104. Op zoek naar magiers

Het ontbijt was in de vorm van een uitgebreid buffet, zodat we konden nemen waar we zin in hadden. Gebakken eieren, sausages en bacon, een groot glas vruchtensap en sterke koffie, broodjes, muffins en pannenkoeken met suiker. Ik genoot van elk moment, vooral omdat ik samen was met mijn geliefde. De gedachte dat hij na het ontbijt weer weg zou gaan, duwde ik voor me uit. In stilte foeterde ik mezelf uit, ik leek wel een verliefde tiener!
“Ik denk dat ik straks naar huis ga,” zei hij terwijl hij koffie voor ons beiden inschonk. “Ik kan wat contracten afsluiten. Het is er nu rustig natuurlijk, met alleen Essilt thuis.”
“Kun je doen,” zei ik, de koffie van hem aannemend. “Hoe gaat het met Essilt?”
“Behalve dat ze het nog steeds niet echt leuk vindt dat ze naar huis moest terwijl ze met jou mee was gaat het goed. Ze gaat haar eigen gang, doet minutieus wat ze moet doen en ze is verder met Troef dan ik eerder dacht.”
“Ik wil haar meenemen als ik verder op zoek ga naar Lorrayne.”
“Ik denk dat je dat inderdaad moet doen. Ik kan niet zeggen dat ze erg familieziek is, maar dat gedeelte met je verdwenen en /of vermoorde familieleden lijkt haar enorm te fascineren.”
We aten een poosje zwijgend en opnieuw schonk hij koffie. Ik vertelde hem dat hij werd gemist in de Toren, op een bepaalde manier leek hem dat te plezieren. Daarop vroeg ik of hij inmiddels iets gehoord had van zijn zus. Helemaal niets, zeer typerend weer voor zijn vader, vond hij. Hij wist me ook iets meer te vertellen over de magiërs op deze wereld. Veel kleuren vooral, zei hij, en ieder heel bang dat een ander kleurgenootschap het heeft voorzien op hun kennis. De zwarte magiërs vond hij op een bepaalde manier interessant vanwege de necromantie die ze beoefenden en de witte magiërs vooral vanwege hun spionagekennis.
“Heb je toevallig tijd om mee te gaan? Ik zou dat heel fijn vinden,” flapte ik eruit terwijl ik heel goed wist dat hij eigenlijk nooit tijd had, maar deze echt vrij zou moeten maken. Zelf had ik immers al nauwelijks tijd voor de problemen van de magiërstoren, ik deed dit alles alleen maar omdat ik vond dat ik dit nu maar eens een keer netjes moest doen in plaats van steeds maar half. Het probleem van de poorten was eigenlijk veel nijpender - en ook daar had Mandor al van gezegd erbij betrokken te willen worden - dat betekende dat ik heel wat beslag op hem zou gaan leggen de komende tijd.
Hij keek me recht aan, een brede lach verscheen langzaam op zijn gezicht.
“Lijkt me geweldig,” zei hij rustig, “ik ga alleen niet bij jou op dat paard zitten. Dus hoe lossen we dat op?”
“We huren een koets. Zo heb ik dat ook gedaan toen ik met Essilt door Engeland reisde.”
“Kan,” zei hij terwijl hij achterover leunde en me wat schalks aankeek. “Ik zou ook een demoon kunnen oproepen om op te rijden.”

Onze relatie duurt al meer dan zeventien jaar. Lang genoeg om te weten wat het betekent om met een oproeper te leven. Lang genoeg om echt wel het één en ander gezien en meegemaakt te hebben op dat gebied. Maar een demoon als paard is nieuw voor me en ergens staat het me tegen. Aan de andere kant vindt ik het ook fascinerend, gevaarlijke dingen trekken me aan.
Mandor heeft net Essilt getroefd dat hij langer weg blijft - iets wat ze niet erg vindt, ze is op het moment bezig met magie te studeren - en daarna heeft hij me gevraagd om te betalen. Tijdens het naar buiten lopen dacht hij er zelfs aan om de waard te vertellen dat alles in orde was, al geloof ik niet dat deze echt gelukkig was met de aandacht die hij van Mandor kreeg.


Buiten was het slecht weer geworden en er waren er geen andere mensen te zien. Alleen Mandor die bezig was met een oproeping. De grond was bezaaid met kippen met doorgesneden keeltjes en er verscheen een viezig groen licht. Het voelde ook smerig aan, tegelijkertijd boeide het geheel me echter en bleef ik toe staan kijken hoe het licht als het ware stolde in iets dat nog het meest op een vies groen paard leek met rode ogen en een ovaalvormige gele pupil. Daarna heel even de aanwezigheid van Logrusgebruik en Mandor legde een zadel op de rug van het paard.
“Dat moet,” zei hij beslist tegen het beest die het er duidelijk niet helemaal mee eens was. Daarna draaide Mandor zich naar mij.
“Misschien kun je een schadevergoeding gaan betalen? Die kippen zijn niet meer te eten.”
Ik ging weer naar binnen en betaalde de herbergier - die alle schade nog niet met eigen ogen gezien had - voor de kippen en ook meteen voor de schade die we op de kamer hadden veroorzaakt. Eigenlijk was dat laatste iets waar we standaard voor betaalden, waar we ook waren, dus het was niet zo netjes van me om dat deze keer te vergeten.
De herbergier was trouwens helemaal niet blij, zeker niet toen hij hoorde waar al dat geld voor was.
Weer buiten zag ik dat Mandor alle kippen op één hoop had gegooid en ze vervolgens desintegreerde. Ik ging naar Boudicca en betaalde de staljongen voor de goede zorgen. Fillipien kwam aanvliegen en zette zich op mijn schouder.
Moet dat! Dat is weerzinwekkend en zeker geen paard!
Het moet, liet ik haar weten. We reizen samen en dit is de beste manier.
Fillipien vloog weer op, terwijl ze me liet weten dat ze het absoluut niet eens was met deze gang van zaken en ook niet bepaald blij was met het feit dat het weer goed zat tussen Mandor en mij.
Ook Boudicca was helemaal niet te spreken over het andere paard, het liefst had ze deze aan stukken gebeten, iets waarin ze in ieder geval werd gesteund door Fillipien. Ik verbood ze beiden om er ook maar aan te denken. Mandor had wel gelijk eerder toen hij de opmerking maakte dat die beesten van mij nu zouden gaan voelen wat hij altijd voelde in hun aanwezigheid.

Ik denk dat onze groep een tikje bizar aangedaan moet hebben voor sommige mensen. Twee mensen op twee totaal verschillende paarden, ieder op hun eigen manier angstaanjagend. Dan nog twee valken, de verschrikkelijke Barghest en de lynx. Was het een wonder dat er niemand zich geroepen voelde om onderweg een praatje met ons te maken?
De groene magiër die we als eerste bezochten, was blij dat we het beestenspul buiten lieten. Wat had hij dan gedacht? Tijdens haar verzorging vroeg Boudicca me om toestemming ‘dat ding’ te mogen verscheuren.
“Als je het maar laat,” zei ik streng tegen haar.
Flo glipte achter ons aan mee naar binnen, de magiër besloot er wijselijk niets van te zeggen.
“Wilt U wat thee?” vroeg hij vriendelijk nadat hij ons in de zitkamer geïnstalleerd had.
“Nee,” zei Mandor stug terwijl hij de wat kale inrichting nauwkeurig in zich opnam. Ik kreeg een tikje medelijden met de magiër en zei hem dat ik wel wat thee wilde hebben. Waarop de man een poos in de weer was met heet water, een theepot en wat kopjes.
Toen hij eindelijk zat - hij had me een soort waterig brouwsel ingeschonken dat de naam ‘thee’ niet echt verdiende - vroeg ik hem meer uit te leggen over waar zijn soort magiërs zich mee bezig hield.
“We vinden het belangrijk om ons ten dienste te stellen van anderen,” zei de man vriendelijk. “we geloven erin dat magische talenten niet voor niets ontstaan, dat we die hebben om onze medemens te helpen.” Ik had moeite om mijn gezicht in de plooi te houden, zeker toen ik zag dat Mandor daar helemaal zijn best niet voor deed, de walging was van diens gezicht af te scheppen.
Daarop vertelde ik waar we voor kwamen: inlichtingen over alle stromingen van magiërs. Hij deed er wat schutterig over, hij zei te moeten oppassen met het geven van informatie. Daarmee liep hij het risico om voor de rechter gesleept te worden en dan zou hij enorme boetes moeten betalen. Goed, dat was duidelijk.
“Natuurlijk wordt je goed betaald voor de informatie,” zei ik afgemeten.
“Oh, maar daarvoor zeg ik het niet,” haastte de man zich te zeggen, “ik leef door gewoon te werken en af en toe wat magie te doen voor de medemens.”
“Zever niet, mijn vrouw zei net dat je goed wordt betaald,” zei Mandor daarop streng. “Kom nu maar op met die informatie of moet je het geld vooruit hebben?”
De man keek zwaar geschokt zijn richting uit, daarop een tikje hulpzoekend naar mij. Ik kwam hem niet tegemoet, ik was hier tenslotte niet om zijn prietpraat aan te horen.
“Goed dan,” zei hij toen met een zucht. “Wat willen jullie weten?”

Hij is niet erg enthousiast over Zwarte Magiërs. Dat kan ik me toch wel voorstellen, ook al sprak hij over hen zoals neef William over Chaosieten en evil praat. Overdreven dus. Maar hij heeft een tikje gelijk als hij zegt dat jonge mensen mogelijk beter niet aan de Zwarte Magiërs blootgesteld kunnen worden, beïnvloedbaar als ze zijn. Hoewel ik ook vind dat kinderen met zoveel mogelijk stromingen bekend moeten worden, kan het zijn dat ze beter wat ouder kunnen zijn als ze leren over de Zwarte Magiërs. Tenslotte hebben we als schoolleiding een bepaald soort verantwoordelijkheid. Bovendien krijgen onze leerlingen wel wat onderwijs in wat hij de ‘zwarte kant’ noemt. Iets over demonen, ook al is het vooral dat ze leren zich er tegen te beschermen.
Naar wat hij verder vertelde, zijn alle kleuren magiërs interessant genoeg om te werven. De blauwe mogen dan een godsdienstige achtergrond hebben, het boeiende aan hen is dat ze ook hele oude rituelen kennen. De witte houden zich dus voornamelijk bezig met het verzamelen van voorwerpen en kennis. Wat een schat aan gegevens moeten die hebben! De rode houden zich vooral bezig met het machtsaspect, de gele zijn genezers. Misschien niet echt magiërs, desondanks is ook dergelijke kennis erg waardevol. En de paarse zijn een soort illusionisten.


“Ik weet niet of de Paarse geschikt zijn als leraar,” zei hij nadenkend. “Je hoort er wel eens een schandaal over.”
“Over wie niet,” zei ik. “Maar heb je een voorbeeld?”
“Een poosje geleden alweer. De dochter van een koning die zwanger werd van… nou ja, ze lag altijd met een hondje in bed. Dat bleek dus zo’n Paarse Magiër te zijn.”
Ik was geschokt. Het idee alleen al! Mandor keek grimmig.
“Dat is absoluut niet betamelijk,” zei hij. “Maar misschien kun je nu vertellen waar jullie soort zich mee bezig houdt.”
“We zijn goed in het vergaren van kennis en deze aan elkaar door te geven.”
Nu had hij Mandor’s belangstelling gewekt die wilde weten hoe ze dat dan deden.
“We hebben een netwerk waarbij we geestelijk met elkaar in contact kunnen komen. Op gezette tijden gaan we in een magische meditatie, één van de eerste dingen die je leert als je meester wordt. We dragen op die manier kennis over. Natuurlijk komen we ook fysiek soms bij elkaar, maar de magische meditatie gaat lekker snel.” Vervolgens legde hij de spreuk uit waarmee dat mogelijk was.
“Doet me denken aan een manier van Troefgebruik,” zei Mandor met een blik op mij.
“Die toren van jullie lijkt me interessant,” zei de magiër toen. “Ik heb ervan gehoord, we zijn wel eens bij de poort geweest, maar komen er niet binnen.”
“Als jullie leraren kunnen leveren, zal dat geregeld worden,” zei ik, “maar toegang is alleen mogelijk voor degenen die daartoe bevoegd zijn.”
“Begrijpelijk. Ik zal in contact treden met mijn medemagiërs en ze dit voorleggen. Het probleem is echter dat we onze kennis nooit opschrijven, het kan gejat worden.”
“Geen probleem, onze leerlingen worden geacht om niet alles neer te schrijven,” zei Mandor.
We kwamen overeen dat er over een dag of drie mensen van hun bij de poort zouden zijn die mogelijk leraar wilden worden en dat er dan ook meteen onderhandeld zou worden over beloningen. Ook gaf hij aanwijzingen waar we andere kleuren magiërs konden vinden. Daarop namen we afscheid en doneerde ik ruim voldoende voor de verkregen informatie.

Buiten was het rustig. De paarden hielden veel afstand van elkaar, verder was er in de wijde omtrek niemand te bekennen.
We stegen weer op en reden naar de eerstvolgende stad, waar een rode magiër zou wonen, de stadsheer. Daar werden we tegengehouden bij de poort door een tweetal wachters.
“Het is niet toegestaan om met die beesten de stad binnen te gaan,” zei één van hen benauwd kijkend.
“Waarom niet?” vroeg Mandor koeltjes.
Meteen maakte zijn collega zich uit de voeten, de ander bleef dapper staan.
“Dat hoort niet, er zijn buiten de stad een paar stallen.”
“Mankeert er soms iets aan mijn paard?” vroeg Mandor dreigend.
“Het is gewoon niet fatsoenlijk…” De jongeman bibberde en ik zag een natte plek in zijn broek verschijnen. Mandor zag het ook en keek er laatdunkend naar. Ik kreeg een tikje medelijden met de knul en zei tegen Mandor dat we net zo goed de paarden buiten de stad konden stallen. Hij knikte even en reed toen achter me aan naar de stal. De stalhouder kwam naar buiten met een verschrikte blik.
“We zijn vol!” riep hij zodra we binnen gehoorsafstand waren.
“Onzin,” zei Mandor geërgerd. “Hou me niet voor de gek!”
“Nou eh… we kunnen dat beest van u niet stallen, alles wordt dan ziek!”
Mandor keek dreigend naar de man en stelde vervolgens bijna vriendelijk voor om het paard los te laten lopen. De man werd bleek, maar wilde niet toegeven.
“Dat kan best,” zei ik terwijl ik van Boudicca afsteeg en haar even over haar flanken aaide. “Onze dieren zijn gewend om los te lopen en voor zichzelf te zorgen. De weide hier is daar uitstekend geschikt voor.”
De man werd doodsbleek en slikte. Hij leek toen pas in de gaten te hebben dat het niet alleen om een tweetal paarden ging, misschien ook wel omdat Fenris naast me was komen staan met opgetrokken lippen en de man boosaardig aankeek.
“Dat ding is geen paard,” zei hij toch nog, zijn stem een paar octaven hoger dan eerder, terwijl hij met een hoofdknik naar de demoon van Mandor wees. Deze steeg nu ook af.
“Ik kan erop rijden,” zei hij terwijl hij naar de man toe liep. “Dus het is een paard.”
De man deinsde naar achteren, zijn handen in afweer voor zich uitgestoken.
“Ik herinner me ineens dat er nog een plaats is,” zei hij haastig. “Uw rijdier zou in de schuur kunnen, apart. En voor dat van mevrouw kan ik nog wat plaats vrijmaken. Wat moeten ze eten?”
“Mijn paard hoeft niets,” zei Mandor terwijl hij zelf zijn paard naar het schuurtje leidde en hem daarin zette. “Hij heeft net gehad. Maar als hij onrustig wordt, gooi dan een aantal levende kippen naar binnen.”
Vervolgens hield de man zich bezig met een gedeelte van de stal leeg halen en kon ik Boudicca daar neer zetten. Ik roskamde haar en gaf haar volop te eten en te drinken. Daarna zei ik tegen de man dat hij niet voor haar hoefde te zorgen, dat was al gebeurd. En dat ik de valken in de omgeving liet jagen, tegelijkertijd zouden ze erop toezien dat er niets zou gebeuren met de paarden. Fenris zou ook in de buurt blijven, als deze hongerig zou blijken, zou hij ook tevreden zijn met een aantal levende kippen.
De man was helemaal niet blij, ook niet nadat ik hem een flink bedrag vooruit had betaald.
Ik liep naar Mandor die wat verveeld stond te wachten. Zijn gezicht verhelderde zodra hij me zag en begroette me met een uitgebreide zoen. Daarop gingen we gearmd opnieuw in de richting van het stadje alwaar we zonder problemen door werden gelaten door andere wachters dan eerder.

Het is geweldig om samen met mijn man door dit gebied te trekken, om samen magiërs te bezoeken en met ze te praten, om samen te kunnen eten en te overnachten, om gewoon samen te zijn. Het bijzondere is dat we samen bezig zijn aan de toekomst van de Toren van Twaalf Werelden, vooral omdat de opzet van de magiërsopleiding aldaar eigenlijk het begin vormde van onze relatie. Is het geen vreemd idee dat we indertijd, jaren geleden alweer, heel intensief enkele weken hebben samengewerkt om de leerlingen een goede basis te kunnen geven? Het is heel goed om na al die tijd van af en toe een terloopse betrokkenheid met de Toren, er weer eens intensief mee bezig te zijn.
We hebben een aantal magiërs gesproken nu en deze zijn bijzonder geïnteresseerd. Met allemaal hebben we dezelfde afspraak gemaakt, we zullen ze ontmoeten bij de poort, ze meenemen naar de Toren voor een rondleiding en uitleg en om de voorwaarden te kunnen bespreken.
Pas als alles goed geregeld is voor die toren - ik hoop er toch zelf nog wat lessen te kunnen geven, liefst wat meer op vaste basis zodat ik meer betrokken blijf - zullen we ons bezig gaan houden met de poorten.
Ik vraag me af hoe het met mijn vader is, van hem heb ik in lange tijd niets meer gehoord. Ik zal hem eens troeven. De laatste keer dat ik hem sprak zei hij het heel druk te hebben, hij zou me nog laten weten waarmee. Ik hoop dat alles goed met hem is.
Eigenlijk moet ik ook hoognodig weer eens bij mijn ouders op bezoek. Hmm, dat is misschien wel te combineren als we aan de slag gaan met de poort tussen Antioch en Amber. Ik zal het zo aan Mandor voorstellen, hij zou immers ook iets gaan doen aan de blokkades bij mijn moeder. Dat kan van belang zijn als ik naar Lorrayne op zoek ga.

103. Scheiding

Hoe heb ik hem dit aan kunnen doen! Op het moment dat ik toestond dat Iestyn onder de hoede van Gramble kwam, wist ik dat dit een foute beslissing was. Alsof ik niet weet dat de verhouding tussen Mandor en Gramble slecht is, alsof ik er niet van doordrongen ben dat er in het verleden teveel dingen zijn gebeurd.

“Je vond het niet nodig dit te overleggen?” Van zijn gezicht was niets af te lezen, hij had zijn gevoelens volledig afgesloten voor mij, alleen aan zijn stem kon ik merken dat hij verstoord was.
“Dan is dat duidelijk,” zei hij zonder echt op een antwoord te wachten. “Ik zou dus gewoon één van onze kinderen met Brand mee kunnen sturen omdat hij dat zo vriendelijk vraagt.”
“Dat is geen vergelijk,” zei ik. “En ik had moeten overleggen met jou.”
Hij keek me een poos met een koele blik aan voordat hij iets terug zei.
“Dat wordt dan een scheiding. Ik kan je niet vertrouwen.”
De woorden kwamen aan als mokerslagen, ik voelde een koude optrekken vanuit mijn tenen en stamelde een soort van excuus. Hij onderbrak me.
“In Chaos worden nooit excuses aangeboden. Ik heb trouwens hier geen tijd voor.”
Voordat ik het goed en wel door had, was hij al weg via Troef. Ik voelde me verschrikkelijk leeg en vooral schuldig. De gedachte dat we uit elkaar zouden gaan, kon ik nauwelijks verdragen, maar hij had reden genoeg om dit door te zetten. Ons huwelijk was mede gebaseerd op wederzijds vertrouwen en ik had dat op een vreselijke wijze beschaamd. Wat had ik gedacht toen ik ‘ja’ zei tegen de plannen van Gramble? Was ik echt van mening dat Mandor in de loop der jaren milder over zijn vader was gaan denken? Dit alles was gewoon stom van me en er was geen enkele manier waarop ik dat terug zou kunnen draaien.

Een leeg, drukkend gevoel. Alleen. Niets lijkt meer zin te hebben, ik zou het liefst op mijn bed gaan liggen met de deur op slot en de dekens over mijn hoofd. Dit is zelfs te erg voor tranen, huilen kan ik niet. Ik zit met een verstikt gevoel in mijn lichaam. Ik zal me hier overheen moeten zetten en ik zie nu maar één manier. Door actief te worden, door dingen te doen en door vooral te proberen om de gedachten aan Mandor op de achtergrond te schuiven. Terwijl ik dit schrijf, weet ik al dat dit niet zal lukken. Maar ik kan het minstens proberen. Ik zal een bad nemen, schone kleren aantrekken en een vrolijk gezicht trekken. Hmm, dat laatste is te opvallend. Goed, gewoon nietszeggend dan, tenslotte ben ik een dochter van mijn vader en één van de dingen die ik van hem geërfd heb, is het vermogen om op anderen over te komen als stug en stoïcijns.

Gelukkig was er genoeg te doen in de toren. Genoeg om niet iedere keer aan Mandor te hoeven denken en de woorden die hij had uitgesproken. Hij had nog nooit eerder zoiets gezegd en het had me enorm gekwetst. Ergens op de achtergrond van mijn gedachten verwachtte ik ieder moment het papierwerk om de scheiding te regelen, maar in dat opzicht gebeurde er niets.
Owen keek me een paar keer onderzoekend aan tijdens de maaltijd die ik had met hem en Bryana in de schoolkantine, maar hij zei niets. Bryana babbelde over van alles en nog wat, al liet ze merken het jammer te vinden dat Merlijn’s lessen waren weg gevallen en ook dat er een paar lessen van Mandor zouden gaan uitvallen. Eigenlijk waren dat de enige twee leraren die genoeg uitdagende stof konden bieden aan onze dochter, de andere vakken waren behoorlijk onder haar niveau. Maar ze zat er niet echt mee, alle extra vakken maakten haar rooster in ieder geval vol. Owen zei dat hij de komende dagen hier nog wat rond zou hangen, hij had wat interessante dingen ontdekt die hij nader wilde bekijken. Ik vroeg niet wat hij dan had ontdekt, mijn hoofd stond er gewoon niet naar.

Ik kreeg het niet voor elkaar om de Toren dusdanig af te sluiten dat er niet meer steeds mee geklooid zou worden. Behalve mijn Macht, zat er meer in. Van Mandor, een beetje van Julia en dan ook nog behoorlijk veel andere Macht, ik vermoedde van Sand.
Ik ging naar Julia’s kantoor om met haar te overleggen.
“Waar is Mandor eigenlijk? Hij zou hier immers ook een aantal dingen regelen.” was haar eerste opmerking toen ik binnen kwam. “Hij heeft zonder nadere toelichting zijn lessen voor de komende paar weken gecancelled, hij zou mee beslissen over de toekomst van de Toren en…”
“Hij heeft het druk,” viel ik haar in de rede. “Ik stel voor dat jij me gaat helpen met het locken van deze plaats, in mijn eentje krijg ik het niet voor elkaar.”
Gelukkig vroeg ze niet verder, in plaats daarvan trachtte ze me de volgende dagen mee te helpen. Het had weinig nut, Julia is te zwak voor dit soort dingen. Niet dat ik dat tegen haar zei, ik vertelde haar alleen naar waarheid dat ik het gevoel had dat we werden tegengewerkt. Toen begon ze weer over Mandor, aan zijn hulp zou ik meer hebben.

Het ergert me. Iedere keer als ik probeer om alle gedachten aan hem zo diep mogelijk weg te stoppen, is er weer iets dat me juist extra aan hem doet denken. Niet alleen de opmerkingen van Julia, maar ook het feit dat de aanwezigheid van Bryana en Owen me iedere dag aan hem doen herinneren. Ik moet aan mezelf toegeven nog lang niet van hem af te zijn. Zelfs als de scheiding rond is, zal ik het niet kunnen verdragen dat ik verder moet zonder hem. Goeie God, hoe kan ik ooit ongedaan krijgen wat ik heb gedaan? Ik zie zo geen mogelijkheden. Als ik nu Iestyn terug zal halen, zullen hij en Gramble weten dat het vanwege Mandor is. Ik weet dat Mandor dat helemaal niet zal willen en dat ik hem door zo’n actie volkomen te kijk zet. Dat wil ik niet, ik hou van hem. Misschien hou ik niet genoeg van hem, want ik kan hem niet loslaten. Houden van is toch onvoorwaardelijk? Als je echt van iemand houdt, moet je toch juist in staat zijn om de ander het beste te gunnen, zelfs al zou dat inhouden dat je uit elkaar gaat Ik ben hier nog lang niet uit, weet alleen dat ik niet wil scheiden.
Er zijn echter nog steeds geen papieren binnen met een voorstel. Maar dat kan, alles wat Mandor doet gebeurt met grootse precisie. Hij zal tijd nodig hebben om alles goed uit te werken. Moet ik hem nu troeven met de vraag of we nog eens zullen praten? Of is dat ook een teken van zwakte?


Met nog meer verbetenheid wierp ik me op de toekomst van het instituut. Behalve dat ik het anderen onmogelijk wilde maken om te rommelen met deze plaats, wilde ik ook de tijd aanpassen naar het gemiddelde tijdsverloop van de twaalf werelden. Dat was een kwestie van vooral wat dingen uitzoeken en het gemiddelde kwam op ongeveer anderhalf keer zo snel als Amber. Het was tamelijk gemakkelijk om het tijdsverloop van de Toren daarop aan te passen. Ongeveer zo snel als Elysium, iets minder snel dan Gormenghast.
In die dagen gaf ik ook voor het eerst weer eens een gastlezing over uiteenlopende betekenissen van bepaalde symbolen binnen diverse culturen en over de mogelijkheden daarvan. De lezing werd matig bezocht, doch de reacties van alle aanwezigen achteraf waren verrassend positief.
Alle achterliggende administratie werd geregeld, ik haalde her en der boeken vandaan voor de bibliotheek die nog steeds te karig voorzien was naar mijn begrippen en troefde naar Sand. Ze was in een werkkamer in haar kasteel te Corrilane, haalde me door en de begroeting wederzijds was hartelijk. Terwijl ze wat te drinken liet brengen, vroeg ze naar wat algemeenheden. Hoe het met de kinderen ging die ze nog nooit gezien had en of ik nog steeds getrouwd was met dezelfde man.

Ik heb niets laten merken. Natuurlijk Sand, ik ben gelukkig getrouwd. Ons huwelijk staat op de helling, maar er zijn dingen die ik niet met je bespreek, met niemand eigenlijk. Bovendien weet ik niets van jouw privé-leven, je sluit jezelf in dat opzicht helemaal af.

“Ik heb al jaren niets van je gehoord,” zei ze terwijl ze de koffie in zwevende, gebloemde kopjes liet schenken. Er zweefde een dienblad naar me toe, vol met cake en sandwiches. Ik nam er werktuigelijk wat vanaf om de ergste honger te stillen, sinds het vertrek van Mandor had ik nergens meer echt trek in en at ik slechts minimaal.
Ze richtte haar bruine ogen op mijn gezicht en tastte het op die manier een beetje af, maar ik wist dat er niets van af te lezen was toen ik de verwachtte excuses aanbood. Wat ze zei klopte, maar die afspraak was ergens gemaakt vlak voordat mijn hele leven omgegooid werd door de komst van Owen. Ik was het zo’n beetje vergeten, ook had ik wel eens gedacht dat - als het zo belangrijk voor haar was - ze me een keer getroefd zou hebben.
Ik praatte haar een beetje bij over de laatste ontwikkelingen in de familie.
“Nu moet ik zeggen dat ik erg weinig contact heb met de meeste van hen en me niet zo bezig houdt met hun persoonlijke zaken,” voegde ik er eerlijk aan toe. “Als je meer concrete informatie wilt, zou je met Flora moeten praten.”
“Ik ga geen contact leggen met Flora,” zei ze geërgerd. Verder niets. Nog steeds was er een wrok tegen haar broers en zussen, al had ik nooit goed begrepen waar deze vandaan kwam. Uit eerdere gesprekken kon ik alleen maar opmaken dat er problemen waren met Oberon, maar wat was er gebeurd dat ze zich ook van haar zussen en broers gedistantieerd had? Ik had echter geen zin me hier in te verdiepen, vol als ik was van mijn eigen narigheid.
Ik legde haar de problemen bij de Toren uit. Ze knikte en keek nadenkend.
“Ik heb er belang in zitten,” zei ze toen, “en onder andere getracht om het gerommel ermee juist tegen te gaan. Maar het is wel vaker dat je dergelijke tussenwerelden niet alleen kunt hebben, dit soort situaties komen trouwens vooral voor als er iets is opgebouwd. Een aantal van mijn broers en zussen zijn te lui om er zelf moeite voor te doen, maar assimileren gretig als een ander dat heeft gedaan.”
“Is er voor eens en altijd iets aan te doen?” vroeg ik. “Jij hebt er een belang in, dat geldt ook voor Mandor, Julia en mij. Kunnen we ervoor zorgen dat alleen iemand van ons vieren werkelijk iets kan doen met die plaats?”
“Dat is lastig, maar niet onmogelijk,” zei ze. “Ik moet er alleen naar toe om er iets mee te kunnen doen.” Met die woorden liep ze de kamer uit, om even later nog netter gekleed terug te komen, ze zag er uit als een ware koningin.
Ik pakte de Troef die Mandor ooit voor me gemaakt had en zag dat Sand met een lichte frons naar de achterkant keek. Het Serpent, in die tijd was er nog geen sprake van Elysium. Ik concentreerde me op de afbeelding van de aankomsthal, de scherpe contouren vervaagden een tikje om daarna nog duidelijker te worden en samen met Sand, die me bij de schouder had, stond ik in de hal. Julia kwam haastig aanlopen en begroette Sand bijna onderdanig, iets waar ze de komende dagen een beetje in zou blijven hangen. Niet vreemd, de strenge blikken van Sand in haar richting in aanmerking genomen.

Gelukkig betrok Sand Julia wel in de protectie van de toren, hoewel Julia’s macht maar weinig bijdroeg. Met ons drieën was er in ieder geval genoeg power aanwezig om aan de slag te gaan, gelukkig hoefde Mandor hier niet bij betrokken te worden.

Ik mis hem zo, ik voel me zo leeg. Naar buiten toe lijkt er niets aan de hand te zijn, ik praat, ik eet en ik lach. Maar het is niet mijn werkelijke ik.
We kunnen nu bepalen wie er binnen komt, dat zal van nu af alleen nog maar gaan via speciale Troeven. Julia kan er een aantal maken, vooral het tijdelijke van zo’n Troef is voor haar geen probleem. Helaas moest ze alweer een opmerking maken over de afwezigheid van Mandor, hij zou immers ook Troeven kunnen maken.
Ik blijf stug volhouden dat hij momenteel zo druk bezet is, dat het maken van Troeven er bij in zal schieten. Julia gaat een paar tovenaars regelen die daarvoor kunnen zorgen. Dat is heel mooi.

Er zijn twaalf werelden die bij deze Toren horen. De meest moderne zal rond 1800 zitten, de minst moderne rond 1300. Allemaal magisch, maar ook dat gaat in niveaus. Ik heb ontdekt dat de wereld die rond 1550 zit, de meeste magiërs herbergt en dat de overige werelden er een beetje om verlegen zitten en blij zijn met iedere opgeleide magiër van onze school.
Ik heb een paar leerlingen gevraagd om toelichting op de magiërs in hun wereld, waar de sociëteit is opgebouwd uit allerlei kleuren magiërs. Helaas weten ze er eigenlijk niet genoeg vanaf, ik zal er zelf heen moeten. Het is de bedoeling om daar een paar leraren te werven voor de school, terwijl er in de andere werelden gezocht gaat worden naar goede leerlingen.

Nog steeds helemaal niets gehoord van Mandor. De nachten zijn het ergst, ik mis zijn aanwezigheid en de gesprekken die we samen hebben. Dit ga ik de rest van mijn leven toch niet volhouden? Of zou het allemaal slijten?


Owen was al die tijd gebleven. Heel af en toe volgde hij een les, zodanig opgesteld dat niemand hem zou zien en hij verrichte hier en daar hand en spandiensten.
Toen ik eindelijk het besluit had genomen om naar die ene wereld te gaan, zocht ik hem op met de bedoeling hem mee te vragen. Ik vond hem in een kamer met rare beesten in kooien. Ik deed hem mijn voorstel en hij knikte.
“Ik heb het hier wel gezien, alleen ben ik nog even bezig met deze wezens.” Hij maakte een wijds gebaar. “Ik heb het ze gevraagd, maar ze willen niet vrij.” Zijn stem klonk een tikje teleurgesteld, iets dat ik me goed kon voorstellen. Hij had een aantal magische en mythische wezens een goed voorstel gedaan en ze waren niet eens geïnteresseerd.
“Ze worden gebruikt als voorbeeldmateriaal bij bepaalde lessen,” wist ik. “Ik meen dat ze onder een bepaald contract staan.” Intussen zocht ik als een razende mijn geheugen af om me te herinneren wat Mandor daarover eens gezegd had - maar ik kon er niet meer opkomen.
“Het is zielig,” zei hij en wees naar een basilisk met een oogkapje voor. “Moet je die zien, hij moet steeds met een kapje voor zijn ogen lopen en dat vindt hij niet fijn. Hij hoort niet hier in een kooitje, maar hoort buiten vrij in de natuur rond te lopen.”
“Dat oogkapje heeft hij niet voor niets,” zei ik. “Met zijn ogen kan hij andere wezens verstenen.”
Owen keek stomverbaasd.
“Is dat zo? Maar dat heeft hij er helemaal niet bij verteld!” Hij boog zich over de kooi en sprak een aantal woorden met de basilisk, die iets terug kraste. Owen keek daarop naar mij. “Hij kan daar niets aan doen, dat is een eigenschap van hem. Maar het is niet fraai van hem om niets te zeggen, ik had al bijna dat kapje van zijn kop afgehaald.” Hij hief zijn vinger op naar de basilisk en keek streng. “Naughty of you!” De basilisk ging in een hoekje zitten.
Het was duidelijk dat mijn zoon dan wel kon praten met deze wezens, maar geen idee had waar de meeste van hen tot toe in staat waren. Zoals de kabouter met alleen een rad als speelgoed. Ik herkende het wezen als pestkabouter, Owen ging in gesprek met het wezen en was even later verontwaardigd: “Hij kan echt wel meer als alleen piepen als een muis. Hij verstaat me, maar doet net alsof hij achterlijk is.”
Daarop vertelde ik hem iets over de trollen, met hun overeind staande haren. Een bijzonder vervelend soort die vooral ’s nacht mensen het leven zuur maken.
“Jij weer! Ik had gezegd dat je bij die kooien vandaan moest blijven!” In de deuropening stond één van de leraren die ik tot nog toe alleen af en toe in de kantine gezien had en nog niet gesproken. Hij keek streng naar Owen die onschuldig terug keek.
“Ik heb er niet één vrij gelaten,” zei mijn zoon, “al ben ik het niet eens met de opsluiting van die driekoppige hond.”
“Je bent er teveel mee bezig, die hond spuugt en dat is behoorlijk giftig,” zei de man die nu de kamer binnenkwam, mij een hand gaf en zichzelf voorstelde als Sneak, leraar mytische wezens, terwijl hij me belangstellend bekeek. Ik stelde me ook voor en zei tegen hem dat Owen zich zorgen maakte over de bewegingsvrijheid van deze wezens. Sneak vertelde daarop aan Owen dat de wezens een tijd werden gebruikt om te dienen als showcase en dat ze na bepaalde tijd weer vrijgelaten werden door de leerlingen van de hogere klassen.
“Waarom vertel je me dat niet meteen,” vroeg Owen danig uit zijn humeur. “De meeste van deze wezens zijn niet blij.”
“Er zijn afspraken met hen gemaakt,” zei de leraar. “Zie dit als een soort ruil. En wezens zoals die trollen laat ik ’s nachts wel eens los als er lastige leerlingen zijn.”
Dat klonk als invloed van Mandor.

Er zijn zoveel zaken in deze toren die wijzen op zijn invloed. Een gedeelte van de boeken in de bibliotheek, een aantal regels en het gevoel dat er demonen zitten in de muren in bepaalde gedeeltes van de toren. Ik herken het gevoel inmiddels zo goed dat ik weet dat het waar is. Hij is hier duidelijk één van de meest belangrijke mensen, maar is nu zo vreselijk afwezig.

Daarop vroeg de man me naar de verzoeken die hij steeds opnieuw had ingeleverd en waar hij nooit antwoord op had gehad. Ondanks dat ik alle administratie had gedaan kon ik me geen verzoeken herinneren van deze Sneak. Het kwam erop neer dat de meeste te maken hadden met meer ruimte en uitbreiding, met dependances op de twaalf werelden, met mogelijkheden tot uitstapjes maken naar deze werelden. Op die manier was het misschien mogelijk om de school meer bekendheid te geven en mensen zou stimuleren om er heen te gaan. Op de wereld waar hij vandaan kwam, was een tekort aan magiërs, terwijl het daar wel vol zat met dit soort wezentjes, een ware plaag.
Die uitstapjes klonken me als een goed plan in de oren, over zijn andere ideeën zou ik moeten nadenken.
Owen zei dat hij het project met de wezentjes interessant vond, dat hij daar best bij wilde helpen. Sneak keek hem aandachtig aan.
“Je bent eigenlijk een beetje oud om hier nog les te gaan krijgen,” zei hij. “Maar je zult er wel een aantal moeten volgen over de aard van dit soort wezens.”
Owen keek een beetje benauwd, het idee om in een klas te moeten zitten waar dan ook meisjes waren, trok hem niet erg aan.
“Ik praat dan zelf wel met ze,” zei hij haastig.
Sneak’s belangstelling was op slag gewekt.
“Kun je met ze praten?” vroeg hij. “Zonder magie?”
Owen knikte, waarop ik vertelde dat Owen van kleins af aan al dit talent had en dat we hem een aantal keer mee hadden genomen naar een bepaalde Schaduw om deze gave te stimuleren. Sneak was beslist onder de indruk, ik zag de gretigheid in zijn ogen.
“Ik kan je een assistentschap aanbieden en je wat individuele lessen aanbieden,” zei hij snel voordat Owen zich zou bedenken. “Veel van die wezens liegen namelijk. Kun je lezen?”
“Natuurlijk,” zei Owen.
“Mooi. Er zijn stapels boeken over deze wezens, die zal ik je laten bezorgen. Hebben we een deal?”
Owen keek aarzelend naar mij, hij zou immers een poosje met mij mee gaan. Maar dit was voor hem een mooie gelegenheid voor hem om zijn kennis te verbreden, dus ik knikte.
“Je moet het alleen ook even met Mandor overleggen,” zei ik dringend.
Owen hield zijn hoofd een tikje scheef terwijl hij me aankeek.
“Waarom dat? Jij laat pap toch ook nooit iets weten?”
Dat kwam aan. Het hielp niet dat hij daarop toch de Troef van Mandor tevoorschijn haalde en zich er even op concentreerde. Daarna stopte hij de kaart weer weg.
“Geen contact,” zei hij. “Vreemd, normaal reageert hij altijd. Nou ja, hij zal me vast terug troeven.”

Geen contact, zei Owen. Ik zit hier met Mandor’s Troef voor me en deze voelt koud aan. Ik durf me echter niet te concentreren, bang in het geval ik wel contact met hem krijg, bang voor wat hij zal zeggen, bang voor wat hij van me vindt. Misschien heeft hij zich met opzet onbereikbaar gemaakt. Maar waarom is hij dan ook onbereikbaar voor zijn kinderen? Er zal toch niet echt iets aan de hand zijn? Of wel?
Nog altijd niets gezien wat wijst op een voorstel voor een echtscheiding. Ik weet niet wat ik ervan moet denken. Stiekem put ik er hoop uit, hou ik mezelf voor dat onze relatie wel iets kan hebben. Maar tegelijkertijd weet ik dat wat ik gedaan heb, onvergeeflijk is.
Morgenochtend ga ik naar de wereld die vol met magiërs is, hopelijk kan er daar een paar vinden die hier een waardevolle toevoeging kunnen en willen zijn. Daar zal ik ook gaan proberen om Mandor te bereiken, dit kan niet tussen ons blijven staan. Ik moet weten of hij die scheiding erdoor wil zetten, of hij dat echt meent. Het zit me vreselijk hoog. Natuurlijk kan het zijn dat hij me niet wil spreken, dat hij me niet meer wil zien. Nooit meer. De gedachte daaraan kan ik echter niet verdragen.


De zon stond helder en hoog aan de strakblauwe hemel toen ik door de magische poort stapte. Met die shift was ook mijn kleding aangepast aan deze wereld, ik droeg een aantal dure witte gewaden die over elkaar heen vielen en had een staf in mijn hand. Al mijn dieren had ik meegenomen, ze waren bij met de verandering na toch wel enkele weken toren.
De poort kwam uit op een ommuurd terrein met een wachtertoren. De wachters letten wel op me toen ik door de poort ging, maar hielden me niet tegen. Pas toen ik een eind van die poort af was en een buiten zicht, stopte ik en haalde de Troef van Mandor uit één van de vele zakken die mijn gewaad telde. Ik bekeek de man op de Troef aandachtig. Hij had zichzelf afgebeeld met Gormenghast op de achtergrond, tevens waren er in zijn buurt iets van schaduwen te zien. Hijzelf stond er ontspannen bij, met een arm op de oude waterput geleund, gekleed in een zwarte broek en een wit overhemd. Om zijn mondhoeken was een vage glimlach te zien. Ik begon me voorzichtig te concentreren op zijn gezicht, ieder detail in me opnemend.
Ik had niet verwacht dat er al zo snel contact zou zijn. Ik staarde hem aan, er was geheel niets van een glimlach te bespeuren. Met zijn ijzig blauwe ogen keek hij me koel aan.
“Morwenna.”
Hij was nog steeds boos. Ik voelde het en het weerklonk duidelijk uit iedere lettergreep die hij sprak. Ikzelf voelde me, behalve zenuwachtig, ook meer dan opgelucht dat hij gewoon bereikbaar was, dat er niets met hem aan de hand was.
Ik stamelde iets tegen hem, geen idee wat. Een soort van excuses geloof ik en ik liet tevens iets van mijn opluchting blijken. En maakte de opmerking dat ik het erg lastig vond om met hem via Troef te praten.
“Haal me maar even door,” zei hij daarop. “Maar zorg asjeblieft dat die beesten uit mijn buurt blijven.”
Op mijn verzoek verbrak hij het contact, ik kan nu eenmaal niet tegelijk Troeven en dieren opdrachten geven. Ik sprak ze even ernstig toe en ze luisterden allemaal, gingen ook een eind verderop staan of zitten. Alleen Fillipien was erg onrustig en loerde. Net toen ik van plan was om haar nog eens extra toe te spreken, troefde Mandor me.
“Ik ben er nu klaar voor,” zei hij en stak een hand uit die ik aannam. Even later stond hij al naast me en nam ik de tijd om Fillipien stevig uit te kafferen die al naar ons toe kwam vliegen. Ik wist dat ze altijd op een gelegenheid loerde om Mandor de ogen uit te pikken en ze voelde feilloos aan dat we woorden hadden. Dit vond ze blijkbaar een heel goede gelegenheid om haar plannen ten uitvoer te brengen, maar het lukte me om haar op andere gedachten te brengen. Ondertussen merkte ik dat mijn woorden tegen Fillipien Mandor goed deden. Ik keek hem aan.
“IK ben blij dat je door wilt komen, ik wil dit uitpraten,” zei ik nerveus.
Hij knikte langzaam.
“Dat kan. We kunnen ergens iets gaan eten, allicht dat er hier ergens een herberg is. Of praat je liever hier?”
“Een herberg is goed,” zei ik. Het feit dat hij met dat voorstel kwam betekende in ieder geval dat hij niet zo snel mogelijk van me af wilde zijn. Hij bood me een arm - deze keer louter uit hoffelijkheid, niet uit genegenheid - en begeleidde me naar het nabijgelegen stadje dat op ongeveer een half uur afstand lag. Daar aangekomen gingen we naar een heel dure herberg, Mandor snauwde naar de opgewekte waard dat we wilden eten en drinken en vooral ergens achteraf wilden zitten. De waard keek heel verontwaardigd, maar toen Mandor hem een goudstuk gaf, haastte de man zich om ons van dienst te zijn, liet ons plaats nemen aan een tafeltje in een erker en gaf ons een menukaart.
Echt trek had ik nog steeds niet, daarbij kwam dat ik niet bepaald voor mijn plezier hier zat. Ik bestelde lukraak een aantal gerechten die op de kaart stonde zonder te weten wat het allemaal precies was.
“Doe maar twee keer,” zei Mandor tegen de waard terwijl hij zijn menukaart weer neerlegde. “En een goede fles wijn. Alles in één keer graag, we wensen niet gestoord te worden tijdens het eten.”
Niet veel later werd alles al op en bij onze tafel gezet en kon ik zien wat we hadden besteld. Veel liflafjes, eten zoals gekonfijte vogeltjes. Het leek wel de Franse keuken! Ook Mandor fronste zijn wenkbrauwen en droeg de dienstmeisjes op iets stevigers te brengen, zoals maaltijdsoep en brood.
Toen we uiteindelijk van alles voorzien waren zette Mandor met een handgebaar een shield om ons heen, zodat we vrijuit konden praten. Echt heel soepel ging dat niet. Mandor is nu eenmaal een stug en weinig spraakzaam persoon en ik ben niet veel anders. Wat dat betreft zijn we een heel vervelende combinatie.
Nadat ik een aantal keren begonnen was, waarbij ik probeerde te vermijden om excuses aan te bieden, zei ik hem uiteindelijk het meer dan vervelend te vinden dat ik een besluit had genomen zonder hem erin te betrekken.
“Ik kan niet begrijpen dat je de dingen die onze kinderen betreffen niet met me afstemt,” zei hij koud terwijl hij wat doelloos in zijn soep zat te roeren.
“Ik weet niet wat met bezielde. Op dat moment leek het me een goed besluit, maar ik had je erover moeten troeven,” gaf ik toe.
Hij at een paar happen soep voordat hij antwoord gaf.
“We hebben het hier over mijn vader. Je geeft zomaar een kind van mij aan mijn vader.”
“Tijdens dat gesprek kreeg ik heel sterk de indruk dat Gramble het goed meende,” legde ik uit. “Ik had sterk het gevoel dat Iestyn bij hem in goede handen zou zijn, beter dan bij je broer.”
We zwegen beiden een poos. Af en toe nam ik een hap soep en wat brood, echt smaken deed het me niet. Af en toe gluurde ik naar Mandor van wiens gezicht niets af te lezen was, maar net zo min leek te proeven wat hij at.
“Ik moet toegeven,” zei hij ineens langzaam, “dat de relatie tussen mijn vader en mij slechter is geweest. Maar je weet hoe ik tegenover hem sta, ik heb je geen enkele reden gegeven om ervan uit te gaan dat alles koek en ei is tussen ons.”
“Je hebt gelijk,” zei ik zacht. “Tegen mij is je vader altijd aardig geweest en de vergissing die ik gemaakt heb is om op die korte ervaring af te gaan.”
“Mijn vader is altijd een tiran geweest,” zei hij. “Dat laat zich niet zomaar uitvlakken. Nu is hij de blije opa en de geschikte schoonvader, maar als vader was hij een enorme despoot. Misschien is hij echt veranderd, maar ik heb moeite om dat te geloven. Als hij over 100 jaar nog zo is zoals hij zich nu gedraagt, zal ik mogelijk in staat zijn om mijn mening over hem wat te herzien.”
Ik kauwde eindeloos op een stuk brood met kruidenboter wat hij aan me gegeven had en wist niet goed wat te zeggen. Alles wat ik kon verzinnen kwam op hetzelfde neer. Hij hervatte uiteindelijk het woord.
“Wat ik niet begrijp is dat jij niet ziet hoe hij werkelijk is.”
“Dat is wat je me hebt verteld,” probeerde ik hem uit te leggen. “En er zijn veel dingen die je me niet verteld hebt. Ik weet dat ik naïef ben, onervaren. Van wat er voor de Black Road Wars speelde heb ik niet veel meegekregen, alleen wat van de naweeën daarvan.”
“Je hebt wat van zijn praktijken gezien,” bracht Mandor me in herinnering.
Ik knikte. Hij had gelijk. Hoe zou ik ooit kunnen vergeten hoe Mandor eraan toe was geweest nadat hij zijn vader eens had gevraagd naar de reden van zijn bemoeienis met mij. Jaren geleden alweer, in het begin van onze verboden relatie toen Owen nog maar zes weken oud was.
“Ik weet het. Ik ben bijzonder nalatig geweest dit feit te negeren,” zei ik.
“Je doet altijd alles alleen. Je laat mij ook altijd alles alleen doen,” zei hij. Hij schoof een pasteitje, waar hij maar één hap van gegeten had, naar de rand van zijn bord. Hij pakte het schaaltje met gegratineerde zalm en verdeelde de inhoud tussen ons.
“Ik zou Gramble er niet bij hebben gehaald,” zuchtte hij toen.
Weer viel er een stilte waarin we af en toe wat aten en dronken. Het was een veeg teken dat het grootste deel van het eten nog onaangeroerd was en dat de fles wijn pas voor een derde leeg was. Ik keek naar de man tegenover me die er ongenaakbaar uitzag, aan bepaalde kleine details merkte ik echter dat hij niet helemaal zichzelf was. Ook de gevoelens die hij uitstraalde wezen daarop. Misschien daarom dat ik het aandurfde om hem te vragen naar wat me zo hoog zat.
“Hoe zit het met die scheiding? Heb je dat al geregeld?”
Hij keek me geschokt aan, leek zelfs een tikje uit balans.
“Je neemt dat toch niet serieus?”
Mijn hart maakte een sprongetje. Voor het eerst in weken voelde ik een sprankje warmte.
“Alles wat je zegt neem ik serieus.”
Hij keek me scherp aan en schudde toen in verbazing zijn hoofd.
“Ik vind het raar dat je je iets van die opmerking aantrekt,” zei hij verbijsterd.
“Dat is niet raar. Niet van mij. Ik ben heel fout geweest en kan me dan maar al te goed voorstellen dat je zoiets meent. Als je me niet kunt vertrouwen…”
Verder wist ik niet wat te zeggen. Ik wilde voorkomen dat ik in huilen uit zou barsten, dat ik dergelijke emoties de overhand zou laten nemen.
Hij staarde me lang aan voordat hij iets zei.
“Ja, je hebt het bont gemaakt. Ik begrijp dat je wil weten waarom ik dat zei.”
Ik knikte slechts en hij dacht een poos na voordat hij verder ging.
“Ik had dit van jou niet verwacht. Je hebt me daarmee pijn gedaan. Je kunt me pijn doen, jij kunt dat heel goed. Die opmerking was in feite een uiting van mijn pijn. Mijn kinderen zijn me heilig, ik heb ze heel hoog, ze zijn ontzettend belangrijk voor me. Daarmee zeg ik niet dat jij dat minder bent, dat ik minder om jou geef dan om de kinderen. Je zou meer begrip voor me kunnen hebben dan je nu hebt laten zien.”
“Het spijt me zo,” zei ik en voelde dat de tranen naar mijn ogen sprongen. Haastig veegde ik ze weg, dit was niet het goede moment om te gaan zitten janken, niet waar hij bij was. Er was nog helemaal niets opgelost, dit was zo vreselijk, het zou altijd tussen ons blijven staan.
“Dit zijn ook mijn kinderen. Je haalt iets bij me weg,” ging hij voort. “Je trekt je niets van me aan.”
“Dat doe ik wel,” zei ik. “Ik kan steeds opnieuw zeggen hoe erg ik het vind dat ik je dat heb aangedaan, het lost alleen niets op. Dat is het vervelende van deze hele situatie, ik heb mezelf door dit toe te staan met de rug tegen de muur geplaatst. Als ik nu naar je vader ga om te zeggen dat dit alles niet doorgaat, zet ik in feite jou te kijk. En dat is iets wat ik helemaal niet wil. Niet bij je vader en zeker niet bij Iestyn.” Ik haalde diep adem, dat hielp een beetje me mijn evenwicht weer terug te vinden. Een beetje maar.
“Ik weet niet wat ik hieraan moet doen,” zei ik terwijl ik hem recht aankeek. “Echt niet. Je zou me kunnen straffen…”
“Je straffen,” zei hij cynisch. “Alsof ik zo ben. Daar wordt helemaal niets mee opgelost. Ik moet je kunnen vertrouwen!”
“Ik kan natuurlijk zeggen dat ik er in het vervolg voor zal waken dat ik je met dit soort situaties opzadel,” zei ik ongelukkig. “Maar ook dat… het zegt eigenlijk zo weinig. Je vertrouwen in me is weg en dat is het ergste.”
Ineens greep hij, over de tafel heen, mijn hand en hield deze stevig omklemd.
“Ik moet je kunnen vertrouwen,” zei hij dringend. “Ik weet ook dat ik dat kan. Dit is echter gebeurd en het kan inderdaad niet meer teruggedraaid worden. Als je me getroefd had, zou ik wat andere familieleden getroefd hebben en ze de situatie met Iestyn hebben voorgelegd. Mocht dat niets hebben opgeleverd, zou ik naar mijn vader zijn gegaan en de voorwaarden hebben besproken waarop hij Iestyn zou kunnen begeleiden. In één ding ben ik het namelijk met je eens: mijn broer is geen goede begeleider voor een jongen van vijftien.”
“Tijdens dat gesprek met Gramble… het ging zo raar,” deed ik een poging tot een uitleg. “Hij deed dat voorstel en ik probeerde dat in eerste instantie te negeren, erop aan te dringen dat Iestyn bij iemand anders van de familie geplaatst zou worden. Maar je vader was nogal vastbesloten, zag er naar uit om dit zelf op zich te nemen.”
“Mijn vader kan erg hardnekkig zijn,” zei hij. “Maar er zijn grenzen en daar is hij in feite overheen gegaan met toestemming van jou.”
“Welke voorwaarden moeten er dan besproken worden?” vroeg ik.
“Niet van mij uit,” zei hij beslist. “Dat is steeds de fout die jij maakt, je doet alsof hij een gewoon mens is en dat is hij niet. Hij is een soort demoon. Hij kan geen eendjes gaan voeren met de kinderen in het park. Achter dit zit een bedoeling, ik weet alleen niet welke. Ik weet heel zeker dat mijn vader een heel goed leermeester zal zijn voor Iestyn, dat de jongen van hem werkelijk een gedegen opleiding zal krijgen. Maar ik weet niet wat de consequenties zullen zijn. Misschien niets, misschien is het inderdaad een keer de aardige opa die zijn kleinzoon graag iets wil leren. Maar Iestyn is erg beïnvloedbaar. Al onze kinderen zijn dat trouwens.”
“Dat is zo,” gaf ik toe. “Heeft Owen je trouwens nog getroefd?”
Ineens zag ik een warme blik in zijn ogen en met een glimlach keek hij me aan.
“Ik heb hem terug getroefd. Erg leuk dat hij zelf iets gevonden heeft om een poosje te gaan doen.”
“Sorry, het was niet mijn bedoeling om je van het onderwerp af te leiden,” zei ik.
Hij drukte mijn hand wat steviger.
“Dat doe je niet. Niet echt. Wil je nog iets eten, wat van die chocoladecake? Eigenlijk zou daar koffie bij moeten, maar ik heb geen zin om de barrière op te heffen.”
Hij sneed voor ons beiden een paar plakken van de cake en schonk nog eens wijn in. De cake was verrassend lekker, voor het eerst sinds lange tijd dat ik werkelijk iets proefde van wat ik at.
“Als je Iestyn daar nu weg haalt heeft het ook gevolgen,” zei Mandor nadat hij een stuk van zijn cake op had. “Ook als je hem laat zitten trouwens. Het probleem is dat ik het nu niet meer in de hand heb. Het kan heel goed zijn dat mijn vader dit heeft voorgesteld omdat hij gaat proberen om Iestyn ooit voor één van zijn smerige zaakjes te kunnen spannen. Het kan ook zijn dat hij verwacht dat jij hem terug haalt - hij weet dan heel goed dat je dat vanwege mij doet - en dat Iestyn er ons dan scheef op aan gaat kijken. Het kan echter ook dat mijn vader dat alleen maar doet omdat hij weet dat dit een wig tussen ons tweeën zou kunnen drijven, dat er in ieder geval een conflict tussen ons zou komen.”
“Wat ik zou kunnen doen,” stelde ik voor, “is binnenkort Gramble te bezoeken. Ik heb sowieso nog wat vragen voor hem, je weet wel, over de dood van mijn familieleden.” Ik zag hem knikken en ging verder. “Ik zal hem vragen naar Iestyn, naar zijn vorderingen en dergelijke, er is niets vreemds aan dat ik dat als moeder vraag. En ik kan hem vertellen dat we eigenlijk willen dat Iestyn een zo breed mogelijke opleiding gaat krijgen, dus dat we hem ook onder de hoede van andere Sawalls willen plaatsen nog. En natuurlijk zeggen dat we Iestyn regelmatig thuis willen zien, net als zijn broers en zusters uiteraard. Misschien dat we het op die manier een beetje kunnen volgen.”
“Je kunt het proberen,” zei hij met een schouderophaal en dronk zijn laatste restje wijn op. “Of het zal helpen is nog maar een tweede. Ik ga niet met mijn vader praten, je zult het dus alleen moeten doen. Om bepaalde redenen mag hij je, misschien dat jij iets kunt bereiken. Ik kan nu niets veranderen, ik zou mijn vader hooguit kunnen doden.”
“Ik denk dat we dan echt een probleem hebben,” zei ik nuchter.
“Je moest eens weten hoe kwetsbaar ik ben door jou en de kinderen,” zei hij met een wrange glimlach. “Dat is best een slechte zaak als je een bepaald imago hebt.”

Het gesprek was gedaan. Alles was gezegd wat er over gezegd kon worden, een echte oplossing was er niet en het geheel was niet meer terug te draaien. Ik wist dat Mandor er nog steeds mee zat, dat dit nog heel lang dwars zou zitten. Alles vergeven, dat wel, maar dit zou niet vergeten worden.
“Wat ben je eigenlijk van plan om de komende tijd te doen?” informeerde hij.
“Dat is nogal wat. Op zoek naar Lorrayne, uitzoeken of ik iets bij kan dragen aan het oplossen van het probleem met de poorten…”
“Dat lijkt me erg interessant, ik zou daar graag bij betrokken willen worden,” zei hij rustig.
“Dat zou ik prettig vinden. We doen te weinig samen, je hebt gelijk met te zeggen dat we teveel alleen proberen op te lossen. Dat is al eerder een beetje mis gegaan tussen ons.”
“Ons soort mensen heeft gewoon een heleboel problemen. Wij nog wat extra omdat we de brug vormen tussen Chaos en Amber en we daardoor dus fijn een heleboel naar ons toegeschoven krijgen.”
“Dat is zo. En ik denk niet dat dat de komende jaren beter zal worden,” beaamde ik. “Maar om terug te komen op wat ik op korte termijn van plan ben: hier ga ik op zoek naar een Groene Magiër, die me zou kunnen helpen om de geschikte leraren voor de toren te vinden. Het is hoog tijd dat daar goed orde op zaken wordt gesteld. Je wordt er trouwens gemist, niet alleen door mij.”
“Ik ben ervan overtuigd dat je dat nu goed aan het regelen bent.” Hij aarzelde even. “En je weet het, jij kunt te allen tijde een beroep op me doen.”
“Dat klinkt redelijk,” zei ik tevreden. “Ik zou dus nu op zoek kunnen gaan naar leerkrachten en je dan uiteraard later betrekken in de aannameprocedure. Ik zou echter ook eerst met een man naar bed kunnen gaan.”
“Ik denk niet dat ik kan toestaan dat jij met een vent naar bed gaat die tien keer zo oud is als jij,” zei hij met een grijns. “Tenzij ik die man ben.”
“Dat klinkt wel heel bezitterig,” zei ik lachend. “Maar het is al goed, ik wil met jou naar bed. Waar? Thuis, toren, Elysium, huis in Brighton?”
“Iets teveel keuze,” vond hij. “Omslachtig ook. We zijn tenslotte in een herberg.”
Met een resoluut handgebaar verbrak hij de magische barrière, wenkte de waard en droeg hem op om onmiddellijk de beste kamer die hij had in orde te maken. De waard boog onderdanig, niet veel later kwam hij terug met een sleutel die hij aan Mandor overhandigde.
Deze stond op, hielp mij galant uit mijn stoel en begeleidde me naar de betreffende kamer. Flo ging niet mee naar binnen, maar bleef in de gang voor deur liggen. In bepaalde dingen is ze toch een beetje opgevoed.
Toen Mandor de deur achter ons sloot, verdween al zijn hoffelijkheid. Hij greep me beet en terwijl hij me overal bedekte met kussen, rukte hij me de prachtige jurk van het lijf en wierp me op het bed. Ik liet me helemaal gaan, iets dat hij ook deed. We waren uren bezig, hadden meerdere hoogtepunten en het was vooral erg intiem. Toen trok hij me stevig tegen zich aan en zo vielen we in slaap.

Geen scheiding dus. In plaats daarvan heb ik het gevoel dat we juist dichter bij elkaar zijn gekomen en dat heeft niets te maken met de seks, hoewel dat natuurlijk weer fantastisch was.
Het was heerlijk om de hele nacht in zijn armen door te brengen, ik heb dat vreselijk gemist. Mijn rug schrijnt nu helemaal vanwege de krassen die zijn nagels hebben getrokken, ik heb net gezien dat het met zijn rug niet veel beter is. Seks is voor ons beiden tevens een uitlaatklep.
Vanmorgen zaten er twee pestkabouters aan de muur geplakt. Mandor zegt dat één van zijn demonen vond dat we teveel werden gestoord tijdens onze korte nachtrust en er korte metten mee hebben gemaakt. Zo-even heb ik ze overhandigd aan Owen, die ze geweldig vond en blij was dat ze met zijn tweeën waren. De wezens zelf waren nogal boos en verongelijkt.

102. Iestyn

Kinderen van vijftien… dit is de tweede keer dat we dat meemaken en weer twee kinderen tegelijk. Waarom lijkt het dat het bij de oudste kinderen allemaal wat soepeler en meer als vanzelf sprekend ging? Ach, het antwoord weet ik al. Owen is van kleins af aan al een heel gemakkelijk kind geweest en dat is niet veranderd tijdens de pubertijd. Randal heeft altijd veel kuren en brokken gehad, ook dat werd niet bepaald erger gedurende die periode. Een eerlijk gezegd zijn ook Essilt en Iestyn niet echt verschrikkelijk veel anders geworden, alleen leek bepaald gedrag toen ze wat jonger waren wat gemakkelijker mee om te gaan en te negeren.
Anderen vinden dat we onze kinderen veel te vrij opvoeden, dat we teveel respect hebben voor hun eigenheid. Men beseft niet dat dat soms juist helemaal niet gemakkelijk is, het zou zoveel rustiger en gemakkelijker te zijn om kinderen een bepaalde richting uit te dwingen.
Mijn moeder heeft me tamelijk streng opgevoed. Mijn stiefvader bemoeide zich eigenlijk nooit met de opvoeding, ook niet zo heel veel met de opvoeding van mijn broer trouwens. Toen ik in Amber kwam, was ik al ruim volwassen en mijn vader is nooit streng tegen me geweest, integendeel. Het enige dat hij altijd belangrijk vond is dat ik mijn eigen keuzes kon maken en ook dat hij me altijd zou steunen, ongeacht wat de keuze ook was. Hij heeft - daar heb ik in het verleden al genoeg over geschreven - erg veel moeite gehad met mijn keuze voor Mandor en daar ook het nodige over gezegd en laten blijken. Maar zelfs daarin wist hij zijn eigen gevoelens opzij te zetten en steunde hij mij, steunde hij ons.
Als ik om me heen kijk zijn wij niet beter of slechter of veel anders dan onze familieleden tegenover hun kinderen. Ik denk dat het ook niet echt werkt als je probeert om Amber- en Chaoskinderen je wil op te leggen.
Om terug te komen op onze kinderen, en dan specifiek op onze tweeling, ook hen hebben we vrij gelaten. Ze hebben talenten en daar hebben we volop op ingespeeld. Maar nog steeds staat wat zij willen voorop. Maar vijftien jaar zijn is niet gemakkelijk, dat is niet bepaald de periode dat je weet wat je nu echt wilt gaan doen. Dus is het een wonder dat het deze twee kinderen allemaal niets lijkt uit te maken? In het gesprek dat ik met Iestyn had, werd dat steeds duidelijker. Het leek hem weinig uit te maken wat hij zou gaan doen na school en hij vroeg zich af - terecht - waarom ik me ineens met hem bezig hield. En eerlijk gezegd had ik daar geen goed antwoord op. Wat had ik moeten zeggen? ‘Ik ontdekte ineens dat ik te weinig aandacht aan je heb besteed en probeer dit nu goed te maken?’ Daar zit wel iets van waarheid in uiteraard. Ik hou van deze zoon heel veel, maar het is niet iets dat ik zomaar tegen hem zeg. Het past niet zo bij mij en ik heb ook het idee dat hij dat wel weet en het niet zo hoeft te horen. Dat ik hem daarmee alleen maar in verlegenheid zal brengen. Daarin is hij in ieder geval heel anders dan Randal, die dat niet genoeg kan horen en tegen wie ik dat regelmatig heb gezegd als hij weer bijna fataal gewond in een ziekenhuis lag. Ik kan me voorstellen dat de andere kinderen vinden dat we Randal voortrekken. Is het dan niet eigenaardig dat juist Randal degene is die zich snel achtergesteld voelt? En ook hij heeft in een bepaald opzicht gelijk. De meeste aandacht is altijd naar hem uitgegaan omdat hij steeds opnieuw ongelukken had. En om dit een beetje goed te maken, kregen de andere kinderen juist wat meer aandacht dan hij gedurende de - meestal korte - periodes dat hij gezond en recht van lijf en leden was.
Ach, we zijn geen superouders, ik kan alleen maar zeggen dat we ons best hebben gedaan en nog steeds doen. Al onze kinderen zijn ons even lief, ieder juist vanwege zijn of haar (eigen)aardigheden.


“Ik vond die tijd met pappa wel leuk en magie vindt ik ook wel wat,” had hij gezegd. Daarna viel er even een stilte, waarin ik nadacht over de verschillende mogelijkheden. Op zich zou Mandor geen bezwaar hebben hem verder op te leiden in demonologie, maar Mandor was eigenlijk bezig om Owen op te leiden, al was hij dit moment Essilt haar verdere Troefopleiding aan het geven en was Owen met mij mee. Daarmee kwam meteen een ander bezwaar naar voren, het zou voor de tweeling heel goed zijn om even een tijdje uit elkaar te zijn, individueel waren ze gewoon gemakkelijker te benaderen.
“Ik kan Gramble vragen of hij iemand in de familie Sawall weet om je op te leiden,” zei ik uiteindelijk.
Zijn gezicht lichtte op.
“Dat lijkt me wel wat!” Hij klonk zelfs enthousiast.
“Het zal Despil niet worden,” waarschuwde ik hem voordat hij zich eventueel illusies begon te maken. Mandor mocht dan wel gezegd hebben dat hij Despil streng zou toespreken, op dat moment vond ik gewoon dat Despil niet de geschikte mentor was voor een jongen van vijftien.
“Dat vind ik helemaal niet erg,” zei hij met een verwonderde uitdrukking op zijn gezicht. Ik keek hem even aan voordat ik de Troef van Gramble pakte. Hij had Despil wel eens ontmoet, ik herinnerde me dat Despil zeer enthousiast tegen hem had gedaan, maar wist niet dat Iestyn iets tegen hem zou hebben. Hoewel… Iestyn had afstandelijk gedaan, zoals hij tegen de meeste mensen doet.
Gramble liet zich doorhalen en ik legde hem in korte bewoordingen uit wat de bedoeling was en ook dat het niet de bedoeling was dat Despil Iestyn onder zijn hoede zou nemen. Gramble knikte dat hij dat wel begreep.
“Ik heb tijd om je zelf te begeleiden en een aantal dingen te leren,” zei hij daarop rustig tegen zijn kleinzoon.
Iestyn keek verheugd. Eigenlijk had hij altijd vrij goed overweg gekund met Gramble, net als zijn tweelingzus, al begreep ik niet helemaal waar die genegenheid vandaan kwam.
Ik aarzelde wat om mijn toestemming te geven. Mandor zou niet erg enthousiast zijn over deze beslissing. Ook al had Gramble echt moeite gedaan de laatste jaren om een goede vader, schoonvader en opa te zijn, het verleden liet zich niet wissen.
Aan de andere kant wist ik zeker dat Iestyn in goede handen zou zijn en zo’n beetje de beste opleiding zou gaan krijgen als dat mogelijk was. Soms moet je beslissingen nemen waarvan je weet dat deze wel eens niet goed kunnen vallen bij anderen.
“Ik denk dat dit zo de beste oplossing is,” zei ik.
“Mooi. Je kunt direct me mee,” zei hij tegen Iestyn. “Ik wil je alleen alvast waarschuwen, stiekem shapeshiften sta ik niet toe!”
Iestyn keek uitermate onschuldig en ik vroeg me af waar Gramble het over had. Ik had nog nooit iets gemerkt van deze gave van Iestyn, al wist ik wel dat hij deze had. Eigenlijk was me ook nooit iets opgevallen bij Essilt, net zo goed een shapeshifter. Bij de andere kinderen had ik wel degelijk af en toe eens iets opgemerkt, al pasten ze het alleen maar toe in bepaalde situaties en vooral heel stiekem.

Het was tijd om weer afscheid te nemen. Iestyn had het probleem van de gekrompen leerling opgelost in minder dan geen tijd - de jongen heeft echt een enorm talent - en daarop zijn spullen gepakt. Hij had geen zin om van anderen afscheid te nemen, ze zouden hem echt niet missen, was hij van mening. Ik omhelsde hem even en zei hem gedag.
“Kan ik je af en toe eens troeven mam?” vroeg hij toen verlegen.
“Liever wat vaker dan af en toe,” grinnikte ik. “Natuurlijk kan dat, graag zelfs!”

Vijftien jaar lang is hij de zoon en ben ik de moeder. En dan vraagt hij of het goed is als hij af en toe contact met me opneemt. Mijn hemel, wat denkt hij wel van me! Ik had gehoopt dat dat voor hem vanzelf zou spreken!
Vijf kinderen, zo ontzettend verschillend. Zoals mijn gesprekje met Owen daarna, zijn complimenten over hoe goed het van me was om Iestyn van deze school af te halen, dit was inderdaad niets voor hem. Zijn opmerking over lessen in omgaan met dieren zet me echter aan het denken. Dat zou best heel nuttig zijn, hoeveel magiërs hebben niet een persoonlijk dier?
Dan Bryana, wat een heerlijk kind is dat! Oh ja, ze heeft zonder meer haar kuren, veel feller en heftiger dan haar vier siblings bij elkaar, maar ze was echt heel blij om me te zien en schaamt zich er dan ook helemaal niet voor om me in het bijzijn van haar vriendinnen om de nek te vliegen.


Het werd uiteindelijk voornamelijk puinruimen. Eerst Merlijn die hier leraar bleek te zijn in hybride wetenschap - zonder dat iemand van het bestuur daarvan op de hoogte was gesteld. Julia nam hem voor haar rekening, ze was woedend dat hij zich ertussen gewurmd had en ervan overtuigd dat hij dat had gedaan om haar te stalken. Intussen hield ik me bezig met het andere probleem, het snelle tijdsverloop waar Random achter bleek te zitten. Ik kreeg totaal geen idee waarom hij zich ineens met dit project was gaan bemoeien, behalve de opmerking dat dingen die macht hebben, altijd interessant zijn voor bepaalde mensen.
Ik heb hem gezegd zich hier niet te bemoeien, het moest niet gekker worden. Hij heeft zijn macht eruit gehaald en dat was nogal wat. De snelheid werd weer teruggebracht naar Ambertijd.
Soms vraag ik me af waarom dat zo moet. Waarom het voor bepaalde familieleden niet meer dan normaal is dat ze zonder enige vorm van schaamtegevoel met hun grote voeten in andermans zaken gaan staan. Eerder met de keep, nu dit weer.
Mandor was in het geheel niet blij met de gang van zaken. Niet met Merlijn die zich hier opgeworden had als leraar en Randal alleen had gelaten en ook niet met het geklooi van mijn oom.
Uit de vergadering die we hebben gehouden, kwam duidelijk naar voren dat het afgelopen moest zijn met het gerommel van buitenaf, de anderen hadden hier vooral veel last van gehad. Maar waarom ze mij dan niets hebben laten weten? Dit had al jaren eerder opgelost kunnen zijn.

Het is voor mij duidelijk dat ik me meer moet gaan bemoeien met deze toren, anders kan ik me net zo goed terugtrekken uit het project. Ik heb het al te lang laten sloffen, ook al zal men niet verlegen zitten om mijn onderwijzende talent. Ik heb minder verstand van magie dan de meeste leerlingen en met mijn kennis van demonen is het ook slecht gesteld.
Aan de andere kant: er zijn natuurlijk gebieden waar ik verstand van heb en die ook nuttig kunnen zijn voor aankomende magiërs. Ik zou mogelijk wel wat gastcursussen kunnen geven, mits er belangstelling voor is.
Eerst maar zorgen dat er vanaf nu niet meer wordt ingegrepen in het tijdsverloop, misschien helpt het als ik al mijn macht daarop concentreer. Gelijk aan Ambertijd is misschien niet zo ideaal, ik zal eerst uitzoeken hoe het tijdsverloop is in de twaalf Schaduwen en de tijd op dat gemiddelde aanpassen, dan is het voor zowel leerlingen, ouders als leerkrachten goed te overzien.
Misschien helpt het om met Sand te praten over dit geklooi. Of met Caine, hij is tenslotte degene die indertijd nog de meeste aanpassingen heeft gedaan aan deze toren.
Tweede punt is een paar goede leraren werven. Lastig. In Elysium zijn er een paar die hier iets kunnen betekenen, maar de meeste familieleden van beide kanten hebben het altijd en eeuwig druk.
Dieren, Owen zei iets over omgaan met dieren. Eens kijken of ik hem zo gek kan krijgen dat hij er een cursusje over geeft? Of zou de mogelijke aanwezigheid van meisjes hem toch teveel afschrikken?

101. Boudicca

Hoe lang is het geleden dat we Boudicca vonden? Dus hoe lang heb ik met oogkleppen op gelopen wat haar afkomst betreft? Mijn vader was enthousiast toen ik hem vroeg naar een dergelijk paard als Morgenstern, hij wist mogelijk ergens een kudde. Speciaal voor mij onderbrak hij waar hij mee bezig was en we hebben weken door de wouden, de werelden en Schaduwen van Arden gereisd en daar voorbij. Die tijd herinner ik me als uiterst prettig, het was voor het eerst dat ik langere tijd met mijn vader alleen was en dan ook nog in Arden. Voor mij was het in meer dan één opzicht erg belangrijk, het was in de tijd dat ik - nog niet lang bekend met Amber - me verschrikkelijk stuurloos voelde, de pion van een aantal familieleden en dat alles alleen maar onduidelijk leek. Het was de tijd dat ik me nergens thuis voelde, niet in de Schaduw waar ik was opgegroeid en niet in Amber. Mijn vader schrok van mijn onzekerheid en heeft alle moeite gedaan om er echt voor me te zijn. Die tijd heeft mij geholpen om meer grip op mezelf te krijgen en om wat meer weerbaar te worden.
In die tijd vond ik Boudicca. We hadden diverse kuddes bekeken, maar steeds weer wist ik zeker dat ik daar geen paard uit wilde hebben. Tot ik de kudde zag waar Boudicca toe behoorde. Erg jong, eigenzinnig, net wat anders dan de anderen. De tevreden knik van mijn vader toen ik zei dat zij het zou worden, herinner ik me nog als de dag van gisteren. Ook het opjagen, het vangen, de hulp van zowel mijn vader als Morgenstern. En de tijd daarna, het temmen, het trainen dat veel beter leek te gaan in de nabijheid van Morgenstern. Niets had ik in de gaten, helemaal niets. Zelfs begon me niets te dagen toen Boudicca wel heel erg groot werd in de loop der jaren en ook niet dat ze dezelfde tekening op haar vacht heeft als Morgenstern. Gewoon een paard van dezelfde kudde. Ach… hoe dom kan iemand zijn. Een paard groeit geen tientallen jaren door, zelfs niet als het een speciaal paard is waar je dan wat Macht in hebt gestopt. Maar ik, ik vond dat alles heel normaal. Ook dat ze me iedere keer weer terug wist te vinden en dat ze me trouw bleef terwijl ik het druk had met andere dingen.
Ze is nu zo groot als haar vader, Morgenstern. Ik had het kunnen weten. Ook dat ze onder andere van hem dingen heeft geleerd. Ik weet zeker dat mijn vader dit alles allang weet, hij zal me echt verschrikkelijk achterlijk vinden!
Ja, ik kan communiceren met Boudicca, hoe vreemd dat ook klinkt. Geen moeilijke dierentaal, maar gewoon in een taal die ik begrijp. Ze wenst geen ‘paard’ genoemd te worden, dat is ze niet. Ze ziet zichzelf als een compagnon. Het gezicht van Mandor sprak boekdelen toen ik hem doorhaalde en ondertussen aan Boudicca verklaarde waarom. Gelukkig had Owen al iets tegen hem gezegd, dus ik hoefde hem niet alles uit te leggen.
Mandor is een fantastische man. Het feit dat ik een Troef wilde hebben van Boudicca accepteerde hij zo ongeveer als vanzelfsprekend en hij is meteen aan de slag gegaan. Later is hij naar het huis in Brighton gegaan om deze goed uit te werken en heeft Boudicca me laten zien wat ze nog meer kan.
Hellride in de beste zin van het woord. Zonder dat ze vermoeid of bezweet raakt, gewoon als vanzelf sprekend. Heel ver weg en weer terug in een dag, voor mij voelde het zelfs niet langer aan dan een uur.
Ietwat nuffig liet ze me weten dat zoiets als een Troef helemaal niet nodig was, maar ze was nieuwsgierig hoe ver ik zou gaan om te bewijzen dat ik haar serieus nam. Ik zei haar maar niet dat ik zoiets al dacht. Overigens denk ik dat het in sommige gevallen best heel nuttig kan zijn om een Troef te hebben.
Dat is ook zoiets. Al jaren speel ik met het idee om meer van Troef te leren, maar op de één of andere manier komt het er steeds niet van. Ik kan er redelijk mee omgaan, vooral dankzij de hulp van Mandor, maar verder kom niet. In plaats daarvan ben ik ergens blijven steken met Conjuration en ben ik aan Sorcery zelfs nooit toegekomen.
Maar wat Boudicca kan en doet is geweldig, ik hoop dat ik haar dat genoeg heb laten merken, ik hoop ook dat ik waardig genoeg zal blijken te zijn als haar compagnon. Ik moet beslist weer eens met mijn vader praten over het omgaan met zulke compagnons.
Ik vraag me af of mijn vader een poos met Owen zou willen optrekken en hem dingen leren. Fout, dat hoef ik me niet af te vragen, ik weet zo ook wel dat hij dit meer dan prima vindt. Ik zal het met Owen moeten bespreken, ik denk toch dat zijn belangstelling uiteindelijk wel eens het meest die richting uit zou kunnen gaan.

Mandor en Essilt waren lichtelijk geërgerd dat de hernieuwde kennismaking met Boudicca maar liefst een dag geduurd had, terwijl Owen dat helemaal begreep. Af en toe verwonder ik me. Ik heb maar liefst vijf kinderen, waarvan er maar eentje is die dieren leuk vindt. De andere vier hebben er een bloedhekel aan, waarbij Essilt misschien de enige is die zich daar een beetje overheen kan zetten. Hmm, zou een eventuele zesde misschien wel weer iets met dieren hebben? Mijn hemel, waar denk ik aan!
Mandor had de Troef van Boudicca helemaal af. Ik was verwonderd over de snelheid hiervan. Hij heeft me met klem gevraagd om hierover niets tegen anderen te zeggen, hij is niet van plan om als een soort van Fiona gezien te worden.
Hij bleek het overigens wel te weten van Iestyn, de school had met hem contact gehad.
“Dus zo te horen hebben ze niets gedaan om Iestyn wat beters aan te bieden?” zei hij boos, terwijl we gearmd over het duinpad liepen in het licht van de ondergaande zon.
“Ik denk dat Iestyn individuele begeleiding nodig heeft, we hebben al onze kinderen tot nog toe thuisonderwijs gegeven. Misschien hebben we hem te weinig aandacht gegeven en te veel aan de twee oudsten,” dacht ik.
“Owen heeft nooit genoeg aandacht gehad, we waren altijd bezig met Randal,” zei hij scherp. “We hebben vier kinderen die daardoor allemaal iets te kort zijn gekomen en waarschijnlijk de tweeling nog het meest. Hoewel ik jaren bezig ben geweest met Iestyn om hem de basis van demonologie aan te leren.” Hij zuchtte en drukte toen mijn arm.
“Ik weet niet precies wat de jongen wil,” zei hij toen nadenkend. “Hij heeft talenten op allerlei gebieden, hij is nu al veel beter in magie dan jij en ik. Die school kan hem niets bieden en Iestyn hangt de beest uit. Uiteraard.”
“Als we er vanuit gaan dat hij verder wil met magie, hoe gaan we dat dan oplossen?” vroeg ik. “Ik wil eigenlijk meer aandacht aan hem besteden, ik heb het idee dat hij daar ook behoefte aan heeft, maar het lijkt erop dat hij van mij niets kan leren.”
Mandor dacht een poosje na.
“Mijn broer is een goede tovenaar. Ik kan hem ernstig toe gaan spreken en vragen of hij Iestyn een tijdje onder zijn hoede neemt. Alleen zou ik hem liever niet langdurig in de buurt van Despil hebben.”
Het was inderdaad een moeilijk geval. Despil’s gedrag is niet bepaald een voorbeeld voor wie dan ook, zeker niet voor een vijftienjarige. Op zich zou ik er geen problemen mee hebben als Iestyn een stuk ouder zou zijn geweest, maar nu?
We kwamen uiteindelijk overeen dat ik met Iestyn zou gaan praten om erachter te komen wat de jongen echt zou willen. Ik zou dan tevens met de schoolleiding gaan praten en er eventueel orde op zaken stellen. Owen kon dan beter met mij mee gaan, dit alles om te voorkomen dat Essilt en Iestyn bij elkaar zouden zijn en voor de buitenwereld in één klap slecht benaderbaar werden. Omdat Bryana het voorlopig nog naar haar zin had op school, mocht zij daar blijven. Ik zou Iestyn echt van school af gaan halen en ondertussen gaan we naar een andere oplossing zoeken.
Zelf denk ik eerder aan Gramble of mogelijk zelfs een andere Sawall. Ik ken de overige familie van Mandor niet echt goed, de familie Sawall is niet erg groot. Maar het is een echte tovenaarsfamilie en allicht is daar iemand te vinden die veel meer geschikt is om Iestyn te onderwijzen en begeleiden dan Despil.
Behalve de Troef van Boudicca heeft Mandor me nog een zestal Troeven van mezelf gegeven. Op de achterkant heeft hij een soort Yin en Yang symbool aangebracht, vanwege Huis Elysium. Het vrouwelijke en mannelijke in evenwicht, het teken van het Al, het teken van de universele harmonie en de eenheid tussen de tegengestelden. Het symbool belichaamt inderdaad precies wie wij zijn.
Op de weg terug naar huis zei Mandor dat hij weer weg moest, er was meer dat om zijn aandacht vroeg. Hij zou Essilt mee gaan nemen, ook om verder te gaan met haar opleiding in Troef. Essilt lijkt toch het moeilijkst te zijn van al onze kinderen. Geen van beiden weten we echt wat ze wil, wat we met haar aanmoeten. We kunnen alleen maar hopen dat we toch een manier vinden om ook haar een beetje op weg te helpen. Misschien toch ook eens met mijn vader te bespreken, soms heeft hij een verrassende kijk op één van onze kinderen.

Kan ik me dat wel veroorloven, ruzie te maken met de enige vriendin - nou ja, degene die het dichtst bij de benaming komt - die ik heb? Hoe ter wereld is het mogelijk dat uitgerekend zij degene was die het nodig vond om me aan te spreken over Iestyn? Wat moet ze zich verkneukeld hebben bij het idee alleen al dat zij de uitverkorene was om me alles te mogen vertellen. Wat een eer. En dan niets, maar dan ook niets willen zeggen over de zoon die zij heeft… waar slaat dat op! Waarom begin je er dan over, mens!
Goed, kort gezegd wil Iestyn volgens haar niet deugen en ligt er veel aan zijn ouders. Hier en daar een sneer naar Mandor die de daden van onze zoon eerder vermakelijk scheen te vinden dan er daadwerkelijk iets aan te doen. En mij vindt ze van hetzelfde laken een pak. Hoe komt ze erbij om ook maar iets over onze zoon te durven zeggen! Zou ze echt verwacht hebben dat ik hem zou laten vallen?! Stiekem… het mocht wat! Laat zij maar naar zichzelf kijken. Nee, aan dat gesprek heb ik geen goed gevoel over gehouden, ik snap echt niet waarom een school een hyperintelligent kind denkt in het gareel te krijgen door hem vooral vaak en veel te straffen. Hij speelt eigen rechter, wat hadden ze dan verwacht? Ik denk dat Iestyn gelijk heeft met zijn opmerking dat hier de bezem eens flink doorheen moet. Ook Julia heeft gelijk met haar opmerking, ik ben hier veel te lang niet meer geweest. Het wordt tijd om alles eens goed uit te pluizen en orde op zaken te stellen. Zijn ze nu helemaal?! Het is de bedoeling dat ze hier naar een leerling kijken en daarmee iets gaan doen in plaats van alleen maar over de regels te zeuren. Assistentschap… ja, het kan wat zijn, zo nu en dan. Maar komen ze hier niet rijkelijk laat mee?
Iestyn… ach Iestyn. Ze hebben geprobeerd om hem wat bij te brengen. Zo zit voor het eerst in zijn leven zijn haar keurig netjes en lijkt hij daardoor nog meer op Mandor dan anders. En hij was oprecht blij om me te zien. Natuurlijk heb ik zijn kant van het verhaal gehoord en de lijst van leraren bekeken die wat hem betreft eruit mogen. Wellicht mag het voor een buitenstaander zot zijn dat je dit alleen al overweegt, maar ik neem onze zoon serieus en wellicht zijn er enkele punten waarop hij echt gelijk heeft. Er zou zoiets als een leerlingvolgsysteem moeten zijn, maar is er hier wel iets soortgelijks voor leraren?
Hij wil hier inderdaad weg, zo snel mogelijk als het even kan. Hij heeft geen goed woord over voor de leerlingen, hij ergert zich aan hun interesse voor propjes schieten en de praatjes over meisjes oppikken die ze dan ‘kippen’ noemen. Hij voelt zich niet bepaald verwant aan hen. En dan zijn er de leraren. Hij is te slim voor hen, zoveel is wel duidelijk en dit alles is veel te lang aan het slepen geweest. Ja, Mandor zou inderdaad bezig zijn met een oplossing voor de gekrompen jongen, maar lijkt er niet erg veel aan te doen Twee maanden is de jongen nu al zo en dat vind ik toch een tikje lang. Hier weten ze niet wat Iestyn precies gedaan heeft om de jongen zo te betoveren, ik heb tegen hem het vermoeden uitgesproken dat hij zelf waarschijnlijk degene is die de spreuk ongedaan kan maken. Die grijns alleen al… helemaal zijn vader. Natuurlijk kan hij dat, maar dat heeft de schoolleiding nog niet bedacht. Voetstoots aangenomen dat hij inderdaad niet meer zou weten wat hij precies gedaan heeft. Dom van ze, Iestyn heeft wel de precisie van een echte Sawall. Hoezo zou hij niet meer
weten wat hij gedaan heeft?
Hij is het met me eens dat het lang genoeg geduurd heeft zo en is bereid om dit op te gaan lossen.
Ja, Iestyn zal me inderdaad niet alles vertellen en heeft het wellicht achter zijn ellebogen. Ik vind hem echter goed zoals hij is. Hij is aardig en bovenal mijn zoon.

100. Een ochtend in Brighton

Hier ben ik dan, de eerste nacht in het kusthuis te Brighton. Mijn erfenis. Nog altijd ben ik er niet achter waarom het specifiek aan mij is nagelaten. Misschien kan ik morgen Essilt vragen om alles eens goed na te zoeken, dat meisje heeft er een handje van om dergelijke zaken op te sporen.
Weer zit ik, terwijl iedereen slaapt, klaarwakker aan het schrijftafeltje in de bibliotheek te schrijven. Het schrijftafeltje dat ooit aan mijn tante Lenore toebehoorde. Ik vraag me af of ze net zo’n nachtbraakster is geweest als ik en of ze ook veel heeft geschreven en gelezen om de nachtelijke uren te doden.
Deze keer wordt de slapeloosheid echter niet veroorzaakt door de angstige dromen. Deze keer kan ik om een heel andere reden de slaap niet te pakken krijgen. Zo gek, het waren maar een paar woorden en ik ben helemaal lyrisch!. Nog vreemder is dat ik het al lange tijd wist, dat ik het al lange tijd aanvoelde. Maar het horen van die speciale woorden maakt alles ineens anders. Ik weet dat ik nu jaren kan wachten tot hij het nog een keer zegt, deze ene keer heeft hem al heel veel moeite gekost. Het maakt niet uit. Eerlijk gezegd had ik er al niet meer op gerekend dat het ooit gezegd zou worden. En daarstraks ineens… We lagen in elkaars armen, in een bed waar we nog nooit in geslapen hebben, tussen beddengoed dat toch een tikje muf ruikt vanwege het lange liggen in de kast.
“Ik hou van je. Al heel lang.”
Het was onverwacht. In het verleden heb ik er wel eens over gefantaseerd wat mijn reactie zou zijn als hij deze uitspraak zou doen, maar niets van die plannen heb ik uitgevoerd. Het enige dat ik deed was nog dichter tegen hem aanliggen en hem zachtjes over zijn borst te strelen. Niets heb ik gezegd. Het was niet nodig, het zou het moment totaal verpest hebben.
Mandor Sawall, de man van wie nooit iemand gehouden heeft en daarom ook niet wist of hij van iemand kon houden en hoe dat moest, heeft dat toch geleerd. Hij heeft het nu zelfs kunnen uitspreken.


Natuurlijk was ik die ochtend weer als laatste wakker. Hoewel ik me had voorgenomen om eerder wakker te worden dan de anderen en voor een ontbijt te zorgen, was me dat niet gelukt. De plaats naast me in bed was leeg en van beneden drongen de geuren door van versgebakken brood, eieren en spek. Ik liet me uit bed glijden en liep in mijn nachthemd naar de familiebadkamer, alwaar het bad gevuld was met schoon, warm water. De vage sporen van recent magiegebruik hingen er nog en ik kon een glimlach niet onderdrukken. Inderdaad is het hebben van een goede Conjurer in huis soms wel heel gemakkelijk.
Ik liet me in het bad zakken en genoot heel even van het warme water. Niet te lang, want ik had een behoorlijke trek gekregen.
Beneden was de eettafel uitgebreid gedekt, het ontbijt was volledig verzorgd door Mandor en Owen. Ik liep naar mijn zoon toe, omhelsde hem even en bedankte hem voor het bad. Het maakte hem wat verlegen en hij mompelde iets over ‘kleine moeite, wilde het niet aan pap of jou overlaten.’
Essilt was net voor mij naar beneden gekomen en had nog steeds een humeurige trek op haar gezicht, die volledig werd genegeerd door de andere aanwezigen.
“Het ontbijt is door ons mannen speciaal voor jullie twee dames verzorgd,” grijnsde Mandor, terwijl hij een aantal worstjes op onze borden legde.
Tijdens het eten werd het humeur van Essilt aanzienlijk beter en ze stemde zelfs tamelijk opgewekt in toen Mandor haar na de koffie mee vroeg om samen wat door de duinen te wandelen.
“Ik ga de dieren verder verzorgen,” zei Owen en ging gelijk met zijn vader en zus naar buiten.
Ik maakte van de gelegenheid gebruik om onze andere kinderen te troeven. Bryana het eerst.
“Wat leuk mam!” fluisterde ze toen ze me zag.
Ik zag dat ze in een klaslokaal zat, vandaar blijkbaar het fluisteren, hoewel dat binnen een troefcontact niet echt nodig is.
Het ging heel goed met haar. Uiteraard, het zou me verbaasd hebben als het anders was geweest. Ze vond alleen dat het tempo nogal laag was, op het moment dat ik haar troefde, zat ze in een les ‘toverdranken maken’, iets wat ze naast haar twee studierichtingen was gaan doen. Niet omdat het haar interesse had, maar omdat haar vriendinnen dit zo geweldig vonden. En ach, Bryana vond de leraar wel leuk en vroeg zich af hoe de man iedere dag een andere bloes kon hebben, zonder dat er sprake was van magiegebruik. We hebben best lang gepraat, deze dochter en ik. Bryana zit nooit om gesprekstof verlegen, ze vertelde zo’n beetje alles wat op school was voorgevallen en over feestjes.
“Ik ga ook meedoen met wedstrijden illusiemagie,” zei ze trots, haar lichte goudbruine ogen schitterden van verwachting. “Ik hoef alleen maar uit te zoeken wat ze hier mooi vinden. Gewoon een kwestie van de jury uithoren.” Daarna aarzelde ze even, alsof ze zich afvroeg of ze het wel zou zeggen. Ze gooide het er dan toch uit. “Ik weet niet goed hoe Iestyn het vindt, hij heeft al een paar keer gevochten en er zijn wat problemen,” zei ze met een frons tussen haar fijngetekende donkere wenkbrauwen. “Ik heb hem ernaar gevraagd, maar hij wil nergens over praten.”
Ik probeerde mijn schrik en verontwaardiging te verbergen. Als Iestyn had gevochten, moest daar een heel goede reden voor zijn geweest, want hij trachtte altijd buiten vechtpartijen te blijven. En het maakte me boos dat de schoolleiding ons helemaal niets had laten weten.
Ik babbelde nog wat met Bryana en beloofde haar met Iestyn te praten.
“Dit gaat opgelost worden, maak je geen zorgen.”

Het duurde wat lang eer ik contact kreeg met onze jongste zoon. Hij zag er wat vreemd gekleed uit in een wambuis, strakke broek, laarzen en handschoenen met wijde manchetten. Zijn witblonde haar had hij van achteren bijeengebonden met een zwart fluwelen lint.
“Mam!” riep hij enthousiast uit toen hij me gewaar werd. Zijn ijsblauwe ogen straalden, zijn enthousiasme was gemeend. Het maakte dat ik me nogal schuldig voelde.

Iestyn, de zoon die zich altijd wel redt. Hij doet óf met Essilt mee óf met Randal en soms met Owen. Iestyn is, als ik het goed naga, altijd ons meest gemakkelijke kind geweest. Erg intelligent, thuis op zowat alle gebieden van magie en zelfs wat demonologie. Alle leerstof die hij kreeg aangeboden, heeft hij altijd geabsorbeerd als een spons. Nooit moeilijk, nooit lastig, af en toe slachtoffer van pesterij door andere kinderen, pesterij die altijd meteen de kop werd ingedrukt door zijn oudere broers. Zo gemakkelijk, deze zoon. En daardoor - ik durf het bijna niet te zeggen - door zowel Mandor als mij een beetje verwaarloosd.

Ik vroeg hem eerst naar de kleding. Hij bleek zich te hebben aangesloten bij een groepje dat zich ‘de Musketiers’ noemde en dit was de voorgeschreven kleding. Hij liet me een staf zien met een kristallen bolletje, daarmee hielden ze schietwedstrijden.
“Ik ben de beste,” zei hij met een schouderophaal. Het klonk niet arrogant, het was gewoon zo. Het deed me ineens denken aan mezelf vroeger, aan de picknicks die door de Peak Society georganiseerd werden en waar ook veel wedstrijden aan vast zaten. Ik was de beste, won altijd en mocht daarom meestal niet meedoen. Hoe lang zou het duren eer Iestyn buiten dit groepje zou worden gesloten?
“Het zijn geen vrienden,” zei Iestyn toen ik een opmerking in die richting maakte. “Gewoon wat lui met een beetje dezelfde interesses.”
Na wat doorvragen bleek dat er inderdaad problemen waren. Gestudeerd had Iestyn nog maar nauwelijks, meestal werd hij geschorst. Hij had inderdaad wat gevochten, maar er was ook een probleempje met een leerling die dankzij onze zoon gekrompen was tot een lengte van ongeveer 6 inch en die ze niet meer goed kregen.
“Er zitten hier bullies, man,” zei hij. “Van die grote lummels die dan de zwakkeren pakken. Dat pik ik niet. Ik ga er dan tegenin en moet dan weer bij het hoofd komen, krijg dan kamerarrest en moet daar studeren. Die studies stellen ook maar weinig voor, dus dan ga ik maar naar de Musketiers.”
Het feit dat hij het opnam voor anderen, maakte me trots en ik begreep niet waarom de schoolleiding dit niet wilde zien. Dat hij ertussenuit kneep terwijl hij straf had - ik kon het me voorstellen. Ook dat deed me weer een beetje denken aan mezelf vroeger als ik arrest kreeg omdat ik me niet aan afgesproken tijden had gehouden en dat soort onzin.
“Je moet met ze praten, mam,” zei hij en keek me smekend aan. “Dit gaat echt niet zo. Misschien hebben ze wel extra een hekel aan me omdat ik jullie zoon ben…”
“Dat kan,” zei ik. “Daar kom ik dan wel achter, ik zal zeker met ze gaan praten. Weet je zeker dat je me alles verteld hebt?”
Hij keek me verbaasd aan.
“Ik wil weten of er wat meer dingen boven water gaan komen als ik een gesprek met ze aanga,” verduidelijkte ik. “Ik hoor het liever eerst van jou.”
“Je staat toch niet achter hen?” Zijn gezicht drukte een geschokte verbazing uit. “Van de jongens hier hoor ik altijd dat hun ouders het met de leiding eens zijn, maar ik dacht altijd dat jullie anders waren. Thuis krijg ik nooit straf.”

Hmm, straffen. We zijn daar altijd zeer spaarzaam mee geweest. In sommige dingen zijn we vrij streng, dat heeft te maken met bepaalde manieren, met het respect hebben voor anderen en om ze bepaalde dingen te leren. Straf? Behalve streng toespreken is er wel eens een kind naar zijn of haar kamer gestuurd als zij of hij erg brutaal was. Of als door toedoen van het kind een ander bezeerd raakte. Maar schorsen? Dat hebben we nooit gedaan. Mandor is erg mild tegen de kinderen, verwent ze schromelijk met zowel aandacht als kado’s en ik vrees dat ik niet veel anders ben…

“Jij bent mijn zoon, dus ik sta achter jou,” verzekerde ik hem.
“Dat dacht ik al,” zei hij opgelucht. “Ze zullen iets te zeggen hebben over dat klaslokaal, maar daar kon ik niet echt iets aan doen. De leraar zei dat we mochten experimenteren en de boel vloog in de brand. Er wordt nog steeds geblust en ook daarvoor heb ik straf gekregen.”
“Je hebt dus een klaslokaal vernield. Dat lijkt me een oplosbaar probleem. Luister, ik ga dit met je vader bespreken en we gaan dit oplossen. Ik kom in ieder geval met de leiding praten.”
“Fijn,” zei hij met een brede lach. “Dus ik zie je binnenkort?”
“Beloofd,” zei ik en verbrak de verbinding.

Owen stond voor me, de roskam van Boudicca in een hand.
“Het is jouw paard,” zei hij. “Ze doet erg moeilijk.”
“Ik zal zo bij haar kijken,” beloofde ik. “Eerst wil ik Randal troeven.”
Owen knikte en ging in één van de andere stoelen zitten. Ik voelde zijn blik op me rusten terwijl ik de Troef van Randal pakte.
“Is er iets mis?” vroeg hij.
Al van jongs af aan heeft deze jongen een extra zintuig gehad voor de emoties van mij of van Mandor, hoe goed we soms ook proberen deze te verbergen.
“Ik vertel het je zo,” glimlachte ik naar hem.
Niet veel later had ik contact met Randal, die wat witjes zag en op een deckstoel op een boot lag. Hij droeg een zonnebril, maar deed deze af tijdens de begroeting.
Dat hij wat witjes zag, had te maken met het duiken van enkele weken eerder. Hij had decompressieziekte opgelopen en al enkele weken doorgebracht in een decompressietent met extra zuurstof. Nu ging het wel weer, nog wat hoofdpijn en spierpijn en af en toe ondraaglijke jeuk.
Nee, Merlijn had nergens last van. Ze waren aan het duiken geweest en blijkbaar had Merlijn verwacht dat Randal zich zou aanpassen tijdens het naar boven zwemmen, wat dus niet gebeurd was.
“Daar zijn duikerpakken voor,” zei ik vol afgrijzen.
“Dat had ik ook, maar de zuurstof raakte op. En ik ben niet zo erg goed in shapeshift.”
“Je moet daar eens met Mandor over praten,” vond ik.
“Oh, Merlijn wil het me wel leren,” zei Randal luchtig.
Nadat hij me nog eens had verzekerd dat er echt niets aan de hand was, verbrak ik de verbinding en bleef even in gedachten zitten met de Troef in mijn handen. Dat de kinderen ouder werden, betekende ook dat ik ze meer moest loslaten. Dat ik het gewoon moest accepteren dat Merlijn niet de moeite had genomen om één van ons te contacteren toen Randal dat ongeluk kreeg. Maar ik had er moeite mee en ik wist ook zeker dat Mandor hier niet erg blij mee zou zijn als hij dit hoorde.

“Hoe is het met ze?” vroeg Owen belangstellend en ik vertelde. Over Randal haalde hij de schouders op en schudde zijn hoofd even. “Ik zal hem dadelijk even troeven,” zei hij beslist.
Om Bryana moest hij glimlachen, dat van Iestyn deed hem fronsen.
“Ik zal ook met hem praten,” zei hij met een zucht. “En met de schoolleiding.”
Heel even was ik geneigd om dit goed te keuren - als oudste zoon en broer had hij bijzonder de neiging om zich zowel voor zijn ouders als al zijn zusters en broers verantwoordelijk te voelen - maar sprak hem toch tegen.
“Dat je Iestyn troeft is prima, je hoeft hem echter niet te beleren. Je vader en ik gaan die problemen aanpakken. Iestyn is tenslotte onze zoon.”
“Ik zie nog wel,” zei hij met een onschuldig gezicht. “Ik zal trouwens ook met Essilt praten.”

Boudicca bekeek me met een wat geërgerde blik toen ik bij haar kwam en deed haar best me te ontwijken. In plaats daarvan ging ze bij Owen staan die haar hals streelde. Ik zuchtte eens diep, soms is het helemaal niet gemakkelijk om een goede band met je dieren te onderhouden. Ik luisterde geduldig naar de verwijtenreeks die ik van Owen te horen kreeg. Boudicca had tegen hem geklaagd dat ik haar vaak alleen liet of bij Julian en het aan haar overliet om mij te vinden. Jaren had ze doorgebracht in Schaduw om me te vinden en iedere keer weer lukte het mij om haar alleen te laten. Al die jaren van rondzwerven hadden er echter voor gezorgd dat ze heel wat geleerd had, maar ik had niet voldoende aandacht voor haar. Op deze Schaduw had ik het zelfs bestaan om een koets te mennen en haar in haar eentje te laten lopen.
“Dat heeft te maken met Essilt,” verdedigde ik mezelf tegen Owen. “Die rijdt onder geen beding paard.”
Owen grijnsde.
“Dat weet ik toch,” zei hij. “Ik vertel alleen wat Boudicca me vertelt. Ze heeft een punt, verder is ze anders dan de andere dieren. Ze heeft aanhankelijkheid nodig, ze is nog jong.”
“Ik zal een eind met haar gaan rijden,” zei ik. Niet alleen omdat Boudicca er behoefte aan had, maar ook omdat daar zelf weer eens naar verlangde.
“Doe dat,” zei Owen, gaf me de roskam en liep naar het huis.

Even later galoppeerden we over de duinen en vandaar naar beneden om over het strand te rijden. Het weer was redelijk, er hingen wat wolken aan de hemel en het was tamelijk fris. Er was verder bijna niemand op het strand, dus we konden zo hard gaan als we wilden.
Na niet zo lang rijden werd ik echter getroefd door Caine die vroeg om doorgehaald te mogen worden. Toen hij er was, steeg ik van Boudicca af en klopte haar op de hals. Op een sukkeldrafje liep ze weg om ergens verderop wat ongeïnteresseerd aan een graspol te gaan snuffelen.
“Volgens mij is dat net zo’n paard als dat van je vader,” zei Caine die haar nakeek. Daarna vestigde hij zijn donkerbruine ogen op mij.
“Ik denk dat je me veel te vertellen hebt,” zei hij.
“Klopt. Ik heb een aanwijzing waar Lorrayne verdwenen is, bovendien heb ik een voorwerp gevonden dat volgens mij van haar is.”
“Ik merkte dat er hier een sterke gate was,” zei Caine met een knik. “Die is weer weg. Toen ik de gate opmerkte wist ik dat zij het moest zijn of jij. Ik was het niet.”
Ik was verbouwereerd. Kon hij dit soort gates herkennen dan? Het was typerend voor Caine om daar geen uitleg over te geven.
“Het probleem is dat een gate ook door anderen gezien kan worden,” zei hij. “Die hebben daar een technische gate detector bij nodig, maar ze kunnen het zien.”
“Mandor zag het ook meteen,” zei ik. “Onmiddellijk toen hij in deze Schaduw kwam en zonder detector.”
Het ergerde hem, dat was overduidelijk. Het feit dat Mandor dit gewoon zag beviel hem allerminst.
“Wat ga je nu doen?” vroeg hij.
“Naar de Gouden Cirkel en uitzoeken of het mogelijk is om met dat artefact van Lorrayne het probleem van de gates op te lossen,” zei ik.
“Ik denk dat je dat inderdaad moet doen,” zei hij langzaam. “Ik moet je alleen wel vertellen dat ik het vermoeden heb dat Brand hierachter zit en die zal niet blij zijn als jij met zijn werk gaat klooien… zeker niet als jij het bent.”
“Dat weet ik. Je hebt eerder het vermoeden geuit dat het om Brand ging,” herinnerde ik me. “Ik ga me er echter toch mee bemoeien, de huidige situatie is helemaal niet gezond en wordt steeds erger. Daarmee wordt er ook een enorme druk op Elysium gelegd omdat dat in feite de enige aangrenzende Schaduw is waar nog verbinding mee is.”
“Persoonlijke redenen dus,” zei hij.
“Ook. Elysium heeft genoeg andere problemen, het zal een verlichting zijn als het handelsprobleem van Amber wordt opgelost.”
Hij knikte en zwijgend wandelden we langs de vloedlijn.
“Ik wil ook zo snel mogelijk naar Lorayne op zoek,” zei ik toen en vertelde over het beeld dat ik in haar handspiegel had gezien.
“Doe dat. Ik denk dat het noodzakelijk begint te worden,” zei hij met een zucht. “Ik moet je vertellen dat Lorrayne en ik niet op de beste termen uit elkaar zijn gegaan de laatste keer. Zij had ruzie met Pa en deze keer was ik het met hem eens. Ze had namelijk iets met een Chaosiet, met een Sawall. Met dezelfde klootzak die nu koning is.”
Het verklaarde veel voor me. Het feit dat Gramble bijzonder veel van haar wist, me op haar spoor had gezet en mogelijk ook het feit dat hij me van het begin af echt mocht.
“Dat kind kreeg ze alleen met een ander,” zei Caine.

Dat kind was Judith. Maar hoe zit het met Donnal? Kan het zijn dat Donnal niet het kind van Herbert is, maar mogelijk van Gramble? Er is een andere gedachte die zich aan me op begint te dringen, in hoeverre heeft dit alles te maken met Mandor’s moeder? Ik weet dat dit ver gedacht is, toch acht ik het niet onmogelijk dat er ergens een parallel is. Er is niets bekend over zijn moeder, de enige die meer weet is Gramble zelf die daar niets over kwijt wil. Ik weet dat Mandor vlak na zijn geboorte, misschien zowat tijdens zijn geboorte, al is weggerukt van zijn moeder. Letterlijk weggerukt ja, met zijn navel is het naderhand nooit meer goed gekomen en dat wil wat zeggen.

“Ik was behoorlijk boos toen jij ook aan kwam zetten met een Sawall,” ging Caine verder. “Ik snapte niet waarom, nu nog niet. Er zijn vrouwelijke Sawalls, maar ik voel me niet tot hen aangetrokken.”
“Misschien is die aantrekkingskracht er alleen tussen vrouwelijke Amberieten en mannelijke Sawalls,” zei ik grijnzend.
Caine mompelde iets dat ik niet verstond. Daarna vertelde hij dat zijn hulp was ingeroepen door Ronardo, die hier ook op deze Schaduw was. Ronardo’s vader was opgeblazen door de groepering van de Heilige Vlam, een groepering die ooit tot Brand toebehoorde. Nu zouden ze die groepering op gaan rollen. Ik gaf hem de Troef van het kasteeltje in de bergen, dat ik eerder op een leider van die lui had gevonden en hij bekeek deze verbaasd.
“Ronardo heeft twee Troeven van die groepering,” zei hij toen. “Eén Troef heeft de afbeelding van een fort in de bergen. Deze Troef heeft precies dezelfde achtergrond, maar het gebouw is dus anders.”
“Neem de Troef mee,” zei ik. “Ik heb zelf wat andere dingen te doen dan achter allerlei organisaties aan te rennen.”
“Je gaat Lorrayne zoeken op korte termijn,” zei hij terwijl hij de Troef in een binnenzak stak van zijn zwarte pak. “Heel goed. Ik weet niet hoe ze tegen jou gaat doen. Ik moet je eerlijk zeggen dat ze nogal vreemd was, zowel als kind als toen ze volwassen was. Vreemde reacties, soms erop gebaseerd om op die manier een gebeurtenis te beïnvloeden, denk ik. Oberon vond het fascinerend. Hij vond het ook fascinerend welke vriendjes zij had, hoewel hij een zelfde fascinatie had voor mijn vriendinnen. Mijn zus en ik hebben altijd getracht dat zoveel mogelijk voor hem verborgen te houden.”
“Zo zijn er meer,” wist ik. “Hoe kwam Lorrayne bij de Sawalls terecht?”
“Ik heb echt geen idee,” verzuchtte hij. “Ze vertelde me veel dingen niet en andere dingen begreep ik niet van haar. Ze probeerde wel eens wat uit te leggen, zo had ze een heel interessante theorie over het ontstaan van Schaduw. Ze zei dat als er een gebeurtenis op een Schaduw plaatsvond, er dan een andere Schaduw ontstond waar die gebeurtenis niet had plaats gevonden.”
“Er zit wel wat in,” zei ik nadenkend. “Maar ik heb wel eens Schaduwen gebouwd op een andere manier.”
“Ik denk ook dat er meer mogelijkheden zijn,” beaamde hij, “al denk ik dat ze ook gelijk had. Lorrayne had in ieder geval het talent om de volgorde van gebeurtenissen te veranderen. Dat is erg Tir-na Nog’th, daar heb je ook van die sleutelmomenten, kun je bepaalde mensen tegenkomen die je anders niet tegen komt.”
“Ik heb dat bij het Oerpatroon gehad,” vertelde ik. “En later nog eens toen ik uit Tir-na Nog’th kwam, dat was dan in een andere tijd.”
“Vreemd,” vond Caine. “Ik heb wel een bepaalde band met dat ene Patroon en daar zie ik wel eens dingen. Iedereen heeft dat in Tir-na Nog’th wel eens ervaren, maar dat van jou is vreemd.”

Ik weet niet of het vreemd is. Het zit er van meer kanten in. Niet alleen via Lorrayne, maar ook via mijn vader die soortgelijke ervaringen heeft. Misschien is dat bij hem veroorzaakt door de band met Arden, maar toch…
Ineens begin ik te begrijpen waar Gramble’s interesse voor onze kinderen door veroorzaakt wordt. Mandor heeft er ook iets mee. Op een andere manier, maar ooit heeft hij een spiegelzaal gevonden die niemand zou kunnen vinden. Meerdere keren zelfs. En nu weet ik dat hij ook iets heeft met gates.


“Die ene zoon van jullie moet je in de gaten houden,” waarschuwde Caine opeens. “Als hij die spiegel in handen krijgt… hij zou echt kunnen verdwijnen.”
“Randal heeft daar wel iets mee,” glimlachte ik. “We zullen oppassen.”
We liepen zwijgend verder, de lucht was inmiddels aardig aan het betrekken. Waarschijnlijk zou het later op de dag gaan regenen. Hier en daar kwamen we een enkele visser tegen, die ons nieuwsgierig bekeek en ons ietwat vragend begroette.
“Er is niemand die iets van Lorrayne weet binnen de familie,” zei ik. “Zelfs Flora niet en dat wil wat zeggen. De naam is vaag bekend, Llewella zei dat ze het lievelingetje van Oberon was…” Caine stootte een korte, holle lach uit en schudde zijn hoofd. “… Daar houdt alle kennis mee op.”
“Verbazend. Het is erg lang geleden, maar zeker Corwin en Caine moeten haar kennen, misschien de roodharigen ook nog wel.”
“Eric kent haar niet. Hij stuitte pas op haar toen hij jouw afkomst na begon te zoeken,” vertelde ik. “Van hem heb ik toen gehoord dat jij en zij volle broer en zus zijn, later bevestigd door jouw moeder.”
“Hmm. Ik heb inderdaad gemerkt dat geen van de ouderen het over haar heeft, terwijl Osric en Finndo wel bij iedereen bekend zijn,” zei Caine nadenkend. “Nu je dit zegt weet ik eigenlijk wel zeker dat Lorrayne zelf iets heeft gedaan waardoor ze uit de hoofden van de Amberieten is verdwenen. Waarom weet ik niet precies, misschien uit veiligheidsoverwegingen. Zoals ik al zei, we spraken niet echt meer met elkaar, dus ik kan je niet vertellen wat haar bewoog.”
“Jij kent haar nog,” zei ik.
“Ik ben haar volle broer. Dat zou de reden kunnen zijn.”

Hoe het ook gebeurd mocht zijn, het is een knap stukje werk geweest. Amberieten die normaal hun geheugen weer terug krijgen door Patroon te lopen, zijn behoorlijk gewist wat Lorrayne betreft. Maar het kan, vooral in aanmerking genomen dat Lorrayne krachten heeft die wel gerelateerd zijn aan Patroon, maar niet hetzelfde te zijn. Misschien dat het op die manier gebeurd is.

“Ik moet nu gaan,” zei Caine en stond stil. Hij keek even om zich heen, op dit stuk waren er geen mensen te zien. Boudicca liep langs de duinrand, geduldig wachtend tot ik weer tijd voor haar zou hebben. Caine pakte een troef van Ronardo, concentreerde zich en was even later weg
Ik riep Boudicca die ogenblikkelijk aan kwam draven en sprong op haar rug.