"Als de tijd daar is"

Eigenlijk zou ik geen woorden in mijn dagboek moeten schrijven terwijl ik zo vreselijk boos ben. Wat? Boos? Laaiend! Ik ben zonder een woord te zeggen van tafel opgestaan en weggelopen, expres geen acht slaand op het verwonderde gezichtje van Randal en het bezorgde gezichtje van Owen. Naar Mandor heb ik helemaal niet gekeken, bang dat ik hem teveel van mijn emoties zou laten zien, dat ik daar ter plekke dingen zou gaan zeggen waar ik later spijt van zal krijgen. Het is tenslotte niet zijn schuld.
Alle voorbereiding, alle hoop voor niets. Er wordt niet getrouwd, het mag gewoon niet. De gastenlijst , de plannen en de brochures, het boek dat zo goed als af is… het kan allemaal in het haardvuur. In plaats daarvan heb ik alles in de kast gesmeten en de deur met een harde klap gesloten. Misschien omdat ik toch nog hoop heb? Nee, niet echt meer. Al die keren van uitstel… inderdaad komt daar afstel van. We trouwen niet. Niet officieel tenminste ter overstaan van iedereen die we kennen. Misschien is dit mijn straf. Waarom zou ik in het huwelijk willen treden met iemand die toch niet van me houdt? Voor de kinderen? Denk ik dan echt Mandor en ik samen een kans van slagen hebben? Dat hij ooit van me zou kunnen houden? Denk ik dan echt dat het genoeg is dat ik van hem hou?
Het is niet goed om te schrijven terwijl ik me zo voel. Niet alleen boos, maar ook teleurgesteld en verdrietig. Waarom was dat laatste uitstel ook weer? Oh ja, veiligheidsredenen. Laat me niet lachen. Ze hebben er gewoon geen zin in. Oh, zo op het eerste gezicht lijkt er maar weinig tegenwerking te zijn, maar ondertussen wordt alles aangegrepen wat maar reden kan zijn voor uitstel. En nu hebben ze dat zover weten op te schorten dat alles, maar dan ook alles op zijn kop ligt en we ons hele voornemen kunnen vergeten.
Oh hemel, ik moet echt stoppen met dit zelfmedelijden. Even diep inademen en mezelf tot rust krijgen…
… Misschien is er nog hoop. Heel misschien. Maar dan moeten wij vanaf nu zelf alles in handen gaan nemen…


Ik had beter naar mijn voorgevoel moeten luisteren. Dan hadden we niet het spoor van dat ding gevolgd. Hoewel – als ik er nog wat verder over nadenk - het zou niets hebben uitgemaakt. Het was verdoemd en we waren er al dan niet toevallig bij betrokken geraakt.
Het alarm ging meteen af toen ik weer aan boord was. Niet omdat we onder vuur werden genomen, maar omdat er een onbekend oorlogsschip bij een asteroïde lag. Na wat metingen bleek dat er een aantal mensen op dat schip was en dat er drie personen op de planeet waren geland door middel van een shuttle. Ondertussen tikte Martin me op de vingers omdat ik het schip waar wij in vlogen ook een shuttle noemde. Dit was een Defiant Class en een hele goede.
Het vervelende gevoel dat ik eerder had, was teruggekeerd zodra ik aan boord kwam. Mogelijk zelfs iets erger nog dan eerder. Martin riep opgewekt dat er hele oude ruïnes aan de oppervlakte te zien waren, de streep licht van het voorwerp wees die richting uit. Nee, de archeoloog in mij werd niet echt actief, zelfs niet toen bleek dat de ruïnes ongeveer zou oud waren als die bij het Oerpatroon en Rebma. Natuurlijk was dit een interessant gegeven en normaal zou ik meteen op onderzoek zijn uitgegaan. Maar ik voelde me naar, ik wist niet precies waar dat gevoel vandaan kwam. Misschien was het een zesde zintuig die het niet vertrouwde als een voorwerp de weg wees?
“Blaas het op,” stelde ik voor. “Alles. De asteroïde, de ruïnes, het schip… gewoon alles.”
De neven keken me allemaal verwonderd aan. Hoewel ik er eerder blijk van heb gegeven dat ik best radicaal kan zijn, hadden ze deze opmerking klaarblijkelijk niet verwacht.
“Lijkt me niet erg handig,” zei Martin aarzelend. “Dit is een heel goed schip en het kan misschien zelfs dat oorlogsschip aan, maar het kan opgevat worden als een act of war.”
Nu was het mijn beurt om verbaasd te zijn. Zij waren toch al oorlogje aan het spelen geweest met de vloot van Caine? Waarom dan nu ineens die terughoudendheid?
“Er zijn ruines,” zei Rhexenor. “Dat is interessant voor je.”
“Geloof me, ik kan dat heel goed vermijden,” zei ik. “Dit alles lijkt meer een technische achtergrond te hebben en dat is niet mijn gebied.”
Het was waar. Normaal geobsedeerd door ruïnes van oude gebouwen, voelde ik geen enkele aandrang om deze nader te onderzoeken. Mogelijk was het alles bij elkaar dat me stoorde – het rotgevoel, het feit dat het ergens in ‘hyperspace’ was, de hele technische gedachte erachter – ik weet het niet precies. Tenslotte had ik ook nog nooit de behoefte gevoeld om de ruïnes bij het Oerpatroon nader te onderzoeken en zeker niet die bij Rebma. Natuurlijk was het heel oude ervan boeiend, maar misschien was dat ‘overjarige’ wel hetgeen dat me afstootte. Het was iets gevoelsmatigs. Heel soms kwam het bij me op dat Brand alles had verpest met zijn archeologische achtergrond, maar dat was het niet helemaal. Ik was al in Rebma geweest voordat ik deze oom ontmoette, dus er moet meer aan de hand zijn dan dat alleen.
Ronardo, Rhexenor en Martin bleven op me inpraten. Ruïnes van een oude tempelachtig gebouw konden alleen maar van groot archeologisch belang zijn voor mijn carrière vonden ze. Om ervan af te zijn zei ik met een zucht dat ik naar de oppervlakte zou gaan om alleen die resten van die gebouwen even te gaan bekijken, ik hoefde niets te maken te hebben met die drie lui daar die blijkbaar met een ander soort onderzoek bezig waren. Ik keek nog eens goed naar het beeldscherm dat de oppervlakte van de asteroïde nu duidelijk liet zien. De rillingen liepen over mijn rug. De drie waren bezig iets anders te onderzoeken, iets dat geheel niets met de restanten te maken leek te hebben. Iets… zo zwart en zo duister… Ik keek naar mijn neven die de beelden met een mengeling van interesse en afkeer bekeken.
“Ik laat je niet alleen gaan,” zei Martin toen. “En je moet een ruimtepak aan.”
Ronardo en Rhexenor wilden mee naar beneden, waarop Martin zei dat hij aan boord zou blijven voor het geval we plotseling omhoog gebeamd wilden worden.
De ruimtepakken waren van een vreemdsoortig wit materiaal, Martin legde ons alle functies uit. Een communicator, zuurstof, maar ook mogelijkheden om je ontlasting en urine op te vangen. Dat idee stond me tegen en ik besloot tot een uitgebreid toiletbezoek alvorens me in zo’n pak te laten hijsen. Het voelde verrassend licht aan en ik kon er heel goed in bewegen.
Niet veel later stonden we al bij de ruïnes, ruim buiten zicht van de drie anderen die nog steeds bezig waren allerlei apparatuur te plaatsen. Ik had er onmiddellijk spijt van hierheen gegaan te zijn, het nare gevoel was nog heftiger geworden. Het kwam bij het iets vandaan dat de anderen bezig waren te onderzoeken. Iets dat nog het meest leek op een zwart ei, dat alle licht absorbeerde. Een beetje zoals de Spin of de Zwarte Weg, alleen was ik daar nog nooit zo beroerd van geweest. Wel een vervelend gevoel, maar niet zo erg als dit. Misschien kwam het tevens door de zwangerschap dat het gevoel zo heftig was, maar ook mijn neven bleken er veel last van te hebben.
De drie, gekleed in zwarte ruimtepakken en onkundig van onze aanwezigheid, gingen onverstoorbaar door met hun bezigheden. We zagen hoe één van hen plotseling naar een bepaalde plaats toeging en even later een wittig zwaard met zwarte tekentjes in handen had. Ook de andere twee hadden dergelijke voorwerpen die ze over hun pakken heen droegen, de ene een riem en de ander een armband en ze voelden machtig aan.
“Dat ei hoort hier niet,” liet ik de anderen over de communicator weten. “Het is nog niet te laat om alles op te blazen.”
“Dat kan zonde zijn,” zei Ronardo. “Dit is juist erg interessant.”
Tja, ieder zijn eigen gevoelens natuurlijk, maar dat nam nog steeds het nare gevoel niet weg. Ik verlegde mijn aandacht naar de restanten van de bouwwerken. Oeroud en het geheel zag eruit alsof er een flinke explosie had plaatsgevonden. Ik had het gevoel dat ik me op een brokstuk van een heel oude beschaving stond, mogelijk van de oorspronkelijke wereld. En dat was, ondanks de wat bizarre situatie, toch intrigerend.
“We zouden natuurlijk die mensen kunnen doden,” hoorde ik Ronardo’ stem ineens.
“Dat doe je niet. Het zijn levende wezens,” zei Rhexenor.
Ik aarzelde even. Eigenlijk had Rhexenor gelijk, dat kon je niet maken. Eerder had ik er geen probleem mee gehad om alles te vernietigen, inclusief de mensen, nu ik hier wat langer was vond ik het toch wat ver gaan om ze zomaar te doden.
“Als jullie nu even met die lui gaan praten,” stelde ik hen voor, “dan bekijk ik even de ruïnes.”
De daad bij het woord voegend draaide ik me om en liep een restant van een gebouw binnen, intussen Martin op de hoogte stellend van wat we hier hadden aangetroffen.
“Ik blijf stand by,” beloofde hij. Ik had het idee dat ook hij zich niet op zijn gemak voelde.
De gebouwen leken zwaar beschadigd te zijn door iets dat in de buurt was ontploft. Het kristal misschien? Hier en daar zag ik resten meubilair en scherven liggen. Het meest opvallende was echter de gestalte die als het ware in een muur gebrand leek te zijn. Ik liep ernaartoe en bestudeerde deze nauwkeurig. Klein en breed. Niet als een dwerg, meer zoals Dworkin of Suhuy. Het meest opvallende was misschien dat hij met geheven hamer was ingebrand. Er was iets mee. Ik onderzocht het nauwkeuriger, maar kon er niet meer van maken. Ondertussen voelde ik me alleen maar vervelender worden, er was iets dat continu tegen me aan leek te duwen. Ik had mezelf daartegen afgeschermd, maar voelde meer en meer de neiging opkomen om dat met Patroon te gaan doen. Dit probeerde ik te onderdrukken en vestigde mijn aandacht weer op de gestalte. Ik raakte het onwillekeurig even aan en kreeg een flits. Heel even was ik iemand die zich veel zorgen maakte over iets terwijl ik op iets stond te rammen waar veel licht vanaf kwam terwijl ik wist niet veel tijd te hebben. Toen was ik mezelf weer.

Ik voelde me vreselijk. Naar, misselijk… niet gewoon meer. Vaag besefte ik dat ik hier de enige was die Patroon had. Alle andere menselijke aanwezigen op de asteroïde hadden geen Patroon. En dat klopte niet, ik zou dan toch Ronardo moeten voelen? Via de communicator liet ik aan Rhexenor en Ronardo weten weer terug te gaan omdat ik me beroerd voelde. Toen vroeg ik Martin om me terug naar het schip te brengen, iets dat hij onmiddellijk deed. Niet alleen ik was weer terug, tegelijkertijd had hij ook Rhexenor terug gehaald. Terwijl ik worstelde om zo snel mogelijk dat pak uit te trekken, was Martin aan het proberen om Ronardo terug te halen, hij mopperde dat hij geen lock op hem kon krijgen. Hij keek even naar mij.
“Wat is er met jou? Je ziet zo wit als een doek,” zei hij geschrokken.
“Het gaat wel weer,” zei ik half naar waarheid. Het nare gevoel was maar ietsje minder nu. En ik maakte me zorgen over Ronardo. Ik had geen Patroon meer bij hem gevoeld en hij was uitermate geïntrigeerd geweest door dat ei. Wat was er met hem gebeurd?
Gelukkig kreeg Martin uiteindelijk een lock op Ronardo en straalde hem aan boord. Er was echter geen tijd meer voor wat dan ook, vanaf dat moment brak de hel los. Het is raar om je te realiseren dat achteraf dit moment echt cruciaal was. Het begon met dat Martin zei dat er een ander schip aankwam en niet veel later waren dat schip en het net aangekomen schip op elkaar aan het schieten. Het gezicht van Caine verscheen op het beeldscherm.
“Zeg, zouden jullie niet eens meehelpen!”
Martin riep wat dingen terug die ik hier maar niet letterlijk zal herhalen. Het kwam erop neer dat hij geen kant wilde kiezen, de drie neven waren eerder in een ontmoeting geweest met Caine en hadden heel veel problemen gehad met diens cyborg. Ach, veel tijd om een kant te kiezen was er toch niet, het ene na het andere schip kwam aan en er ontstond een hevig ruimtegevecht, waarbij wij besloten om dan in ieder geval de asteroïde op te blazen. Nou ja, wij… het enige dat ik heb gedaan is toegekeken terwijl ik geen flauwe notie had wat er zich nu precies om me heen afspeelde. Alles was in rep en roer, ik kreeg de indruk dat zowat mijn hele familie hier was vertegenwoordigd in een gevecht tegen… ja, tegen wie eigenlijk? Op het laatst kwamen er schepen van Dalt aanvaren die de beslissende schoten afvuurden.

Dalt is het buitenbeentje van de familie. Niet erkend door Oberon kwam de familie pas jaren na diens verdwijning achter het bestaan van deze zoon. En hoe! Verbitterd door het feit dat Amber de oorzaak was voor de dood van zijn moeder besloot hij de queeste van zijn moeder over te nemen. In grote lijnen erop neerkomend dat Amber met de grond gelijk gemaakt dient te worden, dat de godsdienst van de Eenhoorn uitgebannen moet worden en dat Amber in het openbaar verontschuldigingen moet aanbieden voor de misdaden van Oberon. En Bleys moet dood.

Dat Dalt zich verplaatste door middel van ruimteschepen was niet verwonderlijk. Er waren meer familieleden die daar vaak gebruik van maakten en van Dalt wist ik dat dit voor hem zelfs een manier van leven was. Dat hij trachtte om zijn familieleden overhoop te schieten was ook niet nieuw. Maar wel was het nieuw dat hij deze keer de kant van Chaos koos… niet zomaar Chaos, maar voor Huis Mason. Want het was dit Huis dat bezig was met deze asteroïde en het waren de leden van dit Huis dat hij kwam ontzetten.
Mason. Eén van de lagere Huizen. Maar toch een Chaoshuis. Er was één groepering waar Dalt altijd een nog grotere hekel aan had dan aan Amberieten. Dat waren de Chasoieten.
Er was iets fout. Heel erg fout.

Maar het drong niet meteen helemaal tot me door. Ook niet toen het ene na het andere familielid werd doorgehaald, ook niet toen bleek dat de Defiant Class van Martin het enige schip was aan ‘onze’ kant die de slag overleefde, dankzij zijn snelheid en zijn cloacks.
Ik was geschokt om te zien hoeveel familieleden zich met deze slag hadden bemoeid, het kleine schip was overvol met al die lui, de één nog luidruchtiger dan de andere. Want behalve Caine, hadden we nu ook Random aan boord, Gérard, Deirdre, Benedict en als laatste de drie redheads van Bleys. Eigenlijk was ik verwonderd dat Corwin er niet was. Niemand die enig idee had waar deze mee bezig was. En ook was het vreemd dat – gegeven de situatie – Eric zich erbuiten had gehouden. Want er bleek nogal iets aan de hand te zijn. Deze sector werd door hen al enige tijd in de gaten gehouden te worden omdat er iets was. Eén van de zaakjes waar Oberon altijd mee bezig was. Ze hadden het vermoeden dat de Lagere Huizen van Chaos bezig waren met iets dat een gevaar kon opleveren voor Amber en hielden met name die Jonas Mason al een tijdje in de gaten.
Maar het was compleet fout gegaan. Patroon werkte geheel niet, daarbij was de bemoeienis van Dalt ook geheel onverwacht geweest.

‘Ik hoop dat mijn kinderen mijn project voortzetten. Het moet klaar zijn voordat de tijd daar is.’ De uitspraak van Oberon had zich vastgezet in mijn hoofd. Was dit de tijd waarover hij sprak? Over welk project had hij het gehad? En wat wisten zijn kinderen van dat project? Ik had gehoopt dat met de vernietiging van de asteroïde ook het nare gevoel weg zou zijn. Maar dat was niet het geval. Het was minder geworden, dat wel. Ik hoopte dat het gevoel weg zou ebben als we een eind van de brokstukken vandaan zouden zijn.

Een paar familieleden bleven een paar uur, een paar wat langer, maar uiteindelijk verdwenen ze allemaal één voor één door middel van Troef. Er was veel gepraat, maar eigenlijk was er niets uitgekomen wat meer duidelijkheid gaf. En er was niemand die sprak over een rotgevoel, dus ik had het er ook maar niet over. Mogelijk werd dit toch gedeeltelijk veroorzaakt door de zwangerschap, ik had geen idee.
Ronardo deed vreemd. Altijd al een gesloten figuur geweest, nu was hij vervallen tot een zeer zwijgzaam persoon die de hele tijd in gedachten leek te zijn met zichzelf. Wat me zorgen baarde was het feit dat hij een witte ring droeg die verdacht veel weg had van een Spikard. Ik besloot hem met rust te laten, in tegenstelling tot Rhexenor en Martin die hun best deden om meer aan de weet te komen. Ronardo reageerde uiterst bot op al hun vragen en liep zelfs soms gewoon weg. Persoonlijk vond ik uiterst verontrustend dat Patroon bij hem nog steeds niet aanwezig leek te zijn. Wat had hij in vredesnaam gedaan op die asteroïde in de tijd dat Martin geen lock op hem kon krijgen?!

Na een aantal dagen kwamen we uit hyperspace en dokten we aan bij Deep Space Nine. Daar bracht ik de vreemde voorwerpen weer terug naar het archief. Voorwerpen ja. Na het vernietigen van de asteroïde was het geheel uit elkaar gevallen en de onderdelen waren niet meer actief. Ik was er niet rouwig om. Mijn opdracht was volbracht. En ik had nog nooit eerder zo’n belabberd gevoel gehad over het afronden van een missie.

Er gebeurde helemaal niets toen ik de Troef van Mandor probeerde te activeren. Daarna probeerde ik zijn andere Troef. Deze werkte wel, hij was dus niet in Gormenghast. Het contact was helder, maar kort.
“Sorry, ik moet wat dingen uitzoeken,” zei hij. Zijn gezicht stond ernstig. “Ga jij nu naar huis?”
“Dat ben ik inderdaad van plan,” zei ik.
Hij knikte.
“Ik kom zo snel mogelijk naar jullie toe,” zei hij en verbrak het contact.
Dit maakte dat ik me nog steeds ellendig voelde. Er was iets helemaal mis.

Eerst naar de vlakte, toen via de put naar huis. Ik was meer dan opgelucht dat dit in één keer goed ging. Het leek erop dat de lessen in Troefgebruik nut hadden. In Gormenghast was het net na de middag, de zon stond hoog en helder aan de hemel, maar desondanks waaide er een frisse wind. De binnenplaats lag bezaaid met bladeren in allerlei kleuren, de herfst had nu echt haar intrede gedaan.
“Mamma! Mamma!” hoorde ik Owen juichen en daar zag ik hem al bovenaan de trap die hij zo snel als zijn benen het toestonden probeerde af te dalen. Vlak daarachter kwam Randal die een verwonderde blik van Owen naar mij wierp en toen ook naar beneden klauterde, voorzichtiger dan ik van hem gewend was. Ik grijnsde, in dit opzicht had Owen een voorsprong op zijn broertje. Hij wist ten allen tijde waar Mandor of ik waren in Gormenghast en Randal – in bijna alle andere opzichten altijd haantje de voorste – kon dan niets anders doen dan hem te volgen.
Ondanks zijn voorzichtigheid was Randal toch het eerst beneden en ving ik hem op. Een stevige knuffel, vervolgens was Owen aan de beurt.
“Pappa is weg,” zei Owen. Er klonk verontwaardiging in zijn stem door. Ik glimlachte, Owen was van hen tweeën degene die het meest aan zijn vader hing.
“Pappa komt snel weer thuis,” beloofde ik hem terwijl ik hem even door zijn haar woelde.
Het was goed om weer thuis te zijn, het was ook eindelijk mogelijk om het nare gevoel van me af te zetten. Randal rende rond, bukte zich en gooide handenvol bladeren de lucht in terwijl Owen naast me op de trap zat toe te kijken.
“Wil jij niet wat met de bladeren spelen?” vroeg ik. Hij schudde van nee en legde in plaats daarvan zijn hoofdje tegen me aan. Ik trok hem wat dichter tegen me aan, me schuldig voelend over het feit dat ik zo vaak weg was.
“We zouden dadelijk een poosje naar de rivier kunnen gaan,” stelde ik hem voor.
Zijn gezicht lichtte op.
“Naar de kikkers?” vroeg hij gretig.
“Kikkers zijn stom, kikkers zijn stom!” riep Randal terwijl hij koppetje duikelde.
“Je hoeft niet mee natuurlijk,” zei ik vriendelijk tegen hem.
Randal ging overeind staan, sloeg wat bladeren van zijn kleding en keek me verwachtingsvol aan.
“Wat gaan we dan doen?”
“Owen en ik gaan naar de rivier. Jij kunt dan thuis blijven bij Mary Ann en als we terug komen kunnen we samen eten en breng ik jullie naar bed.”
“Dat is heel stom!” riep hij boos uit. “Ik blijf niet bij die stommerd!”
“Randal, zo mag je niet praten over Mary Ann,” zei ik bestraffend.
Hij keek me aan met eenzelfde scherpe blik als Mandor soms heeft.
“Jij vindt haar stom,” zei hij toen. “Pappa vindt haar ook stom.”
Ik was totaal van mijn stuk gebracht.
“Jahaa,” zei Owen naast me. “Ze is wel stom.” Hij knikte heftig.
Ik slikte even. Deze kinderen waren veel te intelligent, ze hadden nu al heel goed in de gaten hoe we ons opstelden tegen hun kindermeisje. Ik wist niet of ze dit ook al uitbuitten tegen haar of dat het alleen bleef bij deze opmerkingen.
“Stom, stom, stom, stom!” Randal huppelde heen en weer terwijl hij deze mantra zong.
“Ze vindt Beest stom. Beest vindt Mar-ann ook stom,” zei Owen op zijn lijzige manier.
Ergens moest ik inwendig heel hard lachen om hun nieuwste stopwoord, aan de andere kant besefte ik dat ik ze ook even ernstig moest toespreken.
“Randal, nu kom je eventjes naast me zitten,” zei ik streng.
Hij stopte met huppelen, keek me schattend aan en kwam aan mijn andere kant zitten. Ik sloeg een arm om beide jongens heen terwijl ik hen uitlegde dat Mary Ann er was om voor hen te zorgen als Mandor en ik er niet waren.
“Of Julenn,” zei Owen.
Ik zuchtte. Zo schoot het niet echt op. Julian die hier voor hem kwam zorgen terwijl wij in Tir-na Nog’th waren was eigenlijk een uitzondering geweest, maar hij had ook in de tijd daarna nogal veel tijd uitgetrokken voor beide jongens – was het een wonder dat Owen hem nu ook zag als verzorger?
“Julian komt hier omdat jullie zijn kleinzonen zijn,” legde ik hen uit. “Hij vindt het leuk om jullie te zien en iets met jullie te doen.”
“Beest vindt hem lief,” verklaarde Owen.
“Beest is ook stom,” zei Randal.
“Niet waar!” riep Owen.
“Luister naar mij!” zei ik scherp. “Beest is de valk van Owen en Owen vindt hem lief. Jij hoeft hem dan niet ook lief te vinden Randal, maar het is voor Owen niet zo leuk als je Beest ‘stom’ noemt.”
Randal keek me verbaasd aan. Ik had het gevoel dat hij het niet had gezegd om Owen te kwetsen, maar gewoon zijn eigen gevoelens had uitgesproken.
“Wat Mary Ann aangaat,” probeerde ik te vervolgen, “ ze zorgt goed voor jullie en het is niet aardig van jullie om haar ‘stom’ te noemen. Ik wil dat jullie je gedragen als je bij haar bent.”
Randal zuchtte en Owen keek bedachtzaam voor zich uit.
“Ik ga wel mee naar die stómme kikkers,” zei Randal toen melodramatisch.
Inwendig moest ik glimlachen. Het woord ‘stom’ stond nu bovenaan in zijn vocabulaire.

We liepen met zijn drieën de trappen op. In het woongedeelte renden de jongens naar de speelkamer terwijl ik naar onze slaapkamer liep om daar wat spullen op te bergen.
Terwijl ik bezig was, kwam Owen de kamer binnen rennen.
“Kom je niet kijken?” vroeg hij teleurgesteld. Ik sprak mezelf vermanend toe. Het hebben van een broertje nam voor Owen niet weg dat ik telkens weer even aandacht diende te schenken aan zijn activiteiten in de tijd dat ik weg was geweest.
De speelkamer zag er redelijk netjes uit, het meeste speelgoed was weer heel. Randal was bezig met een soort kegelspel dat ik nog niet eerder gezien had. Owen trok me mee naar de kast en haalde daar een hele stapel tekeningen uit die hij en Randal in de afgelopen dagen hadden gemaakt. Ik zag schetsen van het fort en wat poppetjes die mensen moesten voorstellen. Deze tekeningen waren van Randal. Op een aantal had hij ook al een poging gedaan zijn eigen naam te schrijven, een aantal letters was heel goed herkenbaar. Op de tekeningen van Owen geen naam. In het algemeen tekende hij ook poppetjes, maar dan meestal met een vogel of met een paard. Op vrijwel alle tekeningen van beide jongens was een grote lachende zon getekend.
Daarna mocht ik komen kijken naar de legpuzzel waar hij nog aan bezig was. Ik hielp hem even mee wat stukjes uit te zoeken. Daarna kegelde ik een poosje met Randal, die eigenlijk al was uitgekeken op dit spel, maar weer enthousiast werd toen ik mee kwam doen.
“Nu gaan we,” kondigde ik toen aan.

We hadden een leuke middag bij de rivier. De kinderen vonden het geweldig om bij een kampvuurtje te picknicken toen het wat donkerder werd. Natuurlijk hadden beiden een duik in het koude water genomen, maar deze keer had ik eraan gedacht om voldoende droge kleding mee te nemen. Er waren tot Owen’s spijt niet veel kikkers te bekennen geweest, maar in plaats daarvan zwom er genoeg vis. Ze hadden zowaar wat kleine vissen gevangen in een visnet en stonden erop om deze te roosteren en op te eten. Veel graat en weinig vis, maar de jongens genoten ervan en dat was het belangrijkste. Ik besloot dat ik een volgende keer een tent mee zou nemen, ik vermoedde dat de kinderen het spannend zouden vinden om eens buitenshuis te overnachten.
Het was al heel laat toen we thuis kwamen. De jongens vielen vrijwel meteen in slaap toen ik ze op bed legde, ik hoefde zelfs geen verhaaltje meer te vertellen.
Toen ik hun kamer uitliep stond Mary Ann me op te wachten.
“Kan ik U even spreken?” vroeg ze.
“Natuurlijk,” zei ik vriendelijk en volgde haar naar het kantoortje waar we tegenover elkaar gingen zitten.
“Wat mij verwondert is dat U niet eens komt vragen hoe het is gegaan met de jongens in de tijd dat ik voor hen zorgde,” zei ze.
“Waren er problemen dan?”
“Meneer is gisteravond weg gegaan, vlak nadat ze op bed lagen. Het lijkt erop dat hij zoveel mogelijk probeert te voorkomen dat ik met ze alleen ben,” zei ze met een verwijtende blik naar mij. “Niet alleen dat, ik krijg dan ook een lijst met instructies met wat wel te doen en vooral wat niet te doen. Ik ben hier aangenomen als kindermeisje, maar ik dien eigenlijk alleen als oppas in het geval dat U beiden eens niet in staat bent om voor de kinderen te zorgen. Dat heeft effect in hoe de kinderen tegen mij doen.”
“We hebben het hier eerder over gehad,” zei ik rustig. “Ik begrijp je standpunt, maar het is niet anders. Wij kunnen niet expres weggaan of je voor de kinderen laten zorgen omdat dat ons even goed uitkomt.”
“Het lijkt steeds erger te worden,” zei ze geërgerd. “Ik had gedacht dat met de komst van het tweede kind er meer werk voor mij zou zijn, maar het tegendeel is waar. En dat terwijl jullie tweede zoon een enorme handenbinder is.”
Ik nam haar scherp op zoals ze daar zat. Ik wist dat ze Owen erg leuk vond en alles voor hem zou doen. Maar hoe ze sprak over Randal… ik wist het zo net nog niet. Ik had niet de indruk dat ze hem helemaal niet mocht, maar ze leek hem ook niet leuk te vinden. Was het een wonder dat deze zoon dat aanvoelde en haar ‘stom’ noemde? En dat de gevoelige Owen het opnam voor zijn broer? Je kunt iemand natuurlijk niet dwingen om je kinderen aardig te vinden, zelfs hun kindermeisje niet.
“En in zijn gedrag trekt hij Owen mee,” vervolgde ze.
“Dat klopt,” zei ik lichtelijk geërgerd. “Randal heeft een bepaalde invloed op Owen, maar dat is andersom ook het geval. Heb je dat nog niet gemerkt dan?”
“Ik mag zo weinig voor ze zorgen, hoe kan me dat nu opvallen,” zei ze verontwaardigd.
Ik zuchtte. Dit wat een probleem dat nooit goed opgelost zou worden. Ze zou niet vaker en langer voor de kinderen gaan zorgen als dat nodig was, het zou inderdaad alleen in geval van noodzaak zijn. Hoewel ze het nu niet zei, wist ik dat ze het ons ten zeerste verweet dat we indertijd Julian hadden laten komen om een poosje voor Owen te zorgen in plaats van dat aan haar toe te vertrouwen.
“Randal is een goed joch,” zei ik tegen haar. “Anders dan Owen inderdaad, maar net zo’n geweldig kind.”
“Hij zal allicht zijn goede kanten hebben,” zei ze stug. “Misschien dat die duidelijker worden als hij ouder is. Nu zie ik een onbezonnen kind dat geen leiding krijgt.”
“Je durft erg veel te zeggen,” zei ik bits. “Ik zal het er maar op houden dat je je bezorgd maakt, anders ben je nu veel te ver gegaan. Ik stel voor dat we dit gesprek een andere keer voortzetten. Ik stel het zeer op prijs dat je voor de kinderen zorgt tijdens onze afwezigheid en ben ervan overtuigd dat je dit goed doet en de kinderen boven alles stelt.”
Ze stond op, maakte een kniks en verliet het kantoor. Ik weigerde mezelf om over dit gesprek te gaan zitten piekeren en maakte van de gelegenheid gebruik om alle administratie door te werken. Het meeste was netjes bij gehouden, zoals gewoonlijk was er onduidelijkheid over het budget, over het uit te betalen loon, zowel in geld als in natura. Ik hield me daar een poosje mee bezig, maakte loonzakjes voor het personeel – het was gebleken dat ze het liefst hun loon maandelijks uitbetaald kregen op deze manier – en stelde vast hoeveel van wat ze zouden krijgen in natura. Het was al bijna middernacht toen ik alles klaar had en de lamp uit kon blazen.
Ik liep naar de keuken waar een slaperig dienstmeisje overeind schoot en me vroeg of ze me ergens mee kon helpen.
“Ik kwam alleen wat warme wijn halen, maar dat kan ik ook zelf regelen,” zei ik.
“Natuurlijk niet,” zei Richildis verschrikt. “U kunt naar uw vertrekken gaan, dan kom ik het zo wel brengen.”
“Ik wacht er wel even op,” zei ik en ging aan de tafel zitten, ondertussen het meisje gadeslaand dat druk in de weer ging met een kruik wijn en een pan. Ik had de indruk dat ze mijn aanwezigheid niet erg prettig vond, mogelijk voelde ze zich op de vingers gekeken. Desondanks ging ik toch niet weg, het was onzin om het kind me de wijn na te laten brengen.
“Moet je niet slapen?” vroeg ik aan haar.
“Ik heb de nachtdienst deze week, mevrouw. Dat houdt in dat ik in de keuken blijf voor het geval iemand van de familie iets nodig heeft en zodat er op tijd wordt begonnen met het kneden van het deeg voor het brood.”
Ik wist niet wat hierop te zeggen. Ik vond het overdreven, iemand die de hele nacht op bleef voor het geval dat iemand van ons nukken kreeg – toen realiseerde ik me dat er op Larenian ook altijd iemand op de keuken paste ’s nachts.
Richildis gaf me de wijn aan die zoet en kruidig rook.
“Ik ben helemaal vergeten om te vragen welke wijn u wilde,” zei ze toen verschrikt. “Dit is kruidenwijn, maar er is ook honingwijn.”
“Dit is heel prima,” verzekerde ik haar. Nadat ik haar een goede nacht had gewenst liep ik met het glas naar onze slaapkamer en zette het neer op mijn nachtkastje. Ik staarde naar het brede bed, netjes opgemaakt, de kussens opgeschud aan het hoofdeinde. Alleen, vannacht zou ik alleen zijn. Ik ging op de rand van het bed zitten en haalde mijn Troevendeck tevoorschijn. Mandor’s Troef lag, zoals meestal eigenlijk, bovenop. Ik bedwong de neiging om hem te troeven en legde het deck naast de wijn op het nachtkastje. Ik kleedde me uit, wierp mijn jurk achteloos in een hoek en besloot toch nog even een douche te nemen voordat ik het bed in stapte.
Eenmaal terug op de slaapkamer liep ik naar de kledingkast en koos met zorg een nachtpon van witte zijde uit. Blootsvoets liep ik naar de kinderkamer en keek met een vertederde blik naar de twee donkerharige jongetjes. Ze lagen allebei in Randal’s bed, Owen met zijn dinosaurus tegen zich aangeklemd. Ik streelde ze beiden over hun hoofdje en liep daarna weer terug naar onze eigen kamer. Het bed staarde me leeg aan. Ik stapelde de kussens op tegen het hoofdeinde in ging zitten om wat van de wijn te drinken. Na twee slokken zette ik het glas weer terug en pakte weer die bovenste Troef – om deze weer terug te leggen zonder er daadwerkelijk iets mee te doen. Ik stond op en liep naar de kleine bibliotheek waar ik een boek uit de kast haalde met de veelbelovende titel ‘One corpse to many’. Weer terug in bed begon ik te lezen, intussen af en toe wat van de wijn nippend. Toen het boek uit was, was ook de wijn op en besloot ik dat ik nu echt moest gaan slapen. Ik haalde wat kussens weg, blies de lamp op het nachtkastje uit en ging liggen.
Natuurlijk lukte dat niet echt. Slapen is voor mij toch al een moeilijk iets, slapen op bevel helemaal. In de nachtelijke stilte begonnen de gebeurtenissen van de afgelopen tijd zich opnieuw voor mijn geestesoog af te spelen. Ik voelde me onrustig worden. Hoewel het nare gevoel was verdwenen sinds ik thuis was en niet meer teruggekomen, kon ik me nog maar al te goed herinneren hoe het voelde. Er was iets mis, er was iets heel erg fout.
Opnieuw ging ik mijn bed uit en dwaalde wat door het huis. Op zoek naar… naar wat eigenlijk? Uiteindelijk bevond ik me in één van de torenkamers, ik kon me niet herinneren er ooit geweest te zijn. Zo te zien werd de ruimte gebruikt als opslagplaats. Ik trok een laken weg die iets afdekte en was eigenlijk stomverbaasd om daar de wieg aan te treffen waar Owen in had gelegen als baby. Ik keek verder, alle spullen uit Owen’s babytijd stonden en lagen hier. Koffers vol met piepkleine kleertjes, een reiswieg, babyspeelgoed – er was een heleboel waarvan ik altijd had gedacht dat het was vernietigd. Maar alles was bewaard gebleven. Met welk doel had Mandor dit behouden?
Ik dekte alles zorgvuldig weer af, liep naar het enige schietgat dat deze kamer rijk was en leunde op mijn ellebogen terwijl ik naar buiten de donkere nacht inkeek. De koude deed me huiveren, toch bleef ik staan en staren. Het was helder, net zoals de dag helder was geweest. De sterren straalden en de maan stond bijna vol aan de hemel. Ergens ver weg zag ik de contouren van een kudde wilde paarden waarvan ik niet eens wist dat ze al ontstaan waren. Ik was ermee bezig geweest, dat klopte. Was het mijn vader geweest die hier verder zorg voor had gedragen? Er waren meer dingen die ik hier aantrof waarin ik mijn vaders invloed herkende. Mijn vader, die op zijn manier altijd voor me zorgde.
Eindelijk voelde ik iets van moeheid opkomen en zocht ik mijn bed op. Door en door koud geworden kostte het me toch even tijd om in slaap te vallen. Deze keer redelijk droomloos. De eerste keer werd ik gewekt door Randal die naast me in bed kroop.
“Ik kom bij jou slapen,” zei hij. Hij woelde even wat en viel inderdaad in slaap, niet veel later gevolgd door mij. De tweede keer werd ik wakker vanwege Owen die aan mijn andere kant kwam liggen. Hij duwde zijn dinosaurus in mijn gezicht zodat ik deze een kusje kon geven. Daarna vielen zowel hij als ik in slaap.
De derde keer was het ochtend en voelde ik gekriebel in mijn hoofd. Op slag was ik klaarwakker en ging overeind zitten. Ik zag Mandor die me glimlachend aankeek.
“Maak ik je wakker?” vroeg hij plagend.
“Dat niet alleen, ik lig ook nog met twee mannen in bed,” zei ik grijnzend.
“Daar kom ik dan persoonlijk even mee afrekenen,” zei hij lachend en stak een hand uit om doorgehaald te worden, iets dat ik maar al te graag deed.

Hij was nog niet gearriveerd of Owen vloog hem met een enthousiaste kreet om zijn nek – ik had niet eens gemerkt dat hij wakker was geworden. Zijn uitroep wekte in ieder geval ook Randal die meteen overeind kwam en op het bed begon te springen terwijl hij uitriep: “Pappa is hier, Pappa is hier!”
Nadat Mandor een poos met zijn zonen had gestoeid, nam hij ze zonder pardon allebei onder de arm om ze in bad te stoppen en ze aan te kleden.
“Doe jij maar even rustig aan,” zei hij met een wat bezorgde blik naar mij. “Je ziet er een beetje moe uit.”
Het was best prettig om me op mijn gemak te kunnen wassen en kleden. Onderwijl hoorde ik af en toe wat brokstukken van de conversatie die intussen in de badkamer plaats vond. Randal die voornamelijk aan het woord was, Owen die er af en toe wat aan toevoegde en zo nu en dan Mandor’s rustige stem er tussendoor.
Ik koos voor een crèmekleurige jurk met een nauw aansluitend lijfje en een wijdvallende rok. Dit was een jurk naar de laatste mode op mijn thuisschaduw, het lijfje was lang en de rok begon pas ergens bij mijn bovenbenen. Het ergerlijke aan dit soort jurken was eigenlijk dat de knopen altijd op de rug zaten en ik ze niet zelf kon sluiten. Ik liep met de open jurk naar de badkamer toe die drijfnat was – de jongens hadden aardig huisgehouden – en vroeg Mandor de jurk te sluiten, iets wat hij met alle plezier deed.
De jurk wat zat strak om mijn buik toen deze gesloten was en zat eigenlijk niet prettig daardoor. Ik schrok er een beetje van, ging het deze keer zo hard? Ik besloot niets te laten merken, voor een dag zou het wel gaan. Mandor haalde met een zwaai één voor één de jongens uit het bad, gooide een handdoek over ze heen en commandeerde ze zich af te gaan drogen terwijl hij achter me aan liep de slaapkamer in.
“Die jurk had je toch een paar weken geleden ook aan?” zei hij met een frons tussen zijn wenkbrauwen.
“Klopt,” zei ik met een zucht. “Mijn buik is nu al aan het groeien. Acht weken zwanger… bij de jongens was dat veel later. Is het erg goed te zien?”
Hij bekeek me van top tot teen, al die tijd lag er een bezorgde trek op zijn gezicht.
“Ik denk dat het zichtbaar is voor mensen die weten wat er aan de hand is,” zei hij tenslotte. “Hier maakt het niet uit, die jurk staat je goed. Het is alleen…” hij zuchtte, trok me naar zich toe en hield me een poosje stevig vast terwijl het gevoel van naderend onheil weer bezit van me begon te nemen. Ik sloeg mijn armen om hem heen en probeerde zo dicht mogelijk bij hem te zijn.
“Wat is er aan de hand?” vroeg ik tenslotte.
Vanuit de badkamer hoorden we gejoel komen en het geluid van brekend glas. Mandor glimlachte, maar zijn ogen stonden ernstig.
“We praten straks wel, ik zal eerst een stel blote jochies uit het glas gaan halen.”
Ik wilde hem volgen naar de badkamer, maar hij hield me tegen.
“Zorg jij nu voor jezelf,” zei hij streng. “Dat stel boeven kan ik ook in mijn eentje aan.”
Terwijl ik mijn haar begon te borstelen, hoorde ik hoe Randal tegen zijn vader verklaarde dat ze alleen maar de handdoeken hadden laten vliegen en dat toen per ongeluk de flessen badschuim kapot waren gevallen.
“Maar ik zal het opruimen,” beloofde hij.
“Blijf van dat glas af,” zei Mandor streng. “Je zit onder het bloed, laat me even kijken waar je je gesneden hebt.”
“Ik heb bloed!” gilde Randal die er blijkbaar toen pas achter kwam. “En Owen ook!”
“Jahaa,” zei Owen. Hij klonk bepaald trots.
Ik bedwong de neiging om op te staan en naar ze toe te rennen, maar maakte me toch ongerust. Mandor kwam de kamer weer binnen lopen met op iedere arm een zoon in een grote handdoek gewikkeld en zette ze op het bed.
“Stil blijven zitten,” zei hij en begon voorzichtig Randal schoon te maken terwijl ik alvast de eerste hulp doos pakte. Tegenwoordig hadden we in zowat ieder vertrek in Gormenghast zo’n doos binnen handbereik.
De schade viel mee. Randal had een aantal snijwondjes, voornamelijk aan zijn voeten en wat aan zijn handen. Mandor haalde hier en daar met een pincet wat glas uit de wonden voordat hij pleisters plakte. Owen had tot onze verrassing een drietal grotere snijwonden, waarschijnlijk veroorzaakt door het opspattende glas. Zijn wonden waren echter al dicht aan het trekken en behoefden eigenlijk geen pleister meer. Maar hij wilde ze wel graag hebben.
Mandor legde intussen aan de kinderen uit dat handdoeken hier in Gormenghast niet konden vliegen, daar ze niet betoverd waren. De handdoeken hier waren alleen bedoeld om je mee af te drogen.
Uiteindelijk waren we zover dat we konden gaan ontbijten. Owen wilde met alle geweld korte kleren aan – een korte broek en een t-shirt - want anders waren zijn pleisters niet zichtbaar voor de buitenwereld. Waarop Randal besloot dat hij vandaag geen schoenen of sokken aanwilde vanwege hetzelfde. Hij liep moeizaam met ons mee naar de eetzaal.
Het ontbijt verliep betrekkelijk rustig. Pas tegen het einde vroeg ik Mandor opnieuw wat er aan de hand was terwijl ik koffie voor ons beiden inschonk. Randal en Owen lieten zich van hun stoelen zakken, liepen naar de kast, haalden daar tekenspullen uit en kwamen weer aan tafel zitten om te tekenen.
“Dat heb je goed voor elkaar,” zei ik bewonderend tegen Mandor.
Hij haalde zijn schouders op.
“Dit vinden ze allebei leuk en het geeft ons de tijd om even rustig na te tafelen. Helaas werkt dit alleen vlak na het ontbijt.” Hij grijnsde bij de laatste woorden, toen werd zijn gezicht weer ernstig.
“Om je een antwoord te geven op je vraag van daarnet: er is nogal wat mis. De Hoven zijn in rep en roer. Er is een coup gepleegd.”
“Wat?!” zei ik geschrokken. “Hoe kan dat nu zo plotseling?”
“Vraag me dat niet,” zei hij grimmig. “Ik heb werkelijk geen idee. De coup is geslaagd, alle Hoge Huizen zijn uit de raad gegooid en de Lagere Raad is nu bevorderd tot de Hogere Raad.” Er verscheen een halfvoldragen glimlach op zijn gezicht. “Jonas Mason heeft zichzelf uitgeroepen tot koning van Chaos.”
Ik staarde hem aan. Het was ongelooflijk wat hij daar vertelde, hoe kon dit nu gebeuren! Jonas Mason was koning? Ik voelde een koude optrekken vanaf mijn voeten.
“Ik teken een koning,” kondigde Randal aan. “Met een kroon.”
“Ik ook,” zei Owen.
Ik zag hoe Mandor een vertederde blik wierp op de jochies, die veranderde in de bezorgde trek die ik eerder had gezien. Hij keek me weer aan.
“Er is een overval op het paleis geweest, Dara is kunnen ontsnappen. Mijn vader is hoogstwaarschijnlijk gevangen genomen.”
Owen liet het potlood uit zijn handen vallen en keek Mandor met open mond aan.
“Heb jij ook een pappa?”
Randal keek nu ook op, zijn ogen schitterden van verwachting.
“Wanneer komt hij met ons spelen?”
Ik schoot onwillekeurig in de lach bij de gedachte aan de oude Gramble in zijn rolstoel. Randal zou dat inderdaad geweldig vinden. Mandor lachte ook en streek Randal over zijn bol.
“Mijn pappa komt voorlopig niet hier. En ja Owen, ik heb een pappa. Dat is jullie andere opa.”
Ik zag dat de jongens een verbaasde blik met elkaar uitwisselden wat geen wonder was. Ze hadden nog niet eerder iets gehoord over een andere opa. Net zo min als dat ze iets wisten van een oma. Voor nu maakte ik ze echter niet wijzer. Ze gingen weer verder aan hun tekeningen. Mandor keek zorgelijk voor zich uit.
“Het is vreemd, hij had helemaal niet thuis behoren te zijn. Hij zit in de kerkers van het paleis gevangen voor zover ik weet en ik ben er een paar keer geweest in de hoop hem te vinden. Het is me dus niet gelukt.” Hij zuchtte en schonk onze lege kopjes opnieuw vol. “Ik moest steeds maken dat ik weg kwam vanwege de gewapende troepen die op alles schieten dat beweegt. Mij onbekend. Ze droegen grijze uniformen met een symbool van een leeuw die de Eenhoorn opeet.”
“Dalt,” zei ik. “Dat zijn troepen van Dalt.”
Hij keek me verwonderd aan.
“Weet je het zeker? Dalt is tegen Amber, maar zover ik weet heeft hij een grotere hekel aan Chaos.”
“Dat is wat ik ook weet,” zei ik. “Maar Dalt heeft tamelijk onlangs een complete vloot van Amberieten verslagen terwijl hij een Huis van Chaos te hulp kwam.” Ik vertelde van het gebeuren in hyperspace en daarna wat er op die asteroïde gebeurd was.
“Het is raar dat Mason nu aan de macht is,” zei Mandor bedachtzaam. “De voorwerpen waar je over spreekt komen me bekend voor, die werden in het paleis ook gebruikt door enkele lieden. Krachtige voorwerpen waar ze iedereen mee verslaan. Hier komt oorlog van!”
“Met Amber bedoel je,” zei ik zacht. “Ik weet het.”
“Waarom heb je die lui niet vermoord toen je de kans had!” riep hij boos uit. “Nu zitten we ermee. Ik hoop dat de gevolgen goed tot je doordringen, met Mason aan de macht en een verdwenen Dara zal ons huwelijk niet plaats vinden. Hoe heb je zo nalatig kunnen zijn!”

Ik wist niet precies welke emoties ik voelde. Woede, teleurstelling, verdriet… ik wist niet wat ik moest zeggen en wat ik kon doen. Ik kon beter mijn mond houden voordat ik iets zou zeggen waar ik later spijt van zou krijgen. Ik keek naar de jongens die beiden met grote ogen van de één naar de ander zaten te kijken en schoof mijn stoel naar achteren.
“Wil je me excuseren,” mompelde ik zonder Mandor aan te kijken.
In onze slaapkamer wierp ik mezelf op het bed stond mezelf een paar tranen toe. Vervolgens stond ik op en verzamelde alles, maar dan ook alles wat maar met trouwen te maken had. Heel even overwoog ik om het in het haardvuur van de eetkamer te gooien, maar ik bedacht me en stopte alles weg, achterin een diepe kast. De deur gooide ik met een harde klap dicht. Weg, uit het zicht. Weg hoop, weg verlangens, alles weg. Om mijn hart te luchten schreef ik zomaar, lukraak ergens, een stukje in mijn dagboek over mijn gevoelens van dat moment. Het schrijven luchtte op en ik kon weer een beetje helder denken.
Ja, ik was stom geweest en had naar mijn voorgevoel moeten luisteren. Maar ik weigerde om mezelf de schuld te geven van dit gebeuren, hoewel ik er toe geneigd was. Ik had dit niet kunnen voorzien, anders had ik wel wat beter mijn best gedaan om de anderen te overtuigen dat complete destructie de beste oplossing was. Het was niet mijn schuld, niet helemaal tenminste. Het was onzin om dit als mijn straf te beschouwen, want zo was het niet. En het was ook stom om ervan uit te gaan dat Mandor niet van me zou houden. Dat had hij nooit gezegd. Het enige dat hij ooit gezegd had was dat hij het niet wist, dat hij geen idee had hoe het was om van iemand te houden. Ik moest hem een kans geven. Ik wist dat hij bijzonder veel om mij en de kinderen gaf. Dat was voldoende.
Ik ging rechtop staan en bekeek mezelf in de spiegel. Ik wiste de sporen van tranen van mijn gezicht en borstelde opnieuw mijn haar. Toen rechtte ik mijn schouders en liep de kamer uit. Ik was er klaar voor, ze zouden weten wat ze zich hadden aangehaald om een verbintenis tussen Huis Sawall en Huis Amber te regelen.

Mandor en de kinderen waren inmiddels buiten. Randal, nu toch met sokken en schoenen aan, ging de speeltuin te lijf terwijl een eind verderop, op veilige afstand van zijn vader en broer, Owen bezig was zijn valk te instrueren. Mandor liep meteen naar me toe toen hij me aan zag komen en hielp me de laatste treden van de trap af te komen. Niet dat het nodig was, maar zijn zorgzaamheid deed me goed.
“Hoe voel je je?” vroeg hij zacht.
“Beter,” zei ik, toch nog een beetje benepen. “Laat ik het er maar op houden dat mijn zwangerschapshormonen de emoties wat hoog deden oplaaien.”
Hij knikte en trok me tegen zich aan. Ik genoot heel even van zijn warmte, toen ging ik op de trap zitten en vroeg hem om naast me te komen zitten.
“Als ik alles van tevoren had geweten, zou ik mijn neven hebben gedwongen om alles te vernietigen,” zei ik. “Ik kan alleen zeggen dat ik het niet wist.”
“Ach, dat weet ik wel. Ik vind het alleen vervelend dat ons huwelijk daardoor alweer niet door kan gaan.”
“Misschien kan het wel,” zei ik. “We organiseren het gewoon zelf en zo snel mogelijk.”
“Is dat wel zo handig?” vroeg hij zich af.
“Waarschijnlijk beter dan steeds af te wachten wat de dames voor ons in petto hebben en dat het dan steeds door overmacht wordt uitgesteld.”
Hij dacht een poosje na en knikte toen.
“Zelf organiseren is dan waarschijnlijk de beste oplossing. Maar hoe gaan we dat aanpakken?”
“Ik heb daar nog niet over nagedacht,” bekende ik. “Ik denk dat we eerst iets aan de huidige situatie moeten doen. Kun je me eerst vertellen hoe het nu precies zit met de Raad?”
“Die is er uitgegooid. De nieuwe raad bestaat uit Antonis, Dracon, Xenoban, Duranthe, Katana en Tandora.”
“Hoe kan dat nu? Ik dacht dat Huis Xenoban zo op zichzelf was?”
“Dat klopt. Er is ook niemand gezien van dat Huis, ik denk niet dat ze hun zetel komen opeisen. Ik dacht ook dat Huis Tandora in het geheel was uitgeroeid door die Iolanthe. Misschien zijn er een paar over van dat Huis, maar ze zullen zich zeker niet vertonen. Dus het lijkt erop dat het een raad gaat worden van vier en Huis Mason is dan automatisch het hoofd.”
“Het lijkt me een heel lastig geheel, nogal chaotisch als ik dat mag zeggen.”
“Dat is het ook. Ik ben een Sawall, dus moet nog eens extra oppassen. Dit is voor ons helemaal niet gunstig. Er zijn altijd families bezig met een coup te beramen, maar Huis Mason? Dat had ik nooit gedacht.”
“Het is ze gelukt dankzij Dalt en hun voorwerpen. Ik denk dat het voor ons het beste is om ze zo snel mogelijk aan te pakken en hun voorwerpen af te nemen.”
Hij keek me strak aan.
“Je hebt iets in gedachten?”
“Nog niet echt verfijnde plannen. In tactisch opzicht zul je helemaal niets aan me hebben. Maar wij, jij en ik, zijn toch het toekomstige symbool van de samenwerking tussen Chaos en Amber, nietwaar?”
“Officieel wel ja.”
“En Elysium is toch de neutrale staat tussen deze koninkrijken?”
“Dat is wel de bedoeling. Wat wil je?”
“Snel zijn. Een meeting regelen tussen een aantal Amberieten en de voormalige Hoge Huizen van Chaos. Bespreken hoe dit aangepakt gaat worden, maar ook echt toeslaan. Samenwerken dus. En die bijeenkomst wil ik beleggen in Elysium, in de neutrale zone.”
“Elysium is afgesloten door Deirdre,” zei hij aarzelend.
“Dan moeten we haar vragen het te heropenen. Ik zie het als enige mogelijkheid, of het zou hier moeten.”
“Dit opengooien?” zei hij verschrikt. “Dat doen we niet, deze plaats is ons thuis, daar hebben anderen niets mee te maken. Wij hebben een band met Elysium, we kunnen deze zelf openen volgens mij. In dat geval hoeven we daar geen derden bij te betrekken.”
“Dus je wil dit gaan proberen?”
Hij glimlachte, legde een hand onder mijn kin en keek me doordringend aan.
“Natuurlijk. Het klinkt als een onmogelijk plan, aan ons de taak om mensen ervan te overtuigen om met elkaar rond de tafel te gaan zitten. Volgens mij is dat nog nooit eerder vertoond. Elysium is daarvoor inderdaad de aangewezen plaats.” Hij drukte voorzichtig een kus op mijn lippen, stond op en hielp me overeind.
“Dan moeten we meteen gaan,” zei ik.
“Dat weet ik. Ik zal het kindermeisje instrueren, trek jij voor de zekerheid iets anders aan. Dat heb je toch nog wel?”
“Een kast vol,” grijnsde ik.
We riepen de jongens eerst bij ons en vertelden dat we voor een poosje allebei weg zou gaan. Owen begon op slag te huilen dat hij mee wilde, Randal keek geschokt en vroeg toen hoopvol of Julian zou komen?
“Mary Ann zal voor jullie zorgen,” zei ik.
“Dat is stóm!” stampvoette hij en Owen begon nog harder te huilen.
Ik ging op mijn knieën voor hen zitten en trok ze allebei op mijn schoot terwijl ik ze vertelde dat we echt ergens anders naar toe moesten om met wat mensen te praten. Dat we bij ze terug zouden komen zo snel als dat mogelijk was en dat Mary Ann goed op ze zou letten.
“Ik wil mee!” bleef Owen volhouden, de tranen stroomden over zijn gezicht. Ook Randal keek boos, maar ik had het idee dat hij er wat minder problemen mee had dan Owen. Mandor liet zich ook zakken en pakte Owen van me over.
“Hey makker,” zei hij terwijl hij Owen over zijn bol aaide. “Als jij er niet bent, wie moet er dan voor Beest zorgen? Dan is Beest helemaal alleen.”
Het hielp. Owen stopte met huilen, duwde zijn gezicht tegen Mandor’s smetteloze witte overhemd en snikte nog wat na. Daarna stond hij op, liep met gebogen schouders de binnenplaats op en liet de valk op zijn uitgestoken arm landen. Hij zei iets tegen hem, Beest kroelde even met zijn kopje tegen Owen’s wang en vloog daarna weer op.

We namen de kinderen mee naar binnen. Mandor liet meteen Mary Ann komen en ik liep naar de slaapkamer om een andere jurk aan te trekken. Het kon niet de eerste de beste zijn, ik zou voor het eerst mijn functie als barones van Elysium moeten vervullen. Het werd uiteindelijk een oudroze jurk met een wijd uitwaaierende rok tot aan mijn enkels, een kort lijfje en pofmouwen. Aan mijn voeten een paar donkerbruine rijglaarsjes. Daarna pakte ik nog wat andere spullen in. Mandor kwam binnen lopen, maakte met een glimlach mijn jurk dicht en zocht daarna andere kleding voor zichzelf uit. Na de huilbui van Owen en het zitten op de binnenplaats was dat wat hij aanhad niet zo vlekkeloos meer. Hij kleedde zich in een donkergrijze broek, daarboven ging een ecrukleurig overhemd en een donkergrijs strikje. Daaroverheen een donkergrijs, halflang jasje en een paar zwarte nette schoenen. Ik keek hem bewonderend aan.
“Je ziet er geweldig uit,” zei ik, liep naar hem toe, ging op mijn tenen staan en gaf hem een innige zoen terwijl ik mijn armen om zijn nek sloeg. Hij zoende me uitgebreid terug, daarna lieten we elkaar haastig los voordat we dit zouden gaan voortzetten.
“Ik heb een Troef van Elysium aan de Amber kant,” zei hij toen. “Dan hoef je niet via Deirdre te gaan.”
“Ik wist niet dat daar Troeven van waren?” zei ik.
Hij grijnsde terwijl in zijn Troevendeck de kaart uitzocht en aan me gaf. Ik bekeek de kaart die duidelijk van zijn hand was.
“Ik hoef hem niet terug,” zei hij. “Ik heb er ook één van de Chaoskant en zal ze een keer kopiëren. Maar nu is het beter om niet via de andere kant te gaan.”
Hij gaf me een hand en ik begon me te concentreren op de Troef. De contouren vervaagden, ik had het gevoel dat ik door een open deur naar buiten keek en we stapten er doorheen.

In Amber was het tegen de avond. Het moest een warme dag geweest zijn, het voelde wat drukkend aan. Ver weg was het gerommel te horen van een naderend onweer. Ik stopte de Troef in mijn zak en keek naar de mist waarachter ik Elysium wist. Het geheel voelde inderdaad afgesloten aan, het was voor Mandor en mij echter niet moeilijk om de mistpoort te openen. We stapten er doorheen en kwamen op slag in een andere wereld aan. Hier was het ergens tegen de middag, het weer was wat druilerig en het voelde killetjes aan. Aan de omgeving viel op te maken dat het vroeg in de lente was. Ik huiverde even, ik was niet helemaal gekleed op dit weer. Mandor trok zijn jasje uit, sloeg het om me heen en liep Elysium weer uit om niet veel later terug te keren met een heel lichtroze regenmantel voor mij die fantastisch bij mijn jurk paste.
We liepen over de weg in de richting van het kasteel. Onderweg kwamen we wat mannen tegen van Benedict die hier nog steeds gelegerd waren en we spraken met hen. Er was al die tijd niet veel bijzonders gebeurd, maar nu waren ze, door de afsluiting, ook afgesloten van enige bevoorrading. We beloofden hen om hier zo snel mogelijk zorg voor te dragen en gingen verder naar het kasteel. Het was hier hetzelfde verhaal. Er was een minimum aan personeel dat vreselijk schrok toen we aankwamen, maar we werden netjes ontvangen. Ook hen beloofden we voor voorraden te zullen zorgen en bereidden hen erop voor dat binnen korte tijd hier een vergadering zou worden gehouden en dat ze konden rekenen op een aantal gasten. Mandor vroeg om en kreeg van het hoofd van de huishouding een lijst met alles wat ontbrak. Daarna gingen we weer terug naar buiten.
“Wat nu?” vroeg Mandor toen we buiten Elysium stonden. “Zal ik eerst voor die voorraden gaan zorgen terwijl jij vast wat mensen begint te Troeven?”
“Klinkt als een plan,” zei ik en pakte mijn Troevendeck terwijl hij een heel eind van me vandaan liep. Ik zocht de Troef van Deirdre op, concentreerde me op de kaart en had al snel contact.
“Zou je kunnen doorkomen?” vroeg ik haar. “Het gaat om de huidige situatie.”
Ze knikte en liet zich doorhalen. Met een frons keek ze om zich heen, van de opening in de mist naar Mandor die inmiddels bezig was gegaan met Logrus.
“Wat is hij van plan? En waarom is Elysium open?”
Ik legde haar met welk doel we Elysium hadden geopend en dat men er zonder voorraad zat inmiddels.
“En waar is hij mee bezig? Het zal lastig zijn om hier Logrus te gebruiken.”
Inmiddels was er een kar verschenen met daarop een aantal kisten en zakken en was Mandor zich opnieuw aan het concentreren.
“Hij is goed met Logrus,” zei ik met enige trots. “Dat lukt hem wel.”
“Ik vind het vervelend,” zei Deirdre. “Wat dat plan van jullie betreft, denk je nu echt dat je iedereen zo ver gaat krijgen om met elkaar te praten? Ik weet niet of dit iets gaat oplossen, het lijkt me een tamelijk hopeloze situatie. Voor jullie is het natuurlijk erg vervelend zo…”
“Niet alleen voor ons,” onderbrak ik haar. “Dit gaat echter ook gevolgen hebben voor Amber denk ik zo. Als we niet snel ingrijpen, wordt het alleen maar erger.”
“Morwenna, ik moet hier eerst heel goed over nadenken,” zei ze beslist.
“Jij en Dara hebben Mandor en mij in deze positie geplaatst, ook al is dit nog steeds niet bevestigd vanwege het voortdurende uitstellen van ons huwelijk. Nu willen wij iets bereiken dat zowel in belang van Amber als Chaos is en inderdaad ook in ons eigen belang. Maar dan hebben we wel medewerking nodig. Er is gewoon niet veel tijd om eerst alles te overpeinzen.”
“Ik denk niet dat het gemakkelijk zal gaan,” zei ze. “Dara is verdwenen, jij en Mandor waren niet te bereiken en nu komen jullie plotseling opduiken. Ik weet niet wat ik ervan moet denken. Je vader krijg ik trouwens ook niet bereikt.”
Ik was niet echt verbaasd. Het verdwijnen van Dara zou heel goed met het onbereikbaar zijn van Julian te maken kunnen hebben.
“Ik zal het zo eens proberen,” beloofde ik haar. “Wil je meewerken?”
Ze wierp weer een scherpe blik in de richting van Mandor die inmiddels nog een kar ergens vandaan had gehaald, deze gevuld met een aantal vaten.
“Ik heb je gezegd dat ik erover zal denken,” zei ze toen stijfjes.
Ik zuchtte even, als het met iedereen zo zou gaan, zou het lang gaan duren voordat iedereen met elkaar rond de tafel zou zitten. Om nog maar niet te spreken over de bereidheid om samen tot een daadwerkelijke oplossing te komen.
Ik zocht in het deck de Troef van mijn vader op en activeerde deze. Nu heb ik een speciale Troef van hem en deze werkte gewoon, niet veel later keek ik naar Julian die er vermoeid uitzag.
“Heb je het laatste nieuws meegekregen?” viel ik met de deur in huis.
“Iets wat te maken heeft met waar wij mee bezig zijn nu?”
“Nee, over de coup.”
Hij fronste en schudde zijn hoofd.
“Ik moet er dringend met je over praten,” zei ik.
“Dat kan. Maar dan moet jij doorkomen,” zei hij.
Ik stak mijn hand uit en hij greep deze vast.

Ik kwam uit op een wereld zonder kleur. Op zich is dit niet moeilijk te beschrijven, maar je moet er eens geweest zijn om je dit voor te kunnen stellen. Er was wit, zwart en er waren wat grijstinten. De honden die me begroetten waren uiteraard zwart, net als Morgenstern die iets verderop stond. De mensen waren iets meer gevarieerd in tinten. Het haar van Dara leek bijna zwart, net als de kleur van haar ogen. De ogen van mijn vader leken grijs, vreemd afstekend tegen een inwitte huid. William’s haar was grijs, zijn schild, ook de boom die erop geschilderd was, waren van een opvallend wit.
Wat me echter meer opviel was de vermoeidheid die zowel Dara als mijn vader uitstraalden, in tegenstelling tot William die ontzettend fit was juist. Te oordelen naar al het zichtbare verband dat hier en daar donkere plekken vertoonde, hadden ze het alle drie zwaar te verduren gehad.
“Hoe gaat het hier?” vroeg ik toen zowel de dieren als de mensen had begroet.
“Moeizaam,” zuchtte Julian. “Maar je hebt iets te vertellen. We hebben echter niet veel tijd.”
Ik hield het kort en vertelde wat ik wist over de coup terwijl ik nauwgezet hun gezichten in de gaten hield. Dat van William drukte verbazing uit, mijn vader kreeg gaandeweg een bezorgde trek op zijn gezicht, terwijl Dara ontzettend schrok.
“Mandor en ik proberen nu met een aantal mensen om tafel te gaan zitten in Elysium,” besloot ik het verhaal. “Maar daarover kunnen we het later hebben, het lijkt hier ook niet echt goed te gaan.”
“We zijn nu heel dichtbij,” zei Julian. “Maar het gaat veel moeizamer dan verwacht, Patroon wordt voortdurend tegengewerkt.”
“Met Logrus is het niet veel beter,” zei Dara. “Dit is Xiah’s thuisbasis, het zwaarste stuk moet nog komen en ik moet eerlijk zeggen dat ik er aardig doorheen ben. We waren net even een pauze aan het nemen om een beetje op krachten te komen, maar dat mag niet te veel tijd kosten.”
Hun verhaal deed me huiveren, ik liet een klein beetje het gevoel toe dat ik al die tijd had afgeweerd en was niet verbaasd om te merken dat dit me bekend voorkwam. Het voelde niet helemaal aan zoals op die asteroïde, niet zo allesoverheersend en dat was maar goed ook. Want om nu misselijk te worden onder de scherpe blik van Dara…
“Het doet me denken aan bepaalde machtsvoorwerpen die ik onlang heb gezien,” zei ik en legde in het kort uit wat ik daarvan wist.
“De magie die wordt gebruikt lijkt heel erg op die van mij,” zei William opgewekt. “Eigenlijk is dat geweldig! Mijn magie werkt daardoor echt lekker!”
“Spreek voor jezelf,” mompelde Dara en ze keek naar Julian.
“Ik denk dat we verder moeten gaan?”
Hij bestudeerde de honden die nog steeds om me heen cirkelden.
“Ze zijn haar nog steeds op het spoor,” zei hij. “We moeten gaan voor het spoor oud wordt.”
“Ik kan met jullie mee gaan,” bood ik aan. “Misschien dat ik wat kan helpen.”
“Ik weet niet of…” begon Dara, maar mijn vader viel haar in de rede.
“Morwenna is erg goed met Patroon,” zei hij tegen Dara. “Ik denk dat we haar hulp zeker kunnen gebruiken.”
“Goed dan, als jij het zegt,” zei Dara en keek toen naar mij.
“Zou je Mandor kunnen troeven en hierheen halen?”
“Natuurlijk,” zei ik en even later haalde ik Mandor door, temidden van de honden die begonnen te grommen, maar op veilige afstand van hem bleven. Mijn vader beval ze meer afstand te nemen, wat ze prompt deden. Mandor werd ingelicht over de situatie hier en zei onmiddellijk zijn hulp toe.
We volgden de honden die inderdaad direct het spoor weer te pakken hadden. Er knetterde een enkele keer een bliksem in onze buurt die steeds weer afketste dankzij William’s schild.
Toen kwamen we bij een wit fort. Uiteraard was poort gesloten. Dara en Mandor gingen aan de gang met Logrus en niet veel later ontplofte er een bom tegen de stevige houten poort. Normaal zou een bom van die grootte een heel gebouw hebben opgeblazen vermoedde ik, nu sizzelde de bom als het ware uit en de poort, voorzien van stevig ijzerbeslag, was net zo intact als eerder.
“Wat nu?” vroeg Dara en keek William en mijn vader aan. “Kun je je honden niet laten bijten? Ik heb gehoord dat ze auto’s verslinden bij wijze van ontbijt.”
“Dat doen ze,” zei mijn vader met een neutrale uitdrukking op zijn gezicht. “Maar als jullie handwerk zo’n poort niets doet, hoef ik mijn honden er zeker niet op af te sturen.”
Daarna werd William aangekeken. Hij haalde zijn schouders op.
“Sorry, maar hier kan ik niets tegen doen,” zei hij.
Ik dacht aan mijn zwaard dat door allerlei materialen heen kon snijden, liep naar de poort toe, trok het zwaard en ging aan de slag. Het ging moeizaam, alsof ik door een soort weerstand heen moest. Iets dat ik niet gewend was. Maar het ging, ik sneed een heel stuk poort weg. En het ‘groeide’ razendsnel weer dicht. Erger nog, er gebeurde iets waarvan ik alweer misselijk werd. Ik slikte even, concentreerde me een moment op mijn ademhaling en voelde me toen iets beter.
Even stonden we besluiteloos bij elkaar. Aarzelend stelde ik voor om alles uit te zetten, alle aanwezige Macht. Dat zou betekenen dat iedereen verzwakte, dat de poort mogelijk open zou gaan en dat het dan verder op vechten aan zou komen.
“Kun je niet wat anders verzinnen?” vroeg Dara. “Vrijwel iedereen hier is afhankelijk van zijn of haar Macht, jij ook.”
Dat was natuurlijk zo, dom idee. Snel gooide ik mijn andere plan in de groep.
“Ik zou Patroon heel hoog kunnen opbrengen terwijl jullie intussen met Logrus aan de gang gaan. Misschien dat die combinatie gaat werken.”
“Ik moet me bezighouden met het binnenvallen en die dame gevangen nemen,” zei Julian aarzelend, “dus je zult er alleen voorstaan.”
“Dat zal geen probleem zijn,” zei ik met meer bravoure dan ik in werkelijkheid voelde.
Mandor keek me tikje bezorgd aan, maar zei verder niets. Ik concentreerde me, nam me het Patroon voor de geest en bracht het toen hoog op met alle kracht die ik had. Er kwam onmiddellijk iets omheen, het werd aangepakt en aangetast. De gaten en lijnen werden aangepakt met lijnen en gaten, dit wat het trachtte te bewerken werkte precies andersom als Patroon. Heel even vroeg ik me af of ik nu had te maken met anti-Patroon. En of dat mogelijk hetzelfde was als anti-Logrus. Maar ik had geen tijd om mijn gedachten af te laten dwalen. Ik bleef me concentreren, het vasthouden, iedere keer opnieuw het Patroon opbouwen dat steeds weer opgeheven leek te worden en merkte maar vaag wat er om me heen gebeurde. Er werd iets gedaan met Logrus en ik had er niet eens last van. Ik hoorde iemand roepen dat het fort open lag en merkte beweging op van de anderen, ik strompelde mee die richting uit. Ik hoorde vaag geluiden, het woeste geblaf en gegrom van de honden, ik voelde magiegebruik en merkte dat er nog meer met Logrus gedaan werd. Mensen riepen iets, er waren geluiden van een gevecht… het enige dat ik zag waren de lijnen en gaten van Patroon. Het putte me uit. Ik weigerde om het misselijk makende gevoel dat zich heftig aan me opdrong, opnieuw te voelen. Er was iemand die me bij de arm nam en iemand anders die riep of ik asjeblieft het Patroon uit kon zetten. Dat klonk als de stem van Dara. Voorzichtig bracht ik het Patroon wat omlaag, merkte toen pas dat het niet meer werd aangevallen. Mandor had me bij de arm gepakt en ik hoorde hem dringend zeggen dat het voorbij was, dat ik kon stoppen.
Het had veel van me gevergd. Ik wankelde even en zou zijn gevallen als de sterke arm van Mandor me niet had gesteund. Het duurde even voor de waas voor mijn ogen wegtrok, onwillekeurig vroeg ik me af of ik nu had overdreven met deze vorm van Patroongebruik. Ik ademde een paar keer diep in en uit en voelde mezelf daardoor wat opknappen.
“Het gaat wel weer, dank je ” zei ik tegen Mandor.
Hij knikte en liet mijn arm los. Enkele meters verderop stonden de honden om iemand heen. Ik liep ernaartoe en zag op de grond een bewusteloze vrouw liggen. De vrouw was gekleed in zwarte kleding met wat witte accessoires. De handschoenen die ze aanhad voelden machtig aan, ze straalden hetzelfde uit als de voorwerpen die ik op die asteroïde had gezien.
“Ik denk dat jullie haar die handschoenen moeten afnemen,” zei ik. “En berg ze ergens op waar ze niet bij kan of vernietig ze.”
Het was William die haar zonder problemen de handschoenen uittrok en ze achteloos in een broekzak stopte. Ik bekeek het met een frons. Hij lachte.
“Maak je niet druk, dit komt echt in orde,” beloofde hij. “Alles voor de goede zaak toch?”
Ik vroeg me af wat hij precies verstond onder ‘de goede zaak.’ Zou hij het zelf eigenlijk wel weten?
Aangezien ik me toch nog een beetje wankel voelde liet ik me voorzichtig op de grond zakken en keek om me heen. Er was niet echt heel veel te zien. De stand van de spierwitte zon deed vermoeden dat het op het midden van de dag was, het voelde warm noch koud aan echter. Alsof er geen weer was. Ik huiverde opnieuw, het nare gevoel was er nog steeds, er hing iets dat niet pluis was. We waren in de resten van wat niet zo lang geleden nog een woonkamer was, er stond geen muur meer overeind. Een paar meter van me vandaan waren Mandor en Dara in een druk gesprek verwikkeld dat over Gramble ging. Ik stond weer op en liep in de richting van het trappenhuis.
“Wat ga je doen?” vroeg William die achter me aan kwam rennen.
“De rest van het huis bekijken,” zei ik.
“Ik ga mee,” zei hij opgewekt. “Net als in vroegere tijden.”
Ik haalde mijn schouders op.
“Wat je maar wilt.”
“Je hoeft niet zo nors te doen,” zei hij verwijtend. “Ik weet wat je van me denkt.”
“Oh ja, wat denk ik dan?”
Hij grinnikte.
“Ik bedoel niet dat ik je gedachten kan lezen ofzo. Ik vermoed dat je mijn magie niet vertrouwt.”
Ik aarzelde even met mijn antwoord. Het was niet helemaal dat. Het was gewoon William zelf die zo ontzettend zwart-wit dacht, ik had daar wat moeite mee. Aan de ene kant vond ik hem aardig, aan de andere kant vond ik zijn fanatisme in bepaalde zaken gewoon te ver voeren.
“Luister,” zei William. “Jij hebt me indertijd geholpen om weg te komen uit die Stad zonder Naam en me bij een aantal familieleden geïntroduceerd. Je hebt ook de moeite genomen om me over Amber te vertellen en zelfs voor me uitgezocht welk Patroon ik zonder problemen zou kunnen lopen. Nu kan ik iets terug doen en ik vind het leuk om je te kunnen helpen. Alles in het belang van de goede zaak natuurlijk.”
Ik zuchtte vanwege zijn laatste uitspraak.
“Ik bedoel te zeggen” zei hij haastig, “dat er veel veranderd is. Vroeger was alles heel anders, lagen de verhoudingen ook anders. Nu zijn de verschillen tussen wit en zwart minder extreem heb ik inmiddels geleerd. Ook heb ik nu door dat er iets niet klopt met de macht die ik voor mijn spreuken gebruik, dat heeft ook te maken met vroeger.”
“Je pretendeert van de goede kant te zijn, maar de macht die je gebruikt is behoorlijk duister,” repeteerde ik de woorden die mijn vader ooit eens had uitgesproken over William.
“Eh, ja… eigenlijk wel. Het heeft te maken met de bron waar ik de energie voor mijn spreuken vandaan haal. Een magische energiebron waardoor ik mijn spreuken sneller kan gebruiken. Je weet toch dat ze met iedere andere Schaduw verdwijnen en dat je ze dan opnieuw moet opbouwen?”
“Dat weet ik,” zei ik glimlachend. “Ik gebruik zelf geen spreuken, maar heb inmiddels aardig wat geleerd op dat gebied.”

In de rest van het huis was er weinig interessants te vinden, op de kelder en een torenkamer na. In de kelder vonden we een rek met een aantal flessen goede wijn. Een gedeelte van de ruimte was afgesloten, de deur liet zich echter eenvoudig openen na wat magie van William. In de ruimte erachter troffen we op de vloer een rimpelloze, matzwarte poel, het deed me een beetje denken aan een stuk Zwarte Weg. William vermoedde dat dit een soort doorgang was, hij vroeg zich af waar je uit zou komen wanneer je erin sprong.
“Het lijkt me op dit moment niet verstandig om dat uit te proberen,” zei ik. “We hebben genoeg andere dingen aan ons hoofd.”
“Misschien heeft het ermee te maken,” dacht William.
“Waarschijnlijk heb je gelijk, maar op dit moment ben ik niet degene die dat uit ga zoeken,” zei ik.
Hij voelde daar blijkbaar toch ook niet voor, want hij ging verder mee om het huis te doorzoeken.
In een torenkamer troffen we een soort laboratorium, helemaal vol met potjes, buisjes, vloeistoffen en poeders. Overal stonden branders en maatbekers. Op een bureau troffen we een computersysteem aan, op het scherm was een screensaver te zien. Ik drukte op een toets. ‘Please enter password,’ las ik. Tja, ik voelde er niet veel voor om zelf iets te gaan uitproberen en riep William erbij. Hij staarde naar het scherm.
“Haal Ronardo erbij, die heeft verstand van computers,” zei hij.
Om meerdere redenen voelde ik daar niet echt veel voor.
“Laat ik dat nu even niet doen, niet nog meer mensen betrekken,” zei ik. “Ik zal eerst vragen of één van die lui beneden ermee om kan gaan.”
Hij volgde me terwijl ik terug ging naar de anderen. Dara en Mandor waren klaar met hun gesprek, Dara zag er geagiteerd uit en Mandor was zijn gewone, koele zelf, al kende ik hem goed genoeg om te weten dat hij ergens boos over was.
De honden gromden harder dan eerder en ik zag dat de dame was bijgekomen. Ik schatte haar een paar centimeter langer dan ik, ze had halflang donker haar en een ovaal gevormd gezicht. Haar trekken deden oosters aan, haar huid was licht getint. Haar ogen waren geel als van een kat met bijbehorende pupillen. Bij het zien van die ogen drong het pas tot me door dat er iets meer kleur was binnenshuis. De jurk die ze droeg bleek ook niet zwart te zijn, maar van een heel donker rood.
Ze keek in ieder geval heel erg boos, ze was gekneveld en probeerde zich in allerlei bochten te wringen. Maar zodra het er maar op leek dat ze iets te ver ging, schoot er een hond naar voren die haar zijn of haar blikkerende tanden liet zien, waarop ze zich steeds angstig terug liet vallen.
“We hebben iets gevonden,” zei ik, intussen naar Xiah kijkend.
“Ik blijf wel even hier,” zei Julian. Mandor en Dara gingen mee en William ging ons vol enthousiasme voor naar de kelder.
“Ik denk dat dit een doorgang is,” zei hij wijzend op de poel. Dara liep er naartoe en knikte.
“Ik denk dat je gelijk hebt,” zei ze. Mandor knikte ook en liep daarna terug naar het voorste gedeelte van de kelder en bekeek de flessen wijn goedkeurend.
“Dat is heel goede kwaliteit,” zei hij. “Misschien kunnen we wat hiervan mee nemen naar Elysium.”
“Je bent echt van plan om dat idee van jullie voort te zetten?” vroeg Dara. Blijkbaar was dit besproken in hun woordenwisseling van eerder en Dara reageerde er feitelijk net zo terughoudend op als Deirdre.
Mandor keek haar onbewogen aan.
“Dat gaat door,” zei hij. Daarna bood hij mij een arm en begeleidde me de trap op.
In de torenkamer zag Dara meteen dat het hier volstond met spullen om gif te maken.
“Overal afblijven,” commandeerde ze, terwijl ze met een kennersblik alles goed bekeek. Ik wees op het beeldscherm, zowel Dara als Mandor staarden er een poosje naar.
“Ik heb werkelijk geen idee,” zei Dara.
“Ik weet wel hoe met een computer om te gaan, maar niet veel meer dan dat,” zei Mandor. “Ik zou echter een demon kunnen oproepen die daar meer verstand van heeft, het probleem is echter dat ik niet precies weet wat deze zou moeten kunnen. Dus of dat een oplossing is?”
“Ronardo,” zei William weer. Ik dacht even na, ook Mandor keek bedenkelijk.
“Ik denk dat Martin beter is,” zei ik. “Hij heeft heel veel verstand van computers en staat er constant mee in verbinding. Ik heb hem ongelooflijke dingen zien uitvoeren met computers.”
“Liever niet,” zei William geschokt. “Ronardo is echt een veel betere keus.”
“Liever Martin,” zei Mandor.
William keerde zich naar mij.
“Wat heb jij opeens tegen Ronardo?” vroeg hij.
Ik weifelde even of ik het hem zou vertellen, maar deed het toch.
“Op die asteroïde waar ik over vertelde, was iets aanwezig dat heel fout aanvoelde. Ronardo was erdoor gefascineerd. Later reageerde hij anders dan anders, maar ik kon ook geen Patroon meer bij hem voelen. Op dit moment weet ik niet wat ik aan hem heb en tracht ik hem te ontwijken. Echt, Martin lijkt me in deze situatie een beter keuze.”
Ik pakte mijn deck en begon de Troef van Martin te zoeken.
“Laat mij maar,” zei Mandor met een glimlach. “Je kreeg mij net wel getroefd, maar het is heel lastig om van en naar hier te troeven.”
Ik stopte de kaarten weer weg en keek hoe hij door zijn deck bladerde op zoek naar de Troef van Martin. Hij was knap zoals hij daar stond. Hij voelde blijkbaar mijn blik, want hij keek even op en gaf me een knipoog. Toen concentreerde hij zich op de kaart.
Het kostte hem duidelijk moeite, ik hoorde hem mompelen dat er zowat geen doorkomen aan was. Hij concentreerde zich nog wat sterker en haalde ineens een wat verbaasd kijkende Martin door. Deze zag er vreselijk uit, kleding slordig, vol met vlekken en hij rook naar bier. Hij deed nogal joviaal, sloeg Mandor op de schouder en omarmde Dara.
“Hoe is het, schatje van me?!” riep hij.
“Hey Martin, wat leuk je hier te zien,” zei Dara. Aan haar gezicht was te zien dat ze verrast was.
Martin keek rond, stak zijn hand op in een soort begroetingsgebaar naar William en toen viel zijn blik op mij.
“Hallo!” riep hij, liep naar me toe en ik kreeg een stevige omhelzing. “Hoe is het, schatje van me?”
“Goed, dank je,” zei ik terwijl ik mezelf losmaakte. Ik zag dat Mandor woedend naar Martin stond te kijken en ik probeerde Martin’s aandacht af te leiden door hem te vertellen waarom hij hier was.
“Oh, een password…” zei hij met dikke tong. “Dat doe je dan toch gewoon even!”
Het kostte tijd om hem uit te leggen dat dit heel belangrijk was, dat we niet met het intikken van een fout password alles kwijt wilden zijn.
“Hij is stoned,” zei Mandor die vlak bij me was komen staan en met een strakke blik Martin in de gaten hield. “Wat was dat voor een feest waar ik je vandaan heb gehaald?”
“Een gezellig feest,” zei Martin blij. “Met vooral leuke mensen. Ik had iets te vieren.”
“Wat dan?”
“Eh… ik had iets te vieren dus. In Londen. En dan is een feestje de beste methode.”
Mandor zuchtte en stelde voor dat hij terug zou gaan. Maar dat was Martin’s eer te na.
“Natuurlijk niet, ik ben hier toch om jullie te helpen? Waar ging het ook alweer om?”
“We zijn op zoek naar informatie over de giffen waar Xiah mee bezig was,” zei ik.
“En een password dus,” begreep Martin en liep de paar passen naar de stoel. Hij wankelde, maar wist zich op de been te houden, intussen mopperend op ons omdat wij bezig zouden zijn met hallucinerende middelen.
“Stoned?” vroeg Dara die bij ons kwam staan. Ze keek Mandor aan. “Hebben we dan iets aan hem?”
“Het is Martin,” bromde Mandor. “Hij heeft gewoon een enorme kennis over alles op computergebied. Hij komt er wel uit, maar het zal wat tijd gaan kosten.”
We keken naar Martin die zich uiteindelijk op de stoel bij het bureau had laten zakken en tot mijn afgrijzen een draad uit zijn hoofd haalde en deze op de computer aansloot.
“Hij noemde me zijn schatje,” zei Dara met zowel verbazing als amusement in haar stem.
“Hij noemde Morwenna ook zijn schatje!” Aan Mandor’s stem was te horen dat hij hier nog steeds boos over was.
“Hoezo? Daar is toch niets mis mee?” zei Dara en nam haar stiefzoon scherp op.
Mandor mompelde iets onverstaanbaars. Intussen verscheen er iets op het scherm en even later viel het hele beeld weg.
“Oeps,” zei Martin, “dat was het dus niet. Niet in paniek raken mensen! Ik heb alles opgeslagen en haal een trucje uit. Een kwestie van even rebooten…”
Terwijl we toe stonden te kijken voelde ik het bekende getintel in mijn hoofd opkomen. Of dit nu een gevolg was van de lessen in Troef die ik van Mandor had gehad of niet, maar ik wist zeker dat dit iemand was die me nog nooit eerder had getroefd. Ik liet het contact doorkomen en keek in het gezicht van een serieus kijkende man met kort, donker haar en een baard. Ik had hem ooit gezien, in de Hoven tijdens de rechtszaak, maar hem nog nooit gesproken.
“Dag Morwenna, ik ben Bances Amblerash,” zei de man. “Er worden pogingen gedaan om jullie te bereiken, deze Troef heb ik van je neef geleend. Zou je even kunnen doorkomen om te praten?”
“Dat is goed,” zei ik. Martin had onderwijl laten weten dat het nog even zou duren. Ik stak mijn hand uit en even later stond ik in een wat somber aandoende studeerkamer. Behalve Bances was ook mijn neef Rhexenor aanwezig die verontschuldigend naar me glimlachte.
“Ik zou graag met je willen spreken over de huidige situatie,” zei Bances. Ik vroeg me toch af waarom hij mij had getroefd en niet Mandor, maar dacht er niet verder over na.
“Dat is goed,” zei ik. “We zijn er zelf ook mee bezig.”
Intussen werd Deirdre doorgehaald door haar zoon en ook zij werd begroet door Bances. Zijn houding tegen haar was anders dan tegen mij. Hoewel hij tegen mij vriendelijk deed, merkte ik dat hij me niet mocht. Deirdre leek hij wel te mogen, net als Rhexenor. Ik vroeg me af of dit nu te maken had met mijn vader, of dat het feit dat ik me ging verbinden met een Sawall daar de oorzaak van was.
Bances ging ons voor naar een grote eetkamer, waar er een lange tafel al gedekt klaar stond.
“Ik zou het op prijs stellen als jullie wat eten en drinken met ons terwijl we praten,” zei hij. “De tijd hier gaat betrekkelijk snel.”
Ik maakte in de eetkamer kennis met de blonde Anastasia, die ik me herinnerde van de verloving en die een dochter van Bances bleek te zijn. Dan was er nog een Johnny, een achterneefje met rossig haar.
Intussen werden er door bedienden grote schalen met voedsel neergezet en kwamen er kannen met allerlei soorten drank op tafel, zoals water, wijn bier, koffie en thee. Ik merkte dat ik snakte naar een kop sterke koffie en bedacht dat het prettig was van die snel gaande tijd, zo zouden ze me niet missen.
Op dat moment voelde ik dat Mandor me troefde.
Dat was een uiterst vreemde gewaarwording. Als ik thuis was wist ik uiteraard altijd meteen dat hij het was die troefde, daar hij de enige is die me daar zal troeven. Maar ik had er nooit bij stilgestaan dat ik het buiten Gormenghast ook zou weten als hij het was.
Ik nam onmiddellijk aan. Zijn gezicht stond bezorgd.
“Waar ben je ineens!” zei hij. “Je bent plotseling weg, getroefd, ik weet niet door wie. Ik maak me hartstikke ongerust, wie weet wat je overkomen is!”
Stiekem genoot ik van deze bezorgdheid, toch stelde ik hem onmiddellijk gerust door te vertellen waar ik was en waarom. Zijn gezicht kreeg een peinzende uitdrukking.
“Misschien is het een idee dat je ook doorkomt,” zei ik. “Tenslotte gaat dit ons allebei aan.”
“Tja, het zijn Amblerashes… ik weet niet of…” Hij dacht even na. “Haal me maar door,” zei hij toen beslist.
Ik pakte zijn hand en haalde hem naar me toe. Ondanks de situatie was het ontzettend leuk om een poosje met hem samen te kunnen werken buiten Gormenghast.
De andere aanwezigen vonden het allemaal minder geweldig. Ik zag dat de Amblerashes ronduit verstijfden bij het zien van Mandor en dat ook Deirdre er niet blij van werd. Alleen Rhexenor leek het allemaal prima te vinden. Mandor was gewoon zijn beleefde zelf en ging iedereen langs om een hand te geven. Daarna kwam hij naast mij aan tafel zitten en vroeg me wat ik wilde drinken. Ik keek even verlangend naar de thermoskannen waar koffie in zou zitten en antwoordde hem dat wat wijn wel lekker zou zijn. Hij schonk voor mij en zichzelf in, daarna schonk hij ook nog voor ons allebei een kop koffie in. Als anderen dit een vreemde combinatie vonden, lieten ze daar niets van merken. Ik dronk eerst de koffie op en nam daarna wat soep. Intussen was Rhexenor druk doende de schaal met kip leeg te eten.
“Ik wil straks twee kippenpoten,” zei Mandor tegen hem en keek hem streng aan.
“Er is genoeg,” zei Rhexenor met volle mond. “Neem wat je wilt.”
“Ik ben nu bezig aan de soep. Toch verwacht ik dat er dadelijk genoeg over is voor anderen.” Ik had moeite om mijn lachen te houden, Mandor deed nu net alsof hij het tegen zijn kinderen had. Ook bij Rhexenor werkte het, hij keek Mandor met een schuldige blik aan en zette de schaal, die hij alweer had opgepakt, terug zonder er iets uit te nemen.
Ik wist zeker dat mijn neef een affaire had met de dochter van Bances. Ze zat naast hem en zat de hele tijd aan hem. Haar handen waren zo vaak onder tafel dat ik vermoedde dat ze deze in zijn kruis had. Dus Rhexenor had een maîtresse. Mijn gedachten gingen even naar Dyenne die ergens alleen in een landhuis zat, getrouwd met haar prins van Amber. Een prins die er meerdere vrouwen op na hield en vrijwel nooit thuis was. Van mijn moeder wist ik dat, wanneer Rhexenor wel thuis was, hij zich zo verschrikkelijk liep te vervelen dat iedereen blij was als hij weer ging. Alleraardigst, allerhartelijkst en zeer behulpzaam, dat zijn de woorden die deze neef goed omschrijven. Maar ook altijd op zoek naar actie en uitdagingen en die lagen voor hem gewoon niet thuis. Zou Dyenne weten dat hij een ander had? Als Mandor ooit met een ander zou gaan dan zou ik… Ik sprak mezelf streng toe, Mandor zat naast me en leek helemaal geen oog te hebben voor andere vrouwen. Ik zag aan hem dat hij het geflikfooi tegenover ons amusant vond en intussen iedereen aan tafel goed in de gaten hield. Zowel Bances als Johnny leken het gedrag van Anastasia overigens af te keuren. Ook Deirdre keek nu nadenkend naar het stel.
“Morwenna, wist je al dat Rhexenor en ik praktisch verloofd zijn?” vroeg Anastasia plotseling.
“Nee, niets van gehoord,” zei ik.
“In haar dromen,” zei Rhexenor. Blijkbaar voelde hij zich toch wat opgelaten zo.
“Oh, ik heb tijd. Over een jaar of 50. Dan is zijn vrouwtje dood en dan kunnen we trouwen,” zei Anastasia opgewekt. Ze keerde zich naar Rhexenor.
“Hoe is het eigenlijk met je vrouwtje?” vroeg ze.
“Wel goed.”
“Mooi. De vorige keer deed ze zo raar toen ik met haar over ons plan sprak!”
Ik schaamde me gewoon om hier getuige van te zijn. Dit waren zaken die je binnenshuis besprak en niet zomaar aan tafel met een aantal gasten erbij. Over wat voor plan had ze het?
“Ik zei je al dat het niet door zou gaan,” zei Rhexenor.
“Ach… ik zoek haar gewoon nog eens op, ik denk dat ze een beetje overdonderd was. Echt schat, dat komt helemaal goed!” Ze beet hem in zijn oor.
“Anastasia, gedraag je,” zei haar vader streng.
“Rhexenor, dit kan zo niet,” besloot Deirdre zich er eens mee te bemoeien. “Je kunt je zo niet gedragen tegen de dochter des huizes en over jouw tafelmanieren ben ik niet te spreken. Je moet iets overlaten voor anderen.”
“Hoezo? Die eten zo verschrikkelijk langzaam,” zei Rhexenor terwijl hij een blik wierp op onze half gevulde soepkommen.
Ik glimlachte vriendelijk tegen hem.
“Fijn dat je ook voor ons nog wat overlaat,” zei ik met een knikje naar de schaal met kip, waar hij opnieuw zijn hand naar uitstrekte. Ik schaamde me een beetje voor mezelf, zo deed ik ook tegen de kinderen. Maar ook bij mijn neef hielp het, hij trok zijn hand snel terug.
Pas halverwege de maaltijd kwam er zowaar een gesprek op gang. Bances wilde precies weten wat er aan de hand was en Mandor lichtte hem in grote lijnen in over de situatie in het Paleis van Chaos. Het feit dat er nu een Mason op de troon zat vond hij ergens wel humoristisch, het feit dat dit om een agressieve Mason ging, vond hij minder.
“Swayvill, de vorige koning van Chaos, had het daar eens over,” zei Bances peinzend. “Hij had het over een gevaar dat zowel Amber als de Hoven zou gaan bedreigen.”
“Daar heeft Oberon het ook eens over gehad,” zei Deirdre.
“Hij hoopte dat zijn kinderen het project voort zouden zetten, dat het klaar moest zijn eer de tijd daar was,” zei ik zonder te zeggen hoe ik aan deze informatie kwam. “Ik weet echter niet of dit is waar hij op doelde.”
“Dat is het probleem met Oberon,” zei Deirdre zuchtend.
“Het constante gegraaf van Oberon was een slechte zaak,” zei Bances. “Wie weet is het probleem daardoor wel ontstaan. Hij wilde echter nooit vertellen waar het over ging.”
Dat Dalt erbij was betrokken vond Bances blijkbaar niet echt verwonderlijk. Hij zei dat mogelijk diens moeder iets te maken had met wat we gevonden hadden op die asteroïde.
Van Swayvill had hij wel eens gehoord dat er verhalen waren over sporen van iets kwaadaardigs. De verhalen waren altijd hetzelfde: mensen die veranderden, agressief werden, niets te maken hadden met Logrus en gewoon verdwenen. Iolanthe Hendrake was ook zo’n verdwenen Chaosiet, ook kwaadaardig.
“Helemaal niet,” zei Rhexenor verontwaardigd.
“Ze is lang weggeweest en ze kwam terug om allerlei lui uit te moorden,” zei Bances. “Dat getuigt van kwaadaardigheid.”
“Wat ik niet begrijp,” zei Deirdre die beurtelings haar zoon en mij aankeek met felblauwe ogen, “is dat jullie op iets stuiten en er zomaar op af gaan zonder ons informatie te vragen. Dat hele gebeuren daar had voorkomen kunnen worden als jullie ons ouderen hadden gewaarschuwd.”
Even was ik met stomheid geslagen, dit kon ze niet menen!
“Sorry,” zei ik dan ook. “Dat kan ik niet volgen. Het ging om iets waar we nooit eerder iets van gehoord hadden of iets van gezien. Ook niet van jullie. En dan moeten we waarschuwen?”
“Uiteraard. Jullie zijn in gebreke gebleven. Wij waren daarmee bezig, dat aan het uitzoeken en ineens verschijnen jullie met je bemoeienis.”
“Wel,” zei ik, mijn vork neerleggend waarmee ik wat in de aardappeltjes had zitten prikken, “wij hadden geen idee dat jullie ergens mee bezig waren. Misschien was het op zijn plaats geweest als jullie ons daarover hadden ingelicht.”
“Dat is onzin, Morwenna! Als jullie op iets vreemds stuitten dienen jullie onmiddellijk ons, de ouderen, daarover in te lichten en te vragen wat de vervolgacties dienen te zijn.”
“Dat is idioot,” mengde Rhexenor zich in het gesprek. “Normaal zeg je dat ik dingen zelf moet uitzoeken.”
“Je behoort te weten wanneer wij ouderen erbij gehaald dienen te worden. Dit was zo’n geval, Caine had dit ook niet verwacht. Hij was ermee bezig, had een aantal details verzameld…”
“Laten we het niet over Caine hebben,” zei ik scherp. “Als Caine ermee bezig is en het is allemaal zo belangrijk, waarom licht hij ons dan niet wat nader in! Ik weet heel zeker dat hij goed wist wat we aan het doen waren, tenslotte zijn mijn neven al tegen een schip van hem aangelopen. Of gevaren.”
“Daar gaat het niet om,” zei Deirdre venijnig. “Jullie jongeren moeten waarschuwen wanneer…”
“Het is typisch Ambergedrag,” onderbrak Mandor haar bruusk. “Het is altijd hetzelfde, jullie Amberieten houden informatie achter en Caine is daar koning in. Dit kun je je zoon niet verwijten en Morwenna ook niet. Het is me meer dan duidelijk dat jullie wisten wat er daar speelde, maar doordat jullie oudere Amberieten graag alles voor jezelf houden is het daar misgelopen.”
Ondertussen zat ik me inwendig kwaad te maken over de opmerkingen van Deirdre. Het was gewoon belachelijk, de oudere Amberieten wisten dus al dat er iets aan de hand was geweest! En niemand, helemaal niemand, had bedacht dat het misschien goed zou kunnen zijn om daar de jongeren over in te lichten. Over vertrouwen gesproken… Er waren zoveel Amberieten mee gemoeid geweest, dat betekende dat het belangrijk was. Wat een ontzettend kortzichtig gedrag!
“Ik denk dat er sprake is van een generatiekloof,” zei Bances. “Johnny heeft me ook niet verteld dat er voorwerpen waren gevonden.”
“Ik wist niet dat er iets was gevonden,” zei deze en keek Rhexenor verwijtend aan. Deze sloeg echter geen acht op hem, hij had het druk met een zakdoekje van Anastasia dat onder de tafel was beland.
Ik zuchtte even. We zaten in de verwijtensfeer, men keek elkaar, op dat stel na dan, achterdochtig aan en we kwamen geen stap verder.
“Ik stel voor dat we de aandacht naar het werkelijke probleem verleggen,” zei ik.
“Heb jij een voorstel, Rhexenor?” vroeg Deirdre.
Haar zoon zat te kibbelen met Anastasia over wie de eigenaresse van het zakdoekje zou zijn.
“Eh, nee,” zei hij verward. “Ik kan een volgende keer meteen troeven als je dat wilt.”
“Jullie hebben het anders goed verprutst,” meende zijn moeder toch nog eens te moeten zeggen. Rhexenor keek geërgerd en greep de laatste kip uit de schaal. Ik schoof mijn bord een beetje opzij, door dit soort gesprekken werd mijn eetlust altijd een beetje verpest en ging wat achterover zitten. Mandor keek me even vragend aan, schoof toen met een besliste trek op zijn gezicht ook zijn bord opzij.
“We moeten het inderdaad hebben over het huidige probleem,” zei hij. “Wat is er al geprobeerd?”
Het bleek dat er een tweetal aanvallen geweest waren op het paleis en dat beide waren mislukt, de tegenstand was door de gebruikte voorwerpen te groot geweest.
“Het is erg moeilijk om daar iets tegen te doen,” zei ik. “Er zijn mogelijk meerdere personen nodig om de Macht van die voorwerpen tegen te gaan. Meerdere machtsgebruikers bedoel ik.” Ik zweeg, me afvragend wat ik nu wel of niet kon zeggen.
Men keek me vragend aan.
“Morwenna bedoelt dat er naast Logrusgebruikers ook andere Machten nodig zullen gaan zijn,” zei Mandor rustig. “Onder andere Patroon.”
Zowel Bances als Deirdre keken met een trek van afschuw naar Mandor en mij, iets wat me temeer deed beseffen dat we het heel moeilijk zouden gaan krijgen met dit plan. Ik leunde weer naar voren en keek ieder één voor één langs. Dit was een goede oefening voor de gesprekken die we in Elysium moesten gaan voeren straks en het was van belang dat we zowel Bances als Deirdre mee zouden krijgen.
“Er moet iets ondernomen worden, dat zijn we hier allemaal met elkaar eens,” zei ik. “Afwachten is het slechtste wat we kunnen doen, dat geeft hen tijd om te reorganiseren. We hebben zelf een probleem gehad met iemand die een dergelijk voorwerp gebruikte, er waren twee Logrusgebruikers en twee Patroongebruikers voor nodig om die persoon uit te schakelen. Daarnaast was er nog een goede magiër aanwezig. Nu moet ik eraan toevoegen dat deze tegenstander op eigen terrein was, wat haar mogelijk een voordeel opleverde. Het voorstel is om zo snel mogelijk die lui uit te schakelen in het kasteel. Dat kan door middel van een gewone, gestructureerde aanval van een paar goede legers…”
“De legers die aanvielen waren goed,” zei Bances verontwaardigd.
“Laat Morwenna uitpraten,” zei Mandor naast me. Ik zag dat Bances met iets van angst in zijn ogen naar hem keek en hij mompelde een excuus.
“Een goede aanval dus,” ging ik verder. “Misschien op twee fronten, maar ik ben geen tacticus, dat kan beter door een ander worden uitgezocht. Ondertussen maken we een paar groepen van zowel Logrusgebruikers als Patroongebruikers die binnen het kasteel zo snel mogelijk en zoveel mogelijk tegenstanders uitschakelen.”
“Er waren Logrusgebruikers in die legers,” meende Bances er tussendoor te moeten werpen.
“Alleen Logrusgebruikers is niet genoeg,” zei Mandor.
“Dat is inderdaad niet voldoende. Er is dus samenwerking nodig tussen Amber en Chaos en Mandor en ik zitten in de positie om dit aan te moedigen. Ik stel dan ook voor dat de overige gesprekken in Elysium plaats vinden met zowel Amberieten als met de Huizen van Chaos.”
Men keek me ronduit met afschuw aan. Het idee dat er echt samengewerkt zou moeten gaan worden stond iedereen tegen, er was gewoon zoveel oud zeer. En toch, er moest iets gebeuren. En snel.

No comments: