De Familietombe van Larenian

“Dit is de echte staf van Finndo. Deze is… laten we zeggen… in mijn handen gevallen.”
“Hoe?” vroeg ik nieuwsgierig.
“Ik ben in de omgeving van Oerpatroon op reis geweest. In de handen van een skelet vond ik de staf.”
“Bij het Oerpatroon? Dus geen gedoe met Overschaduw en dergelijke?” Hij bleef ernstig.
“In die omgeving. Ik had echter geen tijd om het goed te onderzoeken, maar ik denk niet dat dat Finndo was. Tja, toen had ik de staf en heb hem hier maar neer gezet. Ik kan er gewoon niet mee rond gaan lopen, dan ga ik ruzie krijgen met andere mensen.” Ik vroeg me af waarom. Uit jaloezie misschien? Hij zag blijkbaar aan mijn gezicht wat ik dacht en zei: “Probeer maar eens.” Hij opende de vitrine en gaf me de staf in handen. Ik wist dat ik daar een heel bijzonder voorwerp vasthield. Ook wist ik op dat moment dat hij ervan overtuigd is dat ik zijn dochter ben. Ik denk dat dat komt door de redenen die hij zichzelf daarvoor geeft, Julian past daar gewoon niet in. En hij vindt me aardig. Echt.
“Ik begrijp wat je bedoeld,” zei ik. Hij deed een stap opzij.
“Zet zelf maar even in de kast.” Ik deed dat, de vitrine werd weer gesloten en ik voelde een enorm gemis. Blijkbaar is één van de eigenschappen van de staf dat ik mensen kan doorzien, of hun gedachten. En dat kan inderdaad wat problematisch zijn als je daarmee rond loopt.
“Als die figuur in het paars, die Tarkan, echt een zoon van Finndo is, zou de staf hem misschien toebehoren,” zei ik aarzelend. Corwin haalde zijn schouders op.
“Misschien,” zei hij.

“Ik ga maar weer eens,” kondigde ik aan. Hij leek dat jammer te vinden.
“Je kunt blijven eten,” bood hij aan. Hoewel ik inmiddels echt honger had, nam ik het aanbod niet aan.
“Andere keer graag,” zei ik. Natuurlijk was ik nieuwsgierig, in de inrichting had ik menen te zien dat er wat beïnvloed was door een vrouw en misschien zou ik daar meer over te weten komen tijdens het eten, maar ik had gewoon geen tijd.
Hij knikte, leek het te begrijpen. Ik voelde me bevoorrecht dat hij me hierheen had gehaald. Deze plaats was heel bijzonder voor hem en ik wist dat hij me dit graag had laten zien.
“Bedankt voor alles,” zei ik. Ik hoopte dat hij me begreep. Hij gaf me een hand ten afscheid.
“Ik denk dat je hier nog wel eens terug komt,” zei hij.
“Vast wel.” Ik pakte mijn troevendeck. Hij keek naar wat ik deed, ik zag dat hij zich even concentreerde en er veranderde iets in de omgeving. Dat was wel handig, zo werkte Troef ook weer.

Ik staarde naar de omtrekken van het fort op de kaart. Ik zag hoe het veranderde, bladeren die zich bewogen in de wind. Zo stapte ik door de troef. Met Boudicca was alles goed. Ik begroette haar, aaide haar en sprak met haar. In mijn hoofd voelde ik Fillipien, die zich behoorlijk aan het ergeren was aan al mijn gereis. Ze had geprobeerd me te volgen, maar zo maakte ik het haar wel heel moeilijk.
Met het paard aan de teugel, pakte ik de troef van Gérard. Ik had al snel contact.
“Hee, Morwenna,” riep hij enthousiast. “Wat vind ik dat nu leuk dat je me eens troeft!”
“Ben je nog bij Corwin’s huis?” vroeg ik.
“Oh ja, en we blijven hier ook nog wel even! Corwin heeft een fantastische voorraad bier!”
“Kun je me doorhalen?”
“Oh, je bent met paard? Haha, dan zal ik even naar buiten gaan. Stel je voor, een paard in de salon…” Het troefcontact aanhoudend, stommelde hij zich een weg naar buiten, intussen van alles brekend wat in zijn weg stond. Ik denk dat het minder schadelijk zou zijn geweest om Boudicca in de salon aan te hebben laten komen. Mijn oom deed er erg lang over om naar buiten te gaan trouwens, ik hoorde hem schelden over lastige deuren, tapijten die in de weg lagen en deuren die ergens naar toe gingen waar hij niet wilde zijn. Eindelijk was hij buiten en stak hij een hand uit.
Oom Gérard die je de hand schudt is al een pijnlijke ervaring. Oom Gérard die je ferm door een troef haalt is erger. Ik denk dat hij normaal gesproken misschien wat voorzichtiger is, maar hij was niet helemaal helder meer, dat bewees ook de enorme drankkegel die me tegemoet kwam zodra ik door was.
“Wow, dat is wel een prachtig paard!” Met iets van ontzag keek hij naar Boudicca. Toen weer naar mij en grijnsde breed.
“Echt leuk dat je me troeft,” zei hij. “Ik weet nog een piratennest, dat kunnen we met zijn drieën even af gaan meppen!” Oh ja, ik had hem beloofd eens mee te gaan, maar nu kwam dat echt niet uit. Dat probeerde ik hem te vertellen, maar hij luisterde niet echt. Gelukkig kwam daar Random ook aan – hoewel gelukkig – ook deze liep niet echt recht meer. Deze twee ooms hadden het er duidelijk goed van genomen, het was nu absoluut niet het goede moment om Random uit te horen over wat hij had uitgevonden met zijn magie eerder in het huis. Er viel helemaal geen zinnig woord meer met ze te wisselen.
“Random! Morwenna had een idee: we gaan piraten meppen!” riep Gérard enthousiast. Random keek opgetogen.
“Wat leuk! Gaan we nu meteen?”
“Oh ja, ik heb nog wel een troefje.” Gérard pakte me bij de schouder, terwijl hij met zijn andere hand in een van zijn zakken zocht. Ik rukte me los, wat tot mijn verbazing ging, een bewijs temeer dat Gérard behoorlijk dronken was.
“Het spijt me, ik ga nu niet mee. Ik moet andere dingen doen, binnenkort naar Dark End. Als ik weer terug ben, dan zal ik eens mee gaan.”
Ze waren teleurgesteld. Allebei.
“Ze wil niet mee spelen,” zei Gérard droevig. “Eric is ook nooit mee gegaan en die is nu ook dood.” En tot mijn verbazing stonden beide kerels te huilen. Dat duurde echter niet lang, Random veegde met een zakdoek zijn tranen weg, snikte nog wat na en zei toen dat hij nog wat te drinken zou gaan halen. Ook Gérard stopte met huilen. Random kwam even later terug met een krat bier en duwde mij daar een flesje van in handen. Het spul was goed te drinken, maar ontzettend zwaar. Ik keek op het etiket, waar in hemelsnaam had Corwin bier vandaan gehaald met 50% alcohol? Geen wonder dat die ooms van mij zo aangeschoten waren. Het is heel moeilijk voor een Amberiet om dronken te raken, maar met dit soort bier, zeker als ze ieder al een paar kratten leeg hadden gedronken, lukte dat wel.
“Waar hadden we het ook alweer over?” vroeg Random. Inmiddels had hij het flesje helemaal leeg gedronken, pakte een tweede en wilde er mij ook weer één geven, maar ik weigerde. In het tempo waarin Random een heel flesje had leeg gedronken, was ik niet verder gekomen dan twee slokken. Verder ben ik geen liefhebber van sterke drank.
“Waar zijn mijn ouders?” vroeg ik.
“Eh… weet niet. Boodschappen doen ofzo,” zei Random. Ik wist niet precies wat hier nu weer van te denken. Het was duidelijk dat er hier meer tijd voorbij was gegaan dan voor mij, het was nu vroeg in de morgen, terwijl toen ik weg ging het middag was geweest. Dat was minstens een nacht, misschien wel twee. Tijd is een raar iets als je reist en ik heb al een paar keer gemerkt dat de tijd in de Keep bijvoorbeeld heel langzaam gaat. De paar minuten die ik nodig had gehad om Boudicca te halen, zou ergens anders een paar dagen geweest kunnen zijn, misschien hier ook wel. En ik had ook geen idee hoe het met de tijd was gegaan bij Corwin thuis. Ik had echter geen zin om ernaar te vragen. Dagen achter elkaar bezig zijn om kratten leeg te drinken en jezelf te bezatten is een vrij normaal iets binnen de Amber familie. Blijkbaar hadden de twee heren geen haast om naar huis te gaan.
Ik ging het huis in om daar te vragen naar mijn ouders, Random en Gérard zwalkten achter me aan.
“Uw ouders zijn naar de stad gegaan, ze gaan timmerlieden regelen met die mensen van O’Conor,” zei Hill, de huishoudster van mijn ouders die nu blijkbaar hier de scepter zwaaide. Corwin had geen halve maatregelen getroffen. Het beviel me echter niet helemaal. Ik had graag wat voor mijn ouders gedaan, ik wist dat Julian dat ook van plan was en nu had Corwin het blijkbaar allemaal overgenomen. Ik probeerde me over dat gevoel heen te zetten, er was vast nog meer dat geregeld moest gaan worden. Achter me mopperde Gérard over de fragiele trapleuning, die nu inderdaad kapot was…

Ik draaide me om en liep weer naar buiten, alweer vergezeld door mijn ooms.
“Wat ga je doen?” wilde Gérard weten.
“Naar de kerk. Ik wil dat lichaam van het omgekomen dienstmeisje gaan onderzoeken.”
“En de piraten dan?” vroeg hij teleurgesteld. Ik stopte even, draaide me naar hem en keek hem recht in zijn groene ogen.
“Gérard, ik wil graag een andere keer mee op piratenjacht. Ik heb er nu echt geen tijd voor,” zei ik vriendelijk. Het is trouwens heel moeilijk om boos te zijn op iemand als Gérard, hij bedoelt het echt goed. En ik had hem inderdaad eens beloofd mee te gaan – zoals ik eigenlijk nog wat meer afspraken had lopen binnen de familie. Bleys had me uitgenodigd eens te komen logeren, Flora had gevraagd om eens samen te praten en zelfs mijn vader heeft me gevraagd eens een poos met hem op te trekken. Random had me verzocht eens op ziekenbezoek te komen bij Vialle. Goed, ze was niet meer gewond, maar ze had me zelf ook al gevraagd eens op bezoek te komen. Allemaal vriendelijk en geen enkele afspraak die ik na was gekomen.
Ik steeg op mijn paard en zei de ooms gedag. Fillipien kwam aanvliegen en landde op mijn schouder, ze was wat geërgerd door al mijn gereis en dat liet ze merken door haar nagels stevig in mijn schouder te zetten. Ik was blij dat ze er weer was en krabbelde haar in haar nek. Ze wreef haar kopje tegen mijn wang.

Tijdens de rit dacht ik terug aan de ontmoeting met Corwin. Het was prettig geweest om hem te kunnen spreken. Hij weet dus zeker dat hij mijn vader is en ik weet niet wat ik daarmee aan moet. Ik moet zeggen dat ik verbaasd ben dat hij me aardig vindt, ik ben helemaal niet aardig tegen hem geweest in het verleden. Ik vroeg me af of ik hem wat had moeten vertellen over mijn persoonlijke leven, hij leek al vrij veel te weten. Het gaat allemaal inderdaad om keuzes. Het is niet dat ik hem niets heb verteld omdat ik hem niet vertrouw, maar ik ben behoorlijk gewaarschuwd om het er met zo weinig mogelijk mensen over te hebben. Ik zuchtte eens diep. Mijn moeder zou het geweldig vinden om een kleinzoon te hebben, dat ze mee zou kunnen praten tijdens theekransjes over kleinkinderen, maar ze mocht niet eens weten dat ze een kleinkind heeft. Eén van haar grootste zorgen was dat zowel Oleg als ik geen interesse hadden voor het stichten van een gezin. Ach, wie weet liep Oleg nog eens tegen de goede vrouw aan daar in Liverpool. Over de meisjes in de buurt van Larenian was hij niet erg te spreken geweest. Mijn ouders waren zo blij toen hij uiteindelijk een vriendinnetje had – en dat bleek Julia te zijn.

Het kerkje, behorende bij de Church of England, staat in het nabijgelegen dorpje. Ik ben er maar zelden geweest. Toen Maureen trouwde en een enkele keer bij een begrafenis. Mijn ouders zijn nooit erg kerkelijk geweest, iets wat hun positie in deze omgeving wel erg bemoeilijkt zal hebben. Ik weet eigenlijk niet of ze dat van huis uit hebben meegekregen of dat ze dat besluit later hebben genomen, ik heb me er nooit in verdiept.
Ik reed naar de nabijgelegen pastorie, steeg van mijn paard af en trok aan de deurbel. Een oudere dame, waarschijnlijk de huishoudster, deed open en keek me vragend aan.
“Zou ik de vicar kunnen spreken?” vroeg ik.
“Wie kan ik zeggen dat er is?” Ik merkte dat ze haar best deed zo netjes mogelijk te praten.
“Morwenna van Larenian.”
Ze liet me binnen in een stijfjes ingerichte salon.
“Neemt U plaats, ik zal de vicar gaan roepen,” zei ze.
Niet veel later kwam er een forse, wat oudere man binnen, kalend en een bol gezicht. Hij was gekleed in een zwarte jurk met een witte boord. Ik stond op en maakte een korte buiging en stelde me aan hem voor. Hij noemde zich de vicar van deze gemeente.
“Ik kom hier in verband met het afbranden van mijn ouderlijk huis,” zei ik. Hij keek gepast ernstig.
“Het spijt me verschrikkelijk, ik heb ervan vernomen. Is alles goed met uw ouders?”
“Gelukkig wel. Helaas is er één van de personeelsleden omgekomen en ik weet dat haar lichaam hier gebracht is. Ik zou het graag willen onderzoeken.” Hij keek geschokt.
“ik denk niet dat ik daar mijn goedkeuring aan kan hechten. Dat is niets voor dames.” Ik voelde een lichte ergernis opkomen, daar had je weer zo’n vent die me afrekende op mijn sekse. Ik antwoordde zo geduldig mogelijk.
“Maakt U zich geen zorgen, ik ben bij opgravingen in Egypte geweest, ik ben heel wat lijken in allerlei staten gewend.” Hij keek bedenkelijk, maar maakte geen tegenwerpingen meer.
“Gaat U maar even mee.” Hij ging me voor naar het kerkhof dat om de kerk heen lag. Er waren een paar mausoleums. Dat luxe met de adelaarsbeelden op het dak was erg opvallend, er was iets met dat gebouw.
“Van de familie O’Conor,” zei de vicar op mijn vraag.
Iets verderop was het kleinere mausoleum dat van de familie Larenian was. De vicar ging me voor naar binnen en wees me de nis waar het lijk van Sally lag.
“Kunt U me alleen laten?” vroeg ik. Hij aarzelde even. Waarschijnlijk omdat hij vond dat hij zo’n fragiel meisje niet alleen kon laten tussen de lijken, maar het idee om aanwezig te zijn bij het onderzoek stond hem ook niet echt aan.
“Ik zal buiten wachten,” zei hij. “Als U me nodig heeft kunt U me roepen.” Hij liep de tombe uit.

Ik keek om me heen. Er waren meer lichamen hier bijgezet, waarschijnlijk allemaal familieleden en voorouders. De tante, die mijn moeder het huis had nagelaten, zou hier vast ook liggen, samen met de rest van haar gezin. Als ik ooit tijd had, was het misschien interessant om al die namen eens in kaart te brengen.
Er waren een aantal gemummificeerde lijken in nissen, ook waren er enkele stenen kisten. Ik haalde het lichaam van Sally uit haar nis, legde het op het altaar dat midden in de ruimte stond en haalde haar windsels weg. Het lichaam zag er afschuwelijk uit en er was niets wat me opviel, wat mijn aandacht trok. Ze zag er precies uit zoals te verwachten was na een brand. Ook probeerde ik te onderzoeken of ik een aanwijzing kon vinden door Patroon te gebruiken tijdens het onderzoek, maar er was helemaal niets.
Ik liet mezelf zakken op één van de kisten en dacht even na. Dat ik in mijn eentje niet verder kwam was duidelijk. Dat Mandor waarschijnlijk wel wat kon toevoegen was ook helder. Maar dat betekende dat ik hem dus alweer zou moeten troeven en dat was eigenlijk wat minder geweldig. Ik kon ook gewoon het lijk weer in haar nis leggen en het verder zo laten, maar dan was ik helemaal niets wijzer geworden. Corwin had een suggestie gedaan over wat er gebeurd was en het klonk allemaal heel waarschijnlijk, maar voordat ik Brand ook maar ergens van kon beschuldigen, moest ik zekerheden hebben. Dus met wat aarzeling pakte ik Mandors kaart. Een jongeman, ergens tussen de 20 en 25, jonglerend met 3 donkermetaalkleurige ballen. Helblond lang haar, blauwe ogen, rechte trekken in een regelmatig gezicht, behoorlijk knap. Het contact was er vrijwel meteen, de contouren vervaagden en ik keek in zijn gezicht dat erg zorgelijk stond. Met een frons keek hij me aan.
“Heb je even tijd voor me?” vroeg ik. Hij zuchtte en zei: “Ach, waarom ook niet, een puinhoop is het toch al.” Het was voor het eerst dat hij de situatie een ‘puinhoop’ noemde, totnogtoe leek hij er zeer vastberaden in te staan. Dus er moest iets gebeurd zijn.
“Ik zal je even doorhalen,” zei hij.
“Misschien dat je beter hier kunt komen, ik ben bezig met een onderzoek en zou graag wat hulp hebben.” Hij was even stil en ik maakte me behoorlijk zorgen, zijn gedrag was heel anders dan normaal.
“Waar ben je?” vroeg hij.
“Op de Schaduw van mijn ouders, in de familietombe.” Hij keek even peinzend en knikte toen.
“Dat is goed.” Hij stak een hand uit en ik greep deze en haalde hem door. Ik schrok toen ik hem zag. Tijdens het troefcontact was het niet zo duidelijk te zien geweest dat hij bleek zag. Ik had hem nog nooit eerder gezien met een wandelstok, waar hij nu zwaar op leunde. Hij liet mijn hand los en strompelde naar de dichtst bijzijnde kist en liet zich daarop zakken. Hij zag er ziek uit.
“Wat is er gebeurd?” vroeg ik. Ik ging tegenover hem zitten, hoewel ik het liefst mijn armen om hem heen had geslagen.
“Dat is niet belangrijk,” zei hij. “Als jij me nu eens vertelt waarom je me doorgehaald hebt…”
“Ik heb met Corwin gesproken en die heeft wat dingen gezegd. Dus ik heb het lijk van het dienstmeisje onderzocht om een eventuele doodsoorzaak te vinden, maar ik kan niets bijzonders vinden.” Hij keek wat geërgerd van mij naar het verkoolde lijk.
“Waarom doe je dat nu weer, dat heb ik allang onderzocht.”
“Ja, dat weet ik toch niet…”
“En dat is waarvoor je me doorhaalde?” Hij keek me strak aan.
“Het andere is of alleen het meisje is doodgegaan of ook de demoon.” Hij ging wat verzitten, ik zag dat hij vreselijk veel pijn moest hebben aan zijn been. Hij keek nadenkend.
“Hmm, dat is een goede vraag. Dat heb ik niet uitgezocht en het is wel na te gaan. Wie is dat eigenlijk buiten?”
“De vicar.”
Hij maakte een gebaar en ik hoorde dat de man buiten omviel. Daarna viel de deur van de tombe dicht en zo te horen werd deze ook afgesloten. Mandor stond vervolgens moeizaam op en begon een pentagram te tekenen op de vloer. Ik zag hoeveel moeite hij had met bukken en voelde me schuldig over het feit dat ik hem hier niet bij kon helpen. Vervolgens haalde hij ergens brandende kaarsen in kandelaars vandaan en zette deze op de punten. Hij keek naar mij.
“Je moet niet in de cirkel blijven zitten,” zei hij met iets van een lachje. Ik voelde hoe ik rood werd en stapte snel erbuiten. Met veel geduld werd het lijntje wat ik had uitgewist opnieuw getekend.
“Dat zijn problemen als Jurt erbij is,” vertelde hij intussen. “Niet alleen dat ik dan het pentagram opnieuw moet tekenen, maar ook omdat hij altijd wel een kandelaar omgooit. En dan kan ik weer gaan vechten met een Abyss demoon.” Ik zorgde wel goed uit de buurt te blijven van de kandelaars.
Vervolgens begon hij een ritueel. Tot mijn verrassing kon ik het aardig volgen, het klonk als een vorm van Latijn. Toen zei hij: “Kom hier” en noemde een naam.
In het pentagram verscheen er een gedaante. Het leek vormeloos, gaten in plaats van ogen en neus, maar werd steeds meer solide tot uiteindelijk een wat katachtig lichaam dat op haar achterpoten stond.
“Antwoord als we spreken!” droeg hij de gedaante op. Toen keek hij mij aan.
“Stel je vragen maar,” zei hij en hinkte wat weg.
“Kun je me vertellen wat er gebeurd is?” vroeg ik. De gedaante zei niets. Ik probeerde het anders.
“Het huis is afgebrand en Sally is daarbij omgekomen. Kun je vertellen wat er is gebeurd?” Achter me hoorde ik Mandor zuchten en hij kwam naast me staan.
“Herinner je je de brand?” vroeg hij.
“Ja meester.”
“Vertel wat er voorafgegaan is aan de brand,” zei hij. En tegen mij: “Je moet het opdrachten geven, zo te horen heb je zelfs de basisbeginselen van magie niet geleerd.”
“Ik deed mijn werk. Stof afnemen, de trapleuningen, voor het houtwerk gebruikte ik een aparte lap…” ze begon tot in detail te beschrijven wat voor huishoudelijk werk ze aan het doen was en Mandor onderbrak haar.
“Dat over het huishoudelijk werk mag je overslaan,” zei hij.
“Op een dag belde er iemand aan…”
“Sla dat ook over!” Dit verbaasde me, mogelijk zou dit kunnen gaan over de man met het kistje. Maar als hij dacht dat dit niets zou toevoegen, dan zou het vast zo zijn.
“Ik was aan het vegen toen ik merkte dat er een indringer was in de slaapkamer van Morwenna. Ik ben gestopt met vegen en gaan kijken. Er stond een man in de slaapkamer.”
“Beschrijf de man.”
“Hij had felrood haar, een heleboel macht, de macht van Troef. Hij stond daar en had dat kistje in zijn handen. En toen viel het lichaam ineens om. En het hart deed het niet meer. Ik denk dat hij het gedaan heeft, ik weet alleen niet hoe. Hij keek alleen maar. Toen ben ik gevlucht.”
“Je vertelde dat je je de brand herinnerde.”
“Ja, dat heb ik gezien. Ik snapte er niets van, ik heb gefaald. Ik had beschermingsspreuken rondom het huis gehangen, maar dat heeft niet geholpen.”
“Dat was Brand.” Ik zag dat ze schrok. “Daar kun je niets aan doen, Brand is sterker dan jij,” zei Mandor. “Je kunt gaan.”
De gedaante verdween en Mandor ruimde de kandelaars op en veegde het pentagram zorgvuldig weg. Toen dat klaar was keek hij om zich heen.
“Zijn dat allemaal familieleden van je?”
“Sfeervol, niet? Ik denk dat het allemaal familie is, ik kom hier eigenlijk nooit.”
“Hm. In een tombe met mijn familieleden zou ik me niet bepaald rustig voelen.” Hij ging voorzichtig weer zitten.
“Mag ik even naar je been kijken?” vroeg ik. “Ik heb wel wat verstand van wondverzorging.”
“Dat is niet echt nodig. Je kunt er toch niets aan doen.”
“Misschien niet. Maar laat me nu even kijken, je weet maar nooit.” Hij keek me onwillig aan.
“Waarom zou je dat willen?”
“Je helpt mij zo vaak, ik zou heel graag iets willen doen om jou te helpen,” zei ik. Hij haalde zijn schouders op. “Als het dan moet…”
Hij stroopte zijn broek op en ik zag een rare beschadiging die van zijn kuitbeen over de knie naar zijn bovenbeen liep. Toen ik mijn hand naar de wond toebracht, bewoog het vlees een beetje raar en de verwonding voelde heel erg aan. Normaal heb ik in zijn nabijheid nooit het misselijk makende gevoel van Logrus, maar bij die wond was het wel. Het leek erop dat hij een klap van de Logrus had gehad of liever, een klap van een Logrusstok. Ook wist ik zeker dat dit niet vanzelf zou overgaan en dat verband en zalf niet zouden helpen.
“Ik kan hier niets aan doen,” zei ik. Hij liet zijn broekspijp weer zakken.
“Nu heb je het gezien. Ben je tevreden?” vroeg hij nors.
“Ik denk dat je me moet vertellen wat er is gebeurd,” zei ik en ging naast hem zitten. Hij schokschouderde even en keek van me weg.
“Ik heb een waarschuwing gehad,” zei hij.
“Jij ook al? Van wie?”
“Van mijn vader.”
“Waarom?” Hij gaf geen antwoord. Ik voelde dat dit belangrijk was, dus ik drong aan.
“Zou je me willen vertellen waarom je vader het nodig vond om je een waarschuwing te geven?”
Zijn blauwe ogen zochten de mijne weer, hij keek me ernstig aan.
“Als ik je dit vertel, zal ik je in gevaar brengen.” Ik hoefde niet lang na te denken.
“Dan wil ik zeker dat je het me vertelt. Ik heb problemen genoeg, dan wil ik liever weten wat me zo mogelijk nog meer te wachten staat.” Hij haalde even diep adem.
“Vooruit dan maar. Mijn vader is niet oud en hulpeloos en seniel. Hij heeft me laten weten dat ik me niet met zijn zaken mag bemoeien.” Ik slikte wat weg. Dit was inderdaad gevaarlijk.
“Ik ben niet zoals mijn vader,” zei hij zacht. Ik knikte alleen, legde mijn hand op de zijne. Hij keek ernaar, maar liet het zo.
Ik besefte heel goed de implicaties. Gramble Sawall stond bekend als oude, seniele koning, bedlegerig en wel. Op die manier had hij klaarblijkelijk iedereen zand in de ogen gestrooid, ook Mandor. De persoon die het kistje had afgeleverd was dus de koning zelf geweest, die allesbehalve oud was. Als Corwin gelijk had met zijn opmerking over een mogelijk geschenk dat met koningschap en troonopvolging te maken had, was Gramble begonnen om het leven van onze zoon te beïnvloeden. Het feit dat Gramble nu al deze zet had gedaan, was op zijn zachtst gezegd verontrustend te noemen. En wat me ook zorgen baarde is dat hij wist dat er een nieuwe mogelijke troonopvolger was.

Ik stond op en liep naar het altaar waar ik het meisje weer zorgvuldig begon in te wikkelen en vervolgens in haar nis legde. Mandor volgde geïnteresseerd wat ik deed. Trouwens, hij keek niet alleen naar wat ik aan het doen was, hij nam me helemaal van top tot teen op en ik zag een bepaalde blik in zijn ogen.
“Je zou dat ook door een demoon kunnen laten doen,” zei hij droog nadat ik klaar was. Ik koos ervoor om nu weer tegenover hem te gaan zitten, was er voor mezelf nog niet uit of ik nu afstand moest bewaren of juist niet. Moest ik nu verstandig zijn of mijn gevoel gaan volgen? We waren hier helemaal alleen, alles was afgeschermd. Maar eigenlijk behoorden we helemaal niet samen te zijn. Mijn schuld, mijn problemen, die steeds meer ook de zijne aan het worden waren.
“Nu we hier toch zijn…” zei hij met iets van een lachje. Toen zweeg hij, bedacht zich.
“De beveiliging moet vernieuwd worden,” zei hij toen. Inwendig vermaakte ik me geweldig, blijkbaar worstelde hij met dezelfde gevoelens als ik. En dat hij het aandurfde om opnieuw mijn moeder te gaan beschermen vond ik heel moedig.
“Graag,” zei ik.
“Tegen iemand als Brand zal het echter niet helpen dus,” zei hij.
“Daar is dan niets aan te doen. Daar was de beveiliging trouwens ook helemaal niet op gericht.”
“Dat is waar. Wat ga je nu doen, nu je dit alles weet?”
“Daar ben ik nog niet helemaal uit. Brand heeft het kistje en/of datgene wat erin zit in zijn bezit en ik zal dat terug gaan proberen te krijgen.”
“Dat zal ik voor je gaan proberen te regelen,” zei hij grimmig. Hij pakte zijn troevendeck en ik zag hoe hij met tegenzin daar een bepaalde troef uithaalde. Hij staarde naar de troef, knikte toen even en stopte de kaart snel weer weg.
“Daar gaat mijn vader voor zorgen,” zei hij.
“Dank je. Brand was boos op me, denk ik, omdat ik hem bepaalde dingen niet wilde vertellen, zodat hij niets kon doen om zijn schuld in te lossen. Misschien moet ik nog eens met hem praten.”
“Ik denk niet dat dat nodig is. Je hebt hem nu toch iets gevraagd? Hij heeft dus uiteindelijk zijn zin gekregen. Dit alles lijkt inderdaad op een waarschuwing. Ik vind het ook niet fijn om bij iemand in de schuld te staan, jij?”
Ik vroeg me af of ik iets moest zeggen over mijn gevoel dat ik vreselijk bij hem in de schuld sta, besloot het echter niet te doen. Ik denk dat hij het niet zo ziet.
“Eh, nee, liever niet,” zei ik.
“Ik zou die persoon ook herinneren aan het feit dat ik hem of haar iets schuldig ben. Al zou ik daarvoor toch niet iemands huis in de fik steken en een moordaanslag plegen,” zei hij met iets van humor. “Hoe goed ken jij je familie eigenlijk? Als ik jou zo hoor, is dat niet echt goed, zeker niet wat de roodharigen betreft. Heb je wel eens met Bleys opgetrokken? Die overdrijft vreselijk, maar is een zeer interessante persoonlijkheid. En Fiona is ook iemand die heel veel kennis heeft. Brand trouwens ook, maar die is ook geschift. Je lijkt Julian wel, die trekt ook nooit met zijn familie op.”
De waarheid was natuurlijk dat ik het wel prima vond zo, ik hoefde niet al die goedbedoelende familieleden op mijn lip. Waarschijnlijk lijk ik hierin wel wat op Julian. Aan de andere kant merk ik bij mezelf toch een bepaalde interesse te hebben in deze familie, ze hebben allemaal hun eigen boeiende kanten en zijn vreselijk complex.
“Bleys heeft me wel uitgenodigd,” zei ik, “maar daar heb ik nog geen gehoor aan gegeven. En Fiona… zij lijkt niet erg veel belangstelling te hebben voor me en dat hoeft natuurlijk ook helemaal niet. Ze heeft het tenslotte druk met haar eigen zaken.”
Hij zat me weer nauwlettend te bekijken, ik voelde me wat verlegen worden onder zijn blik.
“En dat niet met hen optrekken heeft niets met hen persoonlijk te maken,” voegde ik er snel aan toe. “Voordat ik Amber kwam was ik al zo. Een eenling dus.”
“Ik snap het,” zei hij. “Waarschijnlijk is het het beste voor iedereen als je Brand niet verder pest. Wat je verder doet aan je familierelaties moet je zelf weten natuurlijk.” Af en toe heeft hij wat patroniserends in zich, het was niet de eerste keer dat ik dit merkte. Niet dat ik me er aan erger… nog niet. Tenslotte is hij ouder dan ik en heeft hij veel en veel meer meegemaakt, ook al heeft hij het daar nooit over.
“Ik zal proberen me te gedragen,” zei ik. Hij grijnsde.
“Ik hoop niet dat je dat in alle opzichten zult doen.” Inmiddels hing er een geladen sfeer tussen ons, maar op een zeer prettige manier. Ik besloot om er niet aan toe te geven, het was toch de bedoeling om verstandig te blijven? Of zoveel mogelijk dan? Maar wat was dat eigenlijk, verstandig zijn? Als ik dat was geweest, had ik nooit gehandeld naar het beeld dat ik op het Oerpatroon had gezien. Of had ik eerder, na de eerste ontmoeting, moeten besluiten om nooit meer iets met Mandor van doen te willen hebben. Of me inderdaad alleen zwanger laten maken door hem en verder niets. Bestaat dat eigenlijk wel, ‘verstandig zijn?’

“Ik zou toch graag willen proberen om je wond te behandelen,” zei ik. Er verscheen een frons tussen zijn wenkbrauwen, maar er veranderde niets in de sfeer. Dat ging niet goed. Of juist wel natuurlijk.
“Wat heb je in gedachten?”
“Ik kan er geen Patroon op doen, dan vermoord ik je misschien wel.” Zijn mondhoeken gingen even omhoog.
“Ik ben aan het spelen met het idee om met behulp van Patroon een soort kompres te maken, dat eventueel het gif, als ik dat zo kan noemen, langzaam uit de wond laat trekken, geleidelijk aan dus.”
“Geloof me, ik heb er zelf al van alles aan geprobeerd. Het doet genoeg pijn om van alles uit te proberen, maar niets helpt. Als je denkt dat dat gaat – misschien werkt het inderdaad het beste als het heel langzaam gaat. Maar denk je dat het zal werken?” Dat was inderdaad het punt. Ik had werkelijk geen idee. Ik wist alleen dat ik hem wilde helpen.
“Ik zal eerlijk zijn. Ik heb dit nog nooit gedaan. Dus als ik dit ga doen, dan zal ik daar voorzichtig mee zijn om zeker te weten dat het niet fout zal aflopen. Ik weet echter niet of het goed zal gaan.” Ik aarzelde even voor ik met de tweede optie kwam. In dat geval zou er iemand anders bij betrokken worden en dat was misschien niet zo goed. Toch zei ik het hem.
“Je kent Rhexenor van die bruiloft? Die heeft banden met de Feniks. Feniks heeft niets te maken met Logrus of Patroon en staat voor het Leven. Ik meen dat Rhexenor ook kon genezen. Eventueel zou hij kunnen helpen, dat zal waarschijnlijk effectiever en zekerder zijn dan een patroon-compres-experiment van mij…” Hij lachte nu hardop, zei: “Dat klinkt als iets meer zekerheid inderdaad. En aangezien hier alles afgeschermd is, kun je hem hierheen halen.”
“Ik zal hem troeven.”
“Zou je kunnen doen.” Ik pakte mijn troevendeck, begon naar de troef van Rhex te zoeken, keek even op naar Mandor en zag hoe hij wat naar voren was gaan leunen en me intens op zat te nemen. Dit was niet het goede moment om te gaan troeven wist ik en stopte het deck weer weg. Mijn blik ving de zijne. Er was nu een zeldzame twinkeling in zijn blauwe ogen.
“Heb jij eigenlijk ooit seks in een graftombe gehad?” vroeg hij.
“Nee. Maar ik heb het altijd al een keer willen proberen.” Met meer snelheid dan ik had verwacht was hij bij me, greep me heftig beet en begon me te kussen. En zo, tussen de overblijfselen van mijn familie, bedreven we onstuimig de liefde.

Verstandig? Ach… We waren alleen en volgden onze gevoelens voor elkaar. De buitenwereld zou hier gewoon buiten blijven, niemand die zich hier aan zou storen. Wel besefte ik dat deze situatie bijna onhoudbaar aan het worden was. We zouden Het Plan nog enige tijd kunnen volhouden, met daarnaast misschien wat stiekeme ontmoetingen, het was echter niet ideaal. Onze liefde zou gevolgen kunnen hebben, maar het was niet verstandig (heb je dat woord weer) om nog een kind op de wereld te zetten voor we ‘netjes’ getrouwd waren. Owen was al een probleem en in gevaar. Het was het beste om vaart achter de onderhandelingen te gaan zetten en ik wist precies wie ik dit zou kunnen vragen. Hierover zei ik echter niets tegen Mandor.
Met tegenzin maakten we onszelf los uit elkaars armen en begon het aankleden. Dat klinkt eenvoudiger dan het was, overal verspreid lagen de restanten van onze kleding. Van mijn jurk was deze keer nog minder heel dan anders. Ik voelde me bont en blauw en schaamde me een beetje voor de krassen van mijn nagels in zijn rug, iets waar hij niets om leek te geven. Het was er nogal heftig aan toe gegaan.
Het is wel gemakkelijk als je minnaar tevens magiër is. Vooral als er wat problemen zijn omtrent het heel houden van kleding. In dit geval werden de resten van onze kleding simpelweg vernietigd en haalde hij ergens nieuwe kleding en ondergoed vandaan. Het is eigenlijk een heel goede manier om eens wat nieuws in je garderobe te krijgen en zo hoef je tevens nooit bang te zijn dat je jurken uit de mode raken. De jurk die hij me gaf was mooier dan die ik hiervoor aanhad en precies mijn maat. Zelf kleedde hij zich moeizaam in driedelig pak met stropdas. Toen ik Rhex wilde troeven, wees hij me op mijn haar dat inderdaad verschrikkelijk in de war zat. Nadat we er beiden weer keurig netjes uitzagen – netter dan voor de seks eigenlijk – troefde ik naar mijn neef.
Deze zag eruit alsof hij op een Engelse kostschool zat, droeg een uniform met een jasje dat hem eigenlijk te strak zat en een stropdas.
“Rhexenor, zou je door kunnen komen om iemand te kunnen helpen?” Hij trok een benauwd gezicht.
“Ik ben op een school om etiquette te leren, door Flora geregeld. Ik kan niet zomaar weg, want hoe kom ik dan weer terug?”
“Dan zeg je gewoon tegen Flora dat je dringend ergens anders heen moest…” Maar zo werkte het blijkbaar niet. Normaal is Rhex altijd bereid te helpen en staat meteen klaar, maar nu was hij blijkbaar vastbesloten om op die school te blijven en er weer terug te komen. Vanwege Flora? Of was het iets anders? Ik zei hem dat ik even zou overleggen en hem terug zou troeven.
Ik besprak met Mandor de situatie. Hij zei dat hij zich door kon laten halen door Rhex, even van die plaats een troef kon tekenen en dan konden ze beiden weer hier terug komen. Dat klonk redelijk, dus ik troefde Rhex weer terug. Bij hem bleken er echter een aantal dagen te zijn verstreken tussen nu en de vorige keer en het idee om even weg te gaan daar, zou hem teveel tijd kosten uiteindelijk. En hij wilde een goede reputatie houden op die school. Ik overwoog nog even om daarheen te gaan en de tijd wat langzamer te zetten – je bent een volwaardig lid van de familie van Amber of je bent het niet. Ik zei Rhex er nog op terug te komen en overlegde weer met Mandor.
Dit werd teveel gedoe, waren we het met elkaar eens.
“Ik zal hem zelf wel troeven binnenkort, misschien dat hij dan tijd heeft.” Hij rees met moeite overeind, keek me recht in de ogen.
“Ik moet weer eens gaan,” zei hij.
“Goed. Bedankt dat je me wilde helpen. Het was in alle opzichten een boeiende ervaring,” zei ik.
Hij glimlachte, gaf me een knipoog en verdween door een troef. Meteen hoorde ik dat de deur van de tombe open ging en hoorde ik buiten de vicar kreunen.
De arme man moet daar zeker een uur of twee gelegen hebben, realiseerde ik me. Hij was een beetje in de war, begreep niet wat er gebeurd was. Ik vertelde hem dat hij misschien onwel was geworden door de brandende zon en flauw was gevallen. Hij was met zijn hoofd op een steen terecht gekomen en was verwond. Ik begeleidde hem terug naar de pastorie en verzorgde daar de hoofdwond.

Daarna ging ik weer naar Boudicca. Ik had vreselijke honger, desondanks ging ik niet eerst eten, maar terug naar de O’Conors om te kijken of mijn ouders weer terug waren. Tijdens de rit – paardrijden is een geweldig medium om goed te kunnen denken – dacht ik terug aan mijn gesprek met Mandor. In feite was ik meer te weten gekomen van hem dan in al onze eerdere gesprekken bij elkaar. Hij heeft dus een rotvader. Uit de dingen die Mandor zei, en meer nog uit wat hij niet zei, kon ik opmaken dat dit voorval niet op zichzelf stond. Het was beslist niet de eerste keer dat hij op een bepaalde manier ‘terecht gewezen’ was. De man had opzettelijk een poging gedaan, die geslaagd leek te zijn, om zijn eigen zoon voor het leven te verminken. ‘Ik ben niet zoals mijn vader,’ had Mandor gezegd. Hij wilde me gerust stellen – hij is geen vader die zijn zoon dat soort dingen aan zal doen – doch ik weet al dat hij niet zo is. Niet alleen omdat onze zoon op het Oerpatroon blij was met zijn vader, met ons als ouders, maar ook omdat ik gewoon merk dat hij een bepaalde zachtaardigheid in zich heeft die hij nauwelijks durft te tonen aan mij, laat staan aan de buitenwereld. Ik heb gezien hoe hij met trots zijn zoon bekeek, hoe voorzichtig hij was met het ventje, hoe hij Owen op het voorhoofd kuste toen hij dacht dat ik niet keek.
Mandor had het vrijwel nooit over zijn vader. Ik wist dat ze elkaar nauwelijks zagen. Ik vroeg me af wat Gramble wist, wilde en verwachtte van onze zoon. Ik wist dat Owen niet Mandors eerste kind was, ook dat zijn andere kind(eren) niet in leven meer was/ waren. Ik begon me af te vragen wat daar gebeurd was. En met de moeder. ‘Hij heeft geen verleden met vrouwen’ had Dara gezegd om hem aan te prijzen. Mandor zelf had het over het krijgen van kinderen gehad alsof dat volgens plan ging. Misschien had hij na de dood van zijn kind(eren) besloten om niet weer vader te worden – dat zou tevens verklaren waarom hij zo van slag was toen ik hem confronteerde met Owen.
Ik besefte ook dat Mandor het nooit heeft gehad over zijn jeugd en ik kan me er dan ook geen voorstelling van maken. Hij heeft een oudere broer gehad, dat vertelde hij me tijdens onze eerste ontmoeting, maar ook die is overleden. Meer zei hij er niet over.

Mijn ouders bleken bij het landgoed van Larenian te zijn, ik werd blij begroet. Ze waren nogal opgetogen, landsheer Conor O’Conor had een heleboel mensen gestuurd om alles op te gaan bouwen, alles was geregeld. De man zelf hadden ze echter niet gezien.
Natuurlijk was ik blij voor ze. Alle werk was me uit handen genomen door een goedbedoelende ‘vader’. Ik begon te begrijpen wat Merlijn bedoelde als hij wrang sprak over de bemoeienissen van Corwin met zijn leven. En hij heeft dan ook nog een moeder die zo is.
Gelukkig bemoeit mijn moeder zich al heel lang niet meer echt met mijn leven, op wat gezeur over eventuele echtgenoten na. Iets waar ze trouwens deze keer niet over begon en dat kwam me wel zo goed uit. Ook heb ik een vader die zich niet echt met me bemoeit. Soms is dat prettig, soms vraag ik me af of ik misschien teveel voor hem ben.
“We hebben bericht gekregen van Oleg, die komt ook deze kant op!” zei mijn moeder stralend. Mooi, dat betekende dat mijn bericht naar hem was aangekomen.
“Oh ja,” herinnerde mijn stiefvader zich, “ ik moest van die ooms van je zeggen dat ze waren gaan schatgraven ofzo?” Hij keek me vragend aan.
“Dank je. Ze hadden het daar inderdaad over,” zei ik, waardoor hij dus niets wijzer werd.
“Ik ben blij dat alles hier in orde is, ik moet weer gaan.”
“Wacht je niet even tot je broer hier is?” zei mijn moeder teleurgesteld, “jullie hebben elkaar al zo lang niet meer gezien!”
Ik kan goed overweg met mijn broer en vind het ook leuk hem te zien en te spreken – maar ik dacht aan mijn zoon ik nu ook al even niet had gezien en hij mij nog langer niet. Langer hier blijven zou alleen maar van onze tijd samen afgaan en dat wilde ik niet. Maar dat kon ik ze niet zeggen.
“Nee, ik heb een heleboel te doen,” zei ik. “Ik kom over een poosje weer langs.”
“Je ziet er uit of je haast hebt,” zei mijn moeder. Ik glimlachte.
“Eigenlijk heb ik dat ook. Oh ja, ik heb met Conor zelf gesproken, je mag zo lang in zijn landhuis blijven wonen als nodig is.”
Ik zag de opluchting op beider gezichten.
“Hoe heb je dat gedaan,” vroeg mijn stiefvader, “met de telegraaf?”
Ik had geen zin in alweer een uitleg over Troef, wat ze toch niet begrepen, dus ik zei dat ik mijn eigen methode daarvoor had gebruikt. Ik nam afscheid, kreeg een hand van mijn stiefvader en een omhelzing van mijn moeder.

Ik reed naar de rand van het bos, buiten het zicht en steeg daar af. Met Fillipien op mijn schouder en Boudicca aan de teugel, troefde ik naar Benedict. Deze was aan het lezen in de kamer van een soort boerderij. Hij keek op van zijn boek.
“Morwenna.”
“Goedendag Benedict. Heb je tijd om me even te spreken?” Hij legde het boek weg.
“Zal ik je doorhalen?”
“Graag.” Hij stond op.
“Met valk en paard, ik zal even naar buiten lopen, dan hebben we meer ruimte.” Zoals al die oudere Amberieten slaagde hij erin het troefcontact aan te houden terwijl hij in beweging was. Dat is iets wat ik ook eens moet leren. Voor een paar stallen staande, haalde hij me door. Hij bekeek Boudicca goedkeurend en gaf de stalmeester de opdracht goed voor het dier te zorgen.
“Ik was net van plan om te gaan eten,” zei hij tegen mij. “Eet je mee?”
“Als het niet storend is, dan graag,” zei ik. Zou hij het rammelen van mijn maag gehoord hebben? Ik keek om me heen, ik stond op een binnenplaats van een vestingboerderij, zestiende eeuws schatte ik. Benedict, lang en dun, droeg een gemakkelijk zittend uniform dat hem goed stond.
“Volgens mij is dit een Engeland, 16e/ 17e eeuw?”
“Klopt. Ten tijde van een van de vele Engelse burgeroorlogen.”
Hij nam me mee naar binnen in de woonvertrekken. Het was hier stemmig ingericht. Geen overdaad, maar zeker niet saai. Het geheel was wel passend bij Benedict, stevige stoelen en wapens aan de muur. We gingen zitten aan een stevige houten tafel en gelukkig werd het eten vrij snel geserveerd. Een goede stevige eenpansmaaltijd met wortelen en bonen en een aantal soorten vlees. Er werd een goed glas wijn bij geschonken. We schepten op en het begin van de maaltijd werd in zwijgen genuttigd.
“Je hebt honger, zie ik,” zei Benedict plotseling, terwijl hij naar mijn bord keek. Ik schrok, ik had behoorlijk veel opgeschept voor mijn doen en het was nu al bijna op. Ik schaamde me vreselijk, wat moest hij wel van me denken!
“Mijn excuses, ik had inderdaad trek.”
“Je hoeft daarvoor toch geen verontschuldigingen aan te bieden.”
“Het is vreselijk ongemanierd om zo te schrokken,” legde ik uit. Ik voelde me erg ongemakkelijk, op sommige happen had ik nauwelijks gekauwd en aan de 32 keer per hap was ik zeker niet toegekomen. Maar dat was iets wat mijn oom vast niet zou begrijpen, hij was niet opgegroeid bij mijn moeder thuis.
“Onzin,” zei hij kort. “Als je honger hebt, moet je eten.” Ik at verder, maar nu met mate. Mijn honger was inmiddels toch al weg.
“Hoe is het eigenlijk met Marcella?”
“Ik weet het niet, maar ik denk wel goed.”
Tegen het einde van de maaltijd – er werd thee en fruit op tafel neer gezet – vertelde ik waarom ik hem had getroefd.
“Ik zou je willen vragen of je iets voor me kan doen,” zei ik. “Maar dan moet ik je ook wat vertellen en dat is iets waar de buitenwereld geen weet van mag hebben.” Hij keek me aan.
“Alles wat je vertelt blijft hier aan deze tafel,” zei hij rustig. Ik had het idee dat dit, wat hem betrof, vanzelf sprak, dat hij het eigenlijk niet nodig vond om dit nog eens te zeggen.
“Er is me gevraagd of ik een mogelijke verbintenis met Mandor Sawall in overweging wil nemen, teneinde de banden tussen Amber en Chaos te verbeteren. Ik heb daarin toegestemd.” Hij keek me neutraal aan en ik ging verder.
“Dat is de officiële versie. Een verstandshuwelijk dus. De koninginnen zouden daarover gaan onderhandelen, maar het lijkt erop dat er totaal geen schot in de zaak zit. Deirdre en Dara hebben natuurlijk alle tijd, Mandor en ik echter niet.” Zijn ogen vernauwden zich iets, maar hij zei niets.
“ In werkelijkheid speelt er meer dan dat. Mandor en ik kennen elkaar veel beter dan iedereen denkt en we hebben gevoelens voor elkaar. Door onze positie kunnen we echter niet op een gangbare manier een relatie opbouwen, dat is voor ons allebei gevaarlijk. Maar het gaat hier niet alleen om onszelf, we hebben een kind. Als wij nu officieel een verbintenis aangaan, is hij daardoor allicht ook beter beschermd.” Hij ging recht zitten en keek ineens nadenkend.
“Oh, nou begin ik iets te begrijpen,” zei hij. “Een tijdje geleden had ik contact met Caine. Hij heeft me gevraagd om mee te werken aan een plan, maar vertelde me geen details. Het enige wat ik te horen kreeg was dat ik een kortstondige relatie heb gehad in Chaos, dat heeft gevolgen gehad. Ik kan het kind niet gebruiken en daarom wil ik het laten adopteren door iemand anders.”
Ik was onder de indruk. Het klonk als een geniaal plan.
“Vind je het vervelend dat je een kind in de schoenen krijgt geschoven dat het jouwe niet is?” vroeg ik. Hij haalde zijn schouders op.
“Ik zit daar niet mee. Het is alleen dat ik de moeder van dat kind nooit gekend heb,” zei hij droog. Benedict is een lastige om gezichtsuitdrukkingen van af te lezen, nog moeilijker dan bij mijn vader. En hij lacht ook nooit, dus ik wist niet helemaal zeker of dit nu een poging was tot een grapje of niet.
“Ik vroeg me al af wat Caine nu bedoelde, maar dat is met hem wel vaker. Handig dat jullie gaan trouwen, dan kunnen jullie het kind adopteren.”
Het was een vreemd idee dat Mandor en ik onze eigen zoon zouden gaan adopteren. Maar het was briljant. Op die manier zouden we officieel zijn ouders zijn, ook al wist iedereen hoe het werkelijk zat: dat dit kind een bastaard was van Benedict.
“Maar wat wilde je me nu vragen?” vroeg hij.
“Zoals ik al zei, we kunnen niet eindeloos wachten tot er iets uit die onderhandelingen komt. Ik zou je willen vragen of je met Deirdre kan praten zodat ze daar vaart achter gaat zetten.” Hij knikte.
“Dat wil ik wel doen. Natuurlijk is het dan ook in mijn eigen belang, ik wil het ‘probleem’ van ‘mijn’ kind zo snel mogelijk hebben opgelost.”
“Ik zie toch wel een probleempje,” zei ik. “Hij heeft wat trekken van mij, maar eigenlijk heel veel van Mandor. Waarschijnlijk zul je een relatie gehad hebben met een Sawall.”
“Ja,” zei hij met een zucht. “Dat ook nog. Niet eens met een Hendrake of een Helgram.” Weer wist ik niet zeker of dit een grapje was of niet. Wanneer heeft hij het eigenlijk verleerd om te lachen?
We zwegen even, dronken van de thee, ik at wat druiven.
“Jij en Mandor,” zei hij toen. “Wie had dat ooit gedacht. Wat weet je vader hier eigenlijk van?” Ik zuchtte even voordat ik antwoordde.
“Hij weet alles.”
“Dat zal niet goed gevallen zijn.”
“Niet erg. De baby vindt hij okay, maar het feit dat zijn vader een Chaosiet is en dat ik ook nog met hem wil trouwen is moeilijk te verteren voor hem.”
“Dat kan ik me voorstellen. Julian staat bekend als demonenjager of verdelger. En nu wordt zijn reputatie aan het wankelen gebracht doordat zijn dochter banden aangaat met een Chaosiet.”
Ik haalde lichtjes mijn schouders op. Ik wist zeker dat het mijn vader niet alleen ging om zijn eigen reputatie, maar dat hij zich ook zorgen maakte, ernstige zorgen, over mijn toekomst.
“Ik wil wel eens met hem praten,” zei Benedict. “Ik heb op al mijn broers en zussen een bepaalde invloed, maar Julian is daar de uitzondering op. Hij laat zich door niemand iets zeggen.” Dat was voor mij geen nieuws. Mijn vader lijkt Benedict echter wel te mogen, misschien zou een gesprek toch iets helpen.
“Hoe oud is je zoon nu?”
“Een maand of drie.”
“Hm, dat is nog wat jong om al met gevechtstraining te beginnen. Mijn advies is om het kind zo vroeg mogelijk in gevechtstechnieken te laten trainen, hij zal daar maar weinig van meekrijgen van jullie als ouders, zeker wat zijn vaderskant betreft dan.”
“Dank je, ik zal er aan denken.”
“Heeft hij al wat vormverandering laten zien?” was zijn volgende vraag.
“Nee, helemaal niets. Nul.” Hij fronste lichtjes zijn wenkbrauwen.
“Dat is vreemd,” zei hij.
“Zelf had ik ook wel iets verwacht,” zei ik, “maar Mandor lijkt het niet te verwachten. Hij zegt zoiets als dat de Amber genen te sterk zijn in hem.”
“Dat is natuurlijk onzin,” zei Benedict beslist.
“Misschien zegt hij dat alleen maar omdat hij liever niet heeft dat zijn zoon van vorm verandert,” zei ik aarzelend. Dat stukje niet-van-vorm-veranderen zat me inderdaad ook een beetje dwars. Rhexenor, die ook op een Schaduw was opgegroeid, veranderde van kleins af aan af en toe al eens in een demoontje, had hij verteld. Owen had zelfs zijn oren nog nooit gespitst.
“Ik weet het niet,” zei Benedict. “Het blijft vreemd.” Hij dacht even na.
“Jullie zitten inderdaad in een hele moeilijke positie,” zei hij toen. “Niet in de eerste plaats omdat Mandor troonopvolger is.” Het was niet de eerste keer dat Mandor als troonopvolger werd genoemd. Hij mocht dan afstand gedaan hebben, maar heel veel mensen zagen hem zo.
“Bij de Sawalls gaat de troonopvolging via de mannelijke lijn. In sommige families is dat de vrouwelijke lijn, zoals de Hendrakes. Dara Hendrake is getrouwd met Gramble Sawall, dus de Hoven hebben in principe nu een enorm probleem. Nu heeft Dara alleen zonen, die allen erkend zijn door Gramble. Dat had hij echter beter niet kunnen doen, maar hij schijnt niet helemaal in orde te zijn de laatste jaren.” Ik aarzelde even voordat ik toch maar vertelde wat er inmiddels meer speelde.
“Mandor heeft een waarschuwing gehad van zijn vader,” zei ik terwijl ik Benedict strak in zijn lichtbruine ogen keek. “Een bijzonder pijnlijke waarschuwing. Gramble is niet seniel, oud en hulpeloos en heeft Mandor te verstaan gegeven zich niet met zijn zaken te bemoeien.” Hij leek te schrikken.
“Dat is niet zo mooi,” zei hij toen langzaam. “Dan zitten jullie diep in de problemen. Gramble is een zeer ambitieus iemand, een zeer nare man en dat is zwak uitgedrukt.” Ik herinnerde me dat mijn vader ooit gezegd had dat ‘Mandor Sawall wel meeviel’. Toen dacht ik dat hij hem vergeleek met bepaalde andere Chaosieten, nu besefte ik dat hij hem waarschijnlijk vergeleken had met Gramble.
Ik vertelde Benedict wat er was gebeurd met mijn ouderlijk huis en het kistje dat daar was afgegeven. De frons tussen zijn wenkbrauwen werd dieper.
“Dat zou de Sawall Spyckaerd wel eens kunnen zijn,” zei hij. “En dit klinkt als helemaal niet goed. Hoe kan Gramble nu weten dat jij en Mandor een zoon hebben?”
“Ik weet het niet,” zei ik. “Mandor heeft het hem zeker niet verteld. Het kan zijn dat het iets te maken heeft met Suhuy en Dworkin.” Ik vertelde ook maar over het Oerpatroon. Hij twijfelde wat.
“Dat zijn moeilijke zaken, ik weet niet of Gramble het via Suhuy te weten is gekomen.”
“Kan het zijn dat hij het gewoon weet omdat hij koning is?” vroeg ik.
“Dat kan. Het zou ook een soort ‘hold’ zijn die hij over zijn zoon heeft gedaan.” Hij keek me ernstig aan.
“Als je bescherming nodig hebt, kun je me altijd troeven. Gebruik dan zo min mogelijk woorden. Verder hoop ik dat het tussen jullie niet uitgaat, want dan zit ik met een baby opgescheept.” Ik grijnsde.
“Het is best een leuk kind hoor,” zei ik. Hij vertrok geen spier van zijn gezicht.
“Ik ben niet zo handig met kleine kinderen,” zei hij. “Ik zal met Deirdre praten, aansporen dat er vaart achter jullie huwelijk wordt gezet.”
Ik stond op, gaf hem een hand.
“Dank je,” zei ik.
“Je kunt blijven overnachten,” bood hij aan.
“Liever niet, ik ga weer naar mijn zoon.” Hij liep met me mee naar de stallen, waar Boudicca inderdaad goed verzorgd was. Fillipien was aan het jagen geweest en kwam weer terug fladderen. Ik nam afscheid van mijn oom en reisde terug naar Owen. De eerste keer dat ik dat deed door middel van een Hellerit. Het was uitputtend, maar ook geweldig om te doen. Boudicca was helemaal bezweet en afgepeigerd toen we aankwamen en ik verzorgde haar eerst zorgvuldig voordat ik naar binnen ging.

Hier waren twee weken voorbij gegaan. Owen was alweer gegroeid, lachte stralend toen ik binnen kwam en strekte zijn armpjes naar me uit. Hij herkende me en dat was een heerlijk gevoel. Ik nam hem in mijn armen en knuffelde hem, kuste zijn zachte donkere haartjes. Het is zo’n schattig jochie. Mary Ann vertelde me meteen wat hij allemaal al kon, allemaal dingen die ik wel en niet wilde horen. Het gaat zo snel, hij begint al te grijpen naar dingen, rolt zich zelfs soms om en gedraagt zich wat eenkennig. Het is een stevig ventje, hij lijkt meer de lichaamsbouw te gaan krijgen van zijn vader of grootvader. En dat is iets wat me een tikje verontrust, de jongeman die ik ontmoette was tenger. Meer mijn lichaamsbouw dus. Het kan zijn dat Owen slanker zal worden naarmate hij groter wordt, ik heb gelezen dat kinderen dan vanzelf babyvet verliezen. Het kan ook zijn dat het beeld van de jongen die ik op het Patroon had gezien niet helemaal klopte of dat ik te maken had gehad met een broer van Owen. Nou ja, eigenlijk maakt het me helemaal niets uit.
Ik luisterde geduldig naar wat Mary Ann me vertelde over Owens vorderingen, ik las het dagboek dat over hem wordt bijgehouden nog eens goed en bekeek de laatste foto’s. Er was niets, helemaal niets dat ook maar wees op enige vormverandering. Moest ik me hier nu zorgen over gaan maken of vertrouwen op de woorden van zijn vader?
Die week besteedde ik heel veel tijd aan mijn zoon. Soms was dat geheel tegen de gewoontes van het kindermeisje in, ze vond het bijvoorbeeld niets dat ik hem een middag meenam in een draagdoek op het paard. Owen zelf vond het geweldig, ergens halverwege de rit viel hij in slaap. Een heerlijk gevoel, dat slapende kindje tegen me aan. En ook fantastisch was het om lekker alleen te zijn met Owen, om samen te genieten.
Natuurlijk regelde ik ook wat andere dingen in die week. Zo zorgde ik voor een volledige nieuwe garderobe voor mezelf. Jurken, broeken en bloesjes. Van gemakkelijk tot sjiek. Alles in alle tinten lichtblauw, grijsblauw, violet, blauwgroen met wit. Ook kocht ik wat in crimson, een donkerder oudroze tint. Ook weer gecombineerd met wit. Tevens werd Owens kledingkast flink uitgebreid, het ventje groeit zo hard. Voor hem toch ook veel witte en lichte kleding met hier en daar wat kleur.
De lijst met boektitels die ik van de bibliothecaris in de toren had gekregen werkte ik door en bestelde een groot aantal boeken die ik daar liet afleveren. Ik ging alle achtergebleven administratie en de klachten van de magiërsschool door en werkte deze zo goed mogelijk bij en af. Ik kreeg de indruk dat Mandor het budgetprobleem eerder had opgelost, het enige dat mij nu restte was zorgen dat er een ruim budget voor de komende drie jaar was. Ook dat regelde ik.
Het huis en de omgeving werden ook aan een inspectie onderworpen en waar nodig werden zaken in orde gemaakt. Ik instrueerde het personeel hoe ze mogelijk bezoek van Owens vader moesten ontvangen, alles moest perfect zijn. Ik zag er zelfs op toe dat er voldoende van de wijn in huis was die hij graag dronk en moest mezelf bekennen dat ik niet eens wist wat hij graag at. Ik schold mezelf uit, waarom deed ik al die moeite, misschien zou hij niet eens zijn zoon komen bezoeken.
De week ging veel te snel voorbij. Maar langer uitstellen kon gewoon niet. Ik knuffelde mijn zoon ten afscheid en reisde met Boudicca en Phillipien naar een nabijgelegen Schaduw.

No comments: