Jonas Smith

Eigenlijk begon ik het behoorlijk saai te vinden. In bed liggen, niets kunnen doen dan alleen wat denken. Boeken waren absoluut verboden door de dokter, had iets met de hersenschudding te maken die ik zou hebben opgelopen. Mijn broer moest verplicht iedere dag wat gedichten komen voorlezen, in het kader dat het voor hem goed was en mij wat afleiding zou bezorgen. Een aantal keer per dag werd me eten gebracht, maar het was heel weinig. Omdat ik geen beweging had, moest er nog strenger op mijn ‘lijn’ worden gelet dan anders volgens mijn moeder, anders zou ik eindigen als een plumpudding in een rolstoel. Ik begon me af te vragen of het eeuwige gevoel van honger mijn leven lang zou gaan duren.
“Daar wen je aan,” zei mijn moeder toen ik er eens naar vroeg. “Je maag past zich vanzelf aan en daarmee zal het hongergevoel verdwijnen.”
Het verdween niet. Ook later niet. Maar ik raakte er op den duur mee vertrouwd, het was blijkbaar iets dat bij me hoorde.
“Hoe is het eigenlijk met Flame?” vroeg ik op een dag.
“Met wie?” vroeg mijn moeder.
“Het paard met wie ik dat ongeluk heb gehad.”
“Oh dat. Dood.”
Hier schrok ik van. Hadden ze hem afgemaakt? Het arme beest kon er niets aan doen, hij had nog zoveel kansen!
“Een eind van de plaats waar jij neergeworpen bent, is hij gevonden. De volgende dag pas. Hij was doodgebloed,” legde mijn moeder uit terwijl ze naar mijn gezicht keek. Even voelde ik een soort van opluchting. Hoe erg ook, ze hadden hem niet laten boeten voor mijn ongeluk. Meteen daarna realiseerde ik me dat het dier dus echt dood was en ik voelde me heel verdrietig worden. Ik had echt in hem geloofd, ik was er zeker van geweest dat hij het zou gaan redden met wat training.
“Was hij gewond?” vroeg ik met verbazing. Ik had niet gemerkt dat hij gewond was geraakt, maar eigenlijk was dat hele gebeuren één grote wazige vlek in mijn geheugen. “Hoe ver weg was hij eigenlijk?” Mijn moeder keek wat geërgerd zoals vanouds.
“Dat weet ik niet en het lijkt me ook van geen enkel belang.”
“Wie heeft hem dan gevonden?” drong ik aan.
“Geen idee. Ik zal het je vader eens vragen, die heeft zich daar mee bezig gehouden.”
“Misschien dat ik het zelf aan pappa kan vragen? Ik heb hem hier al een paar dagen niet gezien en ik kan nu eenmaal niet naar hem toe.” Afgezien van de eerste paar dagen vlak na het ongeluk, in mijn droomperiode zoals ik het noem, was hij niet meer op mijn kamer geweest. Ik vroeg me af of hij me mijn aanblik niet kon verdragen. Of misschien had hij het gewoon druk.
Mijn vader kwam die middag. Hij bleef bij de deur staan en zag er uit alsof hij zich totaal niet op zijn gemak voelde.
“Je had een vraag?” zei hij. Dat was wel heel direct. Geen ‘hoe gaat het er mee, hoe voel je je’ beleefdheidsfrasen. Niet dat ik daar zo op lag te wachten, maar van je eigen vader verwacht je toch een ietwat andere houding.
“Ja. Ik hoorde dat Flame, het paard dat ik bereden heb, dood gevonden is. Kun je me vertellen door wie en hoever van de plek vandaan dat was waar ik gevallen ben?”
“Maakt het je iets uit dan?” vroeg hij. Ik zuchtte eens diep, dit was weer zo’n moeilijk gesprek waarin mijn vragen niet begrepen werden of ontweken.
“Natuurlijk maakt het uit. Ik was hem aan het trainen en dus verantwoordelijk voor hem. Dat hij dood is, is mijn schuld. Ik probeer uit te vinden hoe dat gebeurd is.”
Hij streek even over zijn baard en fronste toen zijn wenkbrauwen.
“Wat ik niet begrijp,” zei hij terwijl hij me boos aankeek, “dat jij het in je hoofd hebt gehaald dat jij beter zou zijn in paarden temmen dan de echte experts. DAT is onverantwoordelijk gedrag. En het interesseert me niet dat het beest nu dood is – ik heb zelf schuld aan dit gebeuren, ik had het nooit moeten kopen – maar het gaat me erom dat jij je eigen leven in de waagschaal stelt, door die enorme koppigheid van jou! Ik vraag me meer en meer af van wie je dat hebt, zeker niet van je moeder! Bah!” Hij draaide zich om en liep de kamer uit, mij in verwarring achterlatend. Ik was niets, maar dan ook niets wijzer geworden. Mijn vader was boos op mij, waarschijnlijk terecht. Het leek er echter ook op dat hij zichzelf de aankoop van het paard verweet. Of kon het zijn dat mijn moeder hem dat verweet? En dan die opmerking over koppig zijn… van hem had ik dat nog niet eerder gehoord, normaal was het mijn moeder die me dat verweet.
Flame was een wild paard, haast ontembaar. En toch wist ik zeker dat we op de goede weg waren samen. Er was iets gebeurd waarvan hij vreselijk schrok, maar dat had ook kunnen gebeuren met ieder ander willekeurig paard wellicht. Het feit dat hij was doodgebloed wees erop dat er meer was gebeurd dan alleen schrikken. Maar met mijn weinig behulpzame ouders zou ik voorlopig niet verder komen.

Mijn wang voelde vreselijk pijnlijk aan. Eén oog was doorlopend aan het tranen en ik kon er bijna niets meer mee zien. Eerst besloot ik dapper de pijn te verdragen, meestal ging zoiets vanzelf weer over, maar mijn moeder raakte gealarmeerd toen ik opnieuw koorts bleek te hebben en liet onmiddellijk de dokter komen. Dr Innes was enkele dagen daarvoor met zijn gezin weer naar Cardiff vertrokken, dus het was dr Brown die zijn opwachting maakte.
Hij bekeek me vanaf het voeteneinde van het bed.
“Wondkoorts,” zei hij. “Als het erger wordt, moet U me onmiddellijk laten halen, dan zal ik een aderlating doen.” Hij draaide zich op zijn hakken om en liep de gang weer in. Mijn moeder liep hem achterna.
“Ze heeft veel pijn,” hoorde ik haar zeggen.
“Hoort erbij, gaat vanzelf over,” was zijn commentaar. Mijn moeder kwam mijn kamer weer binnen, ze leek boos te zijn.
“Ik denk dat hij zo doet uit wraak,” zei ze tegen mij. “Hij is boos omdat jij je niet hebt gehouden aan zijn voorspelling dat je het niet zou halen en omdat hij bovendien lik op stuk heeft gekregen van dr Innes. Zijn reputatie is nu naar de maan!” Het kon me helemaal niet schelen hoe het zat met de reputatie van dr Brown, inmiddels had ik weer vreselijke hoofdpijn gekregen. Het besef drong tot me door dat er iets heel erg fout was. Fillipien kwam binnen vliegen, de laatste paar dagen was ze regelmatig buiten geweest. Om het haar gemakkelijk te maken en ook om het glas in de ramen te sparen, stond er voortdurend een raam open. Ze landde naast mijn hoofd op het kussen en legde haar kopje tegen mijn hoofd. Ze gaf troost, maar de pijn werd er niet minder om.
“Ik zal hoofdpijnpoeders voor je gaan regelen,” zei mijn moeder met een bezorgde klank in haar stem en liep de kamer uit. Even later kwam ze terug met een jongeman die ik niet eerder gezien had.
“Morwenna, dit is dr Smith, hij is toevallig hier op doorreis en hoorde dat je erg ziek bent.” Ik kneep mijn slechte oog dicht teneinde de man beter te kunnen bekijken. Kort donker haar, grijze ogen en tenger. Ik vond hem jong om een dokter te zijn, die ik tot nog toe had gezien waren doorgaans een stuk ouder. Hij liep naar me toe en gaf me een stevige handdruk. Dit was absoluut tegen de etiquette. Mannen gaven elkaar onderling wel een hand, maar niet aan een vrouw, dan was een buiging gepast.
“Aangenaam kennis te maken, Jonas Smith,” zei hij met een prettig aandoende stem. Hij had een licht accent dat ik niet thuis kon brengen.
“Morwenna van Larenian, mijn excuses dat ik U zo moet ontvangen,” zei ik vormelijk. Ik zag dat mijn moeder tevreden keek, maar de dokter trok zijn wenkbrauwen op.
“Geen verontschuldigingen alstublieft,” zei hij. “Als U me toestaat, zou ik de verwonding in Uw gezicht eens mogen bekijken?” Natuurlijk mocht hij dat. Met grootste voorzichtigheid begon hij de windsels los te maken en bekeek naderhand aandachtig de wond. Niks geen schrik of bezorgdheid. Ondanks het feit dat hij erg jong was, leek hij bekwaam te zijn.
“Hm. Dat is een vreemde verwonding.”
“Ze is van een paard afgevallen,” zei mijn moeder.
“Ik ben op de hoogte van de details, maar deze verwonding is niet veroorzaakt door ergens in te vallen. Daarvoor is de wond te onregelmatig. Ik heb gehoord dat het paard doodgebloed is, maar wat voor verwondingen had deze?”
“Dat is niet bekend,” zei mijn moeder. Ze aarzelde. “Ik zou het mijn man nog eens kunnen vragen…”
“Doet U dat,” zei hij. Mijn moeder twijfelde even en liep toen weg, de deur bleef wijd open staan.
“Wat ik vreemd vindt,” zei hij tegen mij terwijl hij me recht in mijn ogen keek, “is dat een geoefend rijdster zoals jij bent, zich op zo’n manier laat afwerpen. Zelfs van een ongetemd paard.”
“Het was gewoon onhandigheid van mij,” zei ik.
“Je zou lessen kunnen nemen in vallen en goed terecht komen inderdaad.”
“Dat zal niet echt gaan. Waarschijnlijk kan ik nooit meer lopen, laat staan paard rijden.”
Hij lachte even kort en zei : “ik hoop niet dat je de moed hebt opgegeven, dat lijkt me niets voor jou.”
“U lijkt veel van me te weten,” zei ik verwonderd.
“Natuurlijk. Als ik een patiënt bezoek, probeer ik zoveel mogelijk van deze persoon aan de weet te komen. En in iedere pub wordt er veel geroddeld, dus binnen vijf minuten wist ik heel veel van je, zowel kletskoek als waarheden.” Zijn blik richtte zich op Fillipien, die op het hoofdeinde van mijn bed hem aandachtig op zat te nemen. Hij knikte kort naar haar.
“Mooi beest,” zei hij. “Je houdt je bezig met honden, valken en paarden heb ik gehoord. Zonde om dat allemaal op te geven vanwege een onbenullige val.”
Mijn moeder kwam binnen met mijn vader. De dokter keerde zich naar mijn vader.
“Kunt U me vertellen waaraan het paard is overleden?”
“Doodgebloed,” zei mijn vader stuurs. De dokter bleef kalm.
“Dat is wat ik ook heb gehoord, maar kunt U me iets meer vertellen over de verwondingen?”
“Gewoon, een rafelige scheur.”
“Waar precies?”
“Aan de linkerflank, helemaal van voor naar achteren. Hij moet nog een eind zo zijn doorgelopen, want hij was een eind verwijderd van waar Morwenna was gevallen.” De dokter knikte kort.
“Was er iets anders dat opviel?” vroeg hij toen.
“Nee. Ja, misschien de scherven. Er staken een soort scherven uit het paard.” De dokter keerde zich naar mij toe, legde een zachte hand onder mijn kin en richtte de linkerkant van mijn gezicht zo dat mijn ouders het goed konden zien. Mijn vader deinsde met een trek van afschuw op zijn gezicht naar achteren en ook mijn moeder schrok.
“Denk eens terug aan de wond van het paard, doet het U enigszins denken aan de verwonding op het gezicht van eh… uw dochter?”
“Ik weet het niet.”
“Gebruik uw fantasie. Probeer de zwellingen, de bontgekleurde huid en de pus weg te denken. Alleen kijken naar de contouren van de verwonding zelf. Bekend?”
Mijn vader aarzelde wat en knikte toen.
“Goed,” zei de dokter en liet mijn gezicht los. “Toen dr Brown de wond hechtte, heeft hij misschien ook wat scherven daaruit gehaald?”
“Niet dat ik weet,” zei mijn moeder. “Toen ze hier werd gebracht waren er geen scherven te zien.”
“Dat kan. Misschien waren ze al verwijderd.” Hij keek me aan. “Mogelijk heb je dat zelf gedaan.”
“Ik weet het niet. Eerlijk niet,” zei ik. “Ik kan me helemaal niets meer herinneren van die val en wat er daarna gebeurde.”
“Dat kan, je hebt een flinke hersenschudding opgelopen, het kan jaren duren voor je geheugen weer compleet wordt op dat punt. Het kan ook zijn dat je het je nooit meer kunt herinneren.” Tegen mijn ouders zei hij: “Waarschijnlijk heeft hij de wond inderdaad alleen dicht genaaid en het daarbij gelaten. Ik denk dat er fragmenten in de wond achter gebleven zijn en mogelijk zijn gaan zwerven. Het is zaak om die er zo snel mogelijk uit te gaan halen.” Hij keek me in de ogen, ik meende iets van bezorgdheid te zien.
“Ik zal eerlijk tegen je zijn,” zei hij, “het gaat een lastige operatie worden en het zal pijnlijk zijn. Ik ben geen barbaar – dus je gaat iets krijgen tegen de pijn van tevoren. En ik doe het alleen als jij me toestemming geeft.” Ik keek hem aan en knikte. Natuurlijk zag ik er tegenop, maar ik voelde dat ik deze man kon vertrouwen. En inmiddels had ik aardig leren leven met pijn.
“Wacht eens even,” protesteerde mijn moeder, “wij zijn haar ouders, dus wij moeten die toestemming geven.” De dokter glimlachte vriendelijk naar haar.
“Ik heb uw toestemming niet nodig. Zou U nu de kamer willen verlaten? En de deur dicht graag, tijdens deze operatie wil ik onder geen beding gestoord worden.”
“De vogel…” zei mijn moeder.
“Die zal me niet in de weg zitten,” zei hij beslist. “Ga nu.” Hij sloot de deur achter hen en draaide deze in het slot. Daarna pakte hij een koffertje dat hij blijkbaar mee genomen had en opende het op het voeteneinde van het bed en keek even peinzend naar de inhoud. Vervolgens haalde hij er een paar instrumenten en wat potjes en flesjes uit. Eén van die instrumenten zag eruit als een glazen buisje met een naald in een metaalkleurige houder.
“Dit is een injectienaald,” legde hij uit. “De naald zelf is hol.” Hij stak de naald in een flesje liet het buisje vollopen met een vloeistof. Vervolgens pakte hij een andere injectienaald en vulde deze met een vloeistof uit een ander flesje.
“Ik ga je eerst ketamine geven, dat verdooft het gevoel in je gezicht. Zodra die verdoving werkt, ga ik die fragmenten uit je gezicht halen. Dat zul je voelen, dat is ook de bedoeling. Zodra je namelijk merkt of ook maar denkt dat er iets niet goed gaat, moet je het direct kenbaar maken. Je zult niet echt kunnen praten, maar geluid maken kan. En ook als je echt pijn begint te krijgen. Niet proberen flink te zijn, gewoon meteen melden. In de tweede spuit zit morfine, dat is ook een pijnbestrijder en die geef ik je dan. Het aanprikken zelf voel je ook even, maar geloof me, dat is niets bij wat je de afgelopen weken hebt gevoeld. Ben je er klaar voor?”
Ik voelde bijna niets van het prikken, het gevoel van vloeistof die onder je huid wordt gespoten was wel even vreemd. De dokter nam me nauwlettend op.
“Is er nooit de moeite genomen om die hechtingen te verwijderen?” zei hij met een frons.
“Was allemaal al ingegroeid,” zei ik met een dikke tong. Het voelde heel raar aan, net of mijn gezicht niet meer bij me hoorde. Hij schudde zijn hoofd.
“Geen wonder dat het er zo slecht uitziet. Dit zou ik mijn ergste vijand nog niet aandoen.” Ik moest lachen bij het idee dat deze aardige man vijanden zou hebben.
Hij deed wat testjes om na te gaan of alles genoeg verdoofd was en begon vervolgens aan zijn werk. Ik denk dat het allemaal bij elkaar uren geduurd heeft. Hij ging zeer weloverwogen en geconcentreerd te werk en zei niet meer dan hoognodig. Hij gebruikte heel fijn en dun materiaal, heel anders dan de scalpels die ik bij dr. Brown wel had gezien. Tijdens de operatie droeg hij een soort bril met vergrootglazen. Alle stukjes die hij vond – en dat waren er nogal wat – gingen in een kom. Het gevoel dat iemand in je gezicht zit te wroeten is niet te omschrijven, ik hoop het ook niet meer mee te maken. Slecht één keer had ik het gevoel dat er iets mis aan het gaan was, wat ik hem duidelijk wist te maken. Hij stopte toen meteen en ging ergens anders verder. Ik heb tijdens het opereren drie keer morfine gekregen. Uiteindelijk kon hij het geheel gaan hechten en maakte hij mijn gezicht schoon. Daarna ging er een schoon verband op. Hij streek mijn haar naar achteren en glimlachte.
“Een keer laten wassen zou geen kwaad kunnen.” Ik kon niets terug zeggen, alleen wat geluid maken.
“Ik denk dat het goed is gegaan. Ik heb ook geprobeerd om het litteken zelf wat meer recht te maken, het zal er wat minder verschrikkelijk uitzien. Ik heb oplosbare hechtingen gebruikt, daar hoeft verder niets aan gedaan te worden. Je gezicht zal de eerste dagen nog wat op gaan zetten, de verkleuringen zullen ook nog een poosje zichtbaar zijn, maar zullen wegtrekken. Het litteken zelf trouwens ook, maar dat zal een aantal jaren nodig hebben.” Hij ruimde zorgvuldig alle spullen weer op en pakte de kom met de scherven, die hij even bestudeerde.
“Die ga ik schoonmaken en laten bekijken door een expert. Ik heb een vaag vermoeden wat dit is, maar wil eerst zekerheid.” Hij deed de deur van mijn kamer van het slot en open, mijn moeder stond meteen met een ongerust gezicht binnen. De dokter pakte zwijgend al zijn spullen en liep zonder een woord verder te zeggen de kamer uit. Mijn moeder liep naar me toe.
“Wat heeft hij gedaan? Heb je nu meer pijn of juist minder?” Het duurde even voordat ze doorhad dat het voor mij niet mogelijk was om te spreken, ik had er trouwens ook geen zin in. Ik was moe, ik was even van de pijn af en wilde alleen maar slapen. Mijn moeder begreep dat gelukkig en verliet zachtjes de kamer.

De volgende dag voelde ik me al veel beter. De wond in mijn gezicht schrijnde en brandde, maar mijn oog traande niet meer en ik kon al een stuk helderder zien. Nog beter was dat die bonkende hoofdpijn was verdwenen. De pijnbestrijding was volledig uitgewerkt, dat betekende dat ik mijn mogelijkheid tot praten weer terug had. Na het karige ontbijt vroeg ik of mijn haar gewassen kon worden. Mijn moeder maakte heel veel bezwaren, dat zou niet goed zijn voor mijn hoofd en dergelijke, maar ik bleef net zo lang doorzeuren totdat ze toestemming gaf. Eén van de verpleegsters waste met grootste voorzichtigheid mijn haar en begon daarna met de ondankbare taak het zoveel mogelijk uit de knoop te krijgen. Daarna vroeg ik om een boek, maar daarin kreeg ik mijn zin niet.
Laat in de middag kwam dr Smith plotseling mijn kamer binnen en lachte naar me.
“Geweldig,” zei hij, “je ziet er een stuk beter uit dan gisteren. Hoe voel je je?”
“Veel beter. De wond schrijnt, maar ik denk dat dat zo hoort.”
“Klopt. Ik zal er zo nog even naar kijken en dan meteen naar die arm en je been. Intussen weet ik meer over de fragmenten die ik in je gezicht vond, maar daar zal ik het over hebben waar je ouders bij zijn, dan hoef ik alles maar één keer uit te leggen.”
Mijn moeder kwam al binnen, ze keek verontwaardigd naar dr Smith.
“Hoe komt U binnen?” vroeg ze boos.
“Gewoon, via de voordeur. Ik zei tegen uw huishoudster dat ik de weg zelf wel kon vinden, zodat ze U niet lastig hoefde te vallen. Zou U uw man willen roepen, ik wil even met U praten.”
“Ik zal U zo naar de zitkamer laten roepen.”
“Nee, ik wil dat Morwenna erbij is. Zodat het voor jullie alle drie duidelijk is.” Mijn moeder keek hem aan, snoof even en wandelde weg. Uit heel haar houding sprak woede. De dokter pakte een stoel en kwam naast mijn bed zitten.
“Er komt een moment dat je niet meer bij je ouders kunt en wilt wonen. Wat ga je dan doen met je leven?” Ik vond het een vreemde vraag, nog nooit was er iemand geweest die iets dergelijks gevraagd had.
“Ik wil in ieder geval iets van de wereld zien,” zei ik beslist. “En daarna – ik weet het nog niet. De wereld is zo groot, wie weet wat ik allemaal nog zal ontdekken!”
“Dan is het handig als je wat talen spreekt.”
“Ik heb sinds kort een gouvernante, ook voor talen, maar de lessen zijn nog niet begonnen.”
Hij knikte. Op dat moment kwamen mijn ouders binnen.
“Neem een stoel en ga zitten,” zei de dokter. Alsof ze bij hem thuis waren, bedacht ik. Mijn ouders deden zonder enige tegenwerping wat hij zei.
“Allereerst heb ik de fragmenten die ik aantrof laten onderzoeken. Het lijkt erop dat deze afkomstig zijn van een zogenaamde ‘Mills Bomb’ als U dat iets zegt.” Mijn vader leek te schrikken.
“Ik heb in de oorlog in Afrika gevochten,” zei hij, “en daar werden deze wel gebruikt. De opvolger van de spijkerbommen. Maar deze zijn niet erg algemeen in gebruik voor zover ik weet. En dan vraag ik me af hoe een dergelijke bom hier terecht is gekomen, ik heb er zeker niet één meegenomen.” De dokter knikte. Ik was verbijsterd, ik wist maar heel weinig van oorlog, maar wat ik van bommen had gehoord was allemaal even erg geweest.
“Een ‘Mills bomb’ is alleen effectief van dichtbij,” zei de dokter. “Ik heb het me allemaal uit laten leggen. Het lijkt erop dat de bom is getriggerd toen het paard daar bovenop is gestapt. De ergste klap is opgevangen door het paard, maar Morwenna heeft er ook flink wat schade door opgelopen. Iets wat dicht bij het centrum van de ontploffing is, zal de zwaarste klap krijgen. Het effect van deze bom specifiek is dat het uiteenspat in grote segmenten, maar ook in een heleboel kleine. En die zijn in haar gezicht terecht gekomen. Hoe de bom hier komt is me niet erg duidelijk, ook de persoon die ik gesproken heb, dacht dat ze alleen in die Boerenoorlog in Afrika waren gebruikt. Zo’n bom kan trouwens ergens jaren liggen, verscholen en vergeten en dan afgaan omdat er iemand in de buurt komt. Ik heb ook gehoord dat er hier 16 jaar geleden legeroefeningen zijn gehouden.”
Hier had ik nog nooit iets over gehoord. Legeroefeningen in dit gedeelte van Engeland? Mijn moeder was wat bleek weg getrokken en zei helemaal niets, mijn vader zweeg ook.
“Mijn aanname is dat het betreffende leger iets heeft achtergelaten in de omgeving,” zei de dokter grimmig. “Erg slordig, maar dat is achteraf praten natuurlijk. Ik heb nu wat mensen naar die plek toegestuurd, ze zijn op zoek naar mogelijk ander explosief materiaal. Ik wil voorkomen dat er meer slachtoffers vallen.
Het andere waar ik U over wilde spreken: Morwenna heeft tijd nodig om geheel te genezen. Ze heeft wat hulp nodig om te revalideren, maar dat zal ik regelen. Ook kan er vanaf morgen gewoon met de lessen worden begonnen, ik hoorde dat U een gouvernante heeft aangenomen? Laat haar gewoon haar werk doen en zorg ervoor dat Morwenna zich niet verveelt.” Mijn moeder wilde iets hier tegenin brengen, maar de dokter stak afwerend zijn hand op. Het was een vreemd gezicht, de dokter was echt nog heel jong, ik schatte zo begin twintig, en hij was aan het bazen tegen mijn ouders, die dat nog accepteerden ook. Hij keek me aan.
“Als je merkt dat het je te veel wordt, moet je gewoon even stoppen met het lesprogramma. Niets overhaasten, je hebt tijd in overvloed.”
“Mag ik ook boeken lezen?” greep ik haastig mijn kans.
“Natuurlijk. Maar ook hier weer: voor zover dat mogelijk is.” Tegen mijn ouders zei hij: “Ze heeft buitenlucht nodig. Schaf een rolstoel aan voor het begin, die zal over een poosje niet meer nodig zijn. En iedere dag een poos echt naar buiten. Niet te voorzichtig zijn, ze kan veel meer hebben dan iedereen denkt, ik denk dat dat al bewezen is.” Mijn moeder knikte, mijn vader leek zich te ergeren.
“Zo, nu kunt U weer gaan. Ik kijk nog even alle verwondingen na, maar ik denk dat we nu op de goede weg zijn.” Mijn ouders stonden op en liepen ietwat aarzelend de kamer uit.
De dokter bekeek al mijn verwondingen en was tevreden. Hij gaf de verpleegsters wat instructies over de verzorging. Toen gaf hij me een hand ten afscheid.
“Erg leuk om je ontmoet te hebben. Ik moet weer verder. Het ga je goed.”
“Dank U voor alles. Goede reis,” zei ik.
“Dat hoop ik ook te hebben. Oh, één van de dingen die ik over je hoorde was dat je nogal … eh… koppig zou zijn. Heel goed. Je zult al je volhardendheid nodig hebben de komende tijd en later ook. Blijf asjeblieft jezelf, daarmee zul je heel ver komen.” Hij knikte nog eens en liep de deur uit.

Een uur of twee later kwam mijn moeder binnen met de thee. Ze had een geërgerde trek op haar gezicht en zette alles met een klap op het tafeltje naast mijn bed. Ze had weer één van haar buien en ik durfde weer niet te vragen wat er was. Maar deze keer kreeg ik vanzelf te horen wat haar dwars zat.
“Dat was een hoogst onfatsoenlijke man!”
“De dokter? Ik vind hem aardig.”
“Dat zal best! Hoe durft hij ons als een stel kleine kinderen te betuttelen! Alsof we niet weten wat goed voor jou is!”
Ik wist niet goed wat ik hier op moest zeggen. Hij had mijn ouders inderdaad wat zitten patroniseren, maar dat was iets wat ik tot nog toe alle dokters had zien en horen doen. Dokters behoorden toch te weten wat goed was voor een patiënt? Dat dit niet helemaal met de ideeën van mijn ouders strookte was dan jammer voor hen. Alles wat hij gezegd had, kwam namelijk wel met mijn ideeën overeen. Verder was hij echt aardig voor me geweest en me het gevoel gegeven dat ik geen onbenullig kind was.
“En dan sluit hij zichzelf ook nog met jou in je kamer op… onbehoorlijk! Net doen alsof hij ons niet hoorde kloppen en roepen en pas uren later de deur weer van het slot doen. We hebben er nog over gedacht om de deur in te trappen.”
Ik kon me helemaal niet herinneren dat er op de deur geklopt was tijdens de operatie of geroepen vanaf de gang. Het was volkomen stil geweest. Maar dat zei ik niet tegen mijn moeder en ik ergerde me aan haar insinuaties.
“Mam, hij heeft niets onfatsoenlijks gedaan,” zei ik terwijl ik haar strak aankeek. “Hij heeft me geholpen. Als hij dat niet had gedaan, had je straks waarschijnlijk gezeten met een dochter die niet alleen in een rolstoel zat, maar die ook nog half blind en debiel was. Die scherven waren op weg naar mijn oogzenuw en naar mijn hersenen.” Ik zag dat ze bleek weg trok.
“Heeft hij je dat verteld?” Nee, dat had hij niet. Maar ik had dat gewoon begrepen zonder dat hij iets zei. Iedereen die een beetje kennis heeft van menselijke anatomie had dat kunnen bedenken.
“Ja,” zei ik. Mij zou ze toch niet geloofd hebben.
“Nou, dan zal dat wel weer. Eet je pap op, je hebt roompap vandaag. Van die dokter Smith moet je meer gaan eten, hij vindt je te mager.” Ze snoof verontwaardigd.
De pap was lekker, maar het was veel te veel, dus meer dan de helft liet ik staan.
De volgende dag werd er een rolstoel afgeleverd, die mijn ouders niet besteld hadden. Volgens het bijgeleverde briefje was het ‘met de complimenten van Jonas Smith.’
“Aardig,” vond ik.
“Poeh, die zullen we vast terug zien op de rekening,” zei mijn moeder wrevelig. Ik vroeg me af wat ze tegen had op deze arts. Misschien omdat hij zoveel jonger was dan zij en dat ze zich terecht gewezen voelde? Ik kwam er niet uit en ik vroeg het haar ook niet.
Die rekening kwam trouwens nooit. Ik had dat ook niet verwacht, mijn vader en moeder hebben zich daar jaren zorgen over gemaakt en uiteindelijk besloten dat hij het vast gewoon ‘vergeten’ zou zijn.
Bij navraag bleek dat niemand precies wist waar de man vandaan gekomen was en waarheen hij gegaan was. Niemand die iets wist van zijn achtergrond. De man leek uit het niets te zijn verschenen en weer verdwenen. Het deed me een beetje denken aan Fillipien, aan de beurs die me plotseling werd toegewezen en aan die jaarlijkse toelage voor mijn moeder en mij.

Dr Brown had plotseling besloten om met pensioen te gaan en vertrok naar Newcastle. Zijn vervanger was dr Alexander Temblett. Een jaar of 35, lange man, ietwat kalend, vriendelijk en rustig. En hij leek meer kennis van ziektes en verwondingen te hebben dan zijn voorganger.
Bij het uitkammen van de omgeving waar de bom was ontploft, was er verder niets meer gevonden. Dat gaf een bepaalde rust voor velen.

De ochtend na het vertrek van de dokter, kwam mrs Whateley wat verlegen mijn kamer binnen.
“U weet zeker dat U dit door wilt zetten?” vroeg ze me. Ik grijnsde, al voelde dat nog steeds pijnlijk aan.
“Dokters orders. En ik ben blij toe, want ik verveel me te pletter.”
“Juist ja. En wat had U graag willen leren?”
“Frans, Oud-Engels, Grieks, Latijn, Geschiedenis … nou ja, gewoon interessante dingen dus.”
Ze begon met Frans. Ze bleek een Franse moeder te hebben, daardoor was haar Frans accentloos en werd het mijne dat ook. De eerste ochtend merkte ik na een uurtje of twee al dat het me teveel werd en werd er meteen gestopt. In de dagen die volgden werd het aantal lesuren uitgebreid. Ik merkte dat ik het prettig vond nieuwe dingen te leren, het daagde me uit. En het was me al snel ook duidelijk dat ik niet zo stom was als dat ik altijd had gedacht.

In de middagen werd ik in de rolstoel gehesen en naar buiten gereden. Daar mocht ik dan in de tuin zitten om thee te drinken en naar de bloembedden te kijken. Fillipien vond het geweldig dat ik weer buiten was, ze liet dat merken door af en aan te vliegen en steeds weer op mijn schouder te komen te zitten. Mijn moeder vond dit duidelijk minder. Haar bezorgdheid omtrent mijn gezondheid was grotendeels verdwenen en ze begon me weer etiquette te leren, te vertellen wat wel en niet gepast was en hoe ik me diende te gedragen in gezelschap van mensen. Daar pasten valken niet bij in haar beleving. Maar ze durfde niet verder te gaan dan dat. Ik bedoel dat ze nooit een poging heeft gedaan Fillipien daadwerkelijk bij me vandaan te halen.
“Het spijt me dat je je verjaardag hebt gemist,” zei ze onverwacht op een middag.
“Mij niet,” zei ik en vertrok mijn gezicht in een grimas. Enkele dagen geleden waren op last van de nieuwe arts alle verbanden verwijderd. Hij was onder de indruk geweest van het genezen van mijn been, hij beweerde dat alles weer netjes aan elkaar was gegroeid. Op mijn linkerarm waren nu alleen nog een aantal rode plekken te zien van de wonden die ik daar had gehad. Het litteken op mijn gezicht was vuurrood en duidelijk zichtbaar. De bonte verkleuringen daaromheen waren inmiddels weg getrokken, net als de zwellingen. Ik was aardig tevreden, dr Jonas Smith had zijn werk goed gedaan. De buitenwereld was minder blij en probeerde me zo min mogelijk aan te kijken. Of me dat nooit gekwetst heeft? Natuurlijk wel. Ik had echter tijdens mijn ziekteperiode geleerd mijn emoties zoveel mogelijk te bedwingen en dat was me behoorlijk goed gelukt. Ik wilde geen medelijden met mezelf meer hebben en me ook niet door anderen laten kwetsen. Ik denk dat ik zelfs wat te ver doorsloeg naar de andere kant – ik heb nooit een enkele poging gedaan om dat litteken te verbergen. Niet met make up, niet met een voile en ook niet door mijn haar ervoor te laten hangen. Ik vond dat mensen me maar moesten nemen zoals ik was. De geschrokken gezichten, het afkeren in walging en de opmerkingen achter mijn rug nam ik voor lief.
“Ik had een tuinparty georganiseerd, er zouden een aantal mensen komen,” ging mijn moeder door. “Misschien is het een goed plan om dat tegen het einde van de zomer te organiseren, als jij je wat beter voelt.”
“Liever niet,” zei ik. “Laat asjeblieft zitten. Ik hoef geen feest en ook geen bezoek.”
“Maureen is nog geweest…”
“Geweldig! Ik heb inderdaad een flits van haar gezien. Ze wist niet hoe snel ze weg moest komen.”
“Dat kun je haar niet kwalijk nemen. Zal ik vragen of ze nog eens een keer bij je op bezoek wil komen?” Ik haalde mijn schouders op, deze keer zei mijn moeder daar niets van.
“Over een paar weken ofzo,” zei ik vaag. “Nu liever niet.” Ik moest er niet aan denken om weer die verhalen over dat huwelijk aan te horen en die geweldige mr. Ross. Misschien ook omdat ik begon te beseffen dat mijn kansen op een huwelijk nihil waren nu. Ik was niet van plan geweest om te trouwen, maar dat zou dan mijn eigen keuze zijn geweest. Het voelde anders nu er gewoon geen keus meer was in deze.
Ik zei al – ik sloeg iets te ver door in het niet tonen van emoties. Ik stond ze ook niet meer toe. Onbewust heb ik toen tevens de beslissing genomen om geen liefde in mijn leven toe te laten. Mede daardoor waarschijnlijk lag –veel later - mijn hele leven overhoop toen er iemand bleek te zijn die door dat opgeworpen schild heen wist te komen.
“Er zijn anders wel dames die je eens op willen komen zoeken,” zei mijn moeder. “Zoals de gezusters Ormsby.” De gezusters, Denise, Laurie en Kimberly, waren een stel oude vrijsters en hadden niets anders te doen dan de sores van andere mensen te bespreken. Ze hadden nog nooit ook maar enige belangstelling voor mij als persoon getoond, wel had ik een paar keer gemerkt dat ze achter mijn rug over me smiespelden. En die wilden me nu plotseling komen opzoeken?
“Je kunt ze voorstellen om een trip naar de Freak Show in Londen te ondernemen. Kunnen ze hun hart ophalen en hoeven ze niet hier te komen.”
“Morwenna, je gaat te ver!” zei mijn moeder streng. Ik zweeg. Ze had misschien gelijk, maar ik wenste niet om verder door het leven te gaan als een soort bezienswaardigheid.
Gek genoeg was mijn moeder eigenlijk de enige die me gewoon recht aankeek en helemaal geen moeite deed om me te ontwijken. Gedrag dat mijn vader en mijn broer beiden vertoonden, zeker de eerste paar maanden na het ongeluk. Wat mezelf betrof, ik bekeek mijn gezicht tenminste twee keer per dag uitgebreid in de spiegel. Niet omdat ik zo graag naar mezelf keek – voor het ongeluk keek ik slechts sporadisch in een spiegel – maar omdat ik mezelf er steeds weer aan wilde herinneren hoe anderen mij zagen.

Na een aantal dagen - de pijn in mijn gezicht was inmiddels helemaal verdwenen, maar het voelde vreemd en strak aan – maakte ik kennis met Eva Hughes. Een jonge vrouw, slechts vier jaar ouder dan ik, ongeveer van mijn lengte, dus zo’n 1m70, ietwat mollig, blauwe ogen, donkerblond haar en een vriendelijk rond en blozend gezicht. Verpleegster van beroep, ze kwam de twee andere verpleegsters vervangen. Mijn ouders accepteerden haar referenties wat aarzelend, want ze was gestuurd door dr. Smith. Deze had uitdrukkelijk in een brief laten weten dat ze volledig betaald zou worden voor haar werkzaamheden en dat ook voor eventuele onverwachte kosten zorg gedragen zou worden.
“Zou die man soms denken dat we haar niet kunnen onderhouden?” vroeg mijn vader geïrriteerd aan mijn moeder tijdens de maaltijd. “De laatste tijd worden steeds alle rekeningen voor haar op de één of andere manier voldaan. Ik kreeg zelfs laatst van de kleermaakster een rekening te zien, waarop te lezen was dat het bedrag voldaan was. Belachelijk gewoon!”
“Vast uit aardigheid of misschien had ze medelijden,” zei ik. Ja, soms was ik inderdaad naïef.
“Daar kan ze niet van leven,” zei mijn vader beslist.
“Betaalt die dokter dan alle rekeningen?” vroeg ik onnozel. Mijn moeder keek me streng aan, mijn vader keek geërgerd. Beiden zeiden niets.
“Wel handig,” zei Oleg met volle mond. “Als jullie toch geen onkosten hebben voor miss Freak, kunnen jullie net zo goed wat onderdelen voor een nieuwe stoommachine voor me aanschaffen.”
“Naar je kamer!” bulderde mijn vader. Mijn broer schoof stoïcijns zijn stoel achteruit en wandelde bedaard weg met een tevreden gezicht. De rest van de maaltijd vond in stilzwijgen plaats. Het liefst was ik ook weg gelopen, maar ik zat vast in mijn eigen lichaam. En er was nog helemaal niets dat erop wees dat ik het ooit weer onder controle zou krijgen.

Het commentaar van mijn broer stond niet op zichzelf. In die tijd maakte hij vaker lelijke opmerkingen over me, over zowel mijn uiterlijk als mijn gedrag. Soms bijzonder kwetsend, maar het lukte me aardig om me er niet teveel van aan te trekken, mede dankzij dat schild dat ik om mezelf had opgeworpen. Ik denk nu dat in die tijd alles om mij draaide in huis en dat hij jaloers was. Later is dat gedrag weer bijgetrokken trouwens.

De dag erna begon Eva Hughes met haar werkzaamheden. Ze was nogal kordaat, gaf me een waskom en zeep in handen en sommeerde me om mezelf geheel te wassen voor zover mogelijk. Dit was ik niet gewend, al die tijd werd ik gewassen door één van de andere verpleegsters. Maar het was een stap op weg naar meer zelfstandigheid, dus ik deed wat ze zei. Ze knikte goedkeurend, de plaatsen waar ik niet bij kon, waste zij. Vervolgens draaide ze me op mijn buik en begon mijn rug te kneden en masseren.
“Hm, er lijkt een rugwervel niet op de goede plaats te zitten,” zei ze.
“Wat betekent dat?”
“Ik weet het niet precies, maar het kan zijn dat er daardoor bepaalde zenuwen zijn afgeklemd. Mogelijk heb je daardoor geen gevoel in je onderlichaam. Dr Smith zei al zoiets, daarom heeft hij mij naar je toegestuurd. Ik heb een opleiding gehad in chiropractie, erg nieuw. Het komt erop neer dat ik gespecialiseerd ben in problemen met de wervelkolom en het zenuwgestel. Daarbij heb ik ook ervaring met revalidatie.”
“Hoe heb je dat geleerd?”
“Ik ben wat ze ook wel een wonderkind noemen. Dochter van een professor in de geneeskunst en een professor in natuurwetenschappen. Altijd gemakkelijk geleerd dus. Toen ik 15 was ging ik naar de universiteit van Exeter, studeerde medicijnen.”
“Hoe is dat, als meisje op de universiteit?” Ik hoorde dat ze lachte.
“Niet geweldig. Mijn moeder had natuurlijk hetzelfde probleem. Meisjes moeten volgens de wet worden toegelaten op de universiteit, maar mogen niet deelnemen aan gezamenlijke activiteiten. Lezingen vallen daar ook onder. Dus je mag ergens achteraf, vaak in een kast of onder de tribune, meeluisteren. Testen worden ook privé afgenomen. De meeste leerlingen weten niet eens dat je er bent.”
“Klinkt niet bijster aanlokkelijk.”
“Ach, het went.”
Ze stopte met het behandelen van mijn rug en hielp me met aankleden. Ik merkte dat ik hier moe van was geworden en zei dat tegen haar.
“Prima, dat is een heel goed teken,” zei ze. Ze keek wat bedenkelijk naar het ontbijt wat inmiddels was gebracht – het ochtendeten kreeg ik nog altijd op bed.
“Is dit wat je ’s morgens eet?” vroeg ze. Er lag toast met marmelade op mijn bord, daarnaast stond een kop thee.
“Het is genoeg,” vertelde ik haar. “Ik heb een paar keer roompap gehad, maar daar liet ik de helft van staan. Vandaar dat ik weer gewoon toast krijg.” Ik sprak niet helemaal de waarheid. De roompap vond ik gewoon niet zo lekker en het was te machtig geweest. Maar die ene toast stilde eigenlijk mijn honger niet.
“Als jij het zegt,” zei ze weifelend.

Iedere morgen masseerde ze stevig mijn rug. Verder liet ze me zoveel mogelijk zelf doen en ik werd handiger met veel dingen. Ze deed ook een soort beenoefeningen met me, buigen en strekken. Zij boog en strekte de benen, ik deed eigenlijk niet mee.
De eerste keer dat ik voelde dat haar behandelingen resultaat af begonnen te werpen, was tijdens een avondmaaltijd. Zoals gewoonlijk hadden ze me in een stoel opgetast, ondersteund door kussens. We hadden wildbraad die avond en er werd een lichte wijn bij geschonken. Ineens merkte ik de aandrang om te moeten plassen. Dat was een heel bijzondere ervaring, een teken dat ik mogelijk weer iets onder controle zou hebben.
“Ik moet naar de plee,” zei ik zacht. Mijn vader keek geschokt.
“Morwenna!” Mijn broer begon te giechelen en mijn moeder straalde.
“Dat is het beste nieuws sinds tijden en ik vergeef het je dat je tijdens de maaltijd gaat.” Ze belde om de verpleegster die me ophaalde.
Daarna weigerde ik om nog luiers te dragen. Ik heb ze ook niet meer nodig gehad. Het helpen op de pot ervoer ik als minder vernederend dan die luiers.
Langzaam, veel te langzaam naar mijn zin, begon ik meer gevoel terug te krijgen in mijn onderlichaam. Vanaf het moment dat ik merkte dat mijn benen weer bij mij hoorden, wilde ik opstaan en lopen. Maar dat was onmogelijk.
“Eigenlijk moet je weer vanaf het begin beginnen,” zei Eva. “Net als je geleerd hebt als dreumes. Leren lopen begint met leren staan.” Dus ik oefende en oefende zoveel als dat mogelijk was. Veel meer dan Eva me toestond zelfs, iets waar ze helemaal niet over te spreken was toen ik op een middag vol trots het resultaat liet zien: ik kon staan zonder steun.
“Je bent bezig jezelf te forceren,” zei ze boos. “Als je hiermee doorgaat, krijg je binnenkort een enorme terugslag. Geloof me, ik heb ervaring hiermee en dat gebeurt gewoon.”
“Kan me niet schelen,” zei ik. “Het kan nooit erger zijn dan hulpeloos op bed liggen. Ik wil weer kunnen lopen, rennen en paardrijden.”
“Heeft iemand je ooit gezegd dat je vreselijk eigenwijs bent?”
“Oh ja, zo veel mensen.”
Ze dacht even na.
“Je hebt daar trouwens wel een heel goed idee geopperd,” zei ze. Ik keek haar vragend aan.
“Paardrijden,” zei ze. “Dat zou wel eens een hele heilzame werking kunnen hebben op je spieren. Tenslotte kun je nu rechtop zitten – en ook staan zoals je nu laat zien – dus paardrijden is zeker te proberen.” Ik werd enthousiast bij de gedachte.
“Dat zou geweldig zijn! Dan kunnen we samen rijden!” Ze begon te lachen.
“Stel je er niet te veel van voor. Paardrijden stapvoets, één rondje om te beginnen. Nou ja, misschien twee,” zei ze terwijl ze naar mijn gezicht keek. “En niet eerder dan over een paar dagen, nu ga je achter elkaar je bed in je neemt je rust.”
Deze keer deed ik wel wat ze zei, ik merkte dat het staan me aardig had vermoeid. En ik had eigenlijk ook wel zin om verder te lezen in de Franse versie van de Drie Musketiers. Ik had een aantal weken Franse les achter de rug en beheerste de taal intussen genoeg om het boek te kunnen lezen. Inmiddels kreeg ik ook Oud-Engels en Gaelic onderwezen. Ik had nooit gedacht dat al die talen me zo zouden fascineren.
Mrs Whateley was een gedreven lerares. Ze verstond de kunst om de lessen op een boeiende manier aan te bieden en mijn nieuwsgierigheid te prikkelen.
“Morwenna leert verschrikkelijk snel,” zei ze op een middag tijdens het theedrinken. Het was een regenachtige dag en we dronken de thee in het prieeltje. Mijn moeder had mrs Wateley uitgenodigd omdat ze over mijn vorderingen wilde praten.
“Ik zei al dat haar leervermogen behoorlijk is,” zei mijn moeder. Ik meende iets van trots in haar stem te horen en voelde me wat verlegen.
“Ik heb ervaring met hoogbegaafde kinderen,” zei mrs Whateley, “dat is ook de reden dat me gevraagd is om met Morwenna te komen werken. In vergelijking tot de kinderen die ik tot nog toe onder mijn hoede heb gehad, springt ze er echt uit. Ze is niet alleen vlot met talen, maar pikt ook allerlei andere zaken bijzonder snel op.” Ik voelde dat ik kleurde en vroeg me ook af hoe ze dat kon weten, ze had toch alleen taalonderwijs gegeven?
“Wat bedoelt U?” vroeg mijn moeder.
“Ik geef een heleboel achtergrondinformatie bij talen. Wat de oorsprong van bepaalde woorden is, maar ook over schrijvers, over toneelstukken – kortom, alles wat met taal te maken heeft. Ze onthoudt vrijwel alles, maar ziet ook heel snel verbanden. Het is zelfs al een paar keer voorgekomen dat zij iets concludeerde waar ik zelf nog niet was opgekomen.”
“Oh, dat is niet nieuw,” zei mijn moeder. “Nu U dat zo zegt, realiseer ik me dat haar vorige lerares ook zoiets zei, maar dan in negatieve zin.”
“Ze noemde me een betweter, pedant, koppig en eigenwijs,” herinnerde ik me.
“Nou ja, wat die laatste twee dingen betreft had ze zeker gelijk,” zei mijn moeder met een zucht. “Maar je leerde eigenlijk niets in die tijd, je was zelfs achter bij je leeftijdsgenootjes. Alleen dat lezen wat je altijd gedaan hebt – daarmee liet je zien dat je echt niet stom was.”
“Hoe dan ook,” zei Caren Whateley, “ik zou graag over enige tijd, als Morwenna weer helemaal mobiel is, het onderwijs wat meer willen uitbereiden door bijvoorbeeld naar musea en theaters en dergelijke te gaan. Dat is onderdeel van het lespakket, inbegrepen in de beurs dus, maar U moet daar wel Uw toestemming voor geven.” Mijn moeder knikte.
“Ik zal er met mijn man over spreken, maar wat mij betreft is het in orde. Voor Morwenna is het goed als ze wat meer buiten deze omgeving komt.”
“Ik vind het geweldig,” zei ik enthousiast. Het begon er op te lijken dat mijn leven meer inhoud begon te krijgen. Ik had hiervoor niet echt beseft dat het tamelijk leeg was, sinds de komst van Fillipien was er een heleboel in positieve zin veranderd, het was allemaal veel minder saai. Zelfs het ongeluk begon een plaats in dit alles te krijgen, ik vond het vreselijk om op zo’n manier uitgeschakeld te zijn, om zo ontzettend afhankelijk te zijn, maar ik had daardoor een heleboel bijgeleerd. Ik besefte volop dat ik veel meer wilskracht had dan ik ooit had geweten en niet in de laatste plaats daardoor weer aan het opkrabbelen was uit een diep dal. Ook had ik veel te danken aan een aantal mensen die om me heen stonden en me steunden. En vooral aan Fillipien. Als zij er niet geweest was al die tijd, had ik het misschien niet gered.

Het paardrijden was een fantastische ervaring, ondanks dat ik niet harder mocht dan stapvoets, voelde ik een soort vrijheid. Op een bepaalde manier was het vermoeiend, dat had ik niet zo verwacht. Eva Hughes vond dit echter heel normaal.
“Je moet niet vergeten dat je lichaam lange tijd uitgeschakeld is geweest,” zei ze. “Eigenlijk is het gewoon lui geworden en nu worden er weer allemaal eisen gesteld. Dat gaat niet helemaal vanzelf, al lijkt het jou allemaal gemakkelijk af te gaan.”
“Wanneer mag ik weer draven?”
“Voorlopig niet. Je zou een geoefend ruiter mee moeten hebben voor het geval er iets onverwachts gebeurd. Je kunt jezelf helemaal niet redden.”
“Ik kan het Harry vragen! Of één van zijn helpers!” Ik zag volop mogelijkheden.
“Jammer dat je vader hier niet is. Dat zou een goed ruiter zijn heb ik gehoord. Die had je kunnen begeleiden.” Ik staarde haar met open mond aan.
“Mijn vader? Die rijdt nooit paard! Wie heeft je dat verteld?” Ik zag dat ze een beetje kleurde en zei haastig: “Oh, gewoon in het dorp gehoord ergens. Maar je hebt gelijk, waarschijnlijk hadden ze het over iemand anders.”
“Bovendien zit mijn vader meestal in de studeerkamer,” zei ik. “Hij is er wel hoor.”
“Ja ja… Ik zei al dat ik het verkeerd begrepen had.” Ze veranderde het onderwerp door er over te beginnen wat er op de agenda stond voor de komende tijd.

“Heb je eigenlijk ooit paard gereden?” vroeg ik mijn vader tijdens het eten. Hij bestudeerde de steak die op zijn bord lag en begon deze in minutieuze stukjes te snijden.
“Een heel enkele keer,” zei hij, toen ik bijna de hoop op een antwoord had opgegeven.
“Dus de verhalen over je goede ruiterschap zijn uit de lucht gegrepen?” informeerde ik verder. Hij verslikte zich in een stukje vlees, begon te hoesten en veegde uiteindelijk met een servet zijn gezicht af. Daarna keek hij half in mijn richting en grinnikend: “WAT voor verhalen heb je gehoord?”
“Dat mijn vader een goed ruiter zou zijn,” zei ik beslist. Nu keek hij me recht aan.
“En waarom zou dat niet waar zijn?” Ik wist niet goed wat te antwoorden. Het kwam allemaal erg vreemd op me over. Iemand die een enkele keer paard had gereden was geen goed ruiter. Mijn vader was niet bang voor paarden, zoals mijn moeder, maar zei ooit dat hij te voet of per koets kon komen waar hij wilde en daar geen paard voor nodig had.
“Het is alleen dat…” begon hij, maar mijn moeder onderbrak hem.
“Ashwin, heb je inmiddels een antwoord gehad van de landmeters over dat stuk grond?” Het gesprek ging verder over de briefwisseling tussen mijn vader en de landmeters.

Die avond heb ik er lang over nagedacht. Mijn vader zou dus een goed ruiter zijn. Ik wist ineens heel zeker dat dit geen verzonnen verhaal was, sterker nog, dat dit inderdaad kon slaan op mijn vader. Ik dacht aan het geroddel, aan de achterklap, aan de vreemde opmerkingen die vaak gemaakt werden over mijn afkomst. Het begon heel langzaam tot me door te dringen dat de man die ik ‘pappa’ noemde mogelijk niet mijn biologische vader was. Maar wat had ik daaraan? Wie kon ik vragen om meer en duidelijker informatie? Mijn moeder was daarvoor de aangewezen persoon en tevens de meest moeilijke. Ik wilde niet achter haar rug om dit gaan uitzoeken en durfde het haar ook niet te vragen, misschien bang voor het antwoord. Want wat als het nu eens niet waar was? Wat als Ashwin wel degelijk mijn vader was? Dan had ik mijn fantasie met me op de loop laten gaan en dan zou ik mijn moeder hebben beschuldigd van overspel. Mijn moeder, die zo goed op de hoogte was van de zeden en normen en me daar doorlopend in onderwees kon toch niet…
En wat als het wel waar was? Als mijn vader iemand anders was? Een goed ruiter… dat was alles wat ik dan van hem wist. Nou nee, eigenlijk wist ik meer. Ik durfde niet goed verder te denken, maar deed het toch. De negatieve karaktereigenschappen die mij vaak werden verweten kwamen bij me naar boven. Al met al moest het geen prettige man zijn, maar waarom zou mijn moeder dan… En ik was binnen het huwelijk van mijn ouders geboren, was ze vreemd gegaan dan? Was dat gebeurd ten tijde van Ashwins verblijf in Afrika? Ik besefte dat ik niet wist hoe lang voor mijn geboorte hij daarheen was vertrokken, er was me alleen verteld dat het een grote verrassing voor hem was om een dochter te hebben toen hij terug keerde. Als ik werkelijk een koekoeksjong was, moest dat inderdaad een geweldige verrassing zijn geweest.
Nooit, maar dan ook nooit had ik gemerkt dat Ashwin me achterstelde bij zijn eigen kind. Want dat wist ik zeker, Oleg was zijn zoon en die van mijn moeder.
Hij is altijd een prima vader geweest, compleet met eigenaardigheden, dus waarom zou ik gaan proberen de waarheid naar boven te krijgen? En dan mogelijk met een vader te maken krijgen die helemaal niet aardig was en zeker niet zat te wachten op een zwaar gehandicapte en verminkte dochter.
Ik besloot om dit alles zo te laten. Eventueel kon ik er later iets mee doen, want ik merkte dat ik nieuwsgierig was naar mijn achtergrond. Maar voor nu moest ik het laten rusten.

No comments: