One Ring Rules Them All

“Heb je zin om mee te gaan?” vroeg ik aan Julian. Hij keek verrast. “Ik zou dat leuk vinden, maar ik vraag het ook voor Owen. Voor hem is het wel goed als hij eens een ander gezicht ziet als dat van ons,” legde ik uit.
Het leek alsof hij er nauwelijks over nadacht.
“Oh zo. Ja, dat is goed, ik ga wel mee. Ik zal even wat spullen pakken en dieren verzamelen.” Met het pakken van zijn spullen was hij zo klaar, hij is geen man die lang gaat staan dubben voor de kledingkast als hij op reis gaat. En hij verzamelde aardig wat dieren bij elkaar. Behalve Morgenstern nam hij ook de twee valken alhier aanwezig mee en zeven van zijn hellehonden. Ik bekeek het met een lichte verbazing.
“Wat ben je allemaal van plan?” vroeg ik.
“Je weet maar nooit of je Chaosieten onderweg tegenkomt,” zei hij. “Ik ben liever voorbereid.”
“Vandaar. Ik was niet van plan om over de Zwarte Weg te reizen, maar er gewoon heen te troeven.”
“Oh. Nou ja, ook goed. Dan neem ik ze op die manier mee.”
Hij legde een hand op mijn schouder. Ik draaide de kaart van de waterput om en concentreerde me op de afbeelding. De contouren vervaagden, ik zag de binnenplaats met de waterput en stapte door de troef met Boudicca aan de teugel, Fillipien op mijn schouder en gevolgd door Julian met zijn dierenmeute. Hij keek om zich heen.
“Wat gaat de tijd hier snel,” merkte hij op. Dat was precies waar ik al bang voor was. Ik concentreerde me even en merkte tot mijn opluchting dat het ten opzichte van Amber nog steeds drie keer zo snel ging. Dat betekende dat het terug zetten van de tijd eerder niet gelukt was, maar ook dat er niet verder mee was geklooid.
“Ik heb het een beetje aangepast,” zei ik. “Het is waarschijnlijk het beste dat we eerst de dieren op stal gaan zetten.” Op dat moment zag ik Mandor de trappen afdalen met een opgetogen Owen op de arm.
“Mamma!” riep het jochie.
“Wacht even,” zei Julian toen ik op man en kind af wilde gaan rennen. “Jij bent toch goed in Patroon?”
“Redelijk ja,” zei ik.
Hij wees op de waterput. “Met die Machtsbron en Patroon samen kun je de boel toch meer leefbaar maken? Ik snap niet dat je dat niet allang gedaan hebt.” Ik voelde me weer even het kleine kind dat haar vader teleurgesteld had, maar wist me daar overheen te zetten.
“Niet aan gedacht,” zei ik. “De laatste keer heb ik er wel gebruik van gemaakt om de tijd terug te zetten, maar dat ging niet echt lekker. Bedankt voor het idee, ik zal er mee aan de slag gaan.”
Mandor was inmiddels onder aan de trap gekomen en bleef daar staan, op veilige afstand van vooral de honden die naar hem grauwden, maar op hun plaats bleven na een kort bevel van Julian. Ik liep naar hem toe, Owen danste op en neer op zijn arm.
“Mamma!” riep hij nog eens en strekt zijn armpjes naar me uit. Ik zag dat Mandor met achterdocht naar de honden keek toen hij Owen op de grond zette. Het kind liep naar me toe, terwijl Mandor de honden in de gaten hield.
Ik ving het jochie op in mijn armen, zwierde hem even in het rond en knuffelde hem eens goed. Daarna liep ik naar Mandor toe om hem te begroeten met een kus. Deze beantwoordde hij, er was even een warme blik in zijn ogen te zien, maar de frons tussen zijn wenkbrauwen bleef.
Daarna zetten Julian en ik alle dieren op stal en zorgden ervoor dat ze genoeg te eten en te drinken hadden. De valken vlogen uit op zoek naar hun eigen voedsel. Vervolgens liepen we naar de trappen die naar het woongedeelte leidden. Mandor stond te wachten op de binnenplaats, de begroeting tussen hem en mijn vader was kort en koel. Hoewel ik van tevoren wist dat de twee heren elkaar niet lekker lagen en ik ook niet verwacht had dat ze blij zouden zijn elkaar te zien, werkte dit toch wat op mijn zenuwen en begon ik me ernstig af te vragen of dit wel zo’n goed idee was geweest.
In het woongedeelte zette ik Owen op de grond en nam hem bij de hand. Hij trok me mee naar de speelkamer, ik glimlachte tegen Mandor.
“Het ziet er naar uit dat ik me even bezig ga houden met onze zoon.”
Hij knikte kort. “Wij zijn in de eetzaal.” Hij ging mijn vader voor.
In de speelkamer trok Owen me mee naar zijn beesten, die hij blijkbaar eerder in een rijtje had opgesteld. Hij wees ze één voor één aan: “Dat?” Ik noemde alle beesten bij naam. Hij zei niets na, maar keek me alleen steeds aandachtig aan als ik een naam noemde. Daarna troonde hij me mee naar de blokken en bouwden we samen een kasteel. Later keek ik met hem één van de nieuw gekochte prentenboeken door en las de bijbehorende tekst voor. Hij luisterde vol aandacht en zo werden ook de plaatjes bekeken. Zo brachten we een paar uur door, toen ik het belletje voor het eten hoorde. Ik pakte Owen op en verschoonde hem eerst. Daarna knuffelde ik hem in zijn nekje, wat hem deed giechelen.

In de eetzaal zaten Mandor en Julian tegenover elkaar, aan de sfeer kon ik merken dat er wat woorden waren gevallen. Het was vreemd om te zien hoe beider gezichten verhelderden toen we binnen kwamen. Ik zette Owen in zijn kinderstoel en ging zelf naast hem zitten.
De maaltijd was goed en uitgebreid. Er was soep met stokbrood vooraf, het hoofdgerecht bestond uit gebraden ham, gebakken aardappeltjes, diverse soorten groenten en salades. Owen at van alles mee, voor hem geen fijngeprakt babyvoedsel meer. Voor de volwassenen werd er wijn geschonken, voor Owen was er een beker melk.
De sfeer bleef wat somber aan tafel. Owens doen en laten was een heel veilig gespreksonderwerp en hij kreeg een heleboel aandacht van ons alle drie. Tijdens het hoofdgerecht vertelde ik Mandor dat ik Brand tegen was gekomen en hoe ik hem had meegeholpen Jasra te vinden. Zowel Julian als hij zeiden geen woord tijdens mijn verhaal, waardoor ik me wat opgelaten voelde. Uiteindelijk zweeg ik en keek naar de Victoria Sandwich die nu op tafel kwam, geserveerd door een lichtblauwe, wat aapachtige demoon, waar ik nog geen vieze dingen had kunnen ontdekken, behalve dat ik me niet prettig voelde als deze dicht in de buurt kwam.
“Ik kan wel even koffie zetten,” zei ik, met de bedoeling om even te kunnen ontsnappen aan de ijzige sfeer. Mandor legde zijn hand op mijn arm.
“Niet nodig, dat is al gebeurd,” zei hij. Ik bleef dus zitten terwijl er inderdaad een grote pot koffie met drie mokken op tafel werd gezet. Ik stond haastig op om deze in te schenken. Daarna sneed ik de cake aan en gaf iedereen een stuk, ook Owen die stralend probeerde het hele stuk in één keer naar binnen te werken. Natuurlijk verslikte hij zich en dat leverde hem een flinke hoestbui op.
“Dat was te voorkomen geweest als je hem die cake in stukjes had gegeven,” merkte mijn vader op. Ik voelde dat ik kleurde, ik had daar even niet aan gedacht.
“Onzin,” zei Mandor. “Dan leert hij niets. Nu weet hij dat hij dat zo niet kan eten.” Niet voor de eerste keer bedacht ik dat Mandors opvoedingsmethoden soms wat ruw waren. En het vreemde was dat Owen dat gewoon aankon en ermee om wist te gaan. Ook wat de cake betrof, hij pakte weer het hele stuk, maar begon er nu wat voorzichtiger van te eten.
We dronken koffie en aten de cake.
“Een heel interessante manier trouwens om iemand te verbannen,” zei Mandor peinzend. “Een stuk Zwarte Weg afknijpen.” Hij keek Julian aan. “Van wie kwam dat fantastische idee?” Het klonk cynisch.
“Weet ik veel,” bromde Julian. “Van Caine of Bleys.”

In groot stilzwijgen werd de maaltijd afgerond.
“Ik ga Owen naar bed brengen,” kondigde ik aan.
“Ga je niet eerst…?” vroeg mijn vader.
“Wat ga je eerst?” wilde Mandor weten.
“De omgeving wat leefbaarder maken met behulp van de Machtsbron,” legde ik uit. “Idee van mijn vader. Maar nu doe ik dat nog niet, ik denk morgen.”
Mandor pakte Owen uit zijn stoel, deze keer had het kind de hele maaltijd uitgezeten. Hij hield hem even tegen zich aan en kuste hem goedenacht. Daarna gaf hij het kind aan mij.
“Ik ga wel even mee,” zei mijn vader. Op mijn kamer speelde hij een poos met zijn kleinzoon, liet hem paardje rijden op zijn knie en deed nog wat andere spelletjes. Owen vond het prachtig. Ook ik genoot mee, ook al stak het een beetje om te weten dat mijn vader deze dingen nooit met mij vroeger gedaan had. Ook al heb ik niet te klagen over mijn jeugd, mijn stiefvader is altijd erg afstandelijk naar mij toe geweest. Natuurlijk kon hij dat ook niet helpen, behalve dat zijn karakter en zijn oorlogsverleden daarvoor verantwoordelijk zijn, zal het voor hem moeilijk zijn geweest om om te gaan met een kind dat het zijne niet was.
Intussen deed ik de nieuw gekochte kleding in de kast, dat voor Mandor legde ik op zijn kamer. De nieuwe boeken bracht ik naar de bibliotheek en de kleren van onze zoon gingen in zijn kast.
Inmiddels was Owen moe geworden van het spelen. Mijn vader zei hem welterusten en gaf hem aan mij.
“Ik zal gaan kijken of ik die aanstaande van je kan vinden,” zei hij met een halfvoldragen glimlach.
Toen hij de kamer uit was, kleedde ik Owen in zijn pyjama. Hij hing met rode wangetjes tegen me aan. Toen ik hem echter in zijn bedje legde, veerde hij ineens overeind.
“Die!” riep hij en wees naar de deur van de kamer. Ik had geen idee wat hij bedoelde, dus er restte me niets anders dan hem op te tillen en hem naar de deur te dragen. Hij wees de gang in en riep weer “Die!”
Met zijn aanwijzingen kwamen we bij het bedoelde voorwerp: een knuffelbeest in de vorm van een monsterachtige dinosaurus, die in Mandors kamer bleek te liggen. Owen trok het beest tegen zich aan. Ik besloot hem daar ook meteen in bed te leggen, wat hij heel prima vond. Hij duwde het beest in mijn gezicht. “Grrrr!” zei hij met een brede grijns. Ik deed dat met het beest bij hem, hij schaterde, trok het monster tegen zich aan, draaide zich om en viel vrijwel meteen in slaap.

Ik liep naar de grote zaal, alwaar Julian in een van de stoelen zat te lezen en Mandor met zijn handen op zijn rug één van de schilderijen stond te bestuderen. Ik haalde eens diep adem, de spanning was te snijden. Vervolgens liep ik naar Mandor toe. Zijn blik verplaatste zich van het schilderij naar mij.
“Zou ik je even kunnen spreken?” vroeg ik.
“Natuurlijk,” zei hij beleefd, hij bleef echter staan.
“Ik zou je graag alleen willen spreken.”
Er kwam een veelbetekenende twinkeling in zijn ogen en hij glimlachte.
“Wat je maar wilt,” zei hij en gaf me een arm. Julian bleef stoïcijns doorlezen alsof hij niets in de gaten had.
Op mijn kamer sloeg ik mijn armen om hem heen en kuste hem uitgebreid. Hij omhelsde me terug.
“Daar had ik nu behoefte aan,” zei hij met een zucht. Hij keek naar het lege kinderbed.
“Hij is op mijn kamer?”
“Ja, daar lag zijn monster ook en hij wilde niet zonder gaan slapen.”
“Dat is zijn nieuwe favoriet.”
“Hoe lang ben ik hier weg geweest?”
“Ik heb geen streepjes gezet, maar het zijn twaalf dagen.”
“Dat valt mee, al was ik dat niet van plan geweest. Het spijt me trouwens, ik had beter mijn vader niet mee kunnen nemen. Ik dacht dat het goed zou zijn voor Owen, maar het werkt gewoon niet tussen jullie twee.”
“Och, je bent vrij om hem uit te nodigen, dat moet gewoon kunnen natuurlijk.” Hij kuste me weer, zijn handen woelden ergens onder mijn shirt. “En ik kan ook mijn vader nu een keer uitnodigen,” grinnikte hij.
“Goed idee,” zei ik lachend. “Je schermt eerst een hele wereld rondom je zoon tegen hem af en vervolgens vraag je hem om eens een kijkje te komen nemen.”
Ik beantwoordde zijn kussen en begon de knopen van zijn overhemd los te maken.
“Ik zal natuurlijk een keer officieel kennis moeten maken met hem,” zei ik.
“Ja, dat moet. Onze zaak schijnt er doorheen te zijn, maar is nu wat vertraagd doordat er een officiële rechtszaak gaat komen in de Hoven.”
“Hoe bedoel je, iets dat te maken heeft met ons?”
Hij liet me los en ging op een stoel zitten, ik liet me op de rand van het bed tegenover hem zakken.
“Nee, helemaal niets. Huis Jesby heeft een aanklacht ingediend tegen dat neefje van jou, die Rhexenor. Hij schijnt er iets gestolen te hebben, al vraag ik me af wat die lui kunnen hebben dat interessant genoeg is om te stelen. Hoe dan ook, die rechtszaak moet eerst worden afgehandeld.”
“Dus wij lopen daardoor vertraging op?”
“Wel wat ja, misschien valt het mee.”
Het klonk als iets waar niet veel aan te doen viel. Ik vroeg me af hoe hij aan het nieuws kwam. Had hij Despil gesproken? Of zou hij een soort demon oproepen met het Chaosnieuws?
Ik pakte het Logruskistje tevoorschijn en liet het hem zien. Hij knikte.
“Dat ken ik, dat heb ik vaker gezien. Dit is het erfgoed van het Huis Sawall.”
“Het is erg vreemd, normaal voel ik me niet geweldig in de nabijheid van Logrus, maar met dit kistje heb ik helemaal geen problemen. Mijn vader bijvoorbeeld wel.”
“Dat kan. Ik zie dat er iets veranderd is aan de beveiliging, daardoor heb jij er geen problemen mee.”
“Het voelt zelfs aan alsof ik het gewoon kan openen.”
“Waarschijnlijk kan dat. Ik weet zo ook wat er in zit, vind je het goed als ik je eerst vertel waarom het gaat?”
“Natuurlijk,” zei ik terwijl ik het kistje zolang op mijn schrijftafel zette. “Er is door iemand geopperd dat het de Sawall Spikard zou kunnen zijn.”
“Ja, dat wordt in het algemeen aangenomen. De familie Sawall moet wel in het bezit zijn van zo’n Spikard. De waarheid is echter iets anders. Ken je het verhaal van de negen ringen die er ooit zijn gemaakt?”
“Je bedoelt als ‘In de ban van de Ring?’ Ik heb toevallig die boeken gekocht, maar ze nog niet gelezen. Ze zijn niet geschreven in de tijd en de Schaduw waarin ik opgroeide.”
“Ja, dat bedoel ik. Eigenlijk is het niet helemaal te vergelijken. Er zijn negen ringen gemaakt, de Spikards. En daarna is er eentje gemaakt die Macht heeft over al die ringen.”
“One ring rules them all,” zei ik nadenkend.
“Ja. Er was iemand die de negen Spikards maakte. Deze figuur heeft tevens geholpen om deze ring te maken. De ring is heel erg oud en het is zoiets als een anti-ring. Spikards trekken macht uit een Schaduw. De Sawall ring combineert zoiets met Logrus. De ring is oud en gevaarlijk en je moet er niet mee klooien. Al je die omdoet kun je geen magie meer, maar anderen in jouw omgeving ook niet meer. Het stoort alles en iedereen, het is een heel vervelende ring. Er is geen Sawall die hem om zal doen, desondanks is dit het erfstuk en hoort het bij het koningschap.”
“Waarom krijgt Owen deze nu al? Wordt hij gezien als toekomstige koning?”
“Dat is heel goed mogelijk. Misschien heeft mijn vader een stukje toekomst gezien… wie zal het zeggen. Het kan natuurlijk zijn dat Owen nooit magie zal leren en in dat geval zou hij die ring nodig kunnen hebben in bepaalde gevallen, dan zal het hem een voordeel geven. Eerlijk gezegd heb ik geen idee wat mijn vader bezielde om dit af te geven, maar ik kan hem vaker niet volgen.”
“Het lijkt erop dat je vader Owen dus meer ziet als een Sawall dan van de familie van Amber.”
Mandor keek me ernstig aan.
“Ik denk het. Ik heb echter ook zitten bedenken, zeker nu blijkt dat je geen problemen hebt met de beveiligingen van het kistje, dat het geschenk echt voor jou is bedoeld. Dus dat hij jou ziet als een Sawall.”
Deze informatie moest ik even op me in laten werken. Waarom had ik ook alweer aangenomen dat het voor Owen zou zijn? Vanwege wat Corwin zei. Het had te maken met troonopvolging. En het idee dat het voor Owen zou zijn, was versterkt door wat Brand erover zei.
“Ik een Sawall? Wat brengt hem op dat idee?”
“Dat weet ik niet. Het is echter heel vreemd dat hij het aan jou heeft gegeven, het bij je ouderlijk huis heeft afgegeven. Misschien hoopte hij dat je thuis was toen. Hij is tenslotte seniel, of zo gedraagt hij zich tenminste. Als het echt voor Owen was, waarom zou hij het dan niet aan mij geven? Dat was een stuk eenvoudiger geweest.”
Het duizelde me nu behoorlijk. Het klonk ergens heel aannemelijk wat hij zei, toch had ik het gevoel dat Owen er wel degelijk mee te maken had. Mandor had eerder gesproken over plannen die zijn vader had met Owen. Was het mogelijk dat Gramble ons op de één of andere manier allebei onder zijn invloed wilde krijgen?
“Als je de ring om zou doen, dan leg je alles lam. Ik kan je niet zeggen hoe het werkt op Patroon, het verstoort Logrus echter flink, een anti-Logrus effect. De ring is getest in de buurt van een echte Spikard en deze viel dus uit. Het moeten knappe lui zijn geweest die de ring gemaakt hebben, toen hij af was, hield alle magie op. Sinds heugenis behoort de ring toe aan Huis Sawall, dat erg oud is en heel goed in magie.”
Dat was een ring met mogelijkheden, maar ook met vele moeilijkheden. Het feit dat ik hem had gekregen bevreemde me alleen maar steeds meer, zelfs als ik hem in bewaring moest nemen voor mijn zoon. In stilte vroeg ik me af of anti-Logrus mogelijk te vergelijken was met anti-Patroon. Daar moest ik meer over zien uit te vinden.
“Je kunt proberen het kistje te openen,” zei Mandor die het nog eens aandachtig had zitten bekijken. “Ik denk niet dat er een probleem zal zijn voor jou.”
Voorzichtig opende ik het deksel. Het kistje had een donkere, bijna zwarte, fluwelen binnenkant. En daarin lag de ring. Deze leek van zilver te zijn en had een aantal fonkelende paarse steentjes. Een grote in het midden, daaromheen kleintjes. Ik telde ze op dat moment nog niet, maar had de indruk dat het er wel eens negen kleine zouden kunnen zijn. De ring was mooier dan ik had gedacht, deze had wel iets. Ik woog de ring eens op mijn hand, deze voelde licht aan. En ook wist ik heel zeker dat er iets mee was, dit was een bijzonder voorwerp, mogelijk te vergelijken met een artefact.
“Hoe goed ben je eigenlijk in magie?” informeerde Mandor.
Ik lachte even. “Niet zo goed. Ik heb een paar Machtswoorden. Ooit had ik er meer, maar vanwege Owen heb ik er een paar afgebouwd. Daarnaast ben ik begonnen met Conjuration.”
“Dat weet ik,” zei hij met een glimlach. Hij volgde aandachtig wat ik met de ring deed.
“Ik hoop dat je hem nu niet omdoet,” zei hij zorgelijk.
“Dat was ik niet van plan,” zei ik en legde de ring weer terug in het kistje. “Ik vraag me alleen af of… misschien dat ik eens met je vader moet praten?”
“Morwenna,” zei hij vrij scherp, “ik ga je niet tegenhouden. Je moet doen wat je goeddunkt. Ik kan alleen geen enkele garantie geven over wat hij zal doen of zeggen.”
“Het lijkt me hoe dan ook interessant,” zei ik, “dus ik ga dat inderdaad doen. Maar hoe krijg ik hem onofficieel te spreken?”
“Misschien kan Dara wat regelen. Of één van mijn broers. Als je wilt kan ik ook een afspraak voor je regelen.”
“Hoe ga je dat doen dan? Van hieruit?”
“Nee, niet vanuit hier natuurlijk. Ik verzin wel een manier.”
Ik lachte even en klapte het deksel dicht.
“Ik denk dat ik wel in staat ben om zelf wat te regelen,” zei ik toen. “ Via Dara is nog niet zo gek, ik wil haar toch nog eens spreken.” Het was hoognodig dat mijn etiquette wat bijgespijkerd werd en van die van de Hoven wist ik niets af. Misschien dat zij me zou kunnen helpen.
“Kun je doen. Eventueel kun je de rechtszaak afwachten. Die moet hij ook bijwonen als koning.”
Ik zweeg even terwijl het in mijn hoofd opkwam dat het wellicht een goed plan was om de rechtszaak bij te gaan wonen als toeschouwer. Het zou een mooie gelegenheid zijn om iets van de Hoven te leren kennen. Ook iets om aan Dara te vragen.
“Wat doe ik nu met het kistje, weet je een veilige bergplaats?”
“Nee, zo niet. Doe maar wat je het beste lijkt, als het maar niet in verkeerde handen valt.”
Ik borg het op in mijn nachtkastje, wat een zacht gegrinnik van Mandor opleverde. Toen ik me omdraaide, botste ik tegen hem aan, hij was vlak achter me was komen staan. Hij wierp me op het bed en kwam bovenop me liggen, terwijl hij me uitgebreid zoende. Ik zoende hem minstens net zo uitgebreid terug, maakte de resterende knopen van zijn overhemd open, trok deze uit en liet mijn handen op verkenning gaan over zijn blote huid. Maar toen ik probeerde zijn broek open te maken, stond hij ineens op en trok zijn overhemd weer aan.
“Als we daar nu even mee wachten,” zei hij lachend, “tot bedtijd ofzo, dan hebben we uren de tijd.” “Hé,” zei ik loom, ik had geen zin om overeind te komen, “jij begon dit!”
“Oh ja, gaan we klagen?” Hij bukte zich voorover, nam mijn gezicht tussen zijn handen en keek me diep in de ogen. “Bij deze nodig ik je alvast uit om straks mijn bed te komen verwarmen,” zei hij met een glimlach. “En voor nu: wat doen we met die zuurpruim die nu in de grote zaal zit te lezen?”
Hij hielp me overeind te komen en ik fatsoeneerde mezelf weer.
“Mijn vader is geen zuurpruim,” vond ik het toch noodzakelijk om het voor hem om te nemen. “Als ik met hem alleen ben, is hij heel anders, heel aardig ook. Misschien kunnen jullie een beetje je best doen om eh… het een beetje gezellig te houden? Bied hem iets te drinken aan!”
“Gezellig? Met hem? Het is dat hij je vader is…”
“Hij is mijn vader en ik hou van hem. En ik hou van jou, maar ik wil niet tussen jullie hoeven kiezen.” Ik keek hem recht in zijn blauwe ogen. “Ik heb al gekozen toen ik voor jou koos.”
Hij keek me ernstig aan en knikte toen langzaam.
“Goed,” zei hij. “Ik zal hem drank gaan aanbieden.” Meteen beende hij weg uit mijn kamer, ik rende achter hem aan.

In de zaal was Julian nog steeds verdiept in zijn boek.
“Julian,” zei Mandor kortaf, “wat drinken? Wijn, whisky, iets sterkers?”
“Ik lust wel bier,” zei mijn vader en legde zijn boek weg.
“Bier,” zei Mandor. “Weet je het zeker? Geen goede wijn uit een speciaal jaar? Geen speciale cognac?” Mijn vader fronste even.
“Als je hebt, dan graag bier,” zei hij nog eens.
“Heel goed,” zei Mandor en liep de zaal uit.
“Ik heb wel trek in wijn,” riep ik hem achterna. Hij draaide zich om en liep weer even naar binnen.
“Wijn voor de dame? Ik zal kijken of ik nog een verschaald restje ergens heb staan.” Grinnikend liep hij weg. Mijn vader keek me met een verbaasde blik aan, maar zei verder niets. Ik vroeg me af waar Mandor nu mee bezig was, zoeken naar een bepaalde houding misschien? Niet veel later kwam hij weer terug. Mij serveerde hij eerst een glas wijn, waarvoor hij een nieuwe fles aanbrak, daarna zette hij een grote pul bier bij mijn vader neer, zelf had hij ook een grote kroes bier.
“Ik heb gehoord van Morwenna dat je wel los komt als ik je flink vol giet met drank,” zei hij tegen mijn vader. De wijn schoot me even in het verkeerde keelgat en Julian keek hem verwonderd aan, maar besloot er wijselijk niet op in te gaan.
“ik zal je gewoon zeggen wat er is,” zei hij in plaats daarvan tegen Mandor, “dan weet je wat me dwars zit. Ik ben een echte Chaosietenhater, de meeste mag ik niet.”
Mandor nam een flinke slok bier, leunde wat achterover in zijn stoel en lachte even.
“Dat weet ik. Dat is voor mij geen nieuws.”
“Ik ben er dus niet blij mee dat mijn dochter er met één thuiskomt, sterker nog, dat ik daardoor een soort gezelligheidsbezoek moet afleggen bij een Chaosiet. Maar ik heb je eerder gezegd, en nu zeg ik dat nog maar eens: voor een Chaosiet val je mee.”
Ik keek in het flakkerende schijnsel van het haardvuur van de één naar de ander. Mijn vader die zoals gewoonlijk een grote kalmte uitstraalde en zijn helderblauwe ogen strak op Mandor gevestigd hield. En Mandor, die een zeer alerte uitdrukking op zijn gezicht had nu. Beide knappe mannen, ieder op een verschillende manier. Ze hadden een zo uiteenlopende achtergrond, dat het niet vreemd was dat ze zo wantrouwig waren ten opzichte van elkaar.
“Wat ik wel grappig vind,” zei mijn vader langzaam, “is dat jullie tweeën je ontmoeting min of meer aan Patroon te danken hebben.”
“Het Oerpatroon,” grijnsde Mandor. “Dat is er beslist één met humor.” Hij keek naar mij, toen weer naar Julian. “Misschien ging het het Patroon alleen om de baby,” zei hij ernstig tegen Julian. “Maar mij gaat het om meer.” Ik voelde me ineens heel blij worden. Tegen mij durfde hij te laten blijken dat hij om me gaf, maar nu had hij ook de moed getoond om zijn gevoelens te uiten tegen mijn vader.
“Daar was ik al bang voor,” zei Julian met een zucht.
“Eerlijk gezegd weet ik niet waar het het Patroon om te doen was,” zei ik. “Maar ik heb een keuze gemaakt, waar ik volledig achtersta.”
Er werd een poos gezwegen. Normaal heb ik geen moeite met langdurige stiltes -, die vallen veelvuldig zowel als ik samen ben met mijn vader als met Mandor - maar in dit geval was het geen echt prettige stilte. Het kan ook zijn dat het mijn eigen fantasie was die me parten speelde, maar het zat gewoon niet goed.
“Waar ik moeite mee heb,” kwam Mandors stem ineens, “is met die vreselijke honden van jou. Waarom heb je ze mee genomen? De vorige keer had je ze niet bij je.”
“Klopt,” zei Julian. “Maar als ik weer terug ga over de Zwarte Weg, vermoedelijk alleen, kan ik problemen gaan krijgen. De vorige keer waren die er, nu heb ik me beter voorbereid.”
Mandor trok zijn wenkbrauwen op.
“Wat voor problemen?”
Ik zag dat mijn vader even overwoog om hem niets te vertellen. Toen nam hij het besluit dat toch te doen.
“Er zijn de laatste maanden nogal wat problemen in Arden, vooral langs de rand. Iedere keer duiken er groepjes jonge Chaosieten op die proberen om de boel op stelten te zetten. Ik denk dat ze er op uit zijn om de demonenjager uit te dagen, maar het is erg vervelend. Ik probeer ze schrik aan te jagen en ze in leven te laten, maar ze komen steeds weer terug.”
“Maak ze dan gewoon dood,” zei Mandor. “Dan leren ze het wel af.”
“Als ze dood zijn, leren ze niets.”
“Dat is zo. Dan moet je ze goed bang maken, ik kan daar wel bij helpen.”
“Nee, dank je. Ik hoef niet nog meer demonen in Arden.”
Mandor haalde zijn schouders op. “Dan niet, maar demonen zijn wel mijn specialiteit.”
Inwendig vermaakt ik me bij de gedachte dat de demonenjager geholpen zou worden door een demoon, die daarvoor weer andere demonen zou gaan inzetten, maar ik zei daarover niets.
“Ik zou ook kunnen helpen,” bood ik aan. Ze staarden me beiden aan.
“Waarom dat?” vroeg Julian.
“Ik wil dat wel eens meemaken. Goed voor mijn gevechtstraining ook. Zolang er maar niet geschoten gaat worden.” Terwijl ik dit zei, voelde ik de rillingen langs mijn rug lopen, doch ik begreep niet waarom.
“Hoe bedoel je, geschoten?”
“Met pistolen enzo.”
Mandor schoot in de lach.
“Een machinegeweer zal meer resultaat hebben, maar dat werkt toch niet in Arden.”
“Pistolen ook niet,” zei Julian rustig. “Maar ik snap het niet helemaal, je hebt toch ooit een training gehad bij Benedict?”
“Ja, geleerd hoe me te bewegen, hoe in te schatten wat de tegenstander van plan is, bewegingen en dergelijke. Interessant, maar na een maandje behoorlijk saai.”
“Wat ik bedoel, hij zal je toch hebben leren omgaan met verschillende schietwapens?”
Weer huiverde ik en voelde me zelfs een beetje misselijk worden.
“Dat heeft hij niet,” zei ik. “Het was meer een soort gevechtstraining gericht op direct contact.”
Mandor en Julian keken elkaar aan en toen beiden naar mij. Intussen had ik een brede sjaal goed om mijn schouders getrokken, ik had het koud gekregen.
“Dan zou je dat eens kunnen leren,” zei Mandor. “Een bazooka bijvoorbeeld is wel gaaf.”
“Vooral de M25 versie,” zei Julian. Vervolgens noemden ze een aantal namen van wapens, vooral Mandor leek er heel veel te weten, hij kwam aan met voornamelijk Russische namen. Soms vroeg ik uit beleefdheid wat een naam betekende en kreeg dan een uitgebreide uitleg. Het was duidelijk dat alle wapens een enorme explosiekracht hadden en vooral vernietigend waren.
“En dan zijn er vlammenwerpers, sommige Chaosieten zweren daarbij,” zei Mandor. “Er is een voorval geweest met Jurt ooit die iemand tegenkwam die de vlammenwerper geweldig vond, dus Jurt wilde dat ook. En als Jurt iets wil hebben, dan zorgt hij ervoor het te krijgen. Niet alleen het huis en zichzelf stak hij daarmee in de brand, ook de tank op zijn rug ontplofte. Het huis kon weer herbouwd worden en Jurt heeft meer dan een week in het ziekenhuis gelegen. Er was een hoop heisa over, Jurt mag niet meer bij die familie komen wiens huis hij heeft opgeblazen, degene die de vlammenwerper zo bij hem aanprijsde, is daar voorgoed van genezen. Toen was hij dertien en het is gewoon één van de vele ongelukken die hij heeft gehad en overleefd.”
Ondanks alles moest ik toch even lachen om dit verhaal en ook Julian zat te grijnzen.
Later die avond wezen we Julian één van de gastenkamers en begonnen Mandor en ik op zijn kamer met een uitgebreide herhaling van wat we eerder begonnen waren, deze keer werd het helemaal afgemaakt.

De volgende ochtend kondigde ik tijdens het ontbijt aan dat ik weer wilde gaan.
“Nu al? Je bent er nog maar net,” zei Mandor. In zijn stem meende ik iets van teleurstelling te horen. “En je zou toch onderzoeken of je de omgeving hier kan verbeteren?”
“Ik wil daar wel bij helpen,” bood mijn vader aan.
“Op mij kun je ook rekenen,” zei Mandor.
“Ik had wat mensen willen spreken,” zei ik, “maar door de ontmoeting met Brand heb ik daar dus geen gelegenheid voor gehad. Aan de andere kant heb ik met niemand iets afgesproken, dus op zich kan ik hier nog wat blijven. Graag zelfs. En ik zal me ook gaan wijden aan onze leefomgeving.”
Waarheid was dat ik het niet echt vergeten was, maar dat mijn oude onzekerheid op was komen zetten. Eerder had ik het niet eens voor elkaar gekregen om de tijd goed aan te passen, ondanks de Machtsbron en, hoewel ik ook daarbij gebruik maakte van die bron, ging Conjuration ook nog niet lekker. Ik hield mezelf voor dat dat laatste vermoedelijk een kwestie van tijd, oefening en ervaring was en ik vertrouwder erop dat het helemaal goed zou gaan komen. En als ik niets onderzocht of probeerde, zou de omgeving alleen maar hetzelfde blijven, het kon er bijna niet op achteruit gaan.
Na het ontbijt trokken we met ons vieren naar buiten en verkenden de directe omgeving van het fort. Julian had Owen op zijn schouders getild en het kind vermaakte zich uitstekend door iedere keer weer aan zijn lange haren te trekken.
“Dat is precies de reden waarom hem bijna nooit op mijn nek draag,” zei Mandor. Julian maakte bedaard Owens knuistjes voor de zoveelste keer los.
“Dat is het voorrecht van een kleinkind zijn,” zei hij. “Dan mag je dat gewoon allemaal.”
“Is dat zo?” vroeg ik. “Ik ben opgegroeid zonder grootouders, dus ik heb daar geen ervaring mee.”
“Ach, Oberon zou toch geen leuke opa zijn geweest,” zei Julian verbitterd. “Zelf heb ik mijn grootouders ook nooit gekend. Ja, Dworkin, maar die heb ik als kind nooit gezien.”
“Ik ben helemaal zonder directe familie opgegroeid. Ergens in een Schaduw, bij een soort oom. Ik was al ruim volwassen toen ik erachter kwam wie mijn vader was. Geen moeder, laat staan grootouders,” zei Mandor. Ik gaf hem een arm terwijl we verder liepen.
“Owen beseft niet eens hoe bevoorrecht hij is,” zei ik zacht.
Mijn vader keek naar me, er lag iets ernstigs in zijn blik.
“Dat hoeft hij ook niet,” zei hij rustig. “Met de achtergrond die hij heeft, zal hem een moeilijk leven te wachten staan. Hij zal een aantal betrouwbare familieleden nodig gaan hebben, naast jullie als ouders.”
Toen stak hij een arm uit en Mendel, één van zijn valken, kwam aanvliegen en landde. Owen slaakte een kreet van enthousiasme, terwijl ik voelde hoe Mandor naast me verstrakte. Julian fronste en vroeg: “Klopt het dat er hier bijna geen water is?”
“Water is hier inderdaad een probleem,” beaamde ik. “Dat is mogelijk één van de belangrijkste dingen om hier te creëren.”
We liepen verder en bekeken wat er al aanwezig was aan leven, ik had bedacht dat het waarschijnlijk gemakkelijker was om daar vanuit te gaan in deze wereld.
Tegen de middag picknickten we ergens op een kale, sombere heuvel. Er was niet veel leven, maar ik dacht dat het mogelijk was om hier iets mee te doen.
“Ik wil de omgeving in en rond het fort doen,” legde ik uit. “Misschien in een later stadium nog meer, als we hier dan nog wonen. Maar het gaat zeker een paar dagen kosten, ik weet niet of je die tijd hebt en ook hier wil blijven?” Ik keek Julian vragend aan.
“Ik zei dat ik wilde helpen. Dat het tijd kost, had ik zelf ook al ingecalculeerd. Dus je zult nog een poosje met me opgescheept zitten.” Dat laatste was voornamelijk gericht tegen Mandor die wat sardonisch glimlachte.
“Och. We zullen elkaar niet in weg zitten. Dit is voor ons tenslotte niet de eerste keer dat we samenwerken. Als je je honden maar bij me vandaan houdt.”
“Ik heb ze gezegd dat ze bij je vandaan moeten blijven, dan zullen ze dat ook doen.”
“Wat ga je er precies van maken en hoe ga je dat doen?” vroeg Mandor aan mij.
“In ieder geval meer groen, meer dieren. En water dus, ik moet nog bedenken hoe. Verder zal ik moeten proberen in hoeverre ik die Machtsbron aan het gebruik van Patroon kan gaan koppelen, daar ga ik me straks mee bezig houden. Als ik dat door heb, dan kan ik in deze Schaduw gaan manipuleren. Ik denk er ook over om wat Conjuration te gaan gebruiken.”
“Helpt het als ik ook wat conjuur?”
“Natuurlijk. Graag zelfs. Net als dat ik hulp kan gebruiken met het manipuleren zelf, deze wereld is gewoon niet gemakkelijk om te vormen.”
We pakten onze spullen weer in en gingen richting fort, deze keer droeg ik Owen op mijn arm. Hij viel onderweg in slaap.
“Is er specifieks wat jij graag toegevoegd zou willen zien?” vroeg ik Mandor.
“Ik heb geen speciale wensen, ik vertrouw volkomen op jouw oordeel,” glimlachte hij.

Het kostte me de hele middag om de Macht van de bron te koppelen aan Patroon. Toen dat eenmaal was gelukt, liet ik het gras rondom de waterput op de binnenplaats wat groeien en hier en daar waren er zelfs wat madeliefjes en boterbloemen te zien. Ik was helemaal op, maar uiterst tevreden en zocht de eetzaal op. Tijdens de maaltijd vertelde Julian dat hij wat door de omgeving had gereden en Boudicca ook mee had genomen.
“Dank je,” zei ik. “Dat zal ze fijn hebben gevonden.”
De avond brachten we weer door in de grote zaal. Deze keer waren er wat minder snijdende opmerkingen over en weer tussen beide mannen. Er werd wat gelezen, af en toe iets gezegd en we wisselden elkaar af met spelletjes schaak – ook van mijn vader verlies ik steeds weer.
Hij en Mandor zijn aardig aan elkaar gewaagd. Tussen hen werd er diverse keren remise gespeeld, soms won Mandor, soms Julian.
“Zeg,” zei Julian plotseling. “Hoe is het eigenlijk met jullie kindermeisje?”
Ik schrok een beetje van deze vraag, tot mijn schande moest ik bekennen haar al enige tijd niet meer gezien te hebben.
“Zal vast ergens aan het poetsen zijn,” dacht Mandor.
“Ik zal even gaan kijken,” zei ik en stond op. Inderdaad vond ik haar bezig met het poetsen van één van de badkamers.
“Mary Ann,” zei ik. “Hoe is het met jou?”
Ze stopte met poetsen en keek schuw naar me op. Ik schrok van haar aanblik. Van een pittig meisje met dominant gedrag was ze veranderd in een angstig wezentje.
“Wel goed, mevrouw,” zei ze zacht.
“Hoe gaat het verzorgen van Owen?”
“Ik denk wel goed. Ik verzorg hem bijna nooit meer.”
“Waarom niet?” vroeg ik, hoewel ik het antwoord al wist.
“Het mag niet van de meester. Ik vind dat erg jammer, Owen is zo’n leuk kind, ik ben heel graag met hem bezig.”
“Dank je,” zei ik glimlachend. “Ik vind hem ook leuk. Ik begrijp dat je graag wat vaker voor hem zou willen zorgen?”
Ze sloeg haar blik even naar me op en ik meende iets van hoop te zien. Toen sloeg ze haar ogen weer neer.
“Dat is wat ik graag doe mevrouw.”
Ik aarzelde even. Ten eerste kon ik haar niet zomaar iets toezeggen, ten tweede had ik wat twijfels of het zou gaan werken.
“Goed,” zei ik. “Ik zal er binnenkort met Mandor over praten.”
“Dank U,” fluisterde ze en ging haastig verder met poetsen.

Ik ging niet meteen terug naar de zaal, maar liep eerst naar mijn eigen kamer om daar even rustig te kunnen denken. Hoe had Mandor het voor elkaar gekregen om binnen een jaar iemand zo vreselijk te vernederen! Goed, ik wist dat hij geen respect had voor ‘mindere’ demonen, maar dit ging wel heel erg ver. En waarom had ik dat laten gebeuren, dat verder laten gaan de laatste paar maanden? Hierop wist ik het antwoord heel goed: Mary Ann was te dominant voor mij geweest. Lief voor Owen en zeker bekwaam, maar ze eiste hem helemaal op en behandelde mij als de onverantwoordelijke, van niets wetende moeder. Waarschijnlijk was dat niet met opzet gebeurd, ze had zich alleen met grote precisie aan haar taak gewijd.
Dus toen ik na een half jaar afwezigheid en een wereld verder merkte dat ze die privileges niet meer had, was dat me eigenlijk best goed bevallen. Af en toe mocht ze Owen verzorgen, maar sinds ik hier ook was, was dat ‘af en toe’ tot ‘heel soms’ geworden.
Eigenlijk hadden we een grote fout gemaakt door een kindermeisje te regelen. Mandor, altijd strevend naar perfectie, had het perfecte kindermeisje/ annex beschermer voor zijn zoon geregeld. Eerlijk gezegd was ze veel te volmaakt. Zelf was hij de eerste maanden niet aanwezig geweest en ik had hem steeds niets durven zeggen over de moeilijkheden die ik met haar ondervond, ook al omdat ik eigenlijk vond dat het aan mij lag, dat ik haar zag als concurrentie.
Toen besloot Mandor het kind onder zijn hoede te gaan nemen en ook dat werd onberispelijk gedaan.
Dat moet gebotst hebben. Het dominante, beter wetende gedrag van Mary Ann zal zeker hij niet geaccepteerd hebben en dat heeft hij haar heel duidelijk gemaakt. Verder acht hij bijna niemand goed genoeg om voor zijn zoon te zorgen. Ik vroeg me af of dat voorkwam uit het feit dat hij eerder een kind verloren had, of dat het zijn perfectionisme was dat hem zo deed handelen.
Ik dacht verder. Ik kon met Mandor praten, dat zou ik zeker ook doen, maar wat kon hieraan gedaan worden? Haar meer voor Owen laten zorgen was nauwelijks een optie. Misschien zou het in het begin even werken, daarna zou dat weer gaan verwateren. Ze kon voor hem zorgen als we allebei weg waren, maar dat zou voorlopig niet gebeuren. En tegen de tijd dat het wel zo was, zou het af en toe een korte periode zijn. Zowel Mandor als ik zijn graag zelf met onze zoon bezig en beiden hebben we er niet graag een extra toeschouwer bij.
Maar tegenover Mary Ann was dit niet fair. Ik wist niet goed hoe ik dit kon oplossen. Mandor zou de Ty’iga bijvoorbeeld kunnen laten gaan, dan hoefde ze Owen niet meer te beschermen. Dan was er alleen het kindermeisje over dat kon verzorgen en geen eigen Schaduw meer had om naar terug te gaan.
Eigenlijk, realiseerde ik me, hadden we helemaal geen behoefte aan een kindermeisje meer. Natuurlijk was het praktisch dat er af en toe iemand was die een uurtje voor het kind kon zorgen, maar dat kon net zo goed de huishoudster zijn bij wijze van spreken. Mits we die zouden hebben.
Als Mandor de Ty’iga liet gaan, zou daarmee tevens de beschermer van Owen weg zijn. Dat was minder goed, maar dat was op een andere manier op te lossen.
Eerlijk gezegd kwam ik er zo niet uit. Ik besloot om het onderwerp even te laten rusten en voegde me weer bij de twee mannen. Julian keek me vragend aan.
“Gevonden, ze is in orde,” zei ik alleen en liet me in een stoel zakken.

De dagen erna besteedden we aan het omvormen van de wereld. De samenwerking verliep verrassend goed, bij toerbeurt was er één van ons die met Owen rond liep – die alles trouwens fantastisch vond. Ik was degene die alles stuurde met Patroon en Bron. Het gebruiken van het beetje leven dat er al was, maakte het inderdaad wat eenvoudiger. Met Conjuration voegden Mandor en ik het één en ander toe en iedere keer verzekerden we onszelf ervan of het wel om een complete keten ging. Het waterprobleem was op te lossen door de bron van water de waterput te laten zijn. Toen was het ook mogelijk om droogstaande riviertjes en meertjes te voorzien van water. Julian bedacht een hele waterketen, van algen tot zalm.
Na een aantal dagen was het ons gelukt om de omgeving van het fort er een stuk groener uit te laten zien en tot grote vreugde van de valken waren er nu genoeg prooidieren om op te jagen.
“Die valken worden nog lui,” grinnikte ik tegen Julian en Mandor. We liepen wat rond in de compleet veranderde omgeving. Julian knielde neer bij een rivierbedding en wees Owen op de aanwezige vissen en de libelles die vlak boven het water vlogen. Behalve de valken, waren er nu meerdere roofvogels in de lucht. Met opzet had ik het landschap zo woest mogelijk gehouden, daar hou ik wel van.
Tussen de stenen en rotsen kropen kleine dieren weg, zoals knaagdieren, slangen en insecten. Hier en daar buitelden een soort konijntjes en marmotten rond.
“Het begint heel aantrekkelijk te worden om het onderduiken met een aantal jaren te verlengen,” zei Mandor. Hij zat op een grote rots de verrichtingen van een spin te bekijken die een web aan het maken was. Verderop zag ik mijn vader, nog steeds bij de stroom, die Owen liet voelen hoe koud en nat het water was.
“Zo zou ik hier ook nog wel een poos willen blijven,” zei ik. “Lekker rustig, alleen jij en Owen. Geen vervelende buren of familie. Alleen een stel zombies. Ik moet eens bedenken of ik daar ook iets mee kan doen, waardoor ze wat minder eng zijn.”
“Dat zou wel wat zijn.”
“Ik heb met Mary Ann gepraat,” veranderde ik het onderwerp. De ontspannen uitdrukking op zijn gezicht verdween en maakte plaats voor oplettendheid.
“Ze zou graag meer voor Owen willen zorgen. Ik kan dat wel begrijpen, maar ik heb er wat gemengde gevoelens over.”
“Hmm. Ze is natuurlijk een heel dure Ty’iga. Zeker als ik zie wat ze daar helemaal voor doet. Maar ik zal er over denken.”
“Als je haar niet nodig hebt, en volgens mij heb je dat niet, kun je haar beter terug sturen,” zei ik. “Poetswerk is op een andere manier te regelen. En ook bewaking is anders op te lossen.”
“Klopt. Ik zal gaan bedenken wat ik doe.”
“Als je de Ty’iga laat gaan, is het meisje er nog. Ik zou haar op de Schaduw van mijn ouders kunnen plaatsen, ze heeft geen eigen Schaduw meer,” zei ik.
Hij zuchtte eens, keek me toen met een vage glimlach aan. Hij zei niets, maar gaf me alleen een heel lichte kus op de mond.

Die nacht was weer heel slecht voor mij. Steeds weer schrok ik wakker met het angstzweet op mijn lichaam. Naast me sliep Mandor rustig door, maar Owen lag in zijn bed te woelen. Na de zoveelste keer wakker schrikken, deze keer door de verschrikte kreet die Owen in zijn slaap slaakte, liet ik me uit het bed glijden en streelde het kind zachtjes over zijn hoofdje. Hij kwam daardoor weer tot rust. Zelf zocht ik in de kast naar mijn kleding en trok dat aan.
“Wat ga je doen?” hoorde ik de stem van Mandor.
“Eindje rijden,” zei ik. “Ik kan niet slapen, heb weer last van Dark End.” Ik zag hoe hij overeind ging zitten in bed en me ietwat bezorgd gadesloeg.
“Maak je geen zorgen,” zei ik. “Ik ben in een half uurtje weer terug.”
Niet veel later reed ik op Boudicca in het zwakke maanlicht. Het hielp inderdaad om mijn zenuwen weer wat onder controle te krijgen. Toen ik me beter voelde, keerden we terug naar het fort en zette ik haar op stal naast Morgenstern. Daarna ging ik weer naar binnen, naar mijn kamer en kroop naast Mandor. Hij sloeg een arm om me heen en trok me naar zich toe om me te verwarmen met zijn lichaam, de nachten zijn koud. Wat later beminden we elkaar met grote tederheid en vielen pas tegen de morgen in slaap.
Een uur of twee later werden we gewekt door het roepen van Owen. Hij stond rechtop in zijn bed in maakte duidelijk dat hij het tijd vond om op te staan.
“Ons leven wordt geregeld door een kind,” kreunde Mandor en stapte uit bed.
“Eigen schuld,” vond ik. “Je doet dingen op een tijd dat alle andere weldenkende wezens liggen te slapen.” Ik bekeek hoe hij naast het bed stond zich uit te rekken. Een mooi gespierd, onbehaard lichaam. Geen baardgroei, geen schaamhaar, geen haar onder zijn oksels. Op zijn borst, rug en benen alleen wat zacht, lichtblond donshaar. Een knappe man. Ik had hem nog nooit iets ongepasts zien doen, waarmee ik doel op vormverandering. Hij is een demoon, dat heeft hij me meer dan duidelijk gemaakt, maar nog nooit had ik ook maar iets gezien dat daarop wijst. Ook niets gevoeld of rare luchtjes geroken. Hij mocht dan van zijn zoon zeggen dat deze stabiel was, hij is dat zelf ook. Nu is dat bij Owen duidelijk aangeboren, ik denk inderdaad dat mijn Ambergenen daar een grote rol spelen. Daarbij is Owen een tamelijk ingetogen kind. Ik vroeg me af in hoeverre die stabiliteit voor Mandor gold. Nu ik hem wat beter kende, besefte ik dat hij zichzelf altijd in de hand had en erg beheerst was. Een zeer onstuimige minnaar, maar ook dan liet hij zich nooit helemaal gaan. Ik vroeg me af wat er zou gebeuren als hij dat deed. Waarschijnlijk zou er dan een verandering op gaan treden en dan was er een reële kans dat hij me ernstig zou verwonden. Ik vroeg me af hoe erg dat zou kunnen zijn. Tenslotte ben ik een Amberiet en waarschijnlijk sterk genoeg om hem te stoppen.
Inmiddels was Mandor weer helemaal gekleed, in een zwarte broek en een wit overhemd. Perfect en uiterst netjes. Hij keek naar mij.
“Waar denk je aan?”
“Aan jou,” zei ik naar waarheid. Ik stond op en begon me ook aan te kleden. Een grijsblauwe jurk met een witte mouwsjaal. Mijn haar kamde ik goed door en daarna vlocht ik het in een vlecht. Mandor had Owen uit zijn bed gehaald en had een bad laten brengen. Ik zag dat hij de temperatuur van het water even controleerde, voordat hij het kind in bad zette, de gebeurtenis met het te hete badwater van eerder zou zich niet meer herhalen.
Na het uitgebreide ontbijt, paste ik de tijd aan aan Amber tijd, met behulp van Patroon en Machtsbron. Deze keer controleerde ik voor de zekerheid of het nu wel gelukt was, pas daarna ging ik mijn spullen pakken. Niet te gek veel, wat kleding, toiletspullen, een boek en een dagboek. Ik was niet van plan om lang weg te blijven. Ik nam afscheid van Mandor en knuffelde Owen stevig. Mandor liep met het kind op de arm met me mee naar de binnenplaats, alwaar Julian zijn honden had verzameld. Ook de twee paarden stonden gezadeld en wel klaar.
“Zorg jij voor de planten terwijl ik weg ben?” grijnsde ik naar Mandor. Hij keek stomverbaasd, toen lachte hij.
“Ik roep wel wat regen en een tuinman op.”
Julian liep naar hem toe en gaf hem een hand ter afscheid.
“Het was een boeiende ervaring,” zei hij.
“Ja. Als je maar niet denkt dat je nu iedere zondag op de koffie kunt komen,” zei Mandor met een flauwe glimlach. Julian lachte even kort en kietelde Owen onder zijn kin, het kind giechelde.
Naderhand vertrokken we naar de grens.
“Hij houdt zich bijzonder veel bezig met het kind,” zei mijn vader peinzend.
“Ja. Dat is dus tevens het probleem met het kindermeisje.” Ik vertelde mijn vader in grote lijnen over het gesprek wat ik met haar had gehad.
“Het punt is dat ik zelf ook moeite met haar had, maar er niet zo tegenin durfde te gaan. Bij Mandor is het geen kwestie van moeite met haar hebben, hij accepteert dat gewoon niet, zet haar op haar plaats en daarin gaat hij heel ver. Ik denk niet dat hij die eigenschap aan zichzelf kan veranderen. En heel eerlijk gezegd vind ik het zelf ook heel prettig om met Owen bezig te zijn, zonder het toeziend oog van het meisje. In feite heeft ze geen functie meer.”
“Wat nu?”
“Dat is nog niet duidelijk. Ik heb het bij Mandor aangekaart, de volgende stap ligt bij hem. Ik denk eigenlijk dat het voor iedereen beter is als hij de Ty’iga laat gaan en iets anders regelt voor Owens bescherming. En het meisje zelf… het is en blijft een kindermeisje. Ik zie verschillende oplossingen, misschien is zij er wel tevreden mee om slechts een enkele keer te worden ingezet, maar ik denk het niet. Waarschijnlijk is het het beste om haar naar een andere Schaduw te brengen. Misschien die van mijn ouders, in hun omgeving is er altijd wel iemand met kleine kinderen.”
“Ben jij ooit verzorgd door een kindermeisje?”
“Nee. Mijn moeder deed redelijk veel zelf, ook toen mijn broer er was en ze dus twee jonge kinderen had. Ze had natuurlijk wel genoeg personeel, die in ieder geval voor het schoonmaakwerk en het eten en dergelijke zorgden. Als ze ons echt even kwijt moest, droeg ze ons over aan de kokkin, die had ook wat ervaring met kinderen. Volgens mij was ze daarop aangenomen. Mijn stiefvader bemoeide zich nooit heel veel met de opvoeding. Soms las hij ’s avonds voor, een periode lang iedere dag, maar er waren ook periodes waarin we hem alleen aan het eten zagen. Ik denk dat hij in die boerenoorlog iets heeft mee gemaakt waardoor hij zo werd… misschien dat Benedict me daar meer over kan vertellen.”
“Benedict?”
“Hij schijnt de aanvoerder geweest te zijn van dat leger.”
“Wanneer ga je je ouders weer opzoeken?”
“Zo snel mogelijk. Ik ga eerst vragen wanneer ik op kraamvisite kan bij Rhexenor, daarna wil ik een kijkje gaan nemen in mijn geboorteschaduw.”
Ik vroeg me even af of Rhex en Dyenne behoefte zouden hebben aan een kindermeisje. Ik kon het natuurlijk altijd vragen.
Het was laat in de avond eer we bij de grens waren. Deze keer wat de Zwarte Weg zoals ik gewend was, er was niet mee geklooid. Mijn vader nam een afslag eerder dan ik en we namen hartelijk afscheid van elkaar.
De volgende afslag deed me uitkomen in een ander deel van Arden. Hier was het middag. Ik reed een uurtje verder door, daarna namen we even pauze. Ik troefde naar Rhexenor.
“Wanneer schikt het jullie dat ik op kraamvisite kom?” vroeg ik.
“Nu, denk ik,” zei hij. “Ik ben net zelf thuisgekomen. Ik zal het Dyenne even vragen.” Ik verbrak het contact, even later troefde hij alweer terug.
“Dyenne vindt het leuk,” zei hij en stak een hand uit.
“Ben je ergens waar ik zonder problemen een paard kan meenemen? Ik zie dat je in de tuin bent.” Hij haalde zijn schouders op. “Dat lijkt me geen probleem.” Blijkbaar had hij geen moeite met vertrapte bloembedden.”
“En je draak is ook toevallig niet in de buurt? Ik wil geen problemen veroorzaken.”
“Cikorax is momenteel in Eregnor,” zei hij. Ik liet me doorhalen. Ik kwam uit in een prachtige tuin met een heleboel zeldzame bloemen. Ik haalde Boudicca haastig uit een perk, waar ze in was uitgekomen. Rhexenor liep naar het paard toe om haar te verwelkomen, maar ze gedroeg zich net zoals anders tegen vreemdelingen, ze werd woest.
“Blijf maar bij haar vandaan,” zei ik. “Ze heeft het niet op andere mensen en met Chaosieten heeft ze helemaal een probleem.”
“Ik ben ook Amberiet,” zei hij verbaasd.
“Maakt niet uit,” glimlachte ik. “Ze ruikt het gewoon aan je.” Ik kon hem moeilijk vertellen dat er maar één Chaosiet was, voor de helft dan, die in haar buurt mocht komen.
“Ze heeft ook wat staljongens van Amber het ziekenhuis in geholpen,” bemoedigde ik hem. Hij leek echt wat teleurgesteld te zijn.
Hij liep met me mee naar de stallen. Ik vond hem alweer veranderd met de laatste keer dat ik hem zag. Hij leek iets meer zijn vroegere zelf te zijn, maar ook niet helemaal. En ik wist zeker dat, toen ik hem de eerste keer ontmoette, hij minder lang was dan nu. En zijn haar was ook niet altijd zo zwart geweest. Ik wist ineens aan wie hij me deed denken, hij was steeds meer op zijn moeder gaan lijken!
In de stal instrueerde ik de staljongens om niet bij Boudicca in de buurt te komen, ik zou haar verzorgen wanneer het nodig was. Ik roskamde haar, gaf haar te eten en water en klopte haar op de hals. Fillipien was eerder al weg gevlogen, op zoek naar prooi.
Daarna nam Rhexenor me mee naar een terras in en ander gedeelte van de tuin, waar Dyenne en haar dochter waren. Ik begroette Dyenne hartelijk en feliciteerde haar met de baby. Daarna bewonderde ik hun dochter, een klein, wakker meisje, dat één en al beweging was.
“Mag ik haar even vasthouden?” vroeg ik. Ik had moeite om mijn lachen te houden toen ze eerst begonnen met instructies over hoe dat te doen. Ik volgde ze braaf op en uiteindelijk hield ik de baby zo vast dat het hun naar de zin was.
“Het is een heel levendig kind,” zei Rhexenor trots.
“Ik zie het,” zei ik. “Een mooi kind ook.” Dat meende ik. Ik dacht wat trekken van Dyenne te herkennen en ook wat van de Amberfamilie. Haar ogen waren van een babyblauw, een kleur die nog kon veranderen, wist ik. Ze was behoorlijk kaal. Het kind was wel zo anders dan Owen, dat het me bijna verwonderde dat ze toch tot dezelfde familie behoorden.
“Af en toe wordt ze harig,” zei Dyenne ietwat verlegen. Ik keek haar vriendelijk aan.
“Het maakt toch niet uit, ze is gewoon een schatje.” En ze had absoluut geen rustpunt, maar dat zei ik maar niet. Ze bleef maar bewegen, rondkijken, wilde aandacht en spelen. Dit was het type kind dat al zou lopen met zes maanden en dol zou zijn op onbesuisde spelletjes. Dat had ook wel wat.
Uiteindelijk gaf ik het meisje weer terug aan Dyenne. “Ik heb een cadeautje voor haar meegenomen,” zei ik, terwijl ik bedacht dat het wel zo attent zou zijn geweest om ook iets voor de ouders bij me te hebben. Aan mijn etiquette moest zeker één en ander worden bijgeschaafd.
De pluchen draak werd aan Cathrynn getoond, ze trok het meteen uit Rhex’ handen en stopte een vleugel in haar mond. Ik bezag het met verbazing, dit kind was… hoe oud? Een week of twee, drie misschien? Dan was ze erg voorlijk. Inderdaad zeer levendig dus. Rhexenor legde de uitdrukking op mijn gezicht verkeerd uit.
“Het is heel normaal hoor, dat baby’s alles in hun mond stoppen.”
“Oh,” zei ik alleen.
“Ja, ik zat net te denken, jij bent natuurlijk geen baby’s gewend, je hebt immers ook geen broers of zussen.”
“Ik heb een halfbroer, we hebben dezelfde moeder. Die ken jij trouwens, je hebt hem meegeholpen om machines te bouwen. Maar hij is maar een jaar jonger dan ik, dus ik herinner me niets meer van zijn babytijd.” Zo, ik zat weer even veilig en ik had nergens gelogen. Ik kon het toneelstuk best wat verder spelen.
“Waarom stoppen baby’s eigenlijk alles in hun mond?”
“Om te voelen. De tong en mond zijn heel gevoelig en dat is hun manier van verkennen,” zei Dyenne.
“Hoe weet jij dat?” vroeg Rhex achterdochtig aan zijn vrouw. Al een paar keer eerder was me opgevallen dat hij wantrouwend om zich heen zat te kijken, ook het eten en drinken door het personeel gebracht, werd steeds eerst door hem grondig onderzocht alvorens hij ging eten.
“Ik heb wel een veel jongere broer en zus,” zei Dyenne rustig. Eigenlijk was ze best aardig. Ik vroeg hoe het wonen hier beviel en kreeg haar verhaal over allerlei zaken waar ze tegenaan liep als landsvrouwe. Ik luisterde belangstellend en af en toe vertelde ik haar hoe mijn moeder bepaalde situaties had aangepakt. Maar ik begreep ook dat het in haar nadeel was dat hun meeste personeel meegenomen was uit Amber en dat zij daar ook dienstmeisje was geweest. Amber personeel is bijzonder brutaal en eigenlijk was een – in hun ogen dan – omhoog gevallen dienstmeisje geen partij voor hen. Het was toch belachelijk dat ze alles zelf moest doen!
“Ik denk dat jullie je eigen personeel zouden moeten werven,” zei ik uiteindelijk. “Mensen die niet klagen als ze een keer wat extra moeten inslaan en koken.”
“Dat zeggen er meer,” mopperde Rhexenor. Ik vroeg me af waarom dat dan nog steeds niet gebeurd was. Maar goed, dat was niet mijn probleem. Of zouden ze een kindermeisje nodig hebben? Even kwam er een knotsgekke gedachte in me naar boven: misschien zou het helpen als mijn moeder zich hier eens een poosje kwam bemoeien. Als er iemand haar personeel onder de duim had, was zij het wel! Maar nee, die kon ik niet zomaar weghalen uit de Peak. En daarbij, het waren mijn zaken niet.
“Ik hoorde dat je een probleem hebt met de Hoven?” vroeg ik aan Rhexenor. Hij zat intussen alweer een stuk kip weg te werken. Leek het nu maar zo, of at hij nog meer dan anders? Hij veegde zijn mond af met de rug van zijn hand, dat had hij vast niet geleerd op die Engelse kostschool.
“Oh ja, ik wordt ervan beschuldigd daar iets gestolen te hebben. Een spikard. Dat heb ik niet gedaan… nou ja, een beetje wel. Maar Huis Jesby gaat er een rechtszaak van maken.”
“Ga je erheen?”
“Natuurlijk, anders ben ik een lafaard!”
“Ja, als jij dat zo voelt…”
“Ik heb een advocaat, die Sean van Rebma. En Corwin gaat ook mee om te helpen.”
Ik vroeg me af waar die hulp van Corwin uit zou bestaan. Daarop kreeg ik ongevraagd het antwoord:
“Corwin kent de Hoven goed, zie je. En Dara ook. Dat is de voorzitter, dus ze mag me niet helpen.”
Hm, ik had nog niet eerder gehoord dat Corwin goed bekend was in de Hoven. En of hij Dara inderdaad zo goed kende?”
“Rhexenor, jij hebt nogal wat bekenden in de Hoven. Zou je voor mij een afspraak willen regelen met Dara?” Hij keek me argwanend aan.
“Waarom vraag je dat aan mij? Je gaat toch trouwen met die Mandor, waarom regelt hij dat niet?”
“Dat is een verstandshuwelijk. Dat houdt in dat ik niet zomaar contact op kan nemen met hem voor dit soort zaken.”
“Oh. Dan kun je het vragen aan Merlijn, Despil of Jurt.”
Ik zuchtte eens.
“Ik ben nu hier, het is een beetje raar als ik dan één van hen hierover ga troeven. Of kun je misschien niet rechtstreeks in contact komen met Dara? In dat geval vraag ik het wel aan één van hen.”
“Goed, ik heb wel een troef van haar.” Hij bladerde in zijn deck en gaf me even later haar troef. “Geef maar een keer terug.”
“Vind je het goed als ik haar nu troef en je daarna meteen de kaart terug geef?”
“Ook goed.”
Ik concentreerde me op de troef. Dara, een sproetig jong meisje met lichtbruin half lang haar en blauwgrijze ogen. De contouren vervaagden en even later keek ik in het verraste gezicht van de Koningin van de Hoven.
“Morwenna, wat leuk dat je me troeft!”
“Goedendag Dara. Bij deze mijn excuses dat ik je lastig val, deze troef heb ik van Rhexenor mogen lenen, maar ik wist zo geen andere manier om je te benaderen.”
“Oh, dat is al goed hoor. Waar heb je me voor nodig?”
“Ik wil graag een keer met je praten.”
“Toch niet over de Troef hè, die worden afgeluisterd. ‘HÉ, KUN JE HET HOREN,’” zei ze een fractie luider. ‘IK WEET HEEL GOED DAT JE MEE ZIT TE LUISTEREN, EIKEL!! SLIJMERD!! GLUURDER!!’
Tegen mij: “Sorry hoor, maar dit is zo ergerlijk..”
“Dat is het zeker. Kan ik een afspraak met je maken?”
“Hm, ja, dat kan. Wanneer komt het je gelegen?”
“Voor de komende dagen heb ik nog geen vaste afspraken, dus dan ergens?”
“Is het een officieel gesprek of officieus?”
“Dat weet ik nog niet. Ik denk allebei.”
“Ik bedoel: moet ik nog wat personen uitnodigen bij dit gesprek?” Ik tastte een beetje in het duister wat ze nu precies bedoelde, maar besloot het een beetje op zijn beloop te laten.
“Eerlijk gezegd,” zei ik terwijl ik haar strak aankeek, “weet ik niet wat ik kan verwachten. Dit is voor mij ook nieuw. Ik vind het prima als je mensen uitnodigt, maar zou ook graag de gelegenheid hebben om even alleen met je te kunnen praten.”
Ze knikte langzaam.
“Dat ga ik regelen. Zowel officieel als officieus dus. Ik zal ook een troef van je gaan regelen. Waar zit je nu?”
“Bij Rhexenor thuis. Antioch.”
“Dat is toch een Gouden Cirkelland? Amber tijd? Komt het je dan gelegen als we morgen met elkaar praten? Jouw tijd? Dan troef ik je wel.”
“Prima, bedankt,” zei ik en verbrak het contact. De Troef gaf ik weer terug aan Rhexenor.

No comments: