en tegelijk waren ze interessant. William zei dat het een soort conjuration leek.
“We worden bekeken,” waarschuwde Eric, “we zijn niet alleen.” Kort daarna zag ik een stoet van gestalten die onze kant op kwam. Een stoet van 13 personen. Eén voorop, gekleed in een mantel. Zijn volgelingen strompelden en droegen gerafelde kleding. We besloten het rustig af te wachten. Vlak bij ons stopte de stoet en de gemantelde man lachte kakelend. Weer voelde ik een huivering. Ook zei hij iets dat we niet konden verstaan. Ik zag hoe Eric een gebaar maakte. Nu konden we de man verstaan.
“Welkom. Reizigers. Wat een eer! Willen jullie iets eten?!” Hij stootte een krankzinnige lach uit. Zelfs Rhexenor met zijn eeuwige honger sloeg het aanbod af.
“We willen jullie baas spreken,” zei ik.
“Ik ben de baas! En dit zijn mijn volgelingen. Jullie kunnen allemaal mijn volgeling worden als jullie willen.” Ook dat aanbod werd unaniem afgeslagen.
“We zouden graag met uw baas willen spreken,” probeerde ik nog maar een keer. Eigenlijk ben ik normaal al niet sterk in communicatie met mensen of –weet ik nu – demonen, met mensen die duidelijk geschift waren was dat nog een tikje moeilijker.
Hij lachte weer zijn gestoorde lach.
“Maar dat kan natuurlijk! Ik kan jullie beloven dat het pijnloos wordt, maar soms gaat dat mis!” Ik hoefde niet lang na te denken over wat hij bedoelde met de ‘pijnloze, soms misgaande methode’.
“Niet op die manier. Is er eventueel een andere methode?” Zijn kakelende lach en zijn manier van praten begon me aardig op de zenuwen te werken, ik merkte dat mijn neven zich ook niet echt gemakkelijk voelden. Alleen Eric stond er stoïcijns bij. Was dat een gevolg van zijn dood zijn of zijn eeuwenlange ervaring met allerlei situaties?
Er is een spreekwoord dat zegt: in het land der blinden is éénoog koning. De gemantelde man was duidelijk niet lekker, zijn volgelingen waren dat nog minder en zagen er slecht uit en waren ook al niet helemaal goed.
“Zijn jullie de enige mensen hier?” vroeg Ronardo. Weer die akelige lach.
“Jullie hebben wel zo ontzettend veel geluk dat jullie mij tegenkomen. Ga toch gewoon liggen en dan zal ik het even regelen.” Ronardo keek even naar het altaar en besloot dat niet te doen.
Ergens in de verte werd een ijselijke kreet geslaakt, alsof er iemand vermoord werd. Ik wist zeker dat dat ook het geval was.
“Zo te zien is dit een soort priester,” zei Eric. Ik probeerde het eens met een bevel, dat werkte soms ook bij demonen.
“Neem ons mee naar je baas.” Weer die zwaar gestoorde kakelende lach.
“Ga maar liggen, dan zorg ik daarvoor.” Hm, ik had liever te maken met demonen.
“Waar is dat altaar voor?” dat was een vraag van Rhexenor. Ik vroeg me af of hij nu gewoon naar de bekende weg vroeg of dat hij echt geen idee had.
“Om te offeren natuurlijk!” zei de priester.
“Hoe werkt dat dan?” wilde Ronardo weten. Uit het armzalige groepje volgelingen werd er zonder aarzeling door de priester een slachtoffer gehaald. Deze stribbelde wat tegen, maar had geen keus. Met vereende krachten werd de volgeling op het altaar gelegd en zonder enkele plichtpleging werd deze met een mes tussen zijn ribben gestoken en lieten ze hem leeglopen in de hartvormige kom die zich in het midden van het altaar bevond. Een aantal symbolen begon geleidelijk aan op te gloeien, er kwam een groen licht vanaf wat me misselijk maakte. Toen was er een soort gezang dat van het altaar vandaan kwam die steeds luider werd. Toen dat stopte was het lijk weg, net als het bloed. De priester en zijn volgelingen keken afwachtend om zich heen. In de verte was er het geluid te horen van iets zwaars dat neer kwam. De priester en volgelingen leken teleurgesteld te zijn.

Ik voelde me misselijk. Het was me niet duidelijk of dit nu door de demonstratie kwam of door dat groene licht, maar ik voelde me allesbehalve fijn. Ja, ik heb toegekeken hoe iemand werd geofferd en niets gedaan om het tegen te houden. Waarom niet? Omdat, zoals dat vaker gebeurt, wij Amberieten de neiging hebben ons aan te passen aan de wereld waar we ons op dat moment in bevinden. De wereld wordt een stukje van ons en wij een stukje van die wereld. Dat was wat hier ook gebeurde en ik besefte heel goed dat dit zorgelijk was. Dark End is gevaarlijk, niemand gaat daar heen. Ondanks onze bescherming, kon dit voor ons ook heel fout af gaan lopen.
Nee, ik voelde me niet schuldig naar de geofferde persoon toe. Diens leven was toch al miserabel, door die offering was hij daarvan verlost.

“We zouden even gaan kijken naar wat neer gekomen is,” stelde William voor. Alles was beter dan bij dat altaar en dat groepje gestoorde mensen te blijven, dus we gingen op zoek. Na ongeveer een half uur lopen kwamen we uit bij iets wat volgens Ronardo een badkuip was. Het leek er het meest op dat ze door offeringen iets wisten te conjuren, maar blijkbaar was het behoorlijk willekeurig wat er uit de lucht zou komen vallen.
Deze wereld was dood. Er groeide niets voor zover ik kon zien. Het zou me niets verbazen als ze probeerden op die manier aan voedsel te komen.
Na nog wat lopen, dolen misschien, want we waren behoorlijk ongericht bezig, kwamen we aan bij een hotel dat volgens het uithangbord ‘Het Everzwijn’ heette. Binnen was het er een puinhoop. Het hotel plus mensen was er ook neergeploft, er waren tevens lijken met kogelgaten.
Dicht in de buurt hoorde ik weer een kakelend gelach. Wederom zo’n groepje met priester en volgelingen. De taalmagie van Eric werkte nog steeds, de priester riep: “Grijp ze!” Het gevecht was kort en werd voornamelijk gevoerd door mijn neven. Ik ging het hotel binnen, vond daar een pan en liep weer naar buiten. Het gevecht was inmiddels ten einde, geen van de natives had het overleefd.
Met wat moeite wisten we bloed van de lijken in de pan te krijgen. Niet veel verder was een ander altaar, het was de moeite om te proberen of we het ook op deze manier aan de gang konden krijgen.
Ik goot het bloed in het hartvormige gedeelte, er lichtten wat symbolen groen op, mijn gevoel van misselijkheid was nog steeds niet weg. Even dat gezang en toen niets meer. Hm, willekeur? Te weinig bloed? Te oud?
Na nog wat rondzwalken, onderweg waren er op regelmatige afstand dat soort altaren te vinden, kwamen we bij een modderpoel waar zowaar iets van begroeiing was. Struiken met dikke, langwerpige bladeren en een soort vrucht in het midden. Rond de planten kropen er kevers. Ik vroeg me hardop af in hoeverre één en ander eetbaar was. Zelf had ik geen trek, daar had deze wereld wel voor gezorgd, maar ik kon me voorstellen dat mijn neven hongerig zouden zijn. En hoe zou dat zijn met Eric die eigenlijk dood is, maar hier niet?
Rhexenor had geprobeerd of zijn hoorn iets van voedsel op zou leveren, maar dat was zonder resultaat gebleven. Magische voorwerpen zouden hier mogelijk niet of anders werken.
Ik heb geen idee hoe lang we hebben rond gezworven voordat we weer wat zinnigs deden. Ik herinner me dat we bankstellen, lampen en een koelkast zagen. Ook diverse lijken en skeletten. En overal altaren. Ergens was er zelfs een auto die Ronardo aan de praat wist te krijgen en we hebben er een eindje in gereden tot deze kapot ging. We kwamen zelfs een jongedame tegen die in een vreemd soort uniform rondliep, met een soort rokje, waarvan mijn moeder de lengte als ‘ongepast’ zou betitelen. Ze was redelijk wanhopig, haar schoentjes waren kapot vanwege de lava-achtige ondergrond.
“Where am I, please help me!” Ik vroeg haar in het Engels naar haar naam. Ze keek even op het naamkaartje op haar jasje.
“Sally,” zei ze half vragend. Ze wist het dus niet meer.
“Blijf maar bij ons,” zei ik, “we zullen proberen je hier weg te halen.”
“Ben je stewardess?” vroeg Ronardo. Ze haalde vragend haar schouders op.
Weer kwamen we bij een modderpoel met struiken. Deze keer was de honger bij mijn neven groot genoeg om wat te proberen. Mogelijk eetbaar waren wormen, kevers, bladeren en vruchten. Het enige dat uiteindelijk eetbaar bleek, zelfs lekker was, waren de vruchten.
Weer werden we aangevallen door een groepje… eh… nou ja, we werden weer aangevallen. Dit was een fanatiek groepje, dat ons maar wat graag wilde hebben, ze gooiden met messen die in een verdovend gif waren gedoopt. Sally was de eerste die geraakt werd en viel meteen verdoofd neer. Ook wij werden allemaal geraakt en hadden vrij veel last van het gif, zodat Rhexenor in zijn eentje het groepje moest bevechten, iets wat hij volgens mij maar wat graag deed. Oh, hij was ook geraakt hoor, maar had daar niet echt veel last van. Wat dat betreft had het een zoon van Dalt of Corwin kunnen zijn. Niet veel later lag er een stapel lijken, de priester bovenop, maar deze was in leven gelaten nog.
Ik liep, zodra ik niet zoveel last meer had van de verdoving, naar het meisje toe. Ze had dit niet overleefd, het arme kind. Eric had verrassend veel last van de verwonding. Wat ik bedoel: ik had niet verwacht dat hij als dode zoveel last zou hebben. Dus hier was hij inderdaad niet dood. Ofzo.
Ik vroeg toestemming om zijn wond te mogen verzorgen en kreeg die. Dat was nog best lastig, want de zalfjes die ik bij me had, bleken bedorven te zijn. Uiteindelijk heb ik het zo goed en kwaad als het ging schoongemaakt met het sap van zo’n vrucht en stevig verbonden.
Ronardo en William waren er ook redelijk snel weer bovenop, naar hun wonden hoefde niet meer gekeken te worden.
Rhexenor sleepte het lichaam van de priester naar het nabijgelegen altaar, stak hem daar in zijn hart en liet het leeg bloeden in de hartvormige kom in het midden. Toen de kom zo’n beetje vol was en het bloed precies langs een lijntje liep, lichtten de symbolen weer op. Het gezang zwol weer aan en het lijk was weg. In de verte was een vlucht duiven te zien.
“Interessant,” zei William. “Het is een combinatie van conjuration van levende wezens en voorwerpen.”
Niet ver van het altaar lagen wat afgekloven ledematen.
“Ze eten zo te zien ook mensen,” mompelde William. Rhexenor stootte een hoge, kakelende lach uit. We staarden hem allemaal even aan, hij leek er zelf van te schrikken. Ik besefte dat we hier helemaal niet zoveel tijd hadden. Als Rhexenor nu al gek aan het worden was, hoe zou dat dan met ons allemaal zijn over een paar uur? En dan moesten we nog met die Ctulhu spreken, waarvan ik ook wist dat hij gek maakte. Als voorproefje had ik immers al eens contact gehad met zo’n Deep One.
Weer zo’n ijselijke kreet, niet eens zo ver weg. Vlakbij plofte er een grote, zwarte vis in het zand. Deze was zeker gedeeltelijk eetbaar, dus er werd wat vlees vanaf gehaald.
Ik merkte dat ik weer wat helderder begon te denken, misschien ook wel omdat we nu een bepaalde tijdsdruk hadden gekregen.
“Ik denk dat ze hier maar een stukje van een ritueel doen steeds,” zei ik. “Het is niet compleet. Misschien zijn ze zo gek geworden dat ze de rest zijn vergeten. Het enige dat ze doen is iemand doorsteken en dan leeg laten bloeden. Ik vraag me af hoe het zal gaan als het ritueel compleet is, het kan zijn dat er iets voorbereid moet worden, een tekst gezegd ofzo.” William knikte.
“De symbolen lichten ook niet allemaal op.” Ik keek naar de symbolen, maar er was er geen één dat me bekend voor kwam, het leek op geen enkel ander schrift dat ik ooit had gezien. Ook niet op de symbolen die ik eerder op de altaren had gezien van de vermoordde vrouwen van Amberieten.
“We zouden de symbolen eens wat beter kunnen bestuderen,” zei Eric. “Het lijkt wat op een soort magisch schrift.” Tja, dat leek voer voor magiërs. Eigenlijk voelde ik me wat opgelaten. Daar stond ik nu, ‘directrice’ van een school voor magiërs en had zelf absoluut geen verstand van magie. Zelfs niet van de grondbeginselen, zoals me al fijntjes was gezegd. William en Eric begonnen het altaar te bestuderen, Ronardo en Rhexenor keken om zich heen, zodat ze direct alarm konden slaan als dat nodig was. Ik probeerde me alles te herinneren wat ik wist van Dark End en de Ctulhu. Dat stukje wat Flora me had verteld was nu waarschijnlijk van toepassing. Dark End was de wereld waar de Ctulhu zou zijn. Ik zou daar kunnen zoeken naar iets waarmee ik contact kon leggen met hem.
Het leek er op dat de altaren het middel waren. We moesten zien dat we er één goed aan de gang kregen. Ik wist dat er het risico was op permanent gek worden als ik met hem zou praten, maar dat moest ik dan maar nemen. Ik had dit nu eenmaal op me genomen, nu moest ik het ook zien te volbrengen.
Ook hebben we Eric helemaal niet verteld wat er allemaal speelt. Ik denk dat het toch handig kan zijn om hem wat verder in te lichten. Ik weet dat hij bezig is geweest met Dark End, ik heb toen aantekeningen op zijn kamer gevonden. Hij zou wat toe te voegen kunnen hebben.

No comments: