Vier kinderen

De eerste weken na de geboorte van de tweeling kan ik me alleen maar herinneren als vooral erg druk. Doordat ze zo klein waren, kwamen ze zeker tien tot twaalf keer voor een voeding, steeds allebei tegelijk. Het vastklampen bleef, dus iedere keer liepen we met twee kinderen tegelijk rond of hadden er twee tegelijk op schoot. Mandor was al die tijd thuis en nam veel van de verzorging van alle vier de kinderen op zich. Heel af en toe schakelden we het kindermeisje in om de jongens een middagje onder haar hoede te nemen en konden we op die manier een klein beetje rust krijgen.
Er was een lichtpuntje, Owen en Randal vonden hun kleine zus en broer fantastisch! Alleen konden ze niet erg goed begrijpen waarom de kinderen niets met hen ondernamen. Dat ze niet mee gingen om sleetje te rijden, dat ze niet mee konden doen met het kegelspel, dat ze zelfs niet eens zelf de trappen op en af konden. De vraag kwam of ze al konden zwemmen - het idee al om te gaan zwemmen in de rivier rond deze tijd van het jaar - en of ze van de taart mochten proeven. Allebei wilden ze dolgraag met de kleintjes rond sjouwen, stil zitten in een stoel met de baby’s op schoot vonden ze wat saai. Ik probeerde ze uit te leggen dat de baby’s echt nog heel erg klein waren en maar weinig konden hebben. Dat leken ze aardig te begrijpen.
We trachtten ze zoveel mogelijk te betrekken bij de verzorging die soms wat hardhandig ging. In die tijd leerde ik dat zelfs die hele kleine ukken toch nog best wat konden hebben. Randal was echter soms gevaarlijk met de kinderen en nam in een onbewaakt ogenblik ze allebei onder een arm om ze mee te nemen naar de speelkamer of naar buiten. Soms konden we maar net voorkomen dat hij met baby’s en al de trappen afviel. Hij vond dat de kinderen bij hem hoorden en noemde ze steevast ‘mijn baby!’. Dat hij ze als één zag was uiteraard geen wonder.
Mandor nam hem apart en praatte ernstig met hem om hem uit te leggen dat hij die dingen echt niet kon doen, dat hij de baby’s alleen vast mocht houden als wij erbij waren. Randal leek het allemaal te begrijpen. Het leek er zelfs op dat hij het helemaal niet zo erg vond dat alle aandacht naar de tweeling ging, hij was totaal niet lastig.
Mijn ouders kwamen tussendoor nog eens kijken naar de kinderen en mijn moeder beweerde bij hoog en bij laag dat ze flink gegroeid waren. Zelf zag ik dat niet zo, ik bleef ze iel vinden. Verder had ze nog flink wat adviezen, zoals minstens een uur per dag met hen wandelen als de zon scheen; ze niet uit hun bedje te halen als ze begonnen te jammeren, want daar raakten ze verwend van en ze vooral ’s nachts niet te voeden. Ze vond me er slecht uitzien en adviseerde me om minstens de helft van de voedingen te vervangen door flesvoeding.
Maar ze was geheel vertederd toen ze de kinderen op schoot had.
Gelukkig bleven ze niet te lang. Hun bezoek had me behoorlijk uitgeput, waardoor ik besefte dat ik er lichamelijk gezien nog lang niet was. Ik begon het vermoeden te krijgen dat het niet alleen de bevalling was die zo’n aanslag op mijn lichaam had gepleegd, maar ook de zwangerschap. Want als ik goed narekende hadden we eigenlijk maar enkele maanden doorgebracht in Tir-na Nog’th. Voor Randal was de tijd schoksgewijs gegaan en hij was er twee jaar geworden, voor mij was het veel korter geweest. Tussen de bevalling van Randal en de nieuwe zwangerschap hadden maar iets van drie maanden gezeten en dat was blijkbaar te kort geweest om een tweeling goed te kunnen laten huizen.
De adviezen van mijn moeder werden overigens in de wind geslagen, al zei Mandor een keer dat die opmerking over flesvoeding niet zo gek was geweest. Hij maakte zich wat zorgen over mijn herstel en als ik af en toe een voeding zou overslaan, zou me dat wat ontlasten. Ik beloofde hem erover te gaan denken als de tweeling tenminste zes weken was, nu vond ik ze nog te klein om over te stappen op een andere voeding.
De dagen vlogen voorbij. Naar mijn idee was het een aaneenschakeling van voeden, troosten, verschonen, af en toe slapen, en tussendoor wat eten. De grote broers gedroegen zich voortreffelijk, met name Randal was erg lief. Natuurlijk had dit ons moeten alarmeren, maar dat gebeurde niet. We hadden het zo druk dat we gewoon niet opletten.

Ik zal die dag nooit vergeten. De tweeling was 15 dagen oud en zat op zo’n tien voedingen per dag. De dooi had een dag eerder ingezet en bracht veel troep met zich mee. We dachten dat Owen en Randal aan het spelen waren in de speelkamer, Mandor had ze beloofd om later op de dag naar buiten te gaan zodat ze met hun laarzen aan door de plassen konden stampen.
De tweeling lag lekker te slapen in hun reiswieg en ik wilde wat gaan lezen toen ik een hoop lawaai op de binnenplaats hoorde. Ik wist meteen dat er iets ergs gebeurd was en holde de gang op waar ik Mandor tegenkwam die de studeerkamer uit kwam rennen.
“Er is iets met de jongens!” riep hij terwijl hij voor me uit de trappen naar beneden afholde.
Onder aan de trap stond een besmeurde en ietwat geschramde Owen.
“Randal!” huilde hij en wees naar de groep mensen die nu door de poort naar binnen kwam. Eén van hen hield het slappe lichaam van onze middelste zoon vast. Zijn armen en benen bungelden omlaag en ik zag met één oogopslag dat het helemaal mis was.
“Leg hem neer!” gilde ik, want er was één ding wat ik me herinnerde uit de cursussen die ik had gevolgd: ga nooit lopen slepen met iemand die een ongeluk gehad heeft. De man die hem droeg, ik herkende hem als één van de boeren die nog niet lang geleden zich hier gevestigd had, legde hem behoedzaam op de grond. Mandor was al bij hem en boog zich over Randal heen. Toen keek hij op en zijn ogen ontmoetten de mijne terwijl hij zijn hoofd schudde.
“Hij is niet dood!” gilde ik in paniek. “Zeg dat hij niet dood is!”
Mandor kwam razendsnel overeind, pakte me bij de schouders en keek me streng aan.
“Beheers je, Morwenna,” zei hij. “Randal leeft, maar het is niet best met hem.”
Dit was genoeg om me een beetje te kalmeren. We knielden samen bij onze zoon neer terwijl ik één van de mensen opdracht gaf een verbanddoos te halen. Mandor drukte zijn zakdoek tegen een hevig bloedende hoofdwond om deze te stelpen. De verbanddoos werd al snel gebracht en ik begon haastig de ernstigste verwondingen te verbinden, terwijl Mandor een drukverband aanbracht om Randal’s hoofd.
Hij was er vreselijk aan toe. Ik had het idee dat al zijn ledematen gebroken waren en dat hij mogelijk nog meer inwendig letsel zou hebben.
“We moeten naar het ziekenhuis terug,” zei ik tegen Mandor. “Hier ga ik zelf niet aan zitten rommelen.”
Hij knikte terwijl hij het hoofdje van Randal wat omhoog hield - zo bloedde het het minst. Ik vroeg een knecht om een ladder te halen en wat soepele riemen, ondertussen rende ik naar boven waar ik Owen vond die naast de reiswieg met Essilt en Iestyn zat.
“Ik pas op,” zei hij.
“Dat vind ik heel goed bedacht van je, Owen,” zei ik terwijl ik hem over zijn haar streelde. “Pak jij even je dino en de knuffel van Randal? We gaan naar het ziekenhuis.”
Owen knikte en rende rap weg. Ik pakte haastig wat spullen voor de baby’s en gooide deze in de reiswieg. Owen kwam terug met zijn dinosaurus en een knuffelschaap. Ik vroeg hem om me goed vast te houden en door middel van Troef gingen we naar de waterput, vlak bij de plaats waar Mandor nog steeds bij Randal zat.
Met wat hulp legden we Randal heel voorzichtig op de ladder, gespten hem vast met de riemen en legden een kussen onder zijn hoofd. Vervolgens troefde Mandor met ons naar het Regency Hospital.

Het was niet best met Randal, helemaal niet. Hij werd meteen onder een scan gelegd en terwijl de doktoren naar de beelden keken, zag ik hun gezichten steeds somberder worden. Hij had beide armen op meerdere plaatsen gebroken, een paar ribben en zijn linkerbeen. Zijn voetje was geheel verbrijzeld. De wond aan zijn hoofd was uiteindelijk nog het minst ernstig, al moest deze onmiddellijk worden gehecht. Er werd een infuus aangebracht, men vroeg toestemming om te opereren. Wat konden we anders doen dan ‘ja’ zeggen?
Mandor wilde ook deze keer mee naar de operatiekamer, wat werd toegestaan en wij kregen een ruimte toegewezen waar we konden wachten. De baby’s waren inmiddels wakker geworden en terwijl ik hen voedde, vroeg ik Owen om bij me te komen zitten en te vertellen wat er was gebeurd. Het arme jochie zag doodsbleek en had eerder het liefst met Randal meegegaan naar de OK.
Het was moeilijk om het verhaal helemaal te begrijpen, Owen bediende zich immers zoveel mogelijk van zinnen bestaande uit twee of drie woorden, maar uiteindelijk begreep ik dat Randal en hij aan het bergbeklimmen waren geweest. Die berg bleek een rots te zijn die ik ergens op de landerijen van Gormenghast wist, een rots van een meter of vier hoog. Waarschijnlijk door de dooi was de rots nogal glad geweest, Randal was uitgegleden en naar beneden gevallen, daarna had hij ook nog een stuk los liggende rots over zich heen gehad en was heel stil blijven liggen. Owen was onmiddellijk naar de nabijgelegen boerderij gehold voor hulp.
“Ben jij dan niet gevallen?” vroeg ik een beetje verbaasd en ik herinnerde me de bloederige schrammen die ik eerder had gezien. Schrammen die inmiddels helemaal dicht getrokken waren.
“Jahaa,” zei hij en haalde in een verontschuldigend gebaar zijn schouders op.
Toen de tweeling tevreden weer lag te slapen, ontfermde ik me over hem. Ik kleedde hem uit en waste hem bij de wastafel. Daarna trok ik hem de nieuw gekochte kleding aan, die een vorige bezoeker was vergeten mee te nemen en in een plastic tasje in de kast lag. Patroon is in zulke gevallen erg handig. Ik was blij om te merken dat het werkte, dat betekende dat ik aan het aansterken was, ook al voelde ik me nog steeds vaak slapjes.
Daarna trok ik het jochie bij me op schoot en vertelde hem een verhaal over een beer die achter een vlinder aan was gehuppeld en daardoor zijn huis kwijt was. Ondertussen kon ik mijn gedachten nauwelijks bij het verhaal houden, steeds weer dwaalden ze af naar Randal en vroeg ik me af hoe hij het zou maken.
Na uren van wachten kwam eindelijk Mandor binnen. Hij zag er vermoeid uit en liet zich op één van de stoelen zakken. Owen klom onmiddellijk op zijn schoot.
“Is Randal?” vroeg hij.
Mandor aaide hem over zijn bol en glimlachte naar hem.
“Je maakt je zorgen hè? Randal is geopereerd en ze hebben een aantal botten aan elkaar gezet. Hij slaapt nog steeds, maar we gaan dadelijk even kijken.”
Daarna keek hij mij aan.
“Het was niet gemakkelijk,” zei hij met een zucht. “Morgen willen ze weer gaan opereren, zijn voet is volkomen verbrijzeld. Zijn armen zijn gezet, helemaal in het gips, zijn been hetzelfde en hij ligt in een soort korset om zijn ribben te laten helen. Hij heeft toch nog vrij veel bloed verloren - dat is ook de reden dat ze ermee stopten voor vandaag. Ik heb gezegd dat ze geen bloed mogen toedienen voorlopig - iets dat ze nogal onverantwoordelijk vinden. Hij ligt aan allerlei apparatuur, maar ademt zelf en dat is een heel goed teken. Hij lijkt geen hersenbeschadiging te hebben opgelopen, dat is ook positief. Dat hij nog steeds buiten bewustzijn is, vinden ze wat zorgwekkend en er werd al gesproken over een drain omdat er mogelijk sprake is van een vochtopeenhoping onder zijn schedel. Voorlopig heb ik ze ervan af kunnen praten, maar als hij lang zo blijft willen ze er iets aan gaan doen.”
Ik zat zowat te trillen van de zenuwen, dat kinderen zo’n effect op je kunnen hebben!
“Ik wil hem zien,” zei ik alleen maar.
Mandor knikte en stond op.
“Ik ook,” zei Owen.
“Natuurlijk, ik had niet anders verwacht,” zei zijn vader en pakte hem bij de hand. Ik pakte de reiswieg op en met zijn vieren liepen we naar de intensive care waar Randal apart op een kamer lag.
Ondanks dat ik aardig voorbereid was, schrok ik van zijn aanblik. Hij zag spierwit, zijn donkere haar was aan elkaar geklonterd door het bloed. Overal stonden apparaten, zijn armen en been hingen in een soort van tuig en overal waren draden te zien die naar apparatuur toe liepen om zijn lichaamsfuncties in de gaten te houden. Owen trok zich los, rende naar Randal toe en bleef toen wanhopig staan kijken.
“Hand?” vroeg hij.
“Wil je zijn hand even vasthouden?” vroeg Mandor en tilde hem een beetje op om hem aan de vingers te laten voelen die net onder het gips vandaan kwamen. Daarna wilde Owen naast Randal op het bed zitten. Ik streek Randal over zijn haren, streelde zijn gezicht, hem ondertussen vertellend hoeveel ik van hem hield. Dat is een raar iets, nu nog heb ik moeite om mijn kinderen te zeggen dat ik van ze houd, maar tegen Randal heb ik het vrij vaak gezegd als hem weer iets was overkomen.
Owen pakte plotseling het schaap bij zijn lange oren en legde het tegen Randal aan.
“Schaap, Randal,” zei hij.
Randal’s oogleden bewogen even en Mandor deed een stap naar het bed toe.
“Je mag wakker worden, Randal,” zei hij tamelijk streng. “We willen je allemaal even zien.”
Randal deed inderdaad zijn ogen open, keek ons één voor één aan, glimlachte heel flauwtjes en sloot zijn ogen weer. Er werd door het personeel onmiddellijk weer een scan gemaakt en men concludeerde met algemene opluchting dat Randal nu gewoon sliep.
We besloten een kamer te boeken in een nabijgelegen hotel, verder zouden Mandor of ik steeds bij Randal zijn en een gedeelte van de dag zouden we allemaal bij hem zijn.
De tweede operatie aan Randal’s voet - weer bijgewoond door Mandor - verliep naar wens. Randal was snel wakker na deze operatie en hoewel hij vreselijk veel pijn moest hebben, kon hij nog steeds lachen. Dat de baby’s er waren vond hij geweldig, hij wilde met ‘zijn baby’ spelen. Met wat kunst en vliegwerk lukte het ons om Essilt en Iestyn in ieder geval tegen hem aan te laten liggen en we merkten dat dit Randal echt goed deed.
Owen had er genoeg aan om naast Randal op het bed te zitten en af en toe iets te zeggen. Toen Randal wat meer was opgeknapt, begon hij hele verhalen aan Owen te vertellen, die dat geweldig vond en af en toe wat woorden toevoegde.
De doktoren zagen het allemaal wat somber is. Ze gingen er vanuit dat na een lange periode van revalidatie Randal zijn armen en been weer normaal zou kunnen bewegen, maar die voet zou niet meer goed komen. In het meest gunstige geval zou er met speciaal schoeisel genoeg gecorrigeerd kunnen worden dat hij redelijk normaal zou kunnen lopen, maar misschien zou het zo ernstig blijven dat een vervanging van de voet, of een gedeelte ervan, nodig zou blijken. Ze hadden al contact gehad met mensen van het revalidatiecentrum, de verwachting was dat Randal na 6 weken ontslagen zou kunnen worden uit het ziekenhuis en daarna nog een aantal maanden in dat revalidatiecentrum zou moeten blijven.
Later spraken Mandor en ik het onderling even door. We maakten ons geen van beiden echt zorgen om de voet, al begrepen we dat een totale heling wel eens wat langer in beslag zou kunnen nemen. En natuurlijk was het niet de bedoeling om Randal de volle zes weken in het ziekenhuis te laten blijven, laat staan dat hij naar een revalidatiecentrum zou gaan. Maar misschien was het inderdaad nodig om iets van revalidatieoefeningen met hem te gaan doen als hij eenmaal thuis was. Ik had er wel iets over geleerd van mijn vroegere fysiotherapeute, maar wat meer kennis zou nooit weg zijn.
We gingen om beurten een dag naar het revalidatiecentrum en lieten ons voorlichten welke oefeningen er geschikt waren voor een kind van ruim tweeëneenhalf dat zo in de kreukels lag als Randal. We kregen heel bruikbare adviezen en men liet ons oefenen bij andere patiënten. Ik was de laatste die ging en met Patroon manipuleerde ik het daar zodanig dat we er nooit geweest waren. In het ziekenhuis had ik al eerder op die manier de overgebleven bewijzen van mijn bevalling daar weten weg te werken.
Randal genas wat sneller dan gangbaar was. Na bijna twee weken kreeg hij een ander soort gips om zijn armen, besloot men om het korset weg te halen en kreeg hij een drukverband aangebracht om zijn ribben. Het was niet langer nodig om in alle tuigage te liggen en op die manier kreeg onze zoon wat meer bewegingsvrijheid.
Het werd tijd om te gaan. Weer werden er rekeningen betaald met deze keer daarbovenop een flinke bijdrage voor het ‘langdurig zieke kinderen fonds’. Mandor had ook deze keer nogal wat aan materialen vernietigd, de rest manipuleerde ik zodanig met Patroon dat we ook hier niet geweest waren. Op deze manier was het heel gemakkelijk om vanuit het ziekenhuis door middel van Troef te vertrekken.

In Gormenghast waren er zes weken voorbij gegaan en we kwamen aan op een mooie lentedag. We werden uiterst vriendelijk en enthousiast ontvangen door het personeel, de kok ging meteen in de weer om een mooie grote taart te bakken, speciaal vanwege Randal’s thuiskomst. Randal zelf liet zich alle belangstelling maar wat graag aanleunen, hij was duidelijk blij om weer thuis te zijn. We verwonderden ons erover hoe mobiel hij eigenlijk alweer was, ondanks dat hij flink belemmerd werd door al het verband en het gips. Owen deed zijn best om Randal zoveel mogelijk te vermaken, wat hem aardig lukte.
De tweeling, inmiddels vier weken oud, hadden nog steeds vaak voeding nodig. Eindelijk waren ze ook begonnen met lachen, uiteraard was hun eerste lachje voor elkaar bestemd geweest. Owen en Randal vonden de baby’s alleen maar leuker worden nu ze ook konden lachen, ze zaten er totaal niet mee dat de kinderen nog steeds veel tijd opslokten en alleen maar bij elkaar wilden zijn. Ze waren niet meer zo heel ielig en zowaar wat gegroeid, maar nog steeds kleiner dan dat hun broers ooit geweest waren.
Zelf begon ik dat vastklampen van Essilt en Iestyn aan elkaar een tikje problematisch te vinden. Ik had gedacht dat het minder zou worden naarmate ze ouder werden, maar dat was zeker niet het geval. Werkelijk alles moest samen. Baden, aankleden, verschonen, voeden, slapen… ik had geen enkel idee hoe de kinderen individueel waren en hoe ze zich zouden ontwikkelen. Hun uiterlijke trekken werden wat meer sprekend, dat wel. In Iestyn herkende ik toch weer overduidelijk Mandor. Misschien wat minder sprekend dan Randal, maar meer dan Owen, die toch ook vrij veel op zijn vader leek. Essilt had iets weg van Mandor, maar ze leek het meest op mij. En dat was iets dat ik stiekem toch leuk vond, een dochter te hebben die uiterlijk veel op mij leek. Het weinige zwarte haar dat ze bij hun geboorte hadden was uitgevallen, de kinderen waren behoorlijk kaal.
Bij Randal verwijderden we het gips na nog eens twee weken en begonnen we aan de voorgeschreven revalidatieoefeningen. Hij vond het geweldig en deed enthousiast zijn best. Of het nu de oefeningen waren of Randal’s aangeboren gave om goed te helen wisten we niet - we dachten een combinatie van beide factoren - maar hij ging met sprongen vooruit. Na enkele dagen gebruikte hij zijn armen weer als voorheen, na een paar weken had hij ook zijn been en de voet weer volledig onder controle. Hij liep nog een beetje mank, vooral als hij moe was, maar daar was alles mee gezegd. Wij haalden opgelucht adem, dit was toch nog goed afgelopen.
De tweeling groeide, vroeg veel aandacht en wilden alleen maar alles samen. Randal sloofde zich uit en wilde ook vooral veel aandacht. Owen leek het allemaal best te vinden. Ik prijsde me gelukkig met het feit dat de dieren ook veel aandacht nodig hadden, dat was zo ongeveer de enige manier om Owen een poosje voor mezelf te hebben en op die manier een bepaalde aandacht te geven. Hij kon heel goed met zijn valk omgaan, eigenlijk beter dan ik. Hij kon beter omgaan met alle dieren zelfs, meer zoals Julian is.
Randal bleef druk, bleef zich uitsloven en zich in allerlei bochten wringen om maar belangstelling te krijgen. Bij vrijwel alles wat hij ondernam, kreeg hij steun van Owen, maar vaak liep het verkeerd af en liep Randal flinke verwondingen op terwijl Owen er met hooguit een krasje vanaf kwam.
Intussen begon het vastklampen van de tweeling ergerlijk te worden. Lichamelijk was er geen enkele ontwikkeling, ze deden geen pogingen om om te rollen, om actief naar speelgoed te grijpen… helemaal niets. Ze groeiden goed en bleven tenger, zoals Randal en ik ook zijn. Ze hadden inmiddels wat haar gekregen, lichtblond dons. In overleg hadden we besloten om de voeding midden op de dag te vervangen door een flesvoeding. Het voeden aan de borst werd steeds lastiger. Niet zozeer omdat ze tegelijk wilden drinken, maar omdat ze het liefst tegelijk uit dezelfde borst wilden drinken. Er waren minder voedingen per dag nodig, maar de voedingen op zich duurden op die manier veel langer. Ieder apart een flesje accepteerden ze gelukkig wel. Randal vond het fascinerend en wilde dat ook, hij wilde helemaal als baby behandeld worden. Af en toe hadden we het gevoel om alleen maar geleefd te worden door de kinderen. We leefden ermee zo goed en kwaad als het ging, deden ons best om ondertussen ook nog de zaken in Elysium, de magiërschool en andere dingen te regelen. Mandor deed moeite om zo min mogelijk zich te laten betrekken in de persoonlijke kwesties van zijn broers en vader, hij vond dat ons gezin voorrang had.

De Vliegende Hollander werd het favoriete buitenspeelgoed van de twee oudste zonen. Ze haalden er af en toe halsbrekende toren mee uit, maar hadden het voertuig aardig onder controle. Totdat Randal besloot dat de kar veel sneller zou gaan van één van de vele steile hellingen die Elysium rijk is. Owen had hem geholpen om de kar in de beste positie te brengen en met zijn tweeën raceten ze naar beneden. Ergens misten ze een bocht, de kar hadden ze niet meer onder controle en ze botsten frontaal tegen een boom. Owen, die voorop zat, knalde met zijn hoofd tegen de boom aan en knipperde heel even met zijn ogen. Randal vloog echter omhoog om een paar meter verderop terecht te komen.
Niet veel later zat ik opnieuw met Owen en de tweeling in de wachtkamer van Regency Hospital, terwijl Mandor de operaties bijwoonde. Deze keer had Randal beide benen op een paar plaatsen gebroken en een heup. Opnieuw werden alle gegevens naderhand vernietigd of veranderd toen we na een dag of tien met Randal, die vanaf zijn middel in het gips zat, naar huis gingen. Ook deze keer ging de genezing tamelijk voorspoedig. Na een paar weken gips had hij wat moeite met lopen, maar binnen enkele dagen rende hij alweer rond alsof er niets was gebeurd. Nog geen drie weken later konden we hem opnieuw naar het ziekenhuis brengen, opnieuw met gebroken ribben en twee gebroken armen omdat hij had bedacht dat het leuk was om onder een koets te gaan hangen. Hij was gevallen toen de koets over een steen bonkte en de koets was met een wiel over hem heen gereden.
Je zou denken dat je als ouder hieraan gaat wennen. Niets is minder waar. Iedere keer opnieuw de angst dat hij het deze keer niet zou gaan halen. Of in de zenuwen zitten omdat het soms lang duurde voordat hij uit zijn bewusteloosheid bijkwam. Steeds opnieuw bang zijn dat hij er blijvende gevolgen aan over zou houden.
En dan telkens weer te moeten uitleggen aan de familie wat er nu weer gebeurd was. Sommigen leefden mee, anderen begonnen raar naar ons te kijken en er waren er zelfs die smulden van alle ellende die Randal overkwam.
Randal zelf was steeds weer een dappere patiënt. Hoewel hij veel pijn moest hebben, bleef hij lachen en de moed erin houden. Tijdens de derde opname merkten we dat hij reuze geïnteresseerd was in alle technische apparatuur, van de knopjes waarmee het bed bediend werd tot aan de monitoren waarmee hij bewaakt werd.
“We zouden een spelcomputer voor Randal aan kunnen schaffen,” zei Mandor op een avond. Inmiddels waren we weer teruggekeerd in Gormenghast met de kinderen. Het was een lange dag geweest, Randal verveelde zich en moest voortdurend vermaakt worden omdat hij vrijwel niets zelf kon met die armen in het gips en Essilt en Iestyn waren erg dreinerig geweest. Misschien dat ze eindelijk hun eerste tandje zouden krijgen - maar we hadden niets in hun kaak kunnen ontdekken dat daarop wees.
“Mijn neefjes zijn nogal gek van die spelletjes,” wist ik. “Maar of het iets voor Randal is?”
“Hij lijkt interesse te hebben die richting uit,” zei Mandor met een schouderophaal. “Eerlijk gezegd ben ik persoonlijk niet weg van die dingen, maar het zou Randal iets te doen kunnen geven. Hij is zo ondernemend, hij heeft altijd anderen nodig… we kunnen het eens proberen. Hier kunnen we wat gemakkelijker wat techniek aan de gang krijgen, in Elysium zal hij er weinig aan hebben. Maar aangezien we daar toch nooit heel lang zijn, zie ik daar niet zo’n probleem.”
Er kwam een beeldscherm en een Wii met twee consoles, ook eentje voor Owen. Mandor had gelijk gehad, Randal vond het geweldig en bleek er verschrikkelijk handig mee te zijn. Hij ging veel sneller dan Owen, die dat hele computergedoe al snel voor gezien hield. Alleen als er iets met een puzzel was had hij interesse - en het ook zo opgelost. Ook loste hij de puzzels die Randal tegenkwam in zijn game.

Essilt en Iestyn groeiden goed en waren redelijk goedlachs. Vooral naar elkaar toe uiteraard, maar ze lachten ook regelmatig naar hun grote broers en naar Mandor en mij. Naar andere mensen echter niet of nauwelijks. Zodra er anderen waren, klampten ze nog meer aan elkaar dan ze normaal deden en waren stilletjes totdat die anderen weer weg waren. Vooral de grootmoeders hadden daar niet zo heel veel begrip voor. Mijn moeder probeerde het dan toch weer op de opvoeding te gooien - vooral ik deed veel fout in haar ogen - en Dara maakte scherpe opmerkingen over het feit dat we onszelf isoleerden in onze eigen wereld. Gormenghast hadden we namelijk nog steeds afgesloten. De enigen die er wel eens kwamen waren mijn vader en mijn ouders, verder niemand. Despil, die ook volledige toegang had tot Gormenghast, was er nooit. Dara kon het niet goed hebben dat ze alleen op bezoek kon komen als we in Elysium waren, ze probeerde ons steeds weer te pressen om in ieder geval eens te laten zien hoe we werkelijk woonden. Iets wat we beiden negeerden.
Gramble had Owen onderzocht op de blokkade in zijn hoofd. Het bleek een vrij eenvoudige te zijn: als hij ooit Brand tegen zou komen, zou hij de Spikard niet willen gebruiken. Maar eenvoudig of niet, Gramble kreeg het niet weggehaald. Ik vond dat vreselijk vervelend. De blokkade mocht dan bij de verkeerde persoon zijn geplaatst, de wetenschap dat het jochie met zoiets rondliep maakte me niet blij en mede daarom sloot ik de poorten in Elysium voor Brand. Net als dat ik al eerder voor Navrashi had gedaan.

Owen was 2 jaar en tien maanden, Randal 3 jaar en twee maanden en de tweeling 7 maanden. We verbleven al een poosje in Elysium. Er werd vooral eindeloos vergaderd, we hadden al een paar keer tegen elkaar opgemerkt dat deze vergaderingen aanzienlijk korter zouden zijn als Jason Mason niet iedere keer trachtte de boel te traineren. Op ieder voorstel had hij kritiek en uitte hij zijn bezwaren. Deze keer ging het over het delven van de metalen, waar hij allerlei bezwaren aan zag kleven en deze luidkeels uitte. Vooral het feit dat deze Schaduw vooral magisch was, ergerde hem enorm en hij had er nogal wat problemen mee dat hij daardoor zijn interesses niet goed kon uitbouwen tot kennis. Hij negeerde onze pogingen om hem andere mogelijkheden aan te reiken - zoals een poos in een Schaduw gaan leven die wel aan zijn criteria beantwoordde - en op alles wat er werd gezegd had hij een weerwoord. Hij was druk bezig om een aantal voorbeelden te op te sommen die zouden wijzen op het verkeerde beleid in Elysium, toen ik de paniekerige waarschuwing van Fillipien voelde en tegelijkertijd een afschuwelijk beeld doorkreeg.
“De jongens!” riep ik en vloog de zaal uit, over de binnenplaats heen en via de poort naar buiten. Op de heuvel ontwaarde ik een Barghest die Randal in zijn bek had en diens lichaam heen en weer schudde als een lappen pop. Owen trachtte luid brullend en duwend de Barghest te dwingen om los te laten, zonder enig resultaat, terwijl Fillipien pogingen deed om de ogen van het monster uit te pikken. En het bloed, al dat bloed… zonder verder nadenken trok ik mijn zwaard en gebruikte voor het eerst sinds lange tijd een Machtswoord. Het werkte, ik stond bij de Barghest en stak onmiddellijk mijn zwaard door diens keel. Het bloed spoot eruit, ik liet het zwaard zitten en probeerde uit alle macht de bek van de Barghest open te wrikken om Randal te bevrijden. Intussen waren de anderen ook genaderd, Mandor hielp mee om de kaken van elkaar te trekken en ving het lichaam van onze zoon op voordat hij de grond raakte. Ik zag hoe hij in een vloeiende beweging een Troef pakte en verdween. Ik trok mijn zwaard uit het stuiptrekkende monster en stak nog eens toe. Het beest bleef stil liggen. Daarna bekommerde ik me om Owen - die nog steeds helemaal buiten zinnen stond te brullen en te huilen - door mijn armen stevig om hem heen te slaan en hem alleen maar vast te houden. Het werkte. Het duurde even voordat hij helemaal bedaard was en kon vertellen wat er was gebeurd. Randal had willen laten zien dat hij echt niet bang was voor die Barghest en was hem genaderd om te aaien. De Barghest was hier niet van gediend geweest en had dat laten merken door meteen te bijten. Het had hierbij kunnen blijven als Randal weggegaan was, maar Randal werd boos en was het beest gaan duwen. De Barghest was woest geworden en begon Randal te verscheuren, daarbij gehinderd door Owen die probeerde het beest af te houden en Fillipien.
Ik keek naar de groep mensen die zich hier had verzameld en met ontzetting stonden toe te kijken. Zelfs Jason Mason leek wat aangeslagen te zijn - ondanks zijn stoere gedrag en manier van praten, waren dit geen dingen die hij graag zag.
“Voorlopig geen vergadering,” zei ik en hoorde hoe schril mijn stem klonk. “Jullie horen het wel als we daar weer tijd voor hebben.”
Ik tilde Owen op en droeg hem naar het kasteel. Het jochie mocht dan bedaard zijn, ik voelde hoezeer hij tegen me aantrilde. Zelf was ik ook behoorlijk aangeslagen, maar ik moest me goed houden voor hem. Steeds opnieuw zag ik echter dat vreselijke beeld voor me… de Barghest, één van ‘mijn’ dieren, had onze zoon getracht te verscheuren. En het kon hem wel eens gelukt zijn ook… van Randal leek er niet veel meer over te zijn dan een bloederige massa.
In onze vertrekken gingen Owen en ik eerst snel in bad en trokken daarna schone kleding aan. Daarna haalde ik de tweeling uit hun bedje - ze waren eerder wakker dan anders uit hun middagslaapje en keken me met ernstige ogen aan. In een flits zag ik ineens dat die van Essilt van hetzelfde heldere blauw waren als die van Owen en mij en dat de ogen van Iestyn het ijzige blauw van Mandor en Randal hadden.
Het ging niet goed om te troeven met de tweeling tegelijk op mijn arm, dus ik gaf Essilt aan Owen. Voor één keer lieten ze de scheiding toe alsof ze de ernst van de situatie aanvoelden.

Mandor had in de tijd van Randal’s eerste verblijf in het ziekenhuis een paar troeven gemaakt van verschillende mogelijke aankomstplaatsen. We kwamen aan in de ondergrondse parkeergarage en gingen met de lift naar boven. Bij de receptie vertelde een vriendelijke dame dat Randal binnengebracht was op de eerste hulp en onmiddellijk naar de operatiekamer was gebracht. Enerzijds was dat een lichte opluchting - het betekende dat hij nog in leven was - anderzijds maakte ik me nog veel meer zorgen, waar moest hij deze keer aan geopereerd worden? Ik vroeg me af of hij pijn had en gaf mezelf de schuld. Ik had nooit moeten toestaan dat er Barghest in Elysium zouden rondlopen. Nu was mijn zoon bijna dood vanwege die rotbeesten.
Mandor maakte contact. Ik zag in feite alleen zijn ogen, die somber stonden. Zijn haar was bedekt met een blauwe muts en hij droeg een masker voor zijn mond.
“Ze zijn nog bezig,” zei hij. “Hij gaat het redden, het is een taaie, die zoon van ons. Maar hij is er niet best aan toe. Behalve dat hij hele lappen huid mist, heeft hij alweer een paar breuken opgelopen en deze keer is er een rib door een long heen gegaan. Hij is echter veel bloed verloren, het is noodzakelijk dat hij een bloedtransfusie gaat krijgen.”
“Heb je al toestemming gegeven?”
Hij zuchtte.
“Ik heb niet veel keus. Er is al een kruisproef gedaan, Randal heeft - zoals ik al dacht - een exotische bloedgroep die ze niet in hun database hebben. Eén van ons zal donor moeten zijn. Mijn bloed is ook getest en zou gebruikt kunnen worden, ze denken echter dat een broer of zus beter gaat matchen.”
“Ik begrijp het. Ze kunnen mijn bloed gaan testen, voor de zekerheid, en dat van Owen. Ik vind de tweeling eigenlijk te jong.”
“Ik vind Owen ook wat jong nog, maar hij zal tenminste begrijpen waarom. Ik zal aangeven dat jullie er zijn, dan zal er zo iemand van het laboratorium naar jullie toekomen voor de testjes.” Hij verbrak de verbinding en ik legde aan Owen uit wat de bedoeling was. Hij begreep het onmiddellijk en was meer dan bereid om te kunnen helpen. Niet veel later kwam er een jonge man binnen met een koffertje met daarin een soort apparaatjes. Daarmee haalde hij simpel een druppel bloed uit onze arm, er was niets van te voelen. Nog geen 3 minuten later had hij de uitslag, Owen’s bloedsamenstelling paste beter bij die van Randal als die van mij. De man was uiterst verbaasd, hij had nog nooit een gezin meegemaakt waarin ze allemaal uitheemse bloedgroepen hadden die nergens bekend stonden en hij vroeg toestemming om de tweeling ook te mogen testen voor onderzoek. Iets dat ik uiteraard weigerde. Deze keer zou er flink wat opgeruimd en gemanipuleerd moeten gaan worden.
Owen vond het allemaal erg interessant. Het bed waarop hij gelegd werd, de band om zijn arm, het feit dat hij ondertussen een heleboel speciaal samengestelde sapjes mocht gaan drinken… Van het aanprikken voelde hij niets en hij keek gebiologeerd naar het bloed dat door een doorzichtig slangetje naar een bloedzak vloeide. Ze wilden maar een halve liter afnemen op dit moment, meer zou teveel zijn voor zo’n jong iemand. Maar na nog geen 100 milliliter stopte het en bleek de naald niet meer in Owen’s arm te zitten. Zijn shapeshift die in de verdediging was gegaan.
“Je moet proberen om niet te bewegen,” zei de assistente tegen hem. “Anders moet ik je arm vastbinden.”
“Je hoeft zijn arm niet vast te binden,” bemoeide ik me ermee. “Hij doet zijn best. Dit zal misschien nog eens gebeuren, begin dan gewoon opnieuw en dan ergens anders.”
De assistente voelde zich bezwaard - het is natuurlijk niet zo leuk om een klein jochie iedere keer opnieuw te moeten aanprikken - en ze was meer dan opgelucht toen er na 6 keer bloed tappen eindelijk genoeg in de zak zat. Ik complimenteerde Owen, hij had zich dapper gedragen. Hij hing bleekjes en vermoeid tegen me aan en ik hoopte dat Randal genoeg zou hebben aan het bloed dat hij had gegeven. Voor zo’n jong kind was dit niets gedaan.

Het was genoeg. Net genoeg, de doktoren hadden eigenlijk liever meer gehad, maar we vroegen om het even af te wachten en het aan te zien. Randal was na een aantal uren in de operatiekamer naar de intensive care gegaan waar hij aan nog meer apparaten was verbonden dan ooit. Deze keer kreeg hij ook continu pijnstillers toegediend. Om de grote open wonden die hij had zo goed mogelijk te laten genezen, was er besloten tot huidtransplantatie. Met een speciaal apparaatje hadden ze gezonde stukken huid afgeschaafd, deze zodanig bewerkt dat het als een genezend wondgaas gebruikt kon worden op de ernstigste beschadigingen. Maar het kind moest vergaan van de pijn en het was het beste om dit zoveel mogelijk te onderdrukken. Ook hielden ze hem de eerste 24 uur in slaap, opdat de gekwetste long zo rustig mogelijk zou genezen. Om het hem wat gemakkelijker te maken kreeg hij wat extra zuurstof. Verder zat zowat hij van top tot teen in het verband en gips en lag hij opnieuw in een korset vanwege gebroken ribben. Owen was helemaal uit zijn doen toen hij Randal zo zag, veel meer dan alle andere keren. Pas toen Mandor hem wees op de zak bloed die boven het bed hing en liet zien hoe het bloed druppelsgewijs naar Randal toe ging, bedaarde Owen wat.
“Jij bent de enige van ons die Randal zo heeft kunnen helpen,” benadrukte Mandor. “Hij zal sneller beter worden doordat jij hem bloed hebt gegeven.”
Bijna routinematig regelden we alles. Eén van ons was voortdurend bij Randal, de ander was in het hotel met de andere drie kinderen of ook bij Randal. Ik begon me af te vragen wat de impact was op de kinderen, die een groot tijd van hun leven doorbrachten in een ziekenhuis. Op de één of andere manier leken ze er helemaal geen moeite mee te hebben, ze accepteerden het als iets normaals. Soms had ik het idee dat het de tweeling niets uitmaakte waar ze waren, zolang de ander er maar bij was en ze bij ons waren. De enkele keren dat we hadden geprobeerd om ze een poosje onder de hoede van het kindermeisje te laten, waren dramatisch verlopen, de kinderen duldden haar gewoon niet in de buurt, laat staan dat ze ze mocht verzorgen. Dat gold trouwens voor iedereen die buiten ons gezin viel. Gezellig op schoot bij de grootouders was er allang niet meer bij, de kinderen waren op het extreme af heel erg eenkennig. Het probleem was dat Randal dit gedrag vaak imiteerde en zeker de grootmoeders waren hier in het geheel niet blij mee.

Tegen Mandor zei ik op de derde dag na de opname dat ik alle Barghest af zou gaan maken. Vlak van tevoren had ik Randal gezien toen alle verbanden werden verschoond - ik had het idee dat dit nooit mee goed zou komen en dat was mijn schuld. Ook het feit dat hij nog geen enkele keer gelachen had verweet ik mezelf. Hij lag een groot deel van de tijd doodstil voor zich uit te staren of te huilen van de pijn. Het is verschrikkelijk als je als ouder daar niets aan kunt doen, we waren volkomen machteloos. De Barghest afmaken zou Randal niets helpen - het was meer een manier om mijn frustratie kwijt te kunnen.
Mandor sloeg zijn armen om me heen en hield me heel lang vast voordat hij iets zei.
“Denk je dat ik daar niet aan heb gedacht. Dat ik niet heb overwogen om dat hele Elysium zelfs in de Abyss te laten glijden. Ik heb de neiging moeten onderdrukken om Jason Mason om te brengen, het was zijn gezeur dat die vergadering zo heeft doen uitlopen. Als dat gewoon op tijd geëindigd was en we gewoon bij onze kinderen hadden kunnen zijn… Ik heb hele moorddadige gedachten gehad de afgelopen dagen en dat is nog niet voorbij. We kunnen een schuldige aanwijzen, uiteraard. Maar we helpen er Randal niet mee.”
“Het was uiteindelijk een Barghest,” zei ik met tranen in mijn stem. “Die staan onder mijn supervisie en één van hen heeft mijn zoon verscheurd. Ik voel me verantwoordelijk en schuldig, ik ben degene die nalatig is geweest.”
Zijn omarming werd steviger.
“Dat ben je niet,” zei hij beslist. “Ik weet dat je die beesten hebt gewaarschuwd om van ons weg te blijven, ik weet ook dat je de jongens tegen ze hebt gewaarschuwd. Wat ik van Owen heb begrepen is dat Randal wilde bewijzen dat hij niet bang was voor die hond. Dat is waarom Owen zo overstuur was eerder, hij geeft zichzelf de schuld. Het schijnt dat hij die monsters wel eens benadert en dat Randal dat ook wilde doen.”
“Owen die optrekt met de Barghest?” vroeg ik stomverbaasd. “Hoe kan het dat ik dat niet weet en jij wel? Ik heb er niets van gemerkt.”
“Ik ook niet. Ik heb gisteravond een poos met Owen gepraat om erachter te komen wat er nu precies was gebeurd.” Hij lachte even. “Dat was niet gemakkelijk, voor Owen spreekt het meeste vanzelf, bovendien praat hij niet echt goed.”
“Nog steeds niet hè. Denk je dat we ons zorgen moeten maken?”
“Hij is pienter genoeg, daar ligt het niet aan. Bovendien wordt hij in dat opzicht misschien overschaduwd door Randal, die alles voor hem zegt en bepaalt.”
“Ik heb steeds de indruk dat Owen dat wel prettig vindt. Maar soms denk ik ook dat hij erg in de verdrukking komt. Het gaat altijd over Randal en om Randal en anders gaat het over de tweeling.”
“Die ontwikkelen zich ook niet bepaald vlot,” zei hij. “Ze hebben elkaar en daar hebben ze genoeg aan. Ik weet dat vroeg geboren kinderen wat langzamer zijn met alles, maar zij zijn wel heel erg traag. Heel anders dan Randal en ook anders dan Owen.”
We gingen de ziekenhuiskamer weer binnen. De tweeling lag op het kleed in de speelgoedhoek, ze waren aan het schaterlachen om Owen die een soort verstopspelletje met een rammelaar met ze speelde. Randal staarde zo’n beetje hun richting uit, maar toen we binnenkamen, vestigde hij zijn ogen op mij.
“Mamma?” zei hij vragend.
Ik liep naar het bed toe en boog me voorover om hem op zijn wangen te kussen.
“Wat is er?” vroeg ik toen.
“Ik vind honden heel erg stom, ik haat ze.” Het kwam er vastbesloten uit.
Ik aaide hem over zijn haren.
“Dat begrijp ik jongen, ik vind dat niet erg.”
Ineens vloog er een lachje over zijn gezicht, bijna tegelijkertijd vertrok het van de pijn. Hij wist zich er echter overheen te zetten en keek weer in de richting van zijn broertjes en zusje.
“Ik wil ook spelen,” zei hij. “Met Owen en mijn baby.”

Vanaf dat moment knapte Randal zienderogen op. Zijn lichaam zag er vreselijk gehavend uit, maar het leek hem in het geheel niet te deren. Mandor en ik begonnen onze gang van wissen, veranderen en vernietigen weer en met het hele gezin gingen we na ruim twee weken weer naar huis. In het begin hield Randal zich redelijk rustig, maar vanaf het moment dat hij goed geheeld was, op wat littekenweefsel na, hing hij weer de beest uit. We kregen adviezen, we probeerden zelf wat uit, maar niets hielp. Owen volgde Randal in alles wat hij deed en als het nodig was, zorgde hij voor hulp. Op zich was het nog niet eens zo erg, beiden hadden we het volle vertrouwen dat het beter zou worden door de jaren heen. Maar daarbij kwam dat de tweeling nog steeds erg hecht was, dat werd zelfs alleen maar erger. De één deed precies wat de ander deed, ze wilden precies hetzelfde speelgoed hebben - eindelijk waren ze begonnen om speelgoed vast te pakken - dus dat betekende dat we van alles twee exact dezelfde dingen moesten aanschaffen. Ze wilden dezelfde vorm van aandacht. Tegelijk op schoot, tegelijk verschoond worden, tegelijk hetzelfde eten of drinken. Toen ze tien maanden waren had ik ze nog maar één keer per dag aan de borst, omdat ik eindeloos bezig was ze ervan te overtuigen dat ze niet tegelijk aan dezelfde borst konden drinken.
Na heel veel aanmoediging rolde Iestyn uiteindelijk van zijn buik naar zijn rug, iets wat Essilt onmiddellijk volgde. Alweer een stap vooruit in hun ontwikkeling. Toen begon het gedoe over kleding. Hetzelfde in roze voor Essilt en blauw voor Iestyn was niet goed meer, ze moesten precies gelijk gekleed zijn. Dat betekende dat als de één had gespuugd en moest worden omgekleed, dat de ander dat dan ook moest. Ze kregen zelfs tegelijkertijd hun eerste tandje en dat pas toen ze bijna elf maanden waren. Ze waren met alles laat.
Randal vond ze nog steeds geweldig en trachtte ze overal in te betrekken, iets wat de tweeling helemaal niet wilde. Dat betekende weer dat Randal zich net zo ging gedragen als zij. Ik merkte dat Owen zich begon te ergeren aan al dit gedoe. Dat was een teken aan de wand en ik sprak erover met Mandor.
“Owen heeft meer dezelfde interesses als jij,” zei hij nadenkend. “Ik denk dat ik Randal een poosje mee neem, ik heb wat dingen te doen. Randal krijgt dan één op één aandacht, de tweeling is zonder zijn aanwezigheid toch wat rustiger en jij kunt met Owen wat valken gaan jagen of zoiets.”
Ik schoot in de lach bij het idee dat we op de valken zouden gaan jagen. Mandor keek me scheef aan en legde zijn hand onder mijn kin.
“Ik ben blij dat ik je toch een beetje aan het lachen heb gekregen,” zei hij met een glimlach. “Je bent de laatste tijd wat somber, het is net of je nergens meer plezier in hebt. Ik denk dat vier kinderen zo snel op elkaar toch een beetje veel van het goede is geweest voor jou.”
“Voor jou niet dan?” vroeg ik en merkte dat het wat snauwerig klonk. “Jij kunt er nog wel een stuk of vier bij hebben ofzo?”
“Goeie god, ik moet er niet aan denken!” Hij begon hard te lachen. “Dan zijn we helemaal alleen maar met de kinderen bezig! Niet dat het nu veel anders is… Ik zal blij zijn als we dit stel fatsoenlijk groot krijgen en we weer wat meer tijd voor elkaar hebben.”
“Dat schiet er wel erg bij in,” moest ik toegeven. “We zouden vandaag ergens kunnen gaan eten. De kinderen slapen, ze hoeven niet eens te merken dat we weg zijn.”
“En anders is het kindermeisje er nog,” vond hij. “De tweeling heeft dat dan maar gewoon te accepteren. Gelukkig slapen ze meestal wel iedere nacht door.”
Ik kleedde me snel om in een blauwe uitgangsjurk, het was best prettig om eens iets aan te hebben dat niet was bevuild door kinderhandjes. Mandor had zich ook passend gekleed en hij bracht ons door middel van Troef naar een restaurant in Tel Aviv op een aarde.
“Israëlisch eten vind je vast lekker,” zei hij. “Het is redelijk gevarieerd.”
Het eten was inderdaad heerlijk, er was keuze uit diverse salades en vlees. In het begin voelde ik me niet helemaal op mijn gemak, ik was me de hele tijd aan het afvragen hoe het met de kinderen zou gaan. Mandor verging het ongeveer hetzelfde. Ik werd pas een beetje afgeleid toen er een groep soldaten binnen kwam met zware wapens. Ze kwamen niet om te schieten, maar om te eten en hun wapens werden onder hun stoelen gelegd.
“Op vrijwel alle Schaduwen die ik ken, is Israël in staat van oorlog,” zei Mandor die me zag kijken. “Het is toegestaan om wapens mee te nemen naar uitgangscentra, als je publieke gelegenheden binnen wilt, wordt er gecontroleerd op wapens. Maar hun eten is goed.”
Het voorval van de soldaten en de wapens was genoeg geweest om onze aandacht een beetje van de problemen thuis af te leiden en gewoon wat te kletsen en te lachen. Het er even uit zijn deed me goed merkte ik, ik begon me wat rustiger te voelen.
Na het eten gingen we nog ergens dansen. Moderne muziek, af en toe afgewisseld met een langzaam nummer waarbij men geacht werd om zo dicht mogelijk tegen elkaar aan te dansen. En tijdens dat dansen begon er zich iets in me te roeren, waarvan ik nauwelijks meer wist dat het er was. Liefde, verlangen en begeerte. In de afgelopen maanden hadden we wel seks gehad, maar meer sporadisch, bijna werktuigelijk omdat we elkaar toch tegenkwamen. Nu was het anders. Ik trok zijn gezicht naar het mijne toe en begon hem te kussen, hij reageerde gretig.
“Er zijn hier goede hotels,” zei hij zacht in mijn oor.
Niet veel later waren we al in een hotelkamer en trokken elkaar de kleren van het lijf. Er was geen sprake van voorspel, de seks was heftig en we bereikten snel een gezamenlijk hoogtepunt. Pas daarna namen we de tijd om elkaar opnieuw te verkennen, heel voorzichtig, rustig, zacht en teder totdat we ons niet langer konden inhouden en de roes over ons heen kwam. Onnodig om te zeggen dat die nacht niet hebben geslapen. Net voordat de kinderen zouden ontwaken, waren we weer terug in Gormenghast
.
Het gezamenlijke ontbijt was verschrikkelijk druk en rumoerig. Oorzaak was Randal die zo vreselijk opgetogen was dat hij binnenkort met Mandor mee zou gaan, dat hij daardoor hyperactief was. Hij praatte luid over allerlei onzin, zei keer op keer tegen Owen dat deze ‘lekker niet mee mocht’, totdat Owen er genoeg van had en hem een flinke trap gaf met als gevolg dat Randal oorverdovend begon te gillen. Essilt en Iestyn zaten in eerste instantie rustig op een korst brood te kauwen, maar door de onrust raakten ook zij van de kook en begonnen mee te gillen. Owen sloeg zijn handen voor zijn oren en rende weg, waarschijnlijk zou hij rust gaan zoeken bij zijn valk. Randal wilde hem achternagaan, maar viel tijdens het klimmen van zijn stoel beide knieën open op de harde vloer en begon te roepen dat hij alles stom vond. Mandor schoof zijn stoel achteruit en zei dat hij naar Owen ging kijken. Even later zat ik alleen met drie schreeuwende kinderen. Heel even was ik geneigd om ook weg te gaan en de boel de boel te laten. Toen kreeg ik medelijden met het drietal, de tranen stroomden inmiddels over hun gezicht en ze waren uiterst verdrietig.
Ik pakte de baby’s uit hun stoel en ging met ze op de grond bij Randal zitten. Randal sloeg zijn armen om zijn zusje en zijn broertje heen en snikte dat hij zo verdrietig was. Langzaamaan bedaarden ze wat en kon ik een pleister plakken op die eeuwig kapotte knieën van mijn middelste zoon. Daarna knuffelde ik hem en de tweeling en nam ze mee naar buiten terwijl ik probeerde niet op het personeel te letten dat ons aanstaarde toen we langs kwamen lopen.
Het waaide hard en het was behoorlijk koud. De lucht was egaal grijs, ik vermoedde dat het later op de dag zou gaan sneeuwen. Randal joelde en rende tegen de glijbaan op omhoog. Fillipien kwam aangevlogen en wilde eigenlijk op mijn schouder komen zitten, maar de aanwezigheid van de baby’s deed haar besluiten om op de rand van de put te landen. Het leek erop dat de tweeling dezelfde weerzin tegen dieren had als hun vader en broer, hoewel ik soms merkte dat Essilt wel eens een beetje belangstelling toonde zolang ze niet in haar buurt kwamen.
Mandor kwam met Owen op zijn schouders door de poort naar ons toe lopen, Beest fladderde ergens voor hen uit.
“Ik wil dat ook!” riep Randal meteen toen hij hen zag en rende naar Mandor toe. “Ik wil ook hoog zitten!”
“Jij mag dadelijk,” beloofde Mandor. “Ik draag Owen naar binnen, dan kom ik jou halen.”
“Ik wil nu!” krijste Randal. “Ik mag nooit iets leuks!”
“Mag wel,” zei Owen en deed pogingen om naar beneden te klimmen.
“Niets ervan,” zei Mandor streng. “Randal kan wachten of hij loopt maar mee naar boven.” Zonder acht te slaan op de gillende Randal liep hij de trappen op naar boven, Owen wierp nog een verontschuldigende blik achterom naar zijn broertje.
De tweeling werd onrustig, ze wilden niet meer gedragen worden, maar op de grond zitten. Daar was het te koud voor, dus ik wilde ook naar boven gaan en vroeg Randal mee te komen.
“Nee!” riep hij boos. “Ik blijf hier. Pappa komt zo!”
De baby’s dreinden en waren aan het wurmen terwijl ik de trap op liep. Ik voelde me ineens moe en was het goed beu. Na een geweldige avond en nacht had ik gedacht energie op te doen, maar het tegendeel leek wel waar te zijn. Ik moest moeite doen om me niet af te reageren op de kinderen, die er ook niet om hadden gevraagd om zo kort op elkaar geboren te worden. Kinderen waren een geweldig iets, daar bleef ik bij, maar vier was een heel mooi aantal. Het was genoeg zo. Ik had mijn handen er aan vol, ik kon ze niet de aandacht geven die ze verdienden, ik had geen tijd meer voor andere dingen.Ik verwaarloosde mijn man, mijn dieren en mijn familie. Mijn leven leek alleen uit kinderen te bestaan.
Toen ik bijna boven was met de nog immer worstelende tweeling, begon er iets tot me door te dringen. Iets wat ik weg wilde duwen als zijnde onmogelijk en onbestaanbaar. Maar met iedere stap die ik deed, wist ik steeds zekerder dat het waar was. Het was een ramp!
Ik kwam Mandor tegen die meteen iets aan me merkte. Hij bleef staan en keek me onderzoekend aan.
“Ga Randal maar halen,” zei ik. “Ik wil straks even met je praten, niet waar iedereen bij is.”
Hij knikte slechts, een bezorgde blik in zijn ogen en haastte zich weg.

Later was de rust aardig wedergekeerd. Ik had koffie voor ons en vruchtensap voor de kinderen laten brengen in de speelkamer. Owen en Randal hadden weer vriendschap gesloten en waren samen aan het tekenen gegaan. Essilt en Iestyn zaten naast elkaar op de grond, beiden plukkend aan een knuffelbeertje. Ik probeerde wat te lezen om mijn aandacht af te leiden van datgene wat op de voorgrond van mijn denken was. Mandor zat een tijdschrift te bestuderen dat tamelijk populair was in mijn thuisschaduw, getiteld ‘Spoken, geesten en andere verschijningen.’
Op dit soort momenten was het voor mij mogelijk om even te genieten van mijn gezin. Helaas waren die momenten spaarzaam, daarom koesterde ik ze extra.

Pas ’s avonds kon ik Mandor echt alleen spreken. De dag was voorbijgegaan zoals gewoonlijk, de kinderen waren energiek en luidruchtig geweest en lagen uiteindelijk allemaal in hun bed.
“Wanneer was je van plan om met Randal op pad te gaan?” vroeg ik hem. Ik lag meer dan dat ik zat in een sofa, dat was alles wat ik nog kon opbrengen. Mandor had koffie ingeschonken en zette deze naast me neer. Zelf ging hij tegenover me zitten.
“Morgen na het ontbijt,” zei hij. “Er zijn wat mensen in de Hoven die ik moet spreken, ik wil ook naar de magiërschool om daar wat zaken te regelen. Ik denk dat Randal het leuk zal vinden om erbij te zijn, hij houdt van verandering.”
“Het zal stil zijn zonder hem,” zei ik glimlachend.
“Ik denk het ook. Maar nu wil ik het hebben over jou. Wat is er aan de hand?”
“Ik durf het bijna niet te zeggen,” zei ik kleintjes. “Het komt zo verschrikkelijk slecht uit. Ik denk dat ik weer zwanger ben.”
Het was geruime tijd stil. Mandor zat daar tegenover me en zijn gezicht drukte ontzetting uit, geen blijdschap zoals de vorige keren. Hij weerspiegelde precies wat ik voelde. Ik liet mijn hoofd zakken en keek naar de grond.
“Je bedoelt toch niet dat we gisteren…”
Ik schudde mijn hoofd.
“Nee Mandor, ik bedoel niet dat gisteren mogelijk gevolgen kan hebben. Dit is van eerder. Inmiddels ben ik vaak genoeg zwanger geweest om te weten hoe dat voelt. Ik denk dat ik een maand of twee onderweg ben.”
“Wanneer is dat dan gebeurd?” vroeg hij verbijsterd.
“We zagen elkaar nog wel eens,” zei ik en keek hem met een flauwe glimlach weer aan. “Maar ik zou het kunnen testen, dan weten we het zeker.”
Hij leunde achterover in de stoel en dacht na.
“Zou je dat erg vinden?” vroeg hij toen. “Testen bedoel ik?”
Zonder antwoord te geven pakte ik een Troef van het Regency Hospital, deze behoorden tot de weinigen die werkten vanuit Gormenghast.
Daar aangekomen kocht ik bij de ziekenhuisapotheek een tweetal testen en troefde terug naar Mandor. Hij hield me even vast.
“Als je niet wilt, doe het dan niet,” zei hij. “Als jij denkt zwanger te zijn, dan zal het ook zo zijn.”
“Ik wil het zelf nu ook zeker weten,” legde ik uit. “Niet afwachten tot ik duidelijk beweging voel ofzo.”
Samen bekeken we de testen. De ene was eigenlijk een bloedproef. Het leek me interessant om deze te proberen, vooral omdat er iets is met het bloed van Amberieten. Ik prikte mezelf in een vinger en liet een druppel bloed op de voorgeschreven strip vallen. Onmiddellijk verschenen er overal lijnen en vlakken, daar waar ze behoorden te verschijnen en ook daar waar het niet hoorde.
“Dit is boeiend,” zei Mandor die met een grijns de uitslag bekeek. “Je bent duidelijk zwanger op de ene lijn en op de andere lijn wordt aangegeven dat je dat 100% zeker niet bent. De baby is zowel mannelijk als vrouwelijk, de zwangerschapsduur ergens tussen de twee weken en veertig weken. Dit is echt een hele nuttige uitslag, daar kunnen we iets mee.”
De andere test was aan me omschreven als ‘ouderwets’, maar deze was nog in de handel omdat sommige vrouwen er niet aan moesten denken om een bloedtest te doen. Het was een dergelijke test als die ik bij Randal had gebruikt, alleen wat moderner.
Ik ging even naar de wc en plaste over de pen. Zonder verder te kijken nam ik deze mee terug naar de zitkamer en overhandigde de pen aan Mandor. Hij bekeek de uitslag zorgvuldig en verifieerde alles met de gebruiksaanwijzing. Toen zuchtte hij.
“Je gevoel klopt. Je bent volgens deze test negen weken en twee dagen zwanger.”
Hij legde de test neer, sloeg zijn armen om me heen en zo bleven we een poos samen staan.
“Ik kan niet zeggen dat ik er blij mee ben,” bekende ik en voelde me vreselijk schuldig naar het kind toe dat onwetend van dit alles in mijn buik groeide.
“Ik ook niet,” zei hij zacht.
Hij zette me voorzichtig weer in de stoel alsof ik van porselein was. Om mezelf een houding te geven dronk ik de koud geworden koffie op, hij haastte zich om nieuwe in te schenken.
Vervolgens zaten we een tijd lang tegenover elkaar in de kamer, zonder dat er iets gezegd werd.
Rond middernacht stond ik op om naar bed te gaan, zwijgend blies hij de lampen uit en liep met me mee. Zoals gebruikelijk gingen we eerst even bij de kinderen kijken die allen in diepe rust waren.
In het donker lagen we naast elkaar in het brede bed. Uiteindelijk was het zijn stem die de stilte verbrak.
“Wat is nu je plan?”
Ik draaide mijn hoofd naar hem toe en zag vaag de omtrekken van zijn gezicht. Zo was er niets vanaf te lezen.
“Ik weet het nog niet,” zei ik. “Ik weet alleen zeker dat ik het niet weg wil laten halen.”
“Nee, natuurlijk niet,” zei hij verschrikt, maar ik meende ook opluchting in zijn stem te horen.
“We zullen dit kind op de één of andere manier in het gezin moeten passen,” zei ik met een zucht. “Vraag me alleen niet hoe. Ik kan alleen maar hopen dat het wat rustiger wordt als ze wat groter zijn.”
“We zullen het wel redden,” dacht hij. “In plaats van vier brengen we er gewoon vijf groot.”
“Mandor, ik wil met je afspreken dat we het hier voorlopig bij laten. We hebben straks vijf kinderen die onderling maar vier jaar maximaal schelen, ik vind het dan echt even genoeg zo. Misschien over een aantal jaren weer.”
Hij greep mijn hand.
“Daar kan ik me in vinden,” zei hij kalm. “Het is nu al moeilijk, maar ik wil toch kunnen genieten van hun jeugd. Hoe druk het ook is, het zijn hele leuke kinderen.”
Hij trok me toen tegen zich aan en aaide me over mijn haar. Ik nestelde me tegen zijn warmte aan en zo vielen we in slaap.

De volgende ochtend werden we in alle vroegte gewekt door twee enthousiaste jongetjes die op ons bed sprongen en tussen ons in kwamen liggen.
“Ik ga met pappa mee,” kondigde Randal aan. “We gaan op reis.”
“Ik ook,” zei Owen.
Mandor greep in voordat Randal iets kon zeggen.
“Owen, jij blijft bij mamma, dan kunnen jullie samen voor jullie dieren zorgen en ze trainen. En er moet ook iemand zijn die meehelpt om voor Essilt en Iestyn te zorgen.”
“Oh ja,” zei Owen en met stralende ogen keek hij mij aan. “Ik ga helpen!”
“Ik wil dat ook!” riep Randal verontwaardigd.
“Voor de dieren zorgen?” vroeg ik.
“Nee! Voor mijn baby. Dat kan ik heel goed!”
“Jij kan dat zeker goed,” zei Mandor, “maar ik moet wat dingen gaan regelen en ik heb daar ook wat hulp bij nodig.”
“Ik ga jou wel helpen!” riep Randal met schitterende ogen.
De jongens waren nu beiden heel tevreden, al dwong Owen toch van Mandor af dat hij ook eens mee mocht gaan, die dat volgens mij graag toezegde. Vervolgens gingen we met zijn vieren onder de douche. Tijdens het afdrogen zei Mandor dat hij pas laat in de middag zou vertrekken omdat hij deze ochtend een poos alleen met de tweeling wilde doorbrengen.
“Ze hebben nog steeds geen tweede naam,” zei hij. “Ik begin er een idee over te krijgen, maar ik hoop dat het me wat duidelijker wordt als ik ze een paar uur voor mezelf heb. Dus geen onderbrekingen voor wat dan ook.”
Ik keek hem een beetje verbaasd aan en hij begon te lachen.
“Ik ga echt niet met ze experimenteren hoor,” zei hij. “Maar ze zitten zo aan elkaar vast, ik heb geen idee hoe ze individueel zijn. Ik hoop dat ik daar toch een bepaalde indruk van kan krijgen als ze in ieder geval niet door hun broer worden beïnvloed.”
Na het ontbijt trok Mandor zich met de tweeling terug in de bibliotheek en ik nam Owen en Randal mee naar de speelkamer. In het begin deden we wat spelletjes met zijn drieën, maar na verloop van tijd was Randal het zat en ging spelen met de Wii. Als altijd was hij vreselijk fanatiek, trachtte de high score te halen en steeds een level hoger te komen. Owen ging bedaard naar de kast met puzzels, trok er eentje uit van 500 stukjes en begon deze te leggen. Ik ging in één van de gemakkelijk zittende stoelen wat lezen.

Vlak voor lunchtijd kwam Mandor binnen met twee opgewekte kinderen op zijn armen. Zodra ze mij zagen, strekten ze hun armen naar me uit. Ik nam ze van Mandor over en knuffelde ze. Het was hoe dan ook een heerlijk stel. Randal liet meteen zijn spel in de steek en kwam op ons toe stuiven.
“Ik wil ook op jouw schoot!” riep hij, klom tussen zijn broer en zus in die meteen begonnen te krijsen en sloeg zijn armen om mijn nek. Ik voelde opnieuw irritatie opkomen die onmiddellijk wegebde toen ik Randal in mijn oor hoorde zeggen: “Ik vind jou zó lief!” Wat kon ik anders doen dan deze jongen ook een stevige knuffel te geven en zeggen dat ik hem ook heel lief vond. Uit eigen beweging liet hij zich weer op de grond zakken, de tweeling was op slag stil en Randal bekeek ze nauwlettend.
“Mijn baby wil altijd samen zijn hè,” was zijn conclusie.
Ik kon hem alleen maar gelijk geven. Mijn ogen ontmoetten die van Mandor. Hij knipoogde en ging naast Owen zitten om hem een beetje te helpen de juiste stukjes te vinden.

Na de lunch gingen Essilt en Iestyn naar bed voor hun middagdutje en gingen we met Owen en Randal naar buiten. Het was nog steeds erg koud, maar de wind was wat minder guur dan gisteren. En het was eindelijk begonnen te sneeuwen, iets dat de jongens deed juichen. Terwijl zij grote sneeuwballen begonnen te rollen voor een sneeuwballengevecht dat ze later van plan waren, hadden Mandor en ik de gelegenheid om wat te praten.
“Heb ik je ooit wel eens verteld wat de betekenis is van de tweede naam van Owen en Randal?” vroeg hij.
“Ik weet dat Shivan voor ‘Vernietiger’ staat, maar van Draco weet ik het niet.”
“Machtige Wijze,” zei Mandor. “Bij Owen zag ik meteen dat de naam Draco bij hem zou passen. Bij Randal heeft het bedenken van een naam veel langer geduurd, maar dat heeft ook te maken met de omgeving waarin hij is opgegroeid. Met de tweeling had ik het probleem dat ze wat ongevormd leken te zijn toen ze net geboren waren, ik denk dat dat door hun vroeggeboorte komt. Een ander probleem is dat ze zo aan elkaar gehecht zijn en daardoor een soort twee-eenheid vormen. Hun eigen identiteit is daardoor moeilijk te ontdekken want die wordt in feite door de aanwezigheid van de ander onderdrukt.”
“Klopt,” zei ik. “Soms heb ik het idee dat Iestyn wat meer ondernemend is en dat Essilt iets meer interesse heeft in haar directe omgeving, maar het is heel moeilijk te zien.”
“De één doet in ieder geval niets zonder de ander,” zei Mandor lachend. “Dat werd me vanmorgen ook wel duidelijk. Iestyn wil best iets pakken dat wat moeilijk te bereiken is, maar als hij het idee heeft dat Essilt dat niet wil, gebeurt het niet. Ze zijn in ieder geval een stuk pienterder dan je op het eerste gezicht zou zeggen, ik heb ze plaatjes laten aanwijzen in een woordenboek en ze wisten heel goed welk woord bij welk plaatje hoorde. Het duurde alleen een poos voordat ze besloten om zich uit de tent te laten lokken zogezegd.”
“Wacht even,” zei ik verbaasd. “Je bedoelt dat dat stel langzame kinderen van ons wel alles begrijpt? Dat komt er dus helemaal niet uit!”
“Nee. Als ik terug kom zullen we eens bekijken hoe we dat kunnen gaan aanpakken. Misschien is het alleen een kwestie van tijd. Wat hun namen betreft ben ik er redelijk uit.”
Hij aarzelde even en keek naar de jongens die ieder al een aardige berg van sneeuwballen hadden gemaakt.
“Mijn tweede naam is Vulcan,” zei hij toen.
“Dat klinkt explosief, maar ik wist niet dat jij een tweede naam had,” reageerde ik verbaasd. “Is dat misschien normaal voor Chaosieten?”
“De meeste hebben een tweede naam, maar het hoeft niet. Het is in feite onze demonennaam.”
“Dus het heeft macht?”
“Niet zoveel als sommigen denken,” glimlachte hij. “Al is het wel te misbruiken uiteraard. Om terug te komen op Essilt en Iestyn, dat zijn ook shapeshifters.”
“Dat is alweer iets waar ik niets van gemerkt heb,” zei ik verwonderd. “Hoe kan het dat jij zoveel meer oog hebt voor hoe ze zijn dan ik?”
“Dat valt wel mee. En shapeshifters kan ik gewoon herkennen, al heeft het even geduurd voordat ik doorhad dat zij dat ook zijn. Ze zijn nogal stabiel, maar dat is te verwachten met ons als ouders. Ze ondernemen niets, dus er overkomt hen niets waaruit blijkt dat ze van vorm kunnen veranderen. Ik vermoed echter dat ze betere shapeshifters zijn dan Randal, meer zoals Owen is.”
“Blijkbaar is die eigenschap nogal dominant dus.”
“Ik heb dat vermoeden ook,” knikte hij. “Mogelijk mede doordat jij een Sawall afstamming hebt. Voor onze tweeling heb ik een tweede naam bedacht, ik wil Essilt graag een naam geven met eenzelfde betekenis als die van mij.”
In opperste verbazing staarde ik hem aan. Niet eerder had hij er blijk van gegeven in te zijn voor vernoemingen of iets dergelijks en nu dit!
“Niet om mezelf te vernoemen,” raadde hij mijn gedachten. “Ik heb echter het idee dat Essilt hetzelfde karakter gaat krijgen als ik heb, op een bepaalde manier voelt dat zo aan. En dat zal betekenen dat ze bijna nooit iets van haar emoties zal laten merken.”
“Je bedoelt dat ze een ingetogen karakter zal hebben?”
“Kennelijk. Dan zal ze dus gevaarlijk zijn als ze wel een keer tot een uitbarsting komt. Ik denk dat Fury bij haar past.”
“Dat klinkt heel stormachtig,” zei ik aarzelend.
“Wat demonen betreft betekent het zoiets als vurig en explosief. Misschien alsof er inderdaad een vuurstorm over je heen raast.”
“Hmm. Anderen kunnen beter geen ruzie met haar krijgen dus.” Plotseling moest ik lachen. “Dat is trouwens wat men van jou ook zegt.”
“Niet onterecht,” zei hij onverstoorbaar. “Dan wordt het Essilt Fury, mits jij het daarmee eens bent.”
“Anders zou je een andere naam gaan zoeken?”
“Zeker,” knikte hij.
“Het klinkt een beetje als een tegenhanger van Essilt,” vond ik na enig nadenken. “Maar ik denk dat het passend is, zeker na jouw uitleg. Wat heb je in gedachten voor Iestyn?”
“Thor. Betekent de Machtige Sterke. Met ‘sterk’ bedoel ik innerlijke sterkte. Hij lijkt me tamelijk onbuigzaam.”
“In de mythologie staat die naam voor Machtige Donder,” wist ik.
“Dat is binnen de demonenmythologie ook het geval,” zei hij. “Ik kreeg het gevoel dat die naam wel eens bij hem zou kunnen horen, dus vandaar.”
“Heel prima,” zei ik. “We moeten bij die twee nog heel erg afwachten hoe ze zich gaan ontwikkelen, maar wat je zegt lijkt wel op hen van toepassing te zijn.”
Ik kreeg een sneeuwbal tegen mijn hoofd aangegooid en Randal stond te juichen.
“Dat was raak!” gilde hij.
“Jij rakker!” riep ik, greep een handvol sneeuw en gooide deze naar hem. Voordat we het wisten waren we verwikkeld in een sneeuwgevecht met onze kinderen.

Na de uitgebreide middagthee en hete chocolademelk voor de kinderen, vertrokken Mandor en Randal. Owen was in tranen, niet zozeer vanwege het vertrek van Randal, maar meer omdat hij het nog steeds erg moeilijk vond om afscheid te nemen van Mandor. Hoewel Mandor van mening was dat Owen en ik samen meer band hadden door onze gemeenschappelijke interesse voor dieren, hing Owen eigenlijk het meest aan Mandor. Ik vermoedde dat de oorzaak lag in het feit dat Owen zijn eerste levensjaar grotendeels had doorgebracht met Mandor, dat had een bijzondere band tussen hen geschapen.

No comments: