Einde van een verbanning

Binnen een minuut wist ik niet meer waar ik was. Ja, op de Zwarte Weg, maar ik zag nergens een punt van herkenning, nergens een wereld waar ik heen kon afslaan. Ik besefte verdwaald te zijn. Fillipien begreep er ook niets van, dit had niet moeten gebeuren, dit kón gewoon niet.
Zeer ongewoon was ook dat de weg ophield bij een Schaduw. Ik besloot daar in te reizen en op het moment dat ik daar was, besefte ik niet terug meer te kunnen op de Zwarte Weg. Hoogst merkwaardig. Het zegt heel veel over mijn naïviteit dat ik niet meteen doorhad dat dit alweer een soort val was, waar ik met open ogen intrapte. Ik reisde door een vlak landschap met wat kort gras en er leek maar weinig spoor van enige bewoning. In de verte waren wat ruines zichtbaar. Pas toen ik een ruiter zag naderen die een wit paard bereed, begon ik mijn vermoedens te krijgen. Echt verrast was ik dan ook niet meer toen dit inderdaad Brand bleek te zijn. Ik vroeg me af of het mijn Noodlot was dat ik iedere keer weer met hem te maken kreeg.
Natuurlijk begroette ik hem. Ik weet wel hoe het hoort.
“Het is geen toeval om jou hier te ontmoeten,” zei ik.
“Dat is het inderdaad niet. Ik heb jouw hulp nodig met een probleem. Twee problemen,” zei hij ernstig.
“Vertel maar wat de problemen zijn, dan zal ik beslissen of ik je help.”
We stegen af van onze paarden. Ik zag dat hij erg netjes gekleed was in een donkergrijze, losjes zittende broek en een lichtgroen overhemd. Mensen met rood haar zouden beter geen groen kunnen dragen, maar hem stond het goed. Het zwaard aan zijn zijde was heel bijzonder en vooral gevaarlijk, voelde ik aan.
“Enige tijd geleden is me toevallig iets in handen gevallen,” begon hij uit te leggen. Ik keek hem stoïcijns aan. “Sindsdien word ik achterna gezeten door een stel honden.”
“Vervelend voor je,” zei ik quasi meelevend. Hij keek me even met een priemende blik aan.
“Ik heb nooit tijd om iets voor te bereiden,” vervolgde hij, “en ik kan ze alleen met magie aanpakken. Mijn voorstel is dat jij me helpt met de honden en dat jij dat voorwerp krijgt dat me enige tijd geleden in handen viel. Ik denk dat ik het zonder problemen aan jou kan geven.”
Ik dacht snel na. Misschien was het helemaal niet zo erg dat ik nog even niet de verantwoording hoefde te dragen voor ‘het geschenk van grootvader Sawall’. Aan de andere kant behoorde het Brand zeer zeker niet toe. Als ik hem hierbij niet hielp, zou hij mogelijk heel vervelend kunnen worden in de toekomst.
“Goed,” zei ik. “Wat moet ik doen?”
“Ze afleiden,” zei hij. Vanuit de verte hoorde ik een soort geblaf komen en Fillipien meldde dat ze er aan kwamen. Brand graaide haastig in een zadeltas en gaf me een kistje aan. Inderdaad met een soort vlammetjes eromheen ‘getekend’, mijn moeder had een vrij goede beschrijving gegeven. En dit was absoluut zeker Logrus. Ik pakte het kistje aan. De honden waren inmiddels dichtbij nu. Ik steeg op Boudicca en ze begon te draven. Het was duidelijk dat de honden op het kistje triggerden, want hun aandacht ging helemaal naar mij uit, ze begonnen ons te volgen. Het waren beslist monsters van beesten, ik herinnerde me heel goed wat Mandor hierover had verteld. Maar ik zou me niet te pakken laten nemen door hen.
We reden door het vlakke landschap, gevolgd door een drietal grijze, wolfachtige honden met vervaarlijk blikkerende tanden. Boudicca was net zo snel als deze beesten, de hellehonden van mijn vader zijn veel sneller. Intussen werd het vrij licht in deze Schaduw, het begon te waaien en ik voelde dat er dingen stonden te gebeuren. Vanuit een ooghoek zag ik dat Brand ergens mee bezig was. Ik voelde me sterker worden, duidelijk door de aanwezigheid van meer Patroon. Tot mijn niet geringe verbazing voelde ik dat hij iets ontzettends machtigs deed met Patroon, iets wat ik absoluut niet kan.
Boudicca sprong ineens ergens tegenaan en ik zag dat er een soort doolhof te zien was, ik besefte dat dit Patroon was. De honden gingen daar naar binnen en het Patroon begon te krimpen. Er was geen ontsnappingsmogelijkheid meer voor de honden, het Patroon werd kleiner en kleiner en de honden krompen mee. Totdat er niets meer over was dan een rokend veld.
Hoewel hij net verschrikkelijk veel macht had gebruikt, zag Brand er nog steeds even kwiek uit.
“Dat is opgelost,” zei hij tevreden.
“Indrukwekkend,” moest ik toegeven. Ik steeg af en plaatste het kistje voorzichtig in één van de zadeltassen onder toeziend oog van Brand.
“Het kistje is, denk ik, niet helemaal voor jou bedoeld,” zei hij.
“Misschien niet,” zei ik.
“Je hebt daar een gevaarlijk voorwerp. Het is een geschenk voor iemand die daar voorlopig ook niet mee om kan gaan.” Hij keek me onderzoekend aan, ik zorgde ervoor dat van mijn gezicht niets was af te lezen.
“Ik heb uitgevonden dat het iets met leeftijd te maken heeft om het open te krijgen. Als dit in verkeerde handen valt, is dat heel gevaarlijk voor de persoon die daarmee gaat zitten klooien.”
“Het zal niet in verkeerde handen vallen.”
“Dat zeg jij. Maar jij hebt daar geen verstand van. Ik wil toezeggen dat ik de persoon voor wie dit is, wil helpen als deze aan het open maken toe is.”
Dat moest er nog bij komen. Brand die mijn zoon wel even zou helpen. Ik voelde daar helemaal niets voor.
“Als het nodig is, laat ik het je weten,” zei ik stijfjes.
“Je begrijpt het niet goed. Ik zeg dat toe. Ik zal helpen. Dat is geen ‘misschien’ of ‘eventueel’.”
“Je zei dat je twee problemen had,” veranderde ik het onderwerp.
“Ik wil iets vinden dat van mij is,” zei hij.
“Bedoel je iets of iemand?” vroeg ik.
“Iemand ja. Ik wil Jasra vinden, ze heeft iets dat van mij is. Ik heb een heleboel uitgezocht en ben tot aan een bepaald stuk gekomen, waar ik niet verder kan.”
Ik lachte even kort en zei: “Sorry Brand, maar ik ga je niet helpen om Jasra te vinden.”
Hij trok zijn wenkbrauwen op.
“Waarom niet?” vroeg hij. “Ik wil herenigd worden met mijn vrouw, is dat nu zo vreemd?”
“Dat niet. Maar Jasra is verbannen en dat is niet voor niets gebeurd. Ik sta daarachter.”
“Ik weet dat er wat dingen voorgevallen zijn. Maar als ik niet in de Abyss had gelegen, was dat allemaal niet gebeurd.”
“Misschien niet. Maar het is gebeurd, ze is verbannen en ik ben niet van plan om tegen de familie in te gaan door jou te helpen.”
“Het is toch logisch dat ze deed wat ze deed? Als jouw geliefde in de Abyss lag, zou jij dan niet alles doen om hem eruit te halen?”
“Natuurlijk zou ik dat. Maar moorden gaat me te ver.” Misschien loog ik daar een beetje. Sinds ik Mandor ken, heb ik aardig wat moordlustige neigingen bij mezelf bespeurd bij de gedachte aan mogelijke vriendinnetjes. Nare eigenschap, jaloezie…
“Dus Jasra had goede redenen. Verder ben ik onder andere door jou uit de Abyss gehaald,” ging Brand door.
“Daar was ik niet bij.”
“Niet direct nee. Maar het was mede dankzij jou.”
Ik zweeg en vervloekte mezelf inwendig omdat ik indertijd mee was gegaan om de kamer van Brand te onderzoeken, waar onder andere die speciale haak had gelegen. Als hij het zo stelde, was ik dus ook medeverantwoordelijk voor het opvissen van Pan en Myra.
“Mijn vrouw had macht nodig om me uit de Abyss te halen en ze is geen Amberiet,” legde hij uit. Ik haalde mijn schouders op. Waarom was hij aan het proberen om begrip te kweken voor de daden van Jasra?
“Jullie hebben er van alles aan overgehouden,” dramde hij door. “Caine loopt bijvoorbeeld weer vrij rond. En zij moet boeten.”
“Luister Brand, ik begrijp je problemen, maar ik kan hier niet aan mee werken,” zei ik.
“Ik begrijp jouw problemen ook, “ zei hij. Ik merkte dat ik weer behoorlijk nerveus begon te worden, ik vroeg me niet eens af wat Brand mogelijk wist, het was meer de vraag hoe hij die kennis zou gaan gebruiken.
“Noem je prijs,” zei hij.
“Geen prijs, ik werk niet mee. Waarom vraag je het niet aan iemand die je graag helpt? Ronardo is nogal weg van jou.”
“Ronardo heeft geen valk. Hij heeft ook geen bescherming bij zich van Julian. Zijn grote nadeel is dat hij geen dochter is van Julian of dat hij als zoon erkend is door Julian.”
Dat waren nogal wat zaken die met Julian te maken hadden. Dus op de één of andere manier was mijn vader hier ook bij betrokken. En in feite sterkte dat mijn tegenzin hem te helpen, ik wilde absoluut niet weer mijn vader teleur gaan stellen.
“Mijn broers en zussen denken dat ik waanzinnig ben en ze behandelen me ook zo,” klaagde hij. “Eerder heb ik eeuwen in een toren gevangen gezeten.” Ik betreurde het dat die gevangenschap niet wat langer had geduurd. Zoals eerder voelde ik me zeer ongemakkelijk in zijn nabijheid, ik kreeg de rillingen van hem. Ik wist niet precies waar het vandaan kwam, het was iets dat vanuit mezelf kwam, niet vanwege iets dat hij mij gedaan had.
“Ik ga je echt niet helpen,” zei ik weer en hoopte dat hij zijn heil ergens anders zou gaan zoeken. Maar Brand had hier nu eenmaal zijn zinnen op gezet en probeerde nu uit alle macht om zijn zin ook te krijgen. Hij keek me aan en er kwam iets duisters in je blik.
“Als rechtgeaarde Amberiet weet ik dat er nogal wat dingen zijn die niet bekend mogen worden over jou. Zowel niet in Chaos als in Amber.”
“Probeer je me nu te bedreigen?”
“Het is geen bedreiging,” zei hij bijna vriendelijk. “Alleen een conclusie. Ik gun jou je geluk, waarom jij mij niet het mijne.”
“Wat jouw geluk betreft: ik ga niet tegen de hele familie in om jou naar Jasra te brengen. En wat mezelf betreft ook niet. Haar daden tegenover de kinderen van je broers en zussen zijn gewoon niet goed te praten. Ook weet ik dat dit niet eens op zichzelf staat, Jasra heeft meerdere mensenlevens gekost.” Ik dacht aan wat Mandor me had verteld over de vroegtijdige dood van haar leerlingen.
Brand perste even zijn lippen op elkaar.
“Ik kan je ook nog van informatie voorzien. Bijvoorbeeld waarom mijn familie dingen aan het achterhouden is voor jou. En de reden waarom ze denken dat ik geschift ben. Ik kan je vertellen wat voor ruines dat zijn en waar ze vandaan komen.”
Ik was geschokt. Hij deed echt zijn uiterste best om zijn wil door te drijven, ik begon het gevoel te krijgen dat ik aan de verliezende kant stond. Op de één of andere manier zou hij zeker zijn zin gaan krijgen. Meer en meer drong de gedachte zich aan me op dat hij uiterst gevaarlijk kon zijn. Misschien op een bepaalde manier gek, in ieder geval zeer riskant.
“Sorry, ik kan dit echt niet accepteren,” zei ik. “Je zou met Caine kunnen praten. Of met mijn vader.”
“Ik heb met Caine gepraat. Ik heb ook met Julian gepraat. Ze luisteren niet en ik snap dat niet. Waarom zou ik wraak willen nemen op de familie? Ik wil alleen mijn vrouw weer terug. Jij hebt toch ook je geluk gevonden? Waarom zou ik dat willen verstoren? Je weet nu niet eens hoe lang je alweer weg bent.”
Ik voelde me koud worden. Ik had niets vreemds gemerkt aan de tijd hier, maar wat had Brand gedaan? Tegen beter weten in hoopte ik dat hij alleen maar wat dreigde, dat ik niet alweer een hele periode in het leven van mijn zoon aan het missen was. Ik probeerde mijn schrik echter niet te tonen.
“De familie had niet gedacht dat ik terug zou komen.” Er klonk wat voldoening in zijn stem door. “Mijn broers en zussen hebben rechter gespeeld tegen een mens, er was niet eens een vorm van proces.”
“Was niet nodig.”
“Oh nee? Ik noem dat het ‘Oberon’ effect, het ‘beul en rechter’ effect.”
Ik was het zat. Dat schoppen tegen de familie waar ik deel van uitmaak. De familie door wie ik grotendeels met open armen was ontvangen. Mijn vader die me zonder enige bedenking accepteerde als zijn dochter – wiens dochter ik nog steeds ben ondanks wat ik hem heb aangedaan.
“Brand, ik wil dat je me nu laat gaan,” zei ik strak. Hij keek me aan en besefte waarschijnlijk dat het me ernst was.
“Ik ga de familie niet opschepen met iemand die met Chaos aanpapt,” zei hij onbewogen. Toen steeg hij op zijn paard, reed een eindje en verdween.

Ik wachtte met opstijgen totdat ik weer helemaal bij zinnen was. Ik zocht in een zadeltas naar wat eten, maar het was er niet. Het was ook nooit mijn bedoeling geweest om te gaan dwalen, ik had het plan om eerst mijn vader te gaan bedanken en daarna mijn ouderlijk huis op te zoeken toen ik wegreed van Gormenghast. Intussen raasden de gedachten door mijn hoofd. Ik nam Brands bedreigingen zeker niet te licht op. Hij mocht het zelf dan ‘conclusies’ noemen, maar de man was tot heel veel in staat. Voor mezelf kon het me niet zoveel schelen als mijn naam te grabbel werd gegooid. Maar het probleem was dat er zoveel anderen bij betrokken zouden worden. Mijn geliefde, mijn vader en mijn zoon. Het was ook mogelijk dat hij iemand anders onder druk kon gaan zetten omdat ik weigerde. Misschien mijn mogelijke broer of zuster – als het inderdaad om een kind van Julian ging. Of hij kon Julian zelf mogelijk dwingen door hem te chanteren met mij. En op die manier zou hij toch zijn zin gaan krijgen.
Ik nam het kistje weer in handen en keek er aandachtig naar. Het vertelde me zo niets en ik zuchtte diep. Waarom had Gramble Sawall dit gedaan? Als het te maken had met leeftijd, zoals Brand zei, waarom dan niet wat gewacht? Nee, dit was ergens een heel slimme zet van Gramble. Als mijn zoon ergens in een Schaduw zat waar de tijd heel snel ging, was in ieder geval dat kistje er alvast. Of liever gezegd: de inhoud.
Waarschijnlijk de Sawall Spikard. Ik zuchtte weer, wat voor leven ging Owen tegemoet? Is hij een Sawall of een Amberiet? Het was meer dan duidelijk dat hij nu al werd gezien als toekomstige Koning van Chaos door in ieder geval Gramble. En als Gramble dat zo vond, zou hij zowel mede- als tegenstanders hebben. De ene partij zou proberen om onze zoon onder hun invloed te krijgen, de andere partij zou proberen om die toekomstige Koning uit de weg te ruimen. Aan ons was de taak om onze zoon dusdanig op te voeden en hem voldoende mee te geven zodat hij later in staat zou zijn al die problemen aan te kunnen en toch zichzelf staande zou kunnen houden. Waarschijnlijk was het nog helemaal niet zo gek voor de jongen als Brand hem op een bepaalde manier kon beschermen later, hij zou het heel goed nodig kunnen hebben. Op dat moment miste ik Mandor vreselijk, ik had hierover graag met hem gepraat.
Ik stopte het kistje weer terug en keek om me heen. Ik wist heel goed dat ik hier gevangen zat en dat ik vroeg of laat toch Brand zou moeten roepen. Desondanks wilde ik het niet zomaar opgeven, ik kon er beter het beste van maken en intussen bedenken hoe ik dat met Brand aan ging pakken.
Ik steeg weer op en keek om me heen. De zon was wat zwak, het was niet koud of warm en er was bijna geen wind. In het landschap was geen spoor van leven te zien en het voelde ook niet aan alsof het verderop beter was.
We reden naar de ruines, bij nadering bleken het een soort van marmeren trappen en zuilen te zijn, een beetje een vermenging van Grieks-Romeinse bouwkunst. De trappen en zuilen waren hier en daar overgroeid, de enige vorm van leven leek dat van planten te zijn. Temidden van al die zuilen was een soort tunnel waar iets mee was, het voelde aan als een poort. Op de boog waren een aantal oude symbolen te zien, waarvan ik er één herkende als ‘Dwaling’. In Engeland zijn een soort stenen waar ik dat soort symbolen ook gezien heb. Ze werden neergezet om de elfjes te verwarren, zodat ze geen mensen zouden ontvoeren of meenemen. Ook herinnerde ik me de verhalen over mensen die door zo’n poort waren gewandeld en dan 100 jaar later weer thuis kamen, terwijl ze naar hun gevoel maar een dag weg waren geweest. Ik besloot om niet die gang in te gaan.
Het vreemde was dat de poort niet paste bij de zuilengalerij. Ik klom een trap op en ontdekte dat het mogelijk was om zo over de zuilen heem te lopen, het was een echte ommegang. Het deed me nog het meest denken aan een tempelcomplex. Na wat onderzoek kwam ik erachter dat er ooit een houten dak op moest hebben gezeten. Dat was juist weer meer Scandinavisch. Een aparte vermenging van culturen.
Ik liep weer naar Boudicca en praatte wat tegen haar. Ik wist dat ze honger had, ze had wat staan grazen, maar het was verre van genoeg. En ze had dorst.
We reden verder, op zoek naar andere ruines. Fillipien liet me weten dat er in de verre omtrek nog niet het kleinste knaagdier te vinden was en dat ze honger had. Dat waren er dan drie van ons.
Een heel eind verderop, na een paar uur rijden toch wel – ik vroeg mezelf af hoeveel tijd er voorbij ging op mijn wereld intussen – kwamen we bij een grote steencirkel die me heel erg deed denken aan Stonehenge. Ook daar was weer zo’n niet bijpasende gang in de grond te zien, weer met runeachtig symbolen, andere dan bij de zuilen. Dit geheel leek me sowieso ouder.
Ook daar dwaalde ik een poosje rond, oude constructies hebben iets voor mij. Het straalt een bepaalde sfeer uit van vervlogen tijden.
Na weer een aantal uren kwamen we bij de ruines van een afgebrokkelde trappiramide. Deze bestond uit rode steen. Slechts vier treden restten nog, de rest was kapot. Ik vermoedde dat daar ook een poort zou zitten, maar dat de toegang was ingestort. Op de plek waar ik dacht dat de gang zou zitten was een hoop puin te zien. Ik begon met ruimen, maar het was erg veel en te zwaar. Daar had ik speciale werktuigen voor nodig, zoals een hefkraan en die ontbeerde.
Het was bijna luguber om rond te reizen op een wereld waar geen spoor van bewoning te vinden was. Fillipien had intussen heel wat verkend, maar ook niets gezien dat op leven wees, alleen meer ruines nog. Ik vroeg me af wat die ruines hier deden, het leek we of ze waren ‘aangespoeld’.
Inmiddels hadden we flink dorst en honger en ik probeerde tegen beter weten in wat mensen te troeven – Julian, Fiona en Flora. Hoewel de troeven gewoon koud aanvoelden, kreeg ik geen contact. Proberen om van Schaduw te veranderen lukte ook niet, mijn Patroon leek hier niet te werken. Ik was dus echt opgesloten zonder water of voedsel zelfs. De manier om iemand te dwingen.
De vierde ruïne, het was toen al middernacht, was van een grote, laat middeleeuwse tempel, een katholieke stijl. Ik liep even naar binnen, er waren sporen van houten banken en een houten dak. En ook hier in het midden een poort.
Ik had nu vier ruines gehad, vier tempels in feite. In ieder windrichting lag er één, dus waarschijnlijk was er in het midden ook nog iets.
En dat was ook zo. Tegen de ochtend was ik daar en vol ontzag bekeek ik het stuk zwarte zuil. Het mag op zich niet bijzonder lijken, een vierkante zuil van hooguit drie meter dik en negen meter hoog. Maar het absorbeerde licht en voelde niet prettig aan. Ik stond te kijken naar een stuk Zwarte Weg.

Ik had alles gehad wat er te vinden was en er was geen andere keus meer dan Brand te roepen. Hij kwam al snel daarna aanrijden en keek serieus en ernstig.
“Brand, je zei twee dingen. Ik wil Jasra niet terug hebben, maar je zei ook dat ze iets van jou had. Ik heb besloten dat ik je naar haar toe wil brengen zodat jij dat kunt ophalen. Maar ik wil haar niet terug.”
Hij dacht geruime tijd na.
“Ik kan je daarna bedriegen,” zei hij toen. Ik knikte, dat had ik zelf ook al bedacht.
“Maar ik wil ook niet dat ze het risico loopt op aanslagen van de familie,” vervolgde hij. “Dus in dat opzicht kan ik je misschien tegemoet komen.” Weer dacht hij een poos na en leek te wikken en te wegen.
“Ook mag ze zich niet bemoeien met mijn zoon,” zei hij toen. “Ik kan hier dus mee akkoord gaan, mits ik degene ben die ervoor zorgt dat jullie haar niet zien.” Nu was het mijn beurt om na te denken. Het ging niet zoals ik wilde, maar dit was waarschijnlijk het beste dat ik eruit kon slepen.
“Ze is ergens verbannen waar ze zonder hulp niet uit kan, ik kan haar ergens heen brengen waar ze dingen kan doen. Of ik kan haar in de Hoven laten verblijven, dat is ook interessant. Al heb je dan kans dat je haar alsnog tegenkomt natuurlijk.” Het idee leek hem aan te staan.
“Brand, ik wil dat ze uit de buurt wordt gehouden van mij en mijn familie,” zei ik nadrukkelijk.
“Er is iets dat niet gebeurd is en toch wel,” zei hij. Ik ergerde me aan hem, op de één of andere manier leek hij altijd te moeten wurmen en draaien.
“Ik weet niet hoe ik haar dat krijg uitgelegd,” en hij keek me vragend aan. Ik haalde mijn schouders op.
“Je verzint vast wel iets.”
“Zij, maar ook Dalt, Caine en jullie hebben geklooid. Om maar niets te zeggen over Fiona. Er is echter niemand die daar met me over wil praten.”
“Geen wonder. Ze heeft een nicht en neef van me vermoord en Ronardo, Rhexenor en ik waren de volgende op haar lijst. En daarna ongetwijfeld nog een stuk of wat meer.”
“Maar het is niet gebeurd.”
“Dat doet er niet echt toe. Dit was oorspronkelijk en ja, er is iets veranderd.”
Er kwam iets sluws in zijn blik.
“Weet je dat je nu de eerste bent die heeft bevestigd wat ik al vermoedde? Je bent toch minder stug dan je vader.” Ik keek hem zwijgend aan, intussen vroeg ik me af wat nu zijn doel was met deze opmerking.
“Wil je wat eten?” vroeg hij. Ik weigerde, hoewel ik vreselijke honger en dorst had. Ik zou het nog wel een poosje volhouden.
“Beleefdheid is alles wat ons Amberieten staande houdt,” zei hij. Het was echter niet die opmerking die me deed besluiten om op zijn aanbod in te gaan, maar de staat waarin mijn dieren verkeerden. Zij konden het niet helpen dat ik problemen had met mijn oom, ze hoefden daar niet voor te boeten.
“Goed dan, mits je ervoor kunt zorgen dat de valk en het paard ook te eten krijgen,” zei ik. Hij keek me met een ietwat geërgerde uitdrukking op zijn gezicht aan. Toen stapte hij van zijn paard af, wat ik ook maar deed. In het licht van het ochtendgloren haalde hij een tafelkleed uit zijn zadeltas, klapte het uit en legde het op de grond. Op het kleed verscheen een uitgebreid ontbijt, compleet met een pot hete thee. Hij gaf me een kussen om op te zitten en gaf me een haverzak uit zijn andere zadeltas, die ik bij Boudicca om haar hals hing. Ze begon meteen te eten.
“Water zal moeilijk te regelen zijn,” zei hij.
“Ik ben er van overtuigd dat je wel iets bedenkt.”
Hij was duidelijk geïrriteerd toen hij een paar spreuken deed en op die manier een aantal muizen tevoorschijn toverde, die alle kanten uitrenden. Ergernis was ook duidelijk te bespeuren bij Fillipien die dit eigenlijk geen echte prooi vond, maar geen andere keus had dan erop te gaan jagen.
“Bedankt,” zei ik namens mijn dieren. Hij nam zelf ook een kussen en ging tegenover me zitten. Ik schonk de thee in, hij bood me een schaal met sandwiches aan, waar ik er één af nam. Deze smaakte goed, daarna nam ik er nog één. Een volgende weigerde ik. Ik dronk voldoende thee tot mijn dorst was gelest en wachtte geduldig tot hij klaar was met eten en drinken.
“Ik ben tot het volgende besluit gekomen,” zei ik. “Ik ga je helpen haar te bevrijden als je beloofd dat wij voorlopig geen last van haar hebben.”
“Hmm. Er is natuurlijk niemand die hoeft te weten dat jij ermee te maken hebt. Dan is dit alleen iets tussen jou en mij.”
Ik lachte cynisch.
“Dat gaat niet op Brand. Ik zal dit zeker niet aan de grote klok gaan hangen, dat klopt. Maar ik ga er ook geen geheim van maken bij bepaalde mensen dat ik hier de hand in heb gehad.”
Hij haalde zijn schouders op.
“Wat je maar wilt. Goed, dan is dat zo afgesproken. Wat wil je weten?”
“Niets,” zei ik. “Ik wil er geen informatie voor terug.”
Hij was even stil. Het was me niet duidelijk of hij dit verwacht had, het ‘voor wat hoort wat’ principe weelde tierig bij veel Amberieten, zeker bij Brand. Maar ik voelde me zeer onaangenaam, niet alleen door de aanwezigheid van Brand, maar meer vanwege het feit dat hij zo sterk was dat hij me zonder problemen kon chanteren. Ik wilde van hem geen aalmoezen aannemen of meedoen met zijn spelletjes. Natuurlijk – ik ben inderdaad nieuwsgierig genoeg – waren er een aantal vragen waarop alleen hij het antwoord zou weten. Of zijn versie van het antwoord. Ook wist ik zeker dat ik er spijt van zou gaan krijgen om hem niets te vragen, maar dat was dan mijn eigen keuze.
Hij stond op en klapte zwijgend het kleed in. Daarna klapte hij het weer uit, nu waren er twee bakken met water voor de paarden, die gulzig begonnen te drinken.
“Beschouw dit niet als dat ik bij je in de schuld sta,” zei hij scherp tegen mij. “Blijkbaar luister je alleen naar anderen. Later zul je de kans niet meer krijgen om me vragen te stellen.”
“Goed,” zei ik. “Dat is duidelijk.”
De paarden waren klaar met drinken. Brand pakte het kleed op en klapte het in met bakken water en al. Daarna borg hij het met alle andere spullen weer op in een zadeltas.

Vervolgens reden we naar de ruïne van de Grieks-Romeinse tempel, naar de doorgang. We stegen af en hij zei me voor te gaan. Nou ja, Fillipien ging voorop. De gang ging bijna recht naar beneden, daarna liep deze schuin verder. Dat was echter een splitsing, de tunnel zelf ging nog verder naar beneden. Toen ik dat zei tegen Brand, bleek dat hij de aftakking niet eerder gezien had. Nu eigenlijk nog steeds niet, maar hij kon me wel volgen.
We kwamen uit in een met maanlicht verlichte ruimte, ik had geen idee waar het maanlicht vandaan kwam. Benedict zat daar in een stoel en hij keek me aan toen ik hem begroette, maar zei niets. Ik wist niet precies wat ik nu moest doen en Brand was niet erg behulpzaam met zijn zachte gegrinnik achter me. Uiteindelijk liep ik naar Benedict toe, begroette hem opnieuw, deze keer gaf ik hem een hand. Tien had ik een kleien bal in mijn hand, een soort grote knikker van rode klei. Benedict was verdwenen.
We gingen naar buiten. Er was verrassend veel tijd voorbij gegaan, de tunnel was erg lang geweest. Het was namelijk alweer avond.
We reden toen naar de overblijfselen van de kerk en daar de tunnel in. Ook weer een aftakking die niet zichtbaar was voor Brand. In de met maanlicht verlichte ruimte zat Bleys op een luxueuze bank van een schaal druiven te eten. Ernaast stond een goed glas wijn. Ik liep naar hem toe en begroette ook hem door een hand te geven. Er gebeurde hetzelfde als met Benedict, Bleys verdween en ik had weer een rode kleiknikker in mijn handen. Weer gingen we de lange weg naar buiten, het was diep in de nacht. Ik maakte me wat zorgen, dit alles kostte heel veel tijd. Hoeveel ouder zou Owen nu weer zijn? In stilte hoopte ik dat het alleen maar een losse opmerking was geweest van Brand, nergens op gebaseerd, maar dat was niet erg waarschijnlijk.
Tegen de volgende middag stonden we het ingestorte puin van de trappiramide. Ik zei tegen Brand dat hij voor het ruimen mocht zorgen. Hij protesteerde half, begon toen magie te doen. De stenen zweefden omhoog, vlogen een eindje en vielen verderop naar beneden. Binnen korte tijd was de ingang vrijgemaakt en konden we de tunnel in.
Deze keer was het Caine in de maanverlichte ruimte. En tot mijn verbazing en ook wel ontzetting, zweeg hij niet.
“Goedemiddag Morwenna, wat leuk om je hier te zien!” Ik slikte even voordat ik terug groette.
“Wat kom je doen?”
“Iets ophalen dat ik nodig heb,” zei ik.
“Ben je alleen?” Blijkbaar kon hij Brand niet zien.
“Met Fillipien,” zei ik. Caine knikte, liep naar me toe en gaf me een knikker van rode klei. Daarna verdween ook hij en gingen we weer naar buiten.
De laatste gang was die bij de steencirkel. Ietwat gelaten volgde ik deze tunnel, ik wist al wie ik daar aan zou treffen. Inderdaad was het Julian, die sprekend op mijn vader leek zo in het maanlicht. Hij glimlachte toen hij me zag en ik kon niet anders doen dan wat ik deed: ik omhelsde hem, intussen mezelf een verraadster voelend. Julian verdween en ik had een vierde rode knikker.
Brand zorgde weer voor een maaltijd alvorens we naar de Zwarte Zuil gingen. Ik moet zeggen dat hij, uitgezonderd de maatlijden en het verplaatsen van het puin, op geen enkele manier tot hulp was geweest. En dat was iets dat me goed beviel. Er werd overigens maar heel weinig tussen ons gezegd, ik had er geen behoefte aan om te praten, hij klaarblijkelijk ook niet.
Bij de zuil probeerde ik een paar dingen uit. Ik kwam erachter dat er om de zuil heen een soort van ‘muur’ was, die op een bepaald punt een zwakke plek leek te hebben, waar een knikker doorheen te duwen was. Op dat moment stond ik op het stuk Zwarte Weg, een vreemde ervaring. Weer terug bleek de betreffende kant van de zuil de kleur van de knikker aan te hebben genomen.
Drie knikkers later waren alle vier de zijden van de zuil rood gekleurd en stonden we met de paarden en de valk op de Zwarte Weg bij een zuil van rode steen. Om het wat gemakkelijker te maken, was er een pijl op de zuil te zien voor Fillipien, die een bepaalde richting opwees.
We reisden die kant op tot we aankwamen bij een rood stenen paaltje op het midden van de weg. Ik vond dat het raar aanvoelde, niet helemaal gewoon. Aan één kant van de weg was een wereld te zien, ik zag er een huisje staan. Ik steeg af van Boudicca en liep naar het paaltje toe. Er was niets op te zien. Ik wroette en trok er wat aan, zonder enige resultaat.
“Er moet nog een beveiliging zijn,” zei Brand. Ook hij steeg van zijn paard af en liep naar me toe. Zodra hij binnen een paar meter van het paaltje was, kreeg hij een enorme opdoffer.
“Auw!” schreeuwde hij en keek me boos aan.
“Je hebt de beveiliging gevonden,” zei ik met iets van leedvermaak, maar zo te zien vond hij het niet erg leuk. Ik bekeek de situatie grondig. In alle gevallen zou Brand langs het paaltje moeten, wilde hij in die wereld en bij dat huisje komen. Ik kon hem natuurlijk de rest verder laten uitzoeken en speelde even met de gedachte. Maar dat zou niet erg fair zijn. Ik probeerde of het paaltje te draaien was en dat lukte. Ik hoorde een klik en de Zwarte Weg verdween. We keken naar het huisje, waarin wat licht brandde.
“Ik denk dat dat het is,” zei ik. Brand liep naar het huis toe en ging naar binnen. Ik ging niet mee. Behalve dat ik Jasra niet wenste te ontmoeten, vond ik ook dat ik niets te maken had met hun privé leven. Ik voelde dat Brand er magie deed, alsof hij de tijd er stilzette. Het was zeker iets dat ik niet kon. Even later zag ik Brand weer naar buiten komen.
“Okay,” zei hij en pakte zijn paard bij de teugel.
“Goed,” zei ik, “dan ga ik nu verder. Goedendag.” Ik gaf Boudicca de sporen en veranderde van Schaduw.

Ik kwam aan in een groot dorp, waar maar één kledingwinkel bleek te zijn. Tot mijn verbazing hadden ze echter wel een ruime keuze en verkochten ze een goede kwaliteit. Desondanks kocht ik niet te veel, alleen wat kinderkleding in een maat waarvan ik dacht dat het Owen zou passen. Bij de wijnhandel kocht ik twee flessen goede wijn, die waren voor Mandor. Daarna reed ik weer een eind verder, veranderde twee keer van Schaduw, voordat ik de volgende kledingaankopen deed. Dat was lastiger, overhemden en pakken uitzoeken voor mijn geliefde. Ik probeerde me zoveel mogelijk aan de stijl en kleuren te houden die ik hem regelmatig had zien dragen.
Voor mezelf slaagde ik pas in de laatste Schaduw. Gewoon wat broeken, shirts en een paar jurken. Meest lichte kleuren weer. In een boekhandel kocht ik een aantal boeken, zoals de ‘In de ban van de ring’ trilogie en nog wat andere. Ook een stapeltje prentenboeken voor Owen.
Toen troefde ik naar mijn vader.
Op zijn troefkaart is er geen achtergrond te zien. Ik kreeg snel contact, de contouren van de man in het witte harnas vervaagden en ik zag Julian, gekleed in een blauwe, ruw wollen trui en een soort van camouflage broek. Hij was in een bosrijke omgeving. Zijn gezicht verhelderde zodra hij mij zag en hij lachte breed.
“Morwenna, wat fijn om je te zien!”
“Hoi Pap, ook fijn om jou te zien. Ik wil je bedanken.”
“Waarvoor? Oh, ik weet het al.” Hij haalde zijn schouders op. “Is al goed. Zal ik je even doorhalen?”
“Alleen als je tijd hebt.”
“Natuurlijk niet. Ik heb absoluut geen tijd, zeker niet voor mijn eigen dochter. Wat een vraag!” Hij stak me zijn hand toe, ik greep deze en zo stonden we even later bij dezelfde blokhut waar ik eerder was geweest. We omhelsden elkaar, daarna aaide hij Boudicca en kroelde Fillipien in haar nek, die tegen hem begon te klagen. Hij glimlachte en keek me aan.
“Jullie hebben iets gedaan waar jullie geen zin in hadden,” concludeerde hij rustig. Ik knikte en liep even naar de hellehonden om ze te begroeten. Daarna krauwde ik zijn twee aanwezige valken in hun nek, Fillipien ging bij hen zitten. Intussen had Julian Boudicca op stal gezet bij Morgenstern en kwam weer teruglopen.
“Ik neem aan dat je wel trek heb in een lunch,” zei hij. “Kom je binnen?”
In de sfeervolle keuken nuttigden we wat later een uitgebreide stevige lunch met gebakken ei, donkerbruin brood, soep en nog veel meer. Ik had trek en liet het me goed smaken. Hij observeerde me en knikte tevreden.
“We hebben inderdaad iets gedaan waar we geen zin in hadden,” zei ik halverwege de maaltijd. “En het spijt me vreselijk, maar ik heb alweer iets… eh…”
“Verprutst?” vroeg hij kalm.
“Ja. Ik heb Brand geholpen om Jasra te vinden.” Ik vertelde hem hoe ik daar toe gekomen was. Hij luisterde zwijgend.
“Benedict, Caine, Bleys en ik hebben haar verbannen,” zei hij toen. “Maar ik denk dat het veiliger is om wel op de plannen van Brand in te gaan. Er is niet veel dat je had kunnen doen.”
“Weigeren,” zei ik. “Dat probeerde ik ook, maar hij begon toen te dreigen, ook al zei hij zelf dat hij ‘conclusies trok’. Hij leek alles van me te weten, ook al heb ik niets bevestigd”
“Dat is typisch Brand. Zijn denken is onnavolgbaar.”
“Obsessief, hoorde ik van iemand.”
“Dat ook. Heb je wel informatie van hem gekregen?”
“Nee. Ik wilde dat niet. Ik heb hem alleen gezegd dat hij Jasra uit de buurt van mij en mijn familie moest houden.”
“Hm, dat was wel je kans geweest om dingen aan de weet te komen die bij niemand anders bekend zijn. Aan de andere kant is het waarschijnlijk beter zo. Brand is erg goed in het meeslepen van mensen in zijn zaakjes. Hij had mij eerder ook al bijna mee, maar dat wil je niet weten.”
“Natuurlijk wel,” zei ik. Tegelijkertijd beseft ik dat mijn vader mij ook niet zo goed kende. Hoezo zou ik dat niet willen weten? Hij trok zijn wenkbrauwen op.
“Goed. Hij heeft een poging gedaan om me te betrekken in zijn plannen. Hij heeft een theorie over het ontstaan van Amber en de rol die Arden daarin heeft gespeeld. Ik denk nu echter dat je voorlopig niet veel maar van hem te vrezen hebt.”
“Ik heb hem niet alleen met dat geholpen, maar ook met het vernietigen van die Chaos honden.” Ik vertelde hoe dat was gegaan.
“Dat is jammer,” zei hij met een zucht. “Ik vond die jacht van die honden wel humor, vooral omdat Brand daar niet zoveel verweer tegen had.”
“Het spijt me erg. Ik heb het gevoel je verraden te hebben.”
Hij lachte even hardop en keek me recht aan.
“Ach, deze keer kom je niet aanzetten met een Chaosiet,” zei hij met iets van humor in zijn stem.
“Ik merkte dat Brand hoe dan ook zijn zin wilde hebben. Hij had me op die wereld gevangen gezet. Hij was op zoek naar iemand die heel direct met jou te maken had, dus ik dacht dat hij dan iemand anders onder druk zou gaan zetten. Misschien jou wel.”
“Kan. Of misschien één van de kinderen van de andere drie broers,” zei hij. Ik twijfelde een beetje. Misschien wel, maar hij leek specifiek naar iemand van Julian op zoek te zijn, compleet met valk.
“Dit was toch wel gebeurd,” ging hij verder. “Brand is heel sterk. Bleys zou iemand bedreigen, Brand niet. Die zorgt gewoon dat hij krijgt wat hij hebben wil.”
We waren klaar met eten en we ruimden samen op en deden de afwas. Ik bedacht dat ik in mijn hele leven nog niet zo vaak had afgewassen als de laatste paar maanden en vroeg me af wat mijn moeder zou zeggen als ze dit zou weten.
Daarna liep ik even naar de stal, alwaar ik de paarden wat aandacht gaf. Ik haalde het kistje uit de zadeltas en nam het mee naar binnen. Daar zette ik het op de houten tafel. Mijn vader keek er met een frons naar.
“Hier is nu al dat gedoe om,” zei ik. “Volgens Brand heeft het openen ervan met leeftijd te maken, dus tot die tijd moet ik het veilig op zien te bergen.”
“Ik word er naar van,” zei hij. “Dus ik kan je niet helpen. Dat moet je echt aan iemand anders vragen.” Hij bleef inderdaad uit de buurt van het kistje. Ik had totaal geen last van het Logruseffect en kwam daarmee pas tot het besef dat het kistje echt voor mij was bedoeld. Wat als Brand ernaast had gezeten? Of misschien gedeeltelijk? Misschien kon ik het wel degelijk openen. Maar dat kon ik beter niet bij mijn vader thuis doen.
“Fijn dat ik met je heb kunnen praten,” zei ik en pakte het kistje weer op, “Ik moet weer gaan.”
Hij keek heel verbaasd.
“Blijf je dan niet overnachten?”
“Nee, ik kan beter dat met het kistje zo snel mogelijk geregeld hebben,” vond ik.
We liepen samen naar de stal. Ik deed het kistje weer in de zadeltas en nam Boudicca mee naar buiten. Fillipien landde op mijn schouder, we waren klaar om naar Gormenghast te gaan toen ik ineens iets bedacht. Ik kon Julian vragen of hij even mee wilde gaan. Het zou voor Owen heel goed zijn als hij eens iemand anders zag dan alleen maar ons.

No comments: