Larenian herbouwd

Op zich is het een mooi landhuis waar Rhexenor en Dyenne wonen. Groot, wit bepleisterde muren, zuilen en beelden. Het geheel deed me Romeins aan. Toen ik dat zei, reageerde Rhexenor nogal verontwaardigd: “Dat is Grieks.”
Oh ja, Grieks. Nu is het zo dat de Romeinen erg veel dingen hebben overgenomen van de Grieken, dus ja, dat kon best. Ik ging er verder niet over in discussie, maar vroeg om een rondleiding.
“Maar natuurlijk,” zei Dyenne blij. Rhex keek me echter vorsend aan, het leek of hij deze vraag van me niet vertrouwde. Heel gezellig was deze visite trouwens toch al niet te noemen, want hoewel Dyenne hartelijk was - ik had het gevoel dat ze het meende - was Rhexenor zich uiterst achterdochtig aan het gedragen en leek hij op ieder woord dat ik zei zout te leggen. Ik merkte dat ik alweer aan het zoeken was naar een moment waarop ik met goed fatsoen hier weg kon komen.
We gingen het landhuis binnen. Eerst werd me de kinderkamer geshowd, Dyenne vertelde enthousiast hoe ze bezig was geweest met de inrichting, waar ze de meubelen had gekocht en wie haar hadden geholpen. Ze trok de kasten open die gevuld waren met stapels babykleertjes in allerlei kleuren en maten.
“Ik heb heel veel van mijn familie gekregen, de vorige week. Die zijn allemaal geweest toen Rhexenor de legers in Eregnor leidde,” zei ze geestdriftig. Rhexenor zelf stond ergens in het midden van de kamer de lampenkap te controleren, ik vroeg me af waar hij naar op zoek was. Met een achterdochtige blik keek hij naar Dyenne. Ik vond het wel vermakelijk dat Rhexenor het voor elkaar had gekregen om weg te zijn toen de schoonfamilie op bezoek kwam. Maar ook begreep ik uit het gesprek dat hij maar weinig aanwezig was geweest sinds Cathrynns geboorte.
Ik bewonderde de kleertjes en de kamer en liet me uitleggen dat die verschillende maten nodig waren omdat een baby zo verschrikkelijk hard groeide het eerste jaar. Daarna bleef Dyenne achter, de baby moest verzorgd worden en was Rhexenor het die me de rest van het huis liet zien.
Het was absoluut interessant. Echter het feit dat Rhexenor geen enkele vraag van mij beantwoordde, maar me dan iedere keer met wantrouwen aankeek, maakte dat ik me ontzettend opgelaten voelde. En wat waren het nu voor vragen? Eigenlijk meer opmerkingen over de mozaïeken, de fresco’s en de vloerverwarming. Heel mooi alles trouwens voor mij als archeoloog. Persoonlijk zou ik niet in zo’n huis willen wonen, het heeft niet mijn sfeer. Zelfs Gormenghast voelt voor mij huiselijker aan en dat is niet alleen vanwege mijn man en zoon die daar wonen. En zeker niet dankzij de zombies en demonen.
Na de rondleiding keerden we terug in de tuin, waar Dyenne wat zat te lezen in één van de stoelen.
“Mooi huis,” complimenteerde ik haar toen ik weer ging zitten. Ze legde haar boek weg en lachte.
“Ja hè! Wel heel veel werk.”
“Zeker als je met dit personeel moet werken,” beaamde ik. Tijdens de rondleiding was me opgevallen dat het niet alleen brutaal was, maar ook steeds maakte dat ze weg kwamen als ze Rhex in het vizier kregen.
“Ik heb zelf niet heel veel ervaring met het leiden van personeel,” vervolgde ik. In mijn eerste wereld had ik wat personeel en dat ging gewoon goed, maar de ervaring op zich was natuurlijk van korte duur geweest. In de huidige wereld bestaat het personeel uit enkele demonen en is het Mandor die hun baas is, ik heb er maar weinig mee te maken.
“Waar ik naar toe wil: ik weet iemand die je misschien zou kunnen helpen het personeel te leiden, maar dat moet je zelf wel willen.”
Dyenne en Rhexenor keken elkaar aan.
“Toch niet Julian hè,” zei Dyenne verschrikt. “Die heb ik hier liever niet. Die is veel te streng en dan al die beesten over de vloer…” Ik schoot in de lach bij de gedachte aan mijn vader die hier even het personeel zou instrueren en de hellehonden die in dit huis zouden rondlopen…
“Nee,” zei ik, “die is het niet. Ik dacht aan…”
“Nou, Corwin anders liever ook niet,” ging ze door. “Die is zo wisselvallig.”
Ik vroeg me af waarom ze met Corwin op de proppen kwam.
“Nee, ik heb geen Amberiet in gedachten,” zei ik geduldig.
“Oh. Er was hier laatst iemand die geen Amberiet was,” ze keek Rhex even aan. “Een neef van jou.”
“Huh?” was Rhex’ reactie.
“Ja, die zou me ook even helpen. Zwart haar, donkere zonnebril. Erg enthousiast en hij duikelde in het zwembad. Nu weet ik het weer, dat was Jurt.”
“Wat deed hij hier?” vroeg Rhex argwanend.
“Gewoon op bezoek. Sommige mensen doen dat, weet je. Uit aardigheid.”
“Ik denk niet aan een Amberiet of Chaosiet, maar aan mijn moeder. Je had het daarstraks over het niet-luisteren en de brutaliteit van het personeel en ik heb er wat over nagedacht. Je zit, dat denk ik tenminste, in een moeilijke situatie. Jullie hebben personeel van Amber, dat is al behoorlijk lastig. Daarbij komt dat je eerder één van hen was, en daardoor zien ze je nu hoogstwaarschijnlijk als een omhooggevallen personeelslid en zo gaan ze ook met je om. Mijn moeder is heel goed met personeel en als landsvrouwe, ik denk dat zij ze onder de duim kan krijgen en jou ook kan adviseren hierin.”
“Is je moeder landsvrouwe?”
“Ja, ik ben geboren en opgegroeid in een Schaduw, in Engeland. Mijn moeder heeft daar een landhuis met landgoed geërfd en dat bestuurt ze met straffe hand. Ze is streng, maar ook heel goed, de meeste mensen werken graag voor haar. Ze heeft zeker een jaar of 30, 35 ervaring.”
“Oh, je bent dus niet bij Amber opgegroeid?”
“Nee. Mijn moeder is getrouwd met mijn stiefvader.” Ik aarzelde even en besloot om de duur van dat huwelijk maar in het midden te laten. “Mijn vader, Julian, kwam pas achter mijn bestaan toen ik veertien was en heeft me daar gelaten voor mijn eigen veiligheid.”
“Hoe heet je moeder?”
“Aildith.”
“Klinkt niet Engels.”
“Is het wel, een oud Engelse naam. Mijn stiefvader heet Ashwin.”
“Dat klinkt meer Engels.”
“Hm, meer Saksisch. Mijn broer heet trouwens Oleg, dat is Russisch. Maar nu we het er toch over hebben, waarom hebben jullie je dochter een Engelse naam gegeven?”
“Dat is geen Engels, dat is Thari. Corwin heeft een keer uitgelegd dat al die Schaduwen zijn ontstaan vanuit Amber, waar Thari werd gesproken. Vandaar dat Engels lijkt op Thari.”
Dat klonk als een echte Corwin verklaring. Half dus. Maar het was waar dat Thari vanaf het begin gemakkelijk te volgen was voor mij. Een combinatie van Gealic en Engels.
“Maar hoe dan ook,” keerde ik terug naar het onderwerp, “voelen jullie, vooral jij Dyenne, daar wat voor? Willen jullie je huis een poosje openstellen voor mijn moeder en mogelijk ook mijn stiefvader?”
“Wil hij dan mee?”
“Dat zou kunnen. Ik heb ze beiden nog niets gevraagd en zal dat ook niet doen als jullie het niet zien zitten.”
Ze keken elkaar weer aan, Rhex haalde zijn schouders op.
“Jij moet het maar beslissen. Ik ben aan het eind van de week toch weer een poos weg voor die rechtszaak.”
“Die rechtszaak lijkt me interessant,” zei ik. “Als ik morgen dat gesprek heb met Dara, zal ik haar vragen of ik dat bij mag wonen.”
“Je gaat me helpen?” vroeg Rhex blij.
“Ik ben Amberiet en wordt dus geacht om neutraal te zijn. Maar als het nodig mocht zijn, zal ik je natuurlijk steunen.”
“Dat is wel heel aardig van je nichtje,” zei Dyenne. “Het is gevaarlijk in de Hoven, het ontploft daar continu.”
“Welnee,” zei Rhex. “Ik ben daar een aantal keer geweest en dat is helemaal niet waar.”
“Toch wel. Ik heb daar toch gestudeerd bij Dara en het ontplofte. Ach, het viel wel mee hoor, ik heb maar een paar weken in het ziekenhuis gelegen. Het is best leuk in de Hoven, Dara zegt dat het altijd ontploft daar.”
Dyenne stond op en ging op Rhexenors knie zitten. Ze hadden even een onderonsje, terwijl ik uitgebreid de bloembedden bestudeerde en me erg teveel voelde. Maar ik had nog geen antwoord gehad, dus ik kon niet zomaar weg gaan. Uiteindelijk maakten ze zich los van elkaar en ging Dyenne weer op haar eigen stoel zitten.
“Slaapt Cathrynn altijd op haar eigen kamer?” vroeg ik belangstellend.
“Als ze slaapt wel,” lachte Dyenne. “Overdag slaapt ze veel, ’s nachts bijna niet.”
Ik knikte. Owen sliep altijd daar waar ik ook was in zijn eerste maanden, ik heb altijd het gevoel gehad hem in het oog te willen houden. Nu nog slaapt hij maar zelden op zijn eigen kamer, ook Mandor heeft het kind altijd in zijn nabijheid gehouden. Maar Dyenne en Rhex hadden ook niet te maken met een onwettige Amber-Chaos bastaard die als mogelijke troonopvolger zou worden gezien, dat scheelde wellicht. Op zich was het erg interessant om eens bij een ander gezin binnen te mogen kijken.
“Zou je moeder mij ook niet gaan behandelen als een personeelslid? Of me zo zien?” vroeg Dyenne bedenkelijk.
“Nee, dat is onwaarschijnlijk. Zo is ze niet. Bovendien heeft ze jou nooit gekend als lid van het personeel, dus dat zal ook een heleboel schelen. Tja, anders zou je Flora misschien hier eens moeten inschakelen.” Ik zag dat ze schrok, terwijl op het gezicht van Rhexenor ineens een verheugde uitdrukking te zien was en hij wilde iets zeggen. Dyenne was hem echter voor.
“Liever niet! Iedereen is bang voor haar!”
Inclusief zijzelf, concludeerde ik, maar zei het niet hardop. Flora was niet geschikt dus.
“Die broer van jou vond ik wel aardig,” zei Rhexenor. En tegen zijn vrouw: “Haar ouders zijn ook aardig, ze waren erg gastvrij toen wij er waren.”
“Goed,” zei Dyenne. “Dan moeten we dat maar doen. Denk je dat je moeder dat zou willen?”
“Ik weet het niet,” zei ik eerlijk. “Ze zal wel wat bezwaren zien, maar vindt het leuk om af en toe eens iets anders mee te maken. Ik ga het haar voorstellen en dan hoor je van me.”
Ik stond op en nam afscheid van het tweetal. Ik besefte dat in al die tijd geen enkel personeelslid de moeite had genomen om even wat te drinken te komen aanbieden. Niet dat ik nu zo’n dorst had, maar dat zei wel iets.

Ik haalde Boudicca van stal en riep Fillipien die even later opgewekt kwam aanvliegen. Ze had een goede tijd gehad, wat rondgevlogen met iemand en zich vreselijk vermaakt tijdens de jacht op bandieten en de struiken die daarbij in de brand werden gestoken. Blijkbaar was ze met de draak opgetrokken, die dan zeker weer terug was uit Eregnor. Het was grappig om te weten dat ze vrienden had gemaakt met een draak.
Ik wilde niet teveel tijd kwijt zijn met het reizen naar mijn ouders, tenslotte wilde ik graag dat gesprek met Dara nog hebben. De snelste manier om daar te komen was het lopen van Patroon in mijn hoofd. Dat was wel het stomste wat ik kon doen uiteraard. Ook al heb ik een paar maanden rust gehad, ik ben nog steeds niet helemaal opgeknapt van dat gebeuren in Dark End. En nog veel stommer is dat ik nog steeds niet het Patroon in Amber heb gelopen, terwijl ik dat al lang had moeten doen. Behalve dat het zeer moeizaam en zwaar was en erg lang duurde, kwam ik totaal verkeerd uit. Ergens in een verbrand bos met zwart geblakerde bomen. Ik steeg op Boudicca, reed het bos uit en kwam uit op een kale vlakte. De lucht was grijs, het waaide en wervelde en in die luchtstroom waren een paar ogen te zien. Ik begreep meteen dat ik hier niet helemaal toevallig was uitgekomen, dat was het probleem van de Morlog, waar ik in een andere Schaduw mee te maken had gehad. In die betreffende Schaduw was het nu opgelost voor duizenden jaren, maar toen al wist ik dat het niet definitief was. De Morlog is een Magische Demoon en de enige die daar iets van af kan weten is Mandor. En één van de dingen de ik nog steeds niet met hem over heb besproken is de Morlog. Toen niet omdat ik toen net zwanger was en op zoek naar een onderduikplaats voor mezelf en mijn kind. Later niet omdat er steeds iets anders tussen kwam. Ja Morwenna, dat soort dingen krijg je dan altijd weer terug op je bord.
Ik besloot om er niets aan te doen op dat moment, maar het eerst met Mandor te bespreken. Ik gaf Boudicca de sporen en reisde naar de volgende wereld. Ook daar was het mis aan het gaan. Heel even twijfelde ik, ik zou direct naar Gormenghast kunnen troeven en de situatie voorleggen, of verder gaan met waar ik aan bezig was.
Terwijl ik door Schaduw reisde, maakte ik in gedachten een tweede aandachtspunt: een troef van mijn geboorteschaduw zien te krijgen. Dat kon dan mooi in hetzelfde gesprek worden gevraagd.
Enige tijd geleden had ik mezelf verboden om alles wat Mandor voor me deed, te zien als schuld die ik bij hem zou hebben. Eerlijk gezegd was hij het geweest die me dat had verboden en dat was al het geval geweest tijdens onze tweede ontmoeting. Bij dezelfde gelegenheid wilde hij ook Despil niet inschakelen om de magiërschool in de toren te helpen opstarten. ‘Het was toch liefde op het eerste gezicht tussen jullie?’ had onze zoon gezegd toen ik hem ontmoette. Een opmerking die me aan het denken had gezet. Een opmerking waar ik in het begin bewust niet verder over wilde denken, ik durfde mezelf dat pas toe te staan na zijn geboorte. Het was geen uit de lucht gegrepen opmerking geweest, hij had gelijk gehad.
Na een aantal dagen reizen door Schaduw, eigenlijk was dat heel gemakkelijk geweest, kwam ik uit bij de bosrand van mijn geboorteschaduw. Door de jaren heen was dit mijn favoriete plaats geworden. Wellicht niet slim om een vast aankomstpunt te hebben, maar het voelde goed om daar uit te komen. Het was net na het middaguur, het regende en waaide en aan de kleuren van de bomen en het gevallen blad kon ik zien dat het herfst was. In de verte was mijn ouderlijk huis te zien. De laatste keer dat ik hier was, waren het alleen wat zwartgeblakerde ruines geweest, nu stond er weer een huis, opgetrokken uit rode baksteen. Het was niet precies hetzelfde, maar leek vrij veel op het eerdere huis. We reden die kant op, ik zag om me heen op de velden de pachtboeren die bezig waren de aardappeloogst binnen te halen.
Op de oprijlaan steeg ik af en wilde Boudicca eerst op stal zetten voordat ik naar binnen ging. Er kwamen twee stalknechten aanlopen om te helpen, maar ik gebaarde hen op afstand te blijven. Intussen was de grote voordeur al open gezwaaid en zowel mijn moeder als mijn stiefvader kwamen zelf naar buiten om me te begroeten. Ik zei Boudicca te blijven staan, mijn moeder heeft het niet op dieren. Wat dat betreft zou ze van de Hoven kunnen komen, ware het niet dat Boudicca niet woest wordt als ze in de nabijheid komt, al moet ze niet te dichtbij komen.
“Morwenna, eindelijk! Wat ben je weer lang weggebleven!” riep mijn moeder en omhelsde me. Van mijn stiefvader kreeg ik een stevige handdruk zoals altijd, maar zijn gezicht verried dat hij blij was om me te zien. Zelf schrok ik een beetje van zijn uiterlijk, hij was behoorlijk oud geworden. Nog minder haar dan eerst en inmiddels volledig grijs. Hij leek ook wat magerder dan eerder. Ik vroeg me af of er meer tijd voorbij was gegaan dan ik had uitgerekend.
“Valt wel mee toch. Een maand of 14,” zei ik.
“Nou, dat is echt dik 15 maanden,” zei mijn moeder. Hm, dan klopte mijn berekening toch. Mijn moeder was niet veel veranderd, nog steeds evenveel grijs in haar donkerblonde haar als eerst en dat is niet veel, geen rimpel extra te bespeuren. Ik rekende snel uit hoe oud ze nu waren. Mijn stiefvader liep nu aardig naar de 60 en zag er geen dag jonger uit. Mijn moeder is een jaar of 5 jonger, maar ze zag er eerder uit als 40 dan als 55. Natuurlijk kon dat mede komen door haar omgang met al die Amberieten, maar ik weet zeker dat er meer met haar is.
“Laat één van de staljongens dat paard op stal zetten,” stelde mijn moeder voor, “dan kun je meteen mee naar binnen.”
“Beter van niet,” lachte ik. “Boudicca wordt woest als iemand anders dat doet dan ik of mijn vader.” Ik liep met Boudicca naar de stal en hoorde nog net hoe mijn stiefvader tegen mijn moeder zei: “Ik denk dat het inmiddels wel duidelijk is van wie ze die paardengekte heeft.”
“Hmpf,” was alles wat mijn moeder zei. Inwendig had ik de grootste lol, deze eigenschap van mij had ze nooit begrepen en zou ze ook nooit begrijpen.

We dronken thee in de opnieuw gebouwde salon. Thee met koekjes. Ik bewonderde de inrichting, maar was minder enthousiast over de metalen buizen die over het plafond heen liepen.
“Verwarming,” legde mijn stiefvader uit. “Idee van Oleg.”
“Oh zo. Goed idee wel,” zei ik voorzichtig.
“Oerlelijk,” zei mijn moeder geërgerd. “Maar je kent je broer, het moest en het zou. Het huis was af en toen moest die verwarming erin. Eigenlijk zaten we eerst netjes, toen begon dat breekwerk voor die buizen. We hebben maanden in het stof gezeten.”
“Ach,” zei mijn stiefvader, “zo erg is het nu ook weer niet hoor. Het is nu behaaglijk in dit huis, zonder dat we de vuren aan moeten houden. En het zijn maar buizen…”
“Geen gezicht,” zei mijn moeder. “En ook de afwerking is lelijk.”
Ze had gelijk. Lelijke koperkleurige buizen die van de ene kamer naar de andere liepen door gaten die in de muren waren geboord. Sommige gaten waren laks gedicht, andere in het geheel niet. Ik nam me voor om hier een paar werklieden op te gaan zetten en vroeg me af waarom Oleg niet met dit idee op de proppen was gekomen toen het huis nog in aanbouw was, dan hadden die buizen in de muren en vloeren geïntegreerd kunnen worden.
“Typisch mannelijke afwerking,” zei ik.
“Zie je wel, ik zeg dat ook steeds,” zei mijn moeder tegen mijn stiefvader. Deze zuchtte lichtjes en zweeg verder.
“Wat is er aan de hand met de deur?” vroeg ik. Het was me bij het binnenkomen opgevallen dat de deur naar de salon vanzelf openzwaaide met veel geratel en lawaai, maar daarna maar half dicht gingen.
“Die zijn geautomatiseerd,” zei mijn stiefvader. Ik bespeurde een trek van lichte ergernis op zijn gezicht. “Ook een idee van je broer. Maar bij de helft van de deuren werkt het niet eens.”
Ik zweeg. Het automatiseren van deuren in een woonhuis… wat dacht mijn broer toen hij dat installeerde? De installatie zelf was redelijk netjes aangebracht, maar nog steeds opvallend.
“Hij heeft nog meer plannen voor dit huis,” zei mijn moeder. “Misschien helpt het als jij eens met hem praat? Tenslotte luisterde hij ook naar je toen je hem voorstelde om met zijn machinerie te verhuizen naar Liverpool.”
“Toch wel jammer, er zaten wat interessante machines bij,” zei mijn stiefvader, wat hem een boze bik van mijn moeder opleverde.
“Desalniettemin hoop ik dat jij hem tot rede kunt brengen,” zei hij daarop tegen mij. “Naar jou luistert hij inderdaad en eerlijk gezegd zit ik niet te wachten op meer half werkende machines in dit huis.”
“Ik wil best een keer met hem praten,” zei ik zuchtend. Ik vroeg me af waarom ze niet gewoon ‘nee’ hadden gezegd tegen mijn broer toen hij met zijn plannen aankwam. Tegelijkertijd wist ik daarop het antwoord: Oleg kan zo enthousiast zijn, dat men zich gemakkelijk mee laat slepen.
Alweer kreeg ik een rondleiding in een huis. Totaal anders dan het huis van Dyenne en Rhex. Afgezien van de ‘verbeteringen’ was het best mooi en ruim. De inrichting was heel anders dan voor de brand, de wat ouderwetse weelderigheid had plaats gemaakt voor vrij lichte, praktische meubelen. Ook voor mij was er een kamer ingericht, mijn moeder liet me deze vol trots zien. Hoewel ik het erg overdreven vond, een eigen kamer voor die enkele keer dat ik daar was – ik zou genoegen hebben genomen met een gewone gastenkamer – liet ik dat niet merken en sprak alleen mijn gemeende bewondering uit over de inrichting.
Na de rondleiding gingen we weer naar de salon, een dienstmeisje kwam een verse pot thee brengen. Mijn moeder nam een tweede koekje van de schaal – ze liet zich gaan – en ik voelde me inmiddels heel hongerig en pakte er ook nog één. Ondertussen werd ik op de hoogte gesteld van de laatste ontwikkelingen in hun kennissenkring en was ik even later weer helemaal bijgepraat over alle geboortes, sterfgevallen, huwelijken en ziektes. Ook ging het nog even over Maureen, mijn vriendin van vroeger.
“Ze is nog steeds niet hertrouwd,” zei mijn moeder afkeurend. “Ik snap er niets van, ze ziet er goed uit, zo oud is ze nog niet en heeft een goed jaargeld als weduwe. Dat kind van haar is al tien jaar inmiddels en heeft een vader nodig!”
“Waarschijnlijk wacht ze nog steeds op de ware,” zei ik.
“Dat is natuurlijk onzin, ze moet ook om het kind denken,” zei mijn moeder. Ik gaf geen antwoord. Ik had Maureen al in jaren niet meer gezien, eigenlijk moest ik haar eens opzoeken. Dat ze nog steeds niet hertrouwd was, verwonderde me helemaal niets na haar ervaringen met de ‘fantastische mr. Ross’. Misschien wachtte ze inderdaad op de ware. Of dat de vader van haar zoon zou zijn?
“En hoe zit het eigenlijk met jou? Al iemand in zicht?”
Ik kan niet zeggen dat ik de vraag niet had verwacht. Iedere keer als ik bij mijn ouders was, kreeg ik dit soort vragen naar mijn hoofd. In het ergste geval zouden ze dan een etentje gaan organiseren waar dan een mogelijke geschikte partij bij zou worden uitgenodigd.
“Ze zijn bezig om een huwelijk voor me te regelen,” zei ik rustig. Het was even stil na deze mededeling, beiden keken me zowat met open mond aan. Mijn stiefvader fronste toen zijn wenkbrauwen en keek bedenkelijk.
“Een huwelijk regelen? Wat is dat nu weer voor raar verhaal? Wie heeft dat bedacht en keurt die vader van jou dat goed?”
“Nee,” zei ik. “Mijn vader keurt het niet goed. Maar het zal toch doorgezet gaan worden.” Ze keken elkaar aan, toen weer naar mij. Mijn moeder schudde haar hoofd, het ongeloof was duidelijk te zien op haar gezicht.
“Ik begrijp dat jij hebt toegestemd in een geregeld huwelijk? Morwenna, dat is niets voor jou.”
“Natuurlijk wel,” zei ik. “Het is een goede huwelijkskandidaat en deze verbintenis zal goed zijn voor het koninkrijk.”
“Kom nou, dat geloof je toch zelf niet?”
Ik haalde mijn schouders op.
“Toch is het zo.”
“Hebben jij of je vader hier dan niets in te zeggen?” vroeg mijn stiefvader nijdig. “Moet ik me er maar eens mee gaan bemoeien? Je weet het Morwenna, ik wil niet dat je trouwt tegen je zin!”
“Oh nee, zo erg is het niet,” zei ik. “Niet tegen mijn zin. Ze hebben me netjes gevraagd of ik interesse had en ik heb ‘ja’ gezegd. Meer niet, het moet nu allemaal officieel geregeld gaan worden, ik ben zelfs nog niet eens verloofd.”
Mijn moeder keek me onderzoekend aan en ik begon me ongemakkelijk te voelen. Het was erg duidelijk dat ze niet in dit verhaaltje zouden gaan trappen.
“Ik weet dat we wel eens grapjes hebben gemaakt over dat je een oude vrijster zou worden,” ging mijn stiefvader door, “maar ik hoop dat je het niet daarom doet.”
“Ach welnee,” zei ik. “Ik heb de jongeman in kwestie wel eens ontmoet en ik denk dat we redelijk met elkaar overweg zullen kunnen. Verder is hij van stand en niet al te lelijk. Het kan erger.”
Mijn moeder begon te lachen.
“Wel eens ontmoet, zeg je. En vervolgens wordt er een huwelijk geregeld? Ik denk dat er wel meer aan de hand is. Vertel eens, hoe aardig vind je hem?”
“Goed dan,” zei ik. “Ik vind hem aardig en zo erg zie ik niet tegen een huwelijk met hem op.”
“Je hebt moeite met leugentjes vertellen hè? Dat was al toen je klein was, je bent behoorlijk doorzichtig Morwenna. Ik denk dat je meer om die jongen geeft dan je nu laat merken.”
“Ik geef om hem. Hij is aardig voor me en ik wil graag met hem samen zijn. Maar dat is iets wat de meeste mensen niet mogen weten. Vandaar dat we een officiële verbintenis willen laten regelen.”
“Waarom dan precies?” vroeg mijn stiefvader.
“Jullie weten dat ik een prinses ben?” Beiden knikten. “Het koningshuis waar ik van ben, heeft een langdurige oorlog gevoerd tegen het koninkrijk waar hij van is. Er is nu sinds enige jaren een wapenstilstand, maar hij wordt in feite gezien als de vijand aan onze kant en andersom is dat natuurlijk ook het geval. Daarbij komt dat hij de troonopvolger daar is.”
“Oh. Inderdaad van stand dus,” zei mijn moeder onder de indruk.
“Hele gevaarlijke situatie,” zei mijn stiefvader peinzend. “Ik denk dat een gearrangeerd huwelijk in dat geval het beste is. Maar vertel eens, wat doet hij voor de kost? Ik bedoel, als hij inderdaad troonopvolger is, hoeft hij natuurlijk niets te doen, maar denk je dat hij je zal kunnen onderhouden?”
Inwendig gniffelde ik om deze vraag. Ik vroeg me af of ze Mandor ook zo zouden gaan zitten uithoren als hij ooit kennis met ze zou maken. Zeer waarschijnlijk zou dat het geval zijn. Maar net zo aannemelijk was dat ze daar niet ver mee zouden komen als ik dacht aan Mandors stugge, afstandelijke beleefdheid in dat soort situaties.
“Ik denk dat het geen probleem zal zijn,” zei ik. “Bovendien heb ik ook mijn eigen middelen natuurlijk.”
“Oh ja, vanwege dat prinses zijn natuurlijk. En wat doe hij verder nog voor de kost?”
“Hij is magiër,” zei ik. Ze keken beiden verward.
“Je bedoelt iets met voodoo? Maar dat levert toch niet genoeg op om van te leven? Of liefhebbert hij dat erbij? Als prins hoeft hij natuurlijk niet zijn eigen kost bij elkaar te scharrelen.”
“Nee, geen voodoo. Gewoon magie. En hij is adviseur.” Dat laatste herinnerde ik me ineens, Mandor zelf had dat kort geleden gezegd. Zo goed kende ik hem helemaal niet en ik kon moeilijk zeggen dat hij ook demonen opriep.
“Wat adviseert hij?”
“Hij adviseert personen met het nemen van belangrijke beslissingen.”
“Je hebt hem wel eens ontmoet, zei je,” zei mijn moeder en keek me olijk aan. “Was het liefde op het eerste gezicht?” Ik merkte dat ik kleurde.
“Ja, dat was het,” zei ik. Mijn moeder straalde.
“Is het niet geweldig!” riep ze uit. “Je zult niet eindigen als een oude vrijster! Je zult dus toch nog trouwen voor je vijftigste!” Ook mijn stiefvader leek blij te zijn.
“Erg vroeg ben je er niet mee,” meende hij toch nog te moeten zeggen. “Je bent nu 34, dat is rijkelijk laat. Maar je moet wel zeker weten dat je wilt, anders kun je er beter voor kiezen om alleen te blijven.”
Ik keek hem strak aan.
“Dit is wat ik wil,” zei ik zacht. Mijn moeder maakte een ongeduldig gebaar richting mijn stiefvader.
“Vertel meer,” drong ze aan. “Hoe ziet hij eruit?”
Ik beschreef Mandor zo goed mogelijk. “Ja, knap is hij ook.” Ik heb niet de troef laten zien, met opzet niet. Ik denk dat ze een betere indruk zullen krijgen als ze hem ontmoeten.
“Wat een nieuws,” verzuchtte mijn stiefvader. “Onze Morwenna gaat toch nog trouwen. Ik had die mededeling niet meer verwacht! Maar vertel eens, vindt hij jou ook leuk?”
“Ja, het is wederzijds.”
“Waarom is hij dan niet met je meegekomen?” vroeg mijn moeder. “Ik wil de man wel eens ontmoeten die jouw hart op hol weet te brengen.”
“Hij is op het moment druk bezet,” zei ik. “Maar jullie zullen zeker binnenkort kennismaken.”
“Waar is hij dan mee bezig?”
“Oh, een project,” zei ik. “Hij kan dat niet in de steek laten.” Tegelijkertijd nam ik me voor om mijn zoon eens extra te knuffelen als ik weer bij hem was. Het was niet erg aardig om hem als ‘project’ te betitelen bij zijn onwetende grootouders. Maar het was waarschijnlijk niet zo verstandig om zijn bestaan te onthullen aan hen. Op zich jammer, ik had zeker mijn moeder graag in vertrouwen genomen.
“We hebben enkele projecten samen lopen,” voegde ik er aan toe. “Daar ken ik hem ook van.”
Mijn moeder nam me onderzoekend op, maar ging er niet verder op door.
“Hoe heb je hem eigenlijk ontmoet?” vroeg ze nieuwsgierig.
“Bij een neef van me. Over neven gesproken, herinner je een andere neef van me nog, Rhexenor? Die is hier toen geweest.”
“Oh ja, is dat niet die jongen die zo vreselijk veel at? Wel heel aardig trouwens. Je broer was overigens heel erg te spreken over beide neven naderhand, ik geloof dat ze hem flink geholpen hebben.”
“Klopt. Ze vonden het beiden ook heel leuk dat ze hier te gast mochten zijn. Maar het gaat nu over Rhexenor. Hij is getrouwd en hij en zijn vrouw hebben een landgoed. Hij is maar zelden aanwezig, dus zij moet eigenlijk alles besturen. Ze heeft een totaal andere achtergrond, dus voor haar is alles nieuw. Daarbij komt dat het personeel zowat de vloer met haar aanveegt.”
“Maar hoe is dat mogelijk!” zei mijn moeder geschokt. “Waarom is er dan niemand die eens goed ingrijpt daar!”
“Er is niemand die dat echt als probleem ziet. Ik ben er onlangs voor het eerst geweest, ik heb één en ander gezien en vooral gehoord wat ze te vertellen had. Ze hebben onlangs een dochter gekregen…”
“Zo, dat is snel.”
“Eh… dat valt mee hoor. Ze zijn iets van een jaar getrouwd. Maar het loopt daar dus niet goed. Zij is namelijk zelf dienstmeisje geweest, het personeel daar kent haar ook als zodanig en rekenen haar daarop af.”
“Is hij met een dienstmeisje getrouwd?”
“Romantisch hè. Ze is best aardig, maar niet zo goed tegen die lui opgewassen.”
“Ze hebben iemand nodig die daar eens orde op zaken stelt,” zei mijn moeder beslist.
“Precies.” Ik leunde wat naar voren om mijn volgende woorden te benadrukken. “Ik dacht meteen aan jou. Als je wilt natuurlijk. Als er iemand is die dat goed kan, ben jij het wel.”
De verbazing was goed te lezen op mijn moeders gezicht. Maar ik zag er meer, behalve iets van trots, blijkbaar had ik haar nu een enorm compliment gegeven. Ze leek zin te hebben om deze uitdaging aan te gaan. Toch kwamen er, zoals ik al had verwacht, wat bezwaren.
“Ik kan toch niet zomaar alles hier in de steek laten?”
“Zie het alsof je een poos op vakantie gaat. Dat doen jullie toch vaker, naar Brighton of Bath. Hoe lossen jullie het dan op?”
“Dat is anders. We nemen dan een gedeelte van het personeel ook mee en er blijven er een aantal achter met goede instructies en wordt er een gedeelte van het huis afgesloten.”
“Als je wilt, kun je nu ook eventueel wat personeel mee nemen. Of je geeft ze betaald verlof, ik wil dat wel betalen.”
“Dat hoef jij niet te doen, dat kunnen we zelf ook wel opbrengen.”
“Je moet het gewoon doen,” zei mijn stiefvader tegen mijn moeder. “Ik red me wel hier.”
Ik keek hem aan.
“Je moet doen wat je wilt. Je kunt meegaan, mits jullie dat allebei willen uiteraard. Het is in een totaal andere omgeving dan hier, dus op zich ook voor jou interessant. En een veel beter klimaat dan hier.”
“Waar is het dan?”
Ik aarzelde even. Eerder was het niet echt gelukt om ze het principe van Troef uit te leggen en ik kon ze niet echt meenemen op een reis door Schaduwen. Het was het beste om het maar op zijn beloop te laten.
“Het is ver van hier, toch zal de reis niet erg lang duren. Het heet daar Antioch en qua klimaat te vergelijken met de landen aan de noordkant van de Middellandse Zee.”
“Ligt dat in Italië?”
“Niet precies. Maar daar is het mee te vergelijken.”
“Dat zal heel goed voor je zijn,” zei mijn moeder tegen hem. “Lekker aan zee.”
“Het ligt niet bepaald direct aan zee,” zei ik.
“Maar je zei zelf dat het een land was aan de Middellandse Zee.”
“Klopt, maar hun landgoed ligt in het binnenland.” Daarmee besloot ik ze maar niet uit te leggen dat Antioch weinig te maken had met het Middellandse Zeegebied, op het klimaat na dan. “Het is hetzelfde dat Groot-Brittannië een eiland is en wij toch niet aan de Noordzee wonen.”
“Oh, zo bedoel je dat.”
“Het lijkt me boeiend,” zei mijn stiefvader. “Inderdaad een goede afwisseling. Maar ik kan toch niet zomaar bij je neef komen logeren?”
“Dat kan wel. Ik heb ze dit idee al voorgelegd en jullie zijn beiden zeer welkom. Dyenne is alleen een beetje bang dat je op haar neer zult kijken omdat ze een dienstmeisje was.”
“Ik zou niet weten waarom ik dat zou doen,” zei mijn moeder verbaasd. “Zij is de keuze van je neef, dan kan ik toch niet neerbuigend tegen haar doen. Ze verdient alleen maar respect omdat ze het heeft aangedurfd om met een prins te trouwen.”
Hier was ik even stil van. Zo had ik het nog nooit gezien en ik denk de meeste mensen niet. De complimenten gingen doorgaans naar Rhexenor, hij had zich niet te goed gevoeld om openlijk te trouwen met een dienstmeisje. Ik had nooit zo nagedacht over haar kant van het verhaal, maar, eerlijk is eerlijk, ik had sowieso niet zoveel gedachten gehad bij dat huwelijk.
“Maar dan moet ik nu wel van alles gaan regelen,” zei mijn moeder ineens zenuwachtig en stond op. “Wanneer wil je gaan?”
“Zo snel mogelijk. Morgen? En moet je Oleg nog een bericht sturen?”
“Morgen is goed. Dan zullen we een aantal afspraken met families moeten afzeggen.” Ik zag een twinkeling in haar ogen toen ze dat zei. “En Oleg hoeft niet gewaarschuwd, die redt zichzelf wel. We zien hem hier toch niet veel.”
Ik liep met haar mee naar de keuken toen ze daar naar toe ging om de eerste instructies uit te delen. Ik vroeg en ik kreeg een bord met een paar tonijnsandwiches. Ik had flink trek en het zou nog uren duren tot aan het diner. Tot voor kort zou ik het hongergevoel hebben genegeerd, maar sinds mijn terugkomst uit Dark End en onder het toeziend oog van zowel Julian als Mandor had ik geleerd dat ik moest eten als ik honger had.
Zittend aan de keukentafel zitten at ik op mijn gemak van de sandwiches, me intussen vermakend over het wat geagiteerde gedrag van mijn moeder. Ook lette ik op de reacties van het personeel, dat vloog voor haar. Maar niet op een slaafse bange manier. Nadat ik mijn bord leeg had, waste ik het even af en zette het in de kast, tot verbazing van Gillian, de keukenmeid. Vroeger deed ik dat soort dingen vrijwel nooit, maar de laatste maanden had ik heel veel geleerd. Zowel dankzij mijn vader, die helemaal geen personeel in zijn woningen heeft en vrijwel zonder luxe leeft, als in het fort, waar ik liever niet de afwas laat doen door lekkende demonen. Daarna vroeg ik Meghann, de kokkin, mee te mogen helpen met het bereiden van het avondeten. Dit wekte de verwondering op van mijn moeder.
“Sinds wanneer heb je belangstelling voor het bereiden van voedsel?”
“Nog niet zo heel lang, een maand of wat,” zei ik. “Eigenlijk is het best leuk.”
“Ik ben er niet op tegen, het is zelfs heel goed dat je wat belangstelling toont in het reilen en zeilen van een huishouding. Maar echt verwachten deed ik dat niet meer van jou. Tjonge, de wonderen zijn de wereld nog niet uit!” Ze liep de keuken uit, op zoek naar de huishoudster.
Tijdens het klaarmaken van de vulling voor de ham, vertelde Meghann me dat ik als kind juist heel graag hielp in de keuken.
“Maar dat was afgelopen toen je een keer een stukje van je duim mee sneed,” zei ze lachend. “Ten eerste wilde je zelf niet meer, ten tweede verbood je moeder ons om je ooit nog een mes in handen te geven. Ja, hoe oud was je toen… ik geloof een jaar of vier. Je had wel vaker groente en vlees gesneden en dat ging altijd goed. Maar die keer was je niet erg geconcentreerd bezig en toen ging het mis. Ik herinner het me nog goed, je gaf geen kik, je stak je duim omhoog en zei: “Nu zijn de appelen vies en kunnen we vanavond geen appeltaart eten.”
Ik begon te lachen.
“Ik kan het me niet meer zo herinneren,” zei ik. “Niet meer dat het gebeurde tijdens het appelschillen tenminste. Maar ik herinner me dat je een doek om mijn duim wikkelde en zei: “Er staat geen appeltaart op het menu van vanavond, maar chocolademuffins.”
“Ik heb wel een hele reprimande moeten aanhoren van je moeder naderhand. Dat ik beter had moeten weten dat ik een kind van vier met messen liet omgaan. Een beetje gelijk had ze wel, maar jij bent altijd wel handig geweest. Behalve die keer dan. Maar, als ik het zo zeggen mag, je moeder is altijd wat overbezorgd geweest wat jou betreft.”
“Vast iets waar de meeste moeders aan lijden.”
“Niet op die manier. Jij kon veel hebben, veel meer dan je broer, maar toch maakte ze zich altijd meer zorgen over jou dan over hem. Ze stond altijd doodsangsten uit als jij weer alleen op pad ging en je was nogal een buitenkind. Ze kon en wilde je niet vastbinden, maar dat was wel wat ze het liefst gedaan zou hebben.”
Ik dacht hierover na. Was het waar wat ze zei? Mijn moeder had wel altijd veel commentaar gehad op mijn omzwervingen, zou dit mede uit bezorgdheid zijn geweest? Corwin had gezegd dat ze aan migraine zou lijden, kon dat ook daardoor veroorzaakt worden? Ik beseft alweer dat ik mijn moeder nauwelijks kende en dat ik, eerlijk is eerlijk, nooit erg veel moeite had gedaan om haar echt te leren kennen. Het werd tijd om ook die relatie wat te gaan verbeteren.

Later, aan tafel, ging het gesprek eerst over de slakken in de moestuin. Daarna over de afgelopen zomer die vooral koud en nat was geweest.
“Dus het weer is echt beter, daar waar je neef woont?” vroeg mijn stiefvader.
“Veel beter, minder nat.”
“En heeft hij een uitgebreide bibliotheek? Ik lees veel, zoals je weet. Vannacht heb ik een half boek uit gelezen, we hebben nu een Engelse versie van de drie Musketiers.”
“Hij heeft wat boeken in zijn bibliotheek,” zei ik, “maar niet heel veel. Je kunt wat meenemen en ik kan ervoor zorgen dat je daar genoeg leesvoer krijgt.”
“Waarom zijn we eigenlijk niet op de bruiloft van je neef uitgenodigd?” vroeg mijn moeder.
“Er was alleen directe familie aanwezig. Maar ik zal erop toezien dat jullie bij mijn bruiloft aanwezig zijn.”
“Hoor je dat,” zei mijn moeder tegen haar man. “We zullen aanwezig zijn op een echte koninklijke bruiloft. Onze Morwenna gaat trouwen met een kroonprins. Dat is helemaal niet slecht.”
“Natuurlijk horen we daarbij te zijn,” bromde hij. “Het zou te gek zijn als we niet eens de bruiloft van onze eigen dochter bij mogen wonen. En jij hebt dan tenminste ook eens iets om mee op te scheppen bij je vriendinnen.”
“Ze zullen, behalve afschuwelijk jaloers zijn, me niet willen geloven.” Ze keek naar mij. “Jullie regelen toch wel een goede fotograaf om alles vast te leggen?”
Ik schepte eerst nog eens op, de ietwat afkeurende blik van mijn moeder trachtte ik niet te zien. Een fotograaf! Hoe kwam ze erop! Straks zou ze ook beginnen nog over geschept papier voor de trouwkaarten en voor ik het wist zou ik in zo’n typisch saai gesprek over kaarten, ringen, gasten, het menu, foto’s en trouwkleding belanden. Hoewel het wat interessanter was nu het mijn eigen bruiloft betrof natuurlijk.
“Mam,” zei ik, na een hap goed weg gekauwd te hebben, “er zijn nog helemaal geen details geregeld, we zijn zelfs niet officieel verloofd.”
“Maar dat hoeft toch niet zo lang te duren? Een verloving hoeft toch niet via de officiële weg?”
“In ons geval wel. Maar een verloving is niet meer dan een formaliteit en intussen zullen de details voor het huwelijk worden geregeld. Verder weet ik er niet veel van, ik ben niet bepaald een expert op gebied van bruiloften, laat staan staatshuwelijken.”
“Ik snap niet dat je dat niet hebt uitgezocht. Hoe lang weten jullie al dat je wilt trouwen?”
“Al een poosje,” hield ik het met opzet vaag. “Er zijn wat zaken tussen gekomen.”
“En wat zegt je vader hiervan? Je zei dat hij er niet blij mee was?”
“Nee, dat is hij niet, maar hij steunt me wel.”
“Is er dan iets aan te merken op de jongeman in kwestie?”
“Dat heeft ze toch net uitgelegd,” bemoeide mijn stiefvader ermee. “Hij is van de vijand.”
“Dat kan wel zijn, maar ze hebben nu toch vrede?”
“Het is heel moeilijk om een oorlog te vergeten die in feite eeuwenlang is gevoerd. Er is een wapenstilstand ja, maar die is erg wankel. Ons huwelijk is officieel ook bedoeld om de basis van vrede wat steviger te maken. Mijn vader vindt het waanzinnig en heeft me gewaarschuwd voor de consequenties die zo’n huwelijk voor me zal hebben. Bijvoorbeeld dat ik zo erg in de belangstelling kom te staan en hij maakt zich zorgen over mijn veiligheid.”
“Kent hij jouw aanstaande?”
“Ja, ze hebben elkaar enkele keren ontmoet. Ze mogen elkaar niet echt, daarvoor zijn de verschillen te groot.”
“Wat vervelend voor je. Waarom kan die man zich daar niet overheen zetten?” Met ‘die man’ bedoelde ze Julian.
“Dat gaat niet zomaar. En dat wist ik al voordat ik besloot om met Mandor verder te willen.”
“Nee Aildith, dat kun je niet zomaar opzij zetten. Stel je voor dat Oleg aankwam met zo’n Hollands Boerengrietje, daar zou ik ook niet blij mee zijn. Ook al zou ze een vlekkeloos verleden hebben,” zei mijn stiefvader. Ik slikte even, Mandors verleden was niet bepaald vlekkeloos te noemen.
“Misschien nog wat erger,” probeerde ik toch duidelijk te maken. “Ze hebben tegenover elkaar gestaan in de oorlog. Mijn vader zou ook nooit zijn goedkeuring aan dit huwelijk hebben gegeven als het voor mij louter en alleen een verstandshuwelijk was geweest. Eerdere aanzoeken van andere jongemannen heeft hij in de prullenbak gegooid.”
“Je hebt aanzoeken gehad?”
“Dat is wat ik toevallig heb gehoord. Dacht je dat mijn vader zo’n aanzoek serieus genoeg vond om met mij te bespreken?”
“Wat een eigenaardige man.”
“Nee hoor, hij geeft heel veel om me. Hij is mijn vader en neemt dat vaderschap heel serieus. Ik ben enorm bevoorrecht, ik heb maar liefst twee vaders die veel voor me over hebben.” Hierbij keek ik mijn stiefvader warm aan, die er wat verlegen van werd en aandachtig zijn lege bord begon te bestuderen. Intussen sneed ik zonder te vragen grote stukken van de pecannotentaart en deelde deze uit.
“Is er ook koffie?” vroeg ik. Er stond alleen een pot thee op tafel.
“Na de middag is het slecht om koffie te drinken,” zei mijn moeder.
“Ik doe dat voortdurend,” zei ik. Niet helemaal waar, de maaltijd afronden met koffie en gebak was eigenlijk pas gebruik geworden in Gormenghast.
“In dat geval zul je koffie krijgen,” zei ze beslist en droeg Margery op om voor koffie te gaan zorgen.
“Natuurlijk mevrouw,” zei deze beleefd en liep zachtjes de kamer uit.
“Dat is een goed voorbeeld,” zei ik tegen mijn moeder. “Bij Rhexenor thuis zou het dienstmeisje hierover in discussie zijn gegaan.”
“Heel slechte manieren,” zei mijn moeder. “Maar daarover gesproken, de jouwe zijn ook niet zo best. Zoals die stukken taart die je snijdt, meer dan de helft kleiner was een stuk fatsoenlijker geweest.”
“Ik vind het anders wel lekker,” zei mijn stiefvader tevreden.
Ik lachte even.
“Sorry, dat is ook een gewoonte geworden. Ik zal er een volgende keer aan denken. Maar nu we het toch hebben over manieren, ik kan nog wel wat etiquette gebruiken, zeker vanwege dat aanstaande huwelijk. Dus als ik zo nu en dan voor wat les bij jou kan aankloppen?”
“Maar natuurlijk,” zei mijn moeder stralend. Het meisje kwam binnen met de koffie en schonk zonder te morsen voor me in.
“Voor mij asjeblieft ook,” zei mijn stiefvader. Ook hij kreeg koffie ingeschonken.
“De koffie zal je wakker houden vannacht,” waarschuwde mijn moeder hem.
“Waarschijnlijk. Maar zonder koffie ben ik ook vaak wakker, dus ik denk niet dat het veel verschil zal uitmaken.”

De rest van de avond verliep gezellig. We hadden thee en praatten wat, waarbij mijn moeder en stiefvader steeds terug kwamen op de trouwplannen. Van sommige dingen wilden ze het naadje van de kous weten, naar andere dingen vroegen ze helemaal niet. Op die manier bleef het bestaan van Owen veilig voor ze verborgen.
Die nacht sliep ik op de kamer die ze speciaal voor mij hadden ingericht. Het voelde niet meer aan als mijn kamer echter, ook niet meer echt als mijn ouderlijk huis. Voor het slapen gaan las ik nog een poosje in het eerste deel van ‘In de ban van de ring.’ Zeer goed geschreven, ik bewonderde het oog voor detail wat de schrijver in het boek had weten te brengen. Het was een heel mannelijke wereld die hij beschreef, wat op zich jammer was. Eigenlijk bevind ik me zelf ook aardig in een mannenwereld, zeker waar het mijn persoonlijke leven betreft. Dan heb ik het niet alleen over mijn geliefde en mijn zoon, maar ook de mensen die eromheen staan om ons persoonlijke leven af te schermen zijn allemaal mannen. Julian, Caine, Benedict en Despil. Geen enkele vrouw komt er voor in dat stuk van mijn leven en soms mis ik dat.
De volgende ochtend werd ik al vroeg gewekt door alle bedrijvigheid in het huis. Voordat ze weg gingen, wilde mijn moeder er zeker van zijn dat alle kamers fris en schoon waren en ze joeg het personeel op. Dat was nog precies hetzelfde als vroeger. Mijn kamer was nog onaangeroerd, maar ik wist dat ik maar beter op kon staan, wat ik dus deed. Het was alsof mijn moeder door de deur heen kon kijken, want zodra ik naast mijn bed stond, hoorde ik haar stem op de gang:
“Er staat een bad voor je klaar!”
Toen ik wat later, gehuld in een badjas, weer terug kwam op mijn kamer, was deze al geheel schoongemaakt en opgeruimd. De jurk die ik de vorige dag had aangehad was weg, waarschijnlijk om gewassen te worden. Ik haalde wat kleding uit mijn tas, een wijdvallende ecrukleurige broek die tot op mijn kuiten viel en een crimsonkleurige bloes. Mijn laarsjes stonden netjes gepoetst klaar. Nadat ik alles aanhad, bekeek ik mezelf peinzend in de spiegel. Het was eigenlijk niet helemaal mijn stijl, maar de dame in de kledingwinkel had me verzekerd dat dit volgens de laatste mode was – de mode op de betreffende Schaduw dus. En het stond me wel. Maar zelfs een zwart motorpak en een halsband met pinnen staat me, dus dat zei maar weinig. Ach, waarom zou ik me druk maken om kleding. Er waren belangrijker zaken aan de orde. Zo vroeg ik me af waarom Dara niets meer van zich had laten horen. Kon het zijn dat ze had getroefd toen ik Patroon liep in mijn hoofd? Ik was daarmee inderdaad wat tijd kwijt geraakt, maar toch niet een hele dag in Amber tijd? Goed, het reizen door Schaduw had ook al tijd gekost, maar al die tijd was ik gewoon bereikbaar geweest. Voor iedereen eigenlijk, maar er was helemaal niemand die contact had gezocht. Iedereen had het waarschijnlijk druk met zijn of haar eigen zaken, net als ikzelf eigenlijk. Want, wees nu eerlijk Morwenna, hoeveel mensen heb je zelf getroefd in al die tijd? Niemand. Als je Julian, Rhexenor en Dara niet meetelt dan.
En waarom zou Dara dan zo nodig terug moeten troeven? Omdat jij het ineens in je hoofd haalt eens met haar te willen praten? Ze heeft wel andere dingen aan haar hoofd. Jij bent degene die meer dan een half jaar weg is geweest. Verwacht je nu echt dat men dan staat te popelen om je te zien en te spreken?
Ik liep naar de eetkamer, waar mijn stiefvader in zijn eentje aan tafel zat een krant te lezen. Hij vouwde de krant ineen toen ik binnen kwam en beantwoordde mijn ochtendgroet.
“Vergis ik me nu of is het nog erg vroeg?” zei ik toen ik aan tafel ging zitten. Ik legde wat toast op mijn bord en begon deze te besmeren met marmelade.
“Het is half zeven in de ochtend. Je moeder is bang om te laat weg te gaan of dat het huis smerig achterblijft… ik weet niet wat haar nu het meeste zorgen baart. Ze heeft allang gegeten en loopt nu iedereen te commanderen… ach, ze krijgt ze precies waar ze ze hebben wil. Eigenlijk weet ze altijd haar zin te krijgen.”
Ik schonk wat thee in voor ons beiden en at mijn toast. Zo was het altijd geweest. Mijn moeder die zich druk maakte en alles liep te regelen en mijn stiefvader die bleef zitten en hooguit mopperde over het feit dat zij iedereen liep rond te commanderen. Ik vroeg me af hoe ze vroeger was geweest, in de tijd dat ze de belangstelling trok van meerdere Amberieten. Waarom was ze ingegaan op de avances van meerdere personen? En wat het was geweest dat mijn stiefvader had doen besluiten om bij haar te blijven, ondanks het kind van een ander? Hierover zou ik toch eens moeten praten met mijn moeder. Maar ik zag best wel tegen dat gesprek op, het is niet mijn bedoeling om haar te veroordelen, maar ze zou het zo kunnen oppakken. En ook wil ik eigenlijk dat verleden laten rusten. Ik heb een vader en geen zin om alweer die beerput te openen. Ik wil echter ook erachter zien te komen wie of wat mijn moeder werkelijk is, wat er met haar is.
Nadat ik de ontbijtspullen naar de keuken had gebracht, zwierf ik wat rond in het huis. Alle personeelsleden kende ik nog, er was niemand bij die nieuw was. Ook was er niemand die bezeten was, het leek erop dat er geen beveiliging meer was. Dus de situatie rond onze zoon moest echt dringend zijn geweest als Mandor daar geen tijd voor had kunnen vinden. Ik hoopte dat Rhex wel aan een soort van beveiliging had gedacht voor Dyenne. Als mijn moeder daar was, zou ze daar misschien ook onder vallen. Iets om met Rhex te bespreken als ik daar was.

Halverwege de ochtend kwam mijn moeder melden dat alles klaar stond, we konden gaan. Ze bekeek me van top tot teen.
“Wat ben je nu weer vreemd uitgedost!” merkte ze op. Tja, de mode van de ene Schaduw is niet die van een andere. Ik ging niet in op haar opmerking, maar liep naar buiten. Daar stond een grote koets klaar, een span van vier paarden ervoor. Een aantal bedienden was druk bezig om een enorme hoeveelheid aan koffers in en op het rijtuig te laden. Johannes, de koetsier, kwam al aanlopen in zijn livrei. Ik liep naar hem toe.
“Beste Johannes, het is niet nodig om mee te gaan. Ik zal persoonlijk mijn vader en moeder naar hun vakantieadres brengen,” zei ik.
De man werd eerst rood en toen wit. De ontzetting was van zijn gezicht af te scheppen.
“Maar Vrouwe, dat is geheel niet betamelijk,” zei hij.
“Dat is dan zo afgesproken. Ga maar weer.”
Hij keek me aan met een broedende blik – Johannes en ik liggen elkaar niet zo – en liep weer weg.
Daarna haalde ik Boudicca van stal. Fillipien kwam aanvliegen en zette zich op mijn schouder. Alle bedienden stonden buiten, zo kon ik niet wegtroeven. Mijn moeder liet zich in de koets helpen, mijn vader zat er al. Ik liet Boudicca de weg afdraven, tot voorbij het kruispunt, een plaats waar we niet zichtbaar zouden zijn voor nieuwsgierige ogen en vroeg Fillipien om met haar mee te gaan. Ze vloog op en volgde het paard.
Zelf klom ik op de bok, zei de bedienden gedag en liet het vierspan rennen. Na een minuut of wat kwamen we aan bij het afgesproken punt, Fillipien cirkelde om Boudicca heen.
Ik sprong op de grond en liet mijn verbaasde ouders uit de koets stappen.
“Tijd om te gaan reizen,” legde ik uit. “En niet op de gangbare manier. Het is de bedoeling dat jullie me vasthouden en ook de koets.” Ik sprak Boudicca geruststellend toe, zodat ze vrij rustig bij me kwam staan. Fillipien kwam weer op mijn schouder zitten. Mijn moeder had me bij een schouder gepakt en mijn stiefvader hield haar hand vast en met zijn andere hand de koets. Ik pakte de troef van Rhex. Zwart haar, blauwe ogen, een wat ongeschoren uiterlijk. Deze contouren vervaagden en maakten plaats voor een keurig geschoren Rhexenor die me wat verbaasd aankeek.
“Wil je ons doorhalen?” vroeg ik.
“Eh… ik ben in Amber, ik moet zo naar die rechtszaak.” Bah, nu al? Geen enkele kans dat ik nog in de gelegenheid zou zijn om deze bij te wonen, zeker niet als Dara het zo liet afweten.
“Hoe kom ik dan snel in Antioch?”
Hij maakte een ongeduldig beweging met zijn schouders.
“Weet ik veel. Vraag het maar aan Deirdre.”
Ik verbrak het contact en zocht de kaart van Deirdre, die ergens onderop bleek te liggen. Het contact was er redelijk snel, ze leek even te schrikken toen ze me zag.
“Oh ja, Morwenna. Mijn excuses. Ik had er even niet meer zo aan gedacht, maar er is iets tussen gekomen.”
Mijn ergernis begon te groeien. Alsof ik daarvoor troefde – Mandor had gelijk, dit alles had allang geregeld kunnen zijn. Ik verborg mijn irritatie echter.
“Daar hebben we het nog wel eens over. Ik wil nu echter zo snel mogelijk naar Antioch gaan, Rhex’ huis en hij zei dat ik daarvoor maar bij jou moest zijn.”
“Ogenblik,” zei Deirdre en het contact werd verbroken. Ik zuchtte eens en zei tegen mijn ouders dat ze even los konden laten.
“Er lijkt wat vertraging te zijn.”
“Waar was je mee bezig? Voodoo?” vroeg mijn stiefvader.
“Nee, contacten,” zei ik kort. “Ik probeer de snelste manier naar Rhexenors huis te vinden.”
“Hij heeft een landgoed, zei je,” zei mijn moeder. “Hoe komt hij daaraan?”
“Van de koning gekregen,” zei ik. “Wegens goede verdiensten.”
“En jij dan?”
“Ik heb er recht op, alleen nog niet geclaimd.”
“Waar woon je dan eigenlijk?”
“Oh, zo hier en daar,” hield ik me op de vlakte. Gelukkig kreeg ik op dat moment een troefcontact. Het was Deirdre die me zonder veel plichtplegingen een troef in de hand duwde.
“Ik wil die wel weer terug,” zei ze.
“Dank je voor het uitlenen,” zei ik. Het contact werd verbroken. Ik stak mijn troevendeck weer in een zak, alleen de troef die ik van Deirdre had gekregen had ik nog in mijn hand.
“We gaan,” zei ik tegen mijn ouders, “dus hou je weer vast.”
Vervolgens concentreerde ik me op de kaart met daarop de tekening van Rhexenors Griekse landhuis. Al snel zag ik hoe het steeds werkelijker werd en deed ik een stap naar voren. Daar waren we, op de oprijlaan. Ik stak de troef weg en zag hoe mijn ouders met grote ogen om zich heen keken.
“Wat is er gebeurd? Wat heb je gedaan?” vroeg mijn moeder stomverbaasd.
“Is dat met die kaartjes?” vroeg mijn stiefvader.
“Dat is wat ik onder andere kan doen met die troeven,” zei ik. “Ik zei al eerder dat dit mogelijk was. Dit is een stukje van mijn leven.”
“Het is hier heel anders, het lijkt wel laat in de middag te zijn,” zei mijn moeder.
“En daarnet was het nog ochtend,” zei ik lachend. “We zijn erg ver gereisd, deze plaats is niet op onze wereld.”
“Het ruikt hier ook anders,” zei mijn stiefvader. “En de temperatuur is zeer aangenaam.” We keken als bij afspraak alle drie tegelijk naar het landhuis. Niets wees erop dat onze aanwezigheid was opgemerkt.
“Toch typisch,” zei mijn moeder aarzelend. “Is het hier misschien de gewoonte om te wachten met bezoekers te begroeten tot ze aankloppen?”
“Ik weet het niet,” zei ik naar waarheid, “maar vrijwel overal waar ik kom wordt bezoek verwelkomd als ze het huis naderen. Maar dat zou je met Dyenne kunnen kortsluiten als je het personeel gaat opvoeden.”
We liepen naar het huis en de trappen op. Ik liet de klopper op de deur vallen. En toen er niet open gedaan werd, deed ik dat nog een keer. Uiteindelijk kwam er een spichtig meisje de deur opendoen en keek naar ons.
“Ja?”
“Zou je de vrouwe op de hoogte kunnen stellen van onze komst hier?” zei ik. Vanuit mijn ooghoek zag ik de verbazing op de gezichten van mijn ouders. Het meisje keek van mij naar mijn ouders. Toen weer terug naar mij.
“Als het dan moet… oh, je bent een prinses van Amber, is het niet? Nou, weet je, zet de koffers daar dan maar vast neer.” Ze wees op het bordes en keek bedenkelijk naar de koets.
“En wat de koets en die paarden betreft…”
“Roep mevrouw voor ons,” viel ik haar in de rede. Ze keek me geërgerd aan.
“Nou zeg!” zei ze snuivend en liep naar binnen.
“Dat is toch ongehoord,” zei mijn moeder verbaasd. Tevens zag ik aan haar houding iets strijdlustigs, inwendig had ze haar mouwen al opgestroopt. Zelf was ik uiterst tevreden, mijn kleine manipulatie met Patroon gisteravond had resultaat gehad, mijn moeder begreep in ieder geval Thari en hopelijk mijn stiefvader ook. Het spreken moest nu ook geen probleem zijn. Dat was het ook niet, bleek even later. Dyenne kwam het bordes op, met Cathrynn op de arm.
“Oh, wat een schatje!” riep mijn moeder vertederd uit in het Thari toen ze de baby zag. Ik moest even iets wegslikken, het was toch zuur dat ze niet eens wist dat ze zelf een schattige kleinzoon had.
“Fijn dat jullie er zijn,” zei Dyenne hartelijk. Ik stelde mijn ouders aan haar voor en andersom. Ze probeerde de bedienden zover te krijgen dat ze voor de koets met paarden zorgden en dat de koffers naar de gastenkamer werden gebracht. Daar had ze meerdere pogingen voor nodig, wat uitstekend illustreerde wat hier mis was. Het was nog erger dan wanneer Rhex er was. Ze begeleidde ons naar de zitkamer en liet wat te drinken halen. Het kwam er uiteindelijk op neer dat ze het zelf moest gaan halen. Terwijl ze weg was, keek mijn moeder kritisch om zich heen.
“Heel duur, ook wel mooi, maar oh, wat wordt het hier slecht onderhouden,” zei ze. “Moet je kijken, het tafelblad is schoon, maar de strepen zijn niet weggepoetst. En aan de randen en poten zit nog vuil.” Ze stond op en tilde een stuk van het vloerkleed op. Ze knikte tevreden.
“Precies zoals ik dacht,” zei ze en wees op het vuil dat blijkbaar dagelijks simpelweg onder het kleed werd weggewerkt. Ze legde het kleed weer goed en zat op haar stoel toen Dyenne weer binnenkwam, die op één arm het kind droeg en met de andere een karretje meetrok waarop het theeservies stond. Ik sprong op en nam het karretje van haar over. Vervolgens schonk ik de thee, die verdacht licht van kleur was. Een kijkje in de pot bevestigde wat ik al vermoedde, er waren maar nauwelijks theebladeren.
“Is er iets mis?” vroeg Dyenne. “Mijn excuses voor mijn lange wegblijven, maar het personeel heeft het erg druk. Daarom heb ik zelf maar thee gezet.”
“Nee hoor, het is prima zo,” zei ik vriendelijk en wisselde even een blik uit met mijn moeder. Ze glimlachte naar me en verplaatste toen haar belangstelling naar Dyenne.
“Hoe oud is je dochter nu?” vroeg ze. Dyenne begon enthousiast te vertellen en niet veel later zaten beide vrouwen geanimeerd te praten over kinderen en hun ontwikkeling. Op zich was het wel grappig, zo hoorde ik wat over mijn eigen babytijd. Veel dingen deden me erg denken aan Owen, die dus blijkbaar toch ook wat van mij weg heeft. Aan de andere kant voelde ik me wat opgelaten, ik kon gewoon meepraten en putten uit wat eigen ervaring, maar ik moest doen alsof ik volkomen naïef was op dat gebied. Zelfs mijn stiefvader sprak af en toe een woordje mee. Al met al een zeer interessant gesprek, waarbij ik me als een volkomen buitenstaander moest gedragen.
Er werden heel veel zaken besproken. Mijn moeder gaat werkelijk heel goed en gemakkelijk met mensen om, ze heeft er een handje van om met een paar woorden iemand helemaal uit haar tent te lokken. Heel anders dan mijn vader, heel anders dan ik. Mijn stiefvader informeerde naar de omgeving en Dyenne vertelde hem van alles over Antioch.
Een goed gesprek tussen deze drie mensen. Ik was opgelucht, dat betekende dat ik met een gerust hart mijn ouders hier kon laten voor een poosje. Het leek goed te klikken tussen Dyenne en hen. Aan het einde van de middag was alles rond, mijn moeder zou de volgende dag aan haar taak beginnen. Dyenne zou ’s morgens vroeg alle personeel bij elkaar roepen om hen te vertellen wat de rol van mijn moeder was. Ze zou het hoofd van de huidhouding worden en ook Dyenne zelf instrueren hoe ze die mensen aan moest pakken.
“Schroom vooral niet om de meest rotte appels in de mand te ontslaan,” adviseerde ik. Dyenne keek geschokt.
“Dat kan ik toch niet maken! Ze zijn met me meegekomen uit Amber, dan kan ik ze niet zomaar ontslaan!”
“Natuurlijk wel,” zei ik. “De situatie is nu anders. Je bent niet meer één van hen.”
“Zo is het precies,” zei mijn moeder, “Ze zullen moeten weten wie de baas is. En dat gaat niet als je je opstelt als een mede-collega.”
Ik gebruikte op verzoek van Dyenne daar de avondmaaltijd. Het eten was redelijk, maar vrij sober. Daarna hielp ik mijn ouders om zich te installeren op hun kamers. Ik moest lachen om de hoeveelheid koffers gevuld met boeken die mijn stiefvader had meegenomen.
“Je bent er blijkbaar vanuit gegaan dat je hier wel eventjes zit,” zei ik plagend tegen hem.
“Na wat ik vandaag heb gezien en gehoord weet ik wel zeker dat het niet om een paar dagen zal gaan. Maar je moeder zal dit helemaal in het rechte spoor gaan krijgen, dat lukt haar altijd.”
Ik bekeek de titels van de boeken, de meeste had ik al eens gelezen. Ik legde mijn drie delen van de Ring trilogie erbij, ik zou wel weer andere kopen. Daarna nam ik afscheid van beiden.
“Als er iets is of als het niet mocht werken, laat het dan even weten,” zei ik.
“Hoe krijgen we je dan te spreken?”
“Als je me wilt spreken, zeg dat tegen Dyenne. Die weet wel mensen die mij eventueel kunnen bereiken.”
Mijn moeder legde haar handen om mijn gezicht, net als ze deed toen ik klein was, en keek me eens aandachtig aan.
“Je ziet eruit alsof je iets onder leden hebt,” zei ze bezorgd. “En het lijkt of je haast hebt, net als de afgelopen keer dat we je zagen. Pas goed op jezelf.”
“Maak je geen zorgen. Ik ben een poosje ziek geweest, maar het gaat beter nu,” zei ik half naar waarheid. Ze fronste haar wenkbrauwen.
“Ziek? Jij bent nooit ziek geweest. Of heb je weer een ongeluk gehad?”
“Niets bijzonders,” zei ik. “Niets om je druk over te maken.”

Terwijl ik even later Boudicca zadelde, die rustig langs de oprijlaan stond te grazen, voelde ik een troefcontact. Ik nam het aan en het bleek een wat gejaagde Dara te zijn.
“Ja, sorry, maar ronde 1 is nu net achter de rug,” zei ze.
“Wat bedoel je?”
Ze maakte een ongeduldig gebaar.
“Van die rechtszaak.”
“Oh zo,” deed ik afstandelijk. Ik had deze bij willen wonen, maar dat hoefde zij niet te weten.
“Ja. Het is gewoon druk. Maar weet je wat, ik troef je morgen wel.”
“Natuurlijk,” zei ik schamper.
“Ik bedoel: als het je gelegen komt…”
“Ja hoor, uiteraard. Ik heb alle tijd van de wereld,” zei ik en probeerde uit alle macht het teveel aan cynisme in mijn stem te weren. Ik verbrak het contact en haalde een paar keer diep adem. Waarom troefde ze me nog als ze me toch niets te zeggen had! Het leek erop dat ze me niet eerder getroefd had, schijnbaar had ze geen tijd gehad om me te spreken. Alles moest klaarblijkelijk wijken voor die rechtszaak. Dit alles zei me genoeg over mijn positie binnen de Hoven en eigenlijk ook binnen Amber. Men zat niet op mij te wachten, integendeel. Met een zwarte vorm van sarcasme moest ik vaststellen dat ik degene was die achter iedereen aanliep. Wat moesten ze inmiddels van me denken!
Ik steeg op en reed in het schemerdonker de oprijlaan af. Fillipien kwam aanvliegen en landde op mijn schouder. Ik krauwde haar in haar nek en dacht intussen na over wat me te doen viel. Met Flora praten zoals ik eerder van plan was? Ach, die had genoeg andere bezigheden. Fiona? Waarom zou ik dat doen? Omdat mijn vader en mijn geliefde dat tegen me hadden gezegd? Dat was dan wel een hele zwakke reden om met iemand te gaan praten. Fiona, hyperintelligent, altijd bezig, weet heel veel van alles. Waarover zou ik ook weer moeten praten met haar? De Ctulhu. En volgens mijn vader zou ze ook alles weten van Patroon. Geweldig, ik wist niet eens hoe ik zo’n gesprek zou moeten beginnen. Ik zuchtte licht. Wat moest er eigenlijk eerst gebeuren? Die wereld van de Dwalers moest vernietigd worden. En wie was daarvoor de aangewezen persoon om te praten? Benedict? Bleys? Corwin of Deirdre? Hm, Deirdre. Misschien zou ik het beste met haar praten. Tenslotte moest ik haar toch nog een verslag overhandigen van alles wat gebeurd is in Dark End. Of zou ze dat al van Rhexenor hebben gehad? Nou ja, het zou wel zo netjes zijn als ik dat deed, dan zou ik haar meteen die troef weer terug geven.
En dan… Opsporen van de wezens die ‘ontsnapt’ zijn. Lastig. Mijn vader, Bleys alweer. Eventueel Caine of Flora? Of… Merlijn. Zowel de Hoven als Amber zou geïnfiltreerd kunnen zijn.
Dan hadden we nog de Deep One. Llewella en Gérard. Dat vond ik het meest vervelende stukje, water en zee hebben mijn passie niet.
En dat betrof alleen maar de Dwalers. Het probleem van de Morlog was er ook nog. Ik kon natuurlijk, en dat zou ik het liefst doen, naar Gormenghast gaan en het probleem aan Mandor voorleggen. Maar dan zou ik daar alweer zijn, terwijl ik hoegenaamd nog niets van mijn plannen had uitgevoerd.
Ik stopte bij een herberg in het nabijgelegen stadje en vroeg daar logies voor de nacht. Op mijn kamer pakte ik mijn dagboek en begon daar passages van over te schrijven, in verslagvorm. Dat was voor Deirdre. Toen dat klaar was, werkte ik zoveel mogelijk mijn dagboek bij. Daarna las ik het laatste stuk een aantal keer over. In mijn hoofd was de lijst vele malen langer dan op papier. Misschien moest ik mezelf wat meer rust gunnen, maar dat stond ik mezelf niet toe. Ik maakte wat aantekeningen op een los blaadje. Lorraine – anti-Logrus/ anti-Patroon – etiquette – geheim van Arden – Morlog – Dark End/ Ctulhu – oorlogsverleden Ashwin – huis in Brighton – paarden trainen – Coral – Conjuration.
Het was niet meer dan een greep van zaken die nog open lagen om iets mee te doen. Daarnaast was er nog zo’n rij van familieleden die ik wel eens wilde spreken, maar hoe doe je dat zonder opdringerig over te komen? Verder vond ik dat er maar weinig concreets was nog omtrent de verbintenis tussen Mandor en mij. Oh ja, ongeduldig, ik weet het. Maar de situatie zoals deze nu was, moest ook niet te lang duren.
Het was bijna ochtend toen ik uiteindelijk in bed kroop en probeerde de slaap te vatten.

No comments: