De Uitspraak

Despil bracht me zwijgend naar een koffiekamer, alwaar meerdere mensen verzameld waren. Hij gedroeg zich zoveel anders dan de dag ervoor, dat ik me afvroeg of hem meer dwarszat dan de mislukte toenaderingspoging tot Ultima. Ergens had ik het gevoel dat hij mij de schuld gaf van het hele gebeuren. Bij de deur zei hij kort gedag en liep weg.
Ik keek even om me heen, de meeste mensen kende ik niet echt. Een aantal negeerde mijn aanwezigheid, een enkeling keek broedend mijn kant uit. Gelukkig waren er ook een paar bekenden, ik zag Corwin en Sean die druk met elkaar in overleg waren, en Rhexenor die wat eenzaam aan een tafel zat. Ik ging naast hem zitten.
“Vind je het spannend?” vroeg ik. Stomme vraag natuurlijk in zo’n situatie, maar ik wist gewoon even niets anders te zeggen.
Hij keek ongewoon ernstig en leek wat bezorgd.
“Als het nu helemaal fout mocht lopen, zorg dan goed voor Dyenne en mijn moeder.”
Ik slikte even. Niet alleen omdat ik er zelf niet van uitging dat hij de doodstraf zou krijgen, maar ook vanwege het feit dat hij me hiermee even een enorme verantwoordelijkheid op de schouders legde.
“Je moeder?” vroeg ik, intussen zinnend op een passend antwoord op zijn vraag. “Dat lijkt me iemand die heel goed voor zichzelf kan zorgen.”
“Ze heeft hulp nodig, er is iets met haar,” zei hij beslist. Natuurlijk, onbepaalde tijd doorbrengen in de Abyss kon voor niemand goed zijn. Maar verder leek ze me niet gekker dan iedere andere Amberiet. Ik zuchtte, waarom vroeg hij het nu juist aan mij? Vast omdat ik toevallig naast hem zat.
“Ik denk dat de veroordeling mee zal vallen,” zei ik toen. “En dat is maar goed ook, dan kun je gewoon zelf voor ze zorgen.” Zo te zien leek dit antwoord hem alleen maar dieper de put in te helpen, hij keek me bijna wanhopig aan. Was dit nu de stoere Griekse held?
“In geval dat het toch allemaal mis mocht lopen, zal ik er voor ze zijn,” beloofde ik hem toch maar. Op slag was zijn humeur een stuk verbeterd en begon hij te eten van de enorme stapel kipkluifjes die tot dan toe onaangeroerd voor zijn neus had gestaan. Ik vroeg en kreeg een goede kop koffie ingeschonken, het aanbod om iets te eten sloeg ik af, ik had nog geen trek.
Even later viel iedereen stil toen er een knappe dame met lang zwart haar haar opwachting maakte. Ze droeg een zwart leren pak met hier en daar gouden versierinkjes. Ik had haar eerder ontmoet op de bruiloft van Rhexenor en Dyenne. Ze kwam tegenover mij aan tafel zitten en het geroezemoes begon weer.
“Goedemiddag, ik ben Iolanthe Hendrake,” zei ze tegen mij. “We hebben elkaar eerder even ontmoet, maar niet nader kennis gemaakt.”
“Morwenna van Amber,” zei ik beleefd, “aangenaam U weer te ontmoeten.”
“Van wie?” vroeg ze.
“Ik ben een dochter van Julian van Amber.”
“En toch hier. Ben je niet bang, alleen hier in de Hoven als zijnde een dochter van Julian?”
“Niet echt,” zei ik naar waarheid. Op een enkele onvriendelijke blik na, had ik niets gemerkt van enige vorm van vijandelijkheid naar mij toe.
“Waarom niet? Hij kan je hier niet beschermen.”
“Ik heb niet het gevoel dat ik iets te vrezen heb,” zei ik en wist dat het verschrikkelijk naïef over zou komen. Maar als dat zo was, liet ze dat niet merken.
“Dat weet ik niet. Ik weet wel dat je nogal ambitieus bent, veel meer dan je neef Rhexenor.”
Ik vond dit een vreemde conclusie. Ambitieus? Ik? Zou ze wel de goede Amberiet voor zich hebben? Maar toen ze verder ging, begreep ik dat ze het inderdaad over mij had.
“Je gaat immers een verbintenis aan met de kroonprins van Chaos?”
Het blijft raar als mensen het over Mandor hebben als kroonprins. Al eerder heb ik beseft dat men zou kunnen denken dat het me te doen is om zijn positie en in dat geval is de link met ambitie natuurlijk snel gelegd. Niet echt de bedoeling, maar beter dat dan dat voorlopig de ware reden bekend wordt.
“Het is me niet echt om die positie te doen,” probeerde ik een soort van uitleg. “Eigenlijk is het uitgangspunt dat een dergelijk politiek huwelijk de banden tussen Amber en de Hoven zal verbeteren.”
Ze antwoordde niet meteen, in plaats daarvan keek ze me doordringend aan met haar angstaanjagende gele kattenogen. Het viel me op dat zelfs de pupillen waren als die van een kat. Er leek als het ware in die pupillen iets te branden. Ik had eerder iets van de Feniks gezien, bij deze dame was de Macht echter veel duidelijker aanwezig. Ik voelde me er allerminst prettig bij en was blij toen ze haar aandacht verlegde naar het glas wijn dat haar gebracht werd. Daarna keek ze me weer aan.
“Ik hoop niet,” zei ze langzaam en nadrukkelijk, “dat hier in de Hoven iedereen te weten komt wat ik in één blik nu weet van jou. Zodra er ook maar iets van bekend wordt, ben je hier helemaal niet veilig meer.”
Ik trachtte mijn schrik zo goed mogelijk te verbergen. Als zij zo gemakkelijk mijn geheim kon zien, moest het voor anderen ook te raden zijn. Het ging niet in de eerste plaats om mijn eigen veiligheid, maar om die van een weerloos kind. Wat had ik gedacht toen ik besloot om hem te krijgen?! Zou het voor mij dan ook beter zijn om onder te duiken? Of was het mogelijk om te leren om mijn gedachten beter af te schermen?
“Ik hoop dat het meevalt,” zei ik zo rustig mogelijk.
Ze keek ernstig en schudde haar hoofd, ze zei echter niets.
“Waarom hebben jullie het over iets dat ik blijkbaar niet mag weten?” zei Rhexenor ietwat verongelijkt.
“Vraag haar er een keer naar als je niet in een kamer met allemaal andere mensen zit,” raadde Iolanthe hem met een lachje aan. Mijn neef keek wat verward en veranderde toen het onderwerp door over de straf te beginnen. De doomwhip bleek een zweep te zijn met een heleboel uiteinden waar weerhaakjes aanzitten. Bij ieder klap die het slachtoffer krijgt, wordt er een reep vlees uit zijn lichaam getrokken. Ook zit er een speciaal middel op, waardoor de wonden niet goed meer genezen. Het aantal slagen, 37, was net wel of net niet te overleven. Daarna vertelde ze op Rhex’ vraag ook nog hoe het vierendelen en onthoofden in zijn werk ging, het klonk niet veel anders dan de straffen die vroeger wel werden gegeven in mijn Schaduw.
“Maar ik weet dat je het gaat overleven,” beurde ze Rhexenor op, “anders gaan er nog veel meer doden vallen hier. Als jij veroordeeld wordt, komt er hier een moeilijke oorlog met meerdere partijen die om hetzelfde strijden, maar niet samenwerken. Maar mocht je toch ter dood worden veroordeeld, neem dan nog even afscheid van je vrouw.”
Mijn arme neef wist niet meer of hij nu blij moest zijn of bang, hij aarzelde of hij het beste meteen naar Dyenne kon gaan, wat hem werd afgeraden door Iolanthe.
“Als de straf wordt gegeven, duurt het een dag voor ze deze gaan uitvoeren. Dan kun je altijd nog afscheid nemen. En ik zei al dat je zult overleven. Misschien drie slagen met de doomwhip, maar niet erger.”
Ze keek weer naar mij.
“In geval er een vorm van een terechtstelling komt, ga je dan kijken?”
“Niet graag, maar ik zal het wel doen.” Het idee van een executie bijwonen lokte me allerminst, maar Rhex is gewoon één van mijn beste neven en ik zou erbij zijn uit respect.
“Misschien niet zo verstandig,” ze keek me onderzoekend aan. “Soms vallen ze flauw, omdat ze geen bloed, spieren of botten kunnen zien.”
“Ik heb wel erger gezien, ik kan ertegen,” zei ik rustiger dan ik me voelde. Waarom zou ik flauwvallen bij een terechtstelling?
“Je ziet erg witjes,” zei ze toen. Oh, daarom was ze bang voor flauwtes. “Je bent niet erg gezond.” Ze keek ook naar Rhex.
“Jullie allebei niet, al ziet Rhex er beter uit. Jullie hebben beiden iets opgelopen.”
“Dat zal op Dark End zijn gebeurd,” zei Rhex en vertelde iets over het gebeuren daar. Ik zweeg, ik had alles een paar keer verteld aan Mandor eerder en wat mij betreft was er nu voldoende over gesproken. De dromen die me met grote regelmaat kwelden waren al erg genoeg.
“Ik denk dat jullie geïnfecteerd zijn door een magische parasiet. Daardoor wordt dat bloedverlies ook niet echt opgelost, deze houdt het herstel tegen.”
Hiermee kreeg ik een antwoord op iets dat ik me in stilte al meerdere malen had afgevraagd, namelijk hoe het toch mogelijk was dat ik me nog steeds, inmiddels maanden na het bloedverlies, zo vreselijk slap voelde.
“Is er iets aan te doen?” vroeg ik gretig. Het moest geweldig zijn om me weer normaal te voelen en niet zo oververmoeid, bij het minste geringste duizelig en slap.
“Een magiër moet dat kunnen,” zei ze. “En hier zitten we in een Huis vol magiërs.”
Ze wende zich naar de deur, naar Despil die net binnenkwam en vroeg hem naast haar te komen zitten. Hij grijnsde weer breed, zo te zien was zijn humeur een stuk beter dan die ochtend.
“Ken je Morwenna en Rhexenor?” vroeg ze hem.
Zijn grijns verdiepte zich.
“Natuurlijk.”
“Heb je iets aan ze gezien?” vroeg ze streng.
Zijn lach werd wat minder breed en hij keek haar verbaasd aan.
“U bedoelt dat de ene een jongen is en de ander een meisje? Ja, dat is me wel…”
Ze onderbrak hem.
“Kijk eens goed naar Morwenna en vertel wat je ziet.”
Hij keek me onderzoekend aan, ik had het gevoel dat hij me uitkleedde met zijn ogen en voelde me hoogst opgelaten.
“Oh ja, ik zie een heleboel. Wat wil je precies dat ik beschrijf?”
ik schaamde me verschrikkelijk, waarom misdroeg Despil zich zo? Iolanthe keek hem heel scherp aan en ik zag dat Despil een beetje inbond.
“Ik wil dat je nu voor even serieus doet.”
“Goed dan,” zei hij met een zucht. “Ze ziet wat bleek.”
“Heel bleek. Rhexenor ziet ‘wat’ bleek. Ze zijn geïnfecteerd door een magische parasiet en ik denk ook dat we hier te maken hebben met een vervloeking.”
Welja, het kon niet op. Wat zou het volgende probleem zijn?
“Aan een vervloeking kan ik niets doen,” zei Despil.
“Hoezo vervloeking?” vroeg ik. “Ik slaap alleen maar slecht.”
“Ik weet het niet precies,” zei Iolanthe. “Het kan te maken met pech hebben, dat dingen niet altijd lekker gaan.”
“Daar heb ik inderdaad last van!” riep mijn neef. “Heel vervelend.”
“Dat heb ik wel vaker gehad, van die periodes” zei ik. “Al vanaf ruim voor Dark End. Ook tijdens mijn jeugd.”
“Het kan nu wat erger zijn,” zei Iolanthe.
“Van vervloekingen heb ik geen verstand,” zei Despil. “Maar Dara wel.” Ineens keek hij heel benauwd, alsof hij iets gezegd had dat niet algemeen bekend was.
“Ik vraag je niet om hun vervloeking op te heffen, maar je kunt uitvinden wat voor parasiet ze bij zich hebben.”
“Tja,” Despil keek heel berekenend. “dan zal ik ze moeten onderzoeken. Zo’n parasiet dispellen gaat tijd kosten, eerst onderzoeken in een laboratorium zal uiteindelijk tijdsbesparend werken. Het onderzoek zal dan heel grondig zijn. Omdat Morwenna er het ergst aan toe is, zal ik haar eerst moeten onderzoeken. Waarschijnlijk zullen de resultaten duidelijk genoeg zijn om de parasiet weg te kunnen halen en zo bespaar ik Rhexenor een onderzoek.”
Ik had geen zin om me te verdiepen in de vraag of hij nu serieus bezig was of aan het proberen om me op te jutten. Waarschijnlijk het laatste, maar ik had geen idee hoe ik daarmee om moest gaan.
“Ik zou het op prijs stellen als je die parasiet zou dispellen,” zei ik. Ik wist dat ik hem daarmee iets schuldig zou zijn. Hij keek me schattend aan en haalde toen zijn schouders op.
“Dan geen onderzoek,” zei hij berustend. “Toch moet ik er eerst achterkomen om wat voor parasiet het gaat.”
Hij stond op en liep de kamer uit, na een kwartiertje keerde hij terug met een boek onder zijn arm. Hij ging weer bij ons aan tafel zitten, legde het boek op tafel en begon het door te bladeren.
“Waar heb je dat boek vandaan?” vroeg Iolanthe.
“Gewoon uit de bibliotheek,” zei Despil. “Het stond ergens achteraan,” voegde hij er haastig aan toe toen hij haar verbaasde blik zag. Ik vroeg me af of dit wellicht het soort boek was dat in de Amber bibliotheek ook niet te vinden zou zijn.
Hij concentreerde zich even en toen stond er een kom op tafel, gevuld met water en waterplantjes. Er zwommen een paar goudvissen in rond.
“Hmm, ik zocht eigenlijk alleen naar een kom met water,” zei Despil. “Die vissen zijn gewoon extra.”
Hij had uiteindelijk het hoofdstuk in het boek gevonden waar hij naar op zoek was, bekeek het even en begon toen in het Latijn te brabbelen. Het was niet moeilijk te volgen, hij wilde weten wat de verwekker was van de ziekte die Rhexenor en ik bij ons droegen.
In het water van de kom verscheen een larve met tentakeltjes aan zijn bek, het zag er erg vies uit en de rillingen liepen me over de rug.
“Kan het besmettelijk zijn?” vroeg ik en probeerde de gedachte aan een doodziek kind zoveel mogelijk weg te duwen.
“Dat denk ik niet, maar ik zal even zoeken.”
Hij zocht verder in het boek tot hij een plaatje vond van die larve en las de tekst die erbij stond.
“Nee, niet besmettelijk,” zei hij tot mijn grote opluchting. De meeste volwassenen met wie ik sinds Dark End in aanraking was geweest, konden wel wat hebben, maar mijn zoon was nog zo klein!
“Niet besmettelijk, maar je houdt het bij je. Zo te zien kun je het zelfs alleen oplopen in bepaalde extreme situaties en het leeft van je ‘speciaal zijn’. Op den duur komt het uit je en gaat het dood, maar dat kan heel erg lang duren. Hebben jullie iets aparts gegeten?”
“Het enige dat we op Dark End allemaal hebben gegeten, zijn die vruchten,” zei ik.
“En ik ook nog wormen, kevers en bladeren,” meende Rhex te moeten toevoegen, “maar die waren niet te vreten.
“Jeukt het?” vroeg Despil vervolgens.
Natuurlijk deed het dat, zeker omdat hij ernaar had gevraagd,
“Dat hoort niet,” zei hij met een lach. Op dat moment kwam Jurt de kamer binnen en verdween de lach van Despils gezicht.
“Jurt, je moet nu even weg,” zei hij streng.
“Oh, ga je magie doen dan?”
“Ja.”
Jurt keerde zich om en liep de kamer uit, met verbazing nagestaard door zijn broer. Toen keerde hij zich weer naar Rhexenor en mij.
“Zeker weten dat je geen nader onderzoek wilt?” vroeg Despil aan mij met pretlichtjes in zijn ogen, “stel je voor dat ik het bij het verkeerde eind heb!”
“Schiet nu maar op,” drong ik aan.
Inmiddels leek het een hele voorstelling te gaan worden, zowat alle aanwezigen in de kamer hadden zich verzameld rond onze tafel en volgden dit alles met grote belangstelling. Despil keek de kring van mensen rond.
“Rot op, of ik doe een vuurbal!” dreigde hij. Slechts de helft van de mensen trok zich dit aan en liep weg. En net toen Despil de spreuk wilde gaan doen, kwam Dara binnen.
“Wat ga je doen Despil?” vroeg ze met een dreigende blik. Hij zuchtte eens diep en legde haar kort de situatie uit. Hij kreeg haar toestemming verder te gaan, maar ze bleef erbij staan.
Uiteindelijk voelde ik aan een getintel in mijn botten dat er iets was gebeurd. Al mijn botten tintelden om precies te zijn, wat mij de indruk gaf dat ik helemaal vol had gezeten met die larven en weer kreeg ik de rillingen. Hoe lang zou ik het hebben volgehouden met die parasiet?
“Heel erg bedankt,” zei ik tegen Despil. Deze sloeg het boek dicht en zei: “Er moet nog wel getest worden natuurlijk. Het beste op jou, Rhexenor heeft het immers druk met de rechtszaak.”
Weer zat ik met mijn mond vol tanden, hoe losten andere vrouwen dat op? Of zouden die erop ingaan?
“Dat lijkt me overbodig, Despil,” zei Dara kort. En tegen de overgebleven toeschouwers: “De voorstelling is ten einde.”
Men ging weer terug naar de zaken waar ze mee bezig waren, Dara kwam bij ons aan tafel zitten.
“Ik kwam even zeggen dat de uitspraak nog even kan duren,” zei ze tegen ons. “Er is een discussie ontstaan nu de stemmen een beetje zijn gestaakt.”
“Weet je iets van vervloekingen?” vroeg Rhexenor aan haar. Ze wierp een boze blik naar Despil, die onschuldig terug keek. Daarna keek ze vriendelijk naar Rhexenor.
“Ik weet er niet zoveel vanaf. Vroeger was dat in jouw familie Eric. En Oberon natuurlijk. Ook zou je het Benedict kunnen vragen.”
Iolanthe keek haar met toegeknepen ogen aan.
“Ze hebben ook nog een vervloeking op zich, waardoor ze pech hebben.”
Ik zou zweren dat Dara ineens opgelucht keek.
“Oh, zo’n vervloeking. Die kun je oplopen als je in de Abyss dondert. Dat is wat Jurt ook heeft en die krijg je niet weg. Als moeder heb ik daar natuurlijk wel veel over uitgezocht en zodoende weet ik er iets vanaf.”
“Dus dat is wat Jurt heeft? Een vervloeking?” vroeg Despil terwijl hij verder zocht in het boek.
“Dat staat niet in dát boek, Despil. Hoe kom je er eigenlijk aan?”
“Uit de bibliotheek, zegt hij,” zei Iolanthe.
“Uit de koninklijke bibliotheek,” zei Despil die geërgerd naar Iolanthe keek.
“Je bedoelt de Amblerash bibliotheek in het paleis?”
“Ik vond het ergens achteraan…”
“Jaja,” zei Dara met ongeloof in haar stem. “Hoe dan ook, ik moet weer terug voordat ze elkaar de hersens inslaan.”
Ze stond op en verliet de kamer, niet veel later gevolgd door Despil die naar eten op zoek ging.
“Heb jij nog iets te vragen aan me?” vroeg Iolanthe aan Rhexenor. “Tenslotte ben ik nu in de buurt en heb ik even tijd.”
“Geen vragen,” zei Rhexenor.
Iolanthe knikte.
“Dacht ik al,” zei ze. Toen richtten haar kattenogen zich op mij.
“Jij zeker wel?”
Ik aarzelde wat. Vragen had ik genoeg, maar was er voor mezelf nog lang niet uit welke ik wel zou stellen en welke niet en aan welke personen. Bovendien was het druk in deze kamer.
“Niet direct,” zei ik langzaam en keek naar de andere aanwezigen. Ze begreep me meteen.
“Het kan ook een keer apart en niet in een zaal vol anderen,” zei ze glimlachend. Ik twijfelde nog steeds, sommige vragen kon ik hier misschien wel stellen
“Ik weet veel dingen van vroeger…” legde ze uit. Ze haalde uit één van haar zakken een troef van zichzelf die ze aan me gaf.
“Dank je,” zei ik verrast.
“Ik heb er een paar laten maken,” zei ze. Dat was handig, moest ik toch ook eens laten doen, al zou ik zo niet weten aan wie ik een troef kon uitdelen. In dit geval was het handig geweest als ik er haar één terug had kunnen geven.
Ze gaf er ook één aan Rhex, die zich verontschuldigde voor het feit dat hij er geen terug kon geven.
“Je hebt toch een oom of tante die dat kan. En anders je moeder,” zei ze.
“Mijn moeder?” vroeg Rhexenor verbaasd. Ik zei niets over de troef van het landhuis die ik van Deirdre had gekregen. Eén oom of tante? Ik had het idee dat ze allemaal iets met troef konden.
“Morgenmiddag komt er pas een uitspraak,” zei Iolanthe. “Daar heb ik zo’n gevoel van, dat zijn dingen die je weet als je zo lang meegaat als ik. Al ben ik een poos uit de running geweest.”
Rhexenor schoof zijn stoel naar achteren.
“Ik ga eens kijken waar Despil eten denkt te vinden,” zei hij en liep de zaal uit. Ik vroeg Iolanthe of ze koffie wilde, wat ze afsloeg en liep naar de koffietafel om mezelf nog eens in te schenken.
Daarna ging ik weer tegenover haar zitten en dronk voorzichtig van de hete, sterke koffie.
“Koffiedrinker?” zei Iolanthe. Het leek haar te verrassen.
“Ook,” zei ik. “En thee natuurlijk, van huis uit meegekregen.”
De koffie had ik later pas leren drinken. Eerst tijdens mijn reizen en in Amber, maar pas tijdens mijn samenleven met Mandor had ik het echt leren waarderen. Hij is een koffiedrinker, mogelijk ook een eigenschap die hij met zijn vader gemeen heeft.
“Als je zo oud bent, heb je Oberon dan nog gekend? In zijn jonge jaren bedoel ik?”
Ze gaf me niet meteen antwoord, maar stelde me een tegenvraag.
“Ik begrijp dat je iets hebt met archeologie. Is het hobby of echt serieus?”
“Beiden,” zei ik. “Het is meer dan een hobby, ik ben er serieus in, maar niet verschrikkelijk fanatiek.”
Ze knikte.
“Ik kende er vier, eigenlijk vijf,” zei ze toen. “Oberon, Finndo, Osric en Benedict. En Alexander.”
Weer een nieuwe naam!
“Die ken ik niet, ook nooit iets over gelezen of gehoord,” zei ik.
“Het jongste broertje van dat gezin. Een vechter, net als zijn broers.”
“Wat is er met hem gebeurd? Hij lijkt ook al verdwenen te zijn uit de familiegeschiedenis.”
“Ben je bezig met een familiereconstructie?”
“Ja, ik geloof het wel.”
“Saai!” Ze lachte even. “Maar ieder haar hobby. Ze hadden alle vier de schurft aan ons. Van Alexander weet ik het niet, hij was toen nog erg jong, was eigenlijk de baby van dat gezin. Ik was uit de running voordat Alexander verdween, dus ik kan daar geen zinnig woord over zeggen.”
Geweldig. Nu zou ik alweer met Benedict moeten praten over een verdwenen broer.
“Waar kwam die haat tegen jullie vandaan?”
“Ze hadden een meningsverschil, zoals vaker in dergelijke situaties het geval is.”
Ik vroeg me af of ze niet precies wist wat er speelde of me dit liever niet vertelde. Misschien was er ook helemaal geen duidelijkheid over het ontstaan van het meningsverschil, was het een kwestie geweest van zich opeenstapelende gebeurtenissen en verschillende zienswijzen. En verder… het was zo lang geleden, er waren inmiddels al zoveel dingen veranderd, zowel binnen de Hoven als binnen Amber.
“Weet U iets van wezens die realiteiten overleven?” vroeg ik en vertelde haar iets over de Old Ones en de Deep Ones.
“Dat is echt oud,” glimlachte ze. “Ik weet er iets van, ze zijn verbannen, maar er is een enorm gehakketak over geweest. Je kent dat wel, onenigheid over de beste manier van verbannen nadat ze de wereld hadden verziekt. Ze waren bijna te laat door dit soort gekissebis met de verbanning.”
Hm, dat was interessant. Was dat misschien een reden dat ze nog steeds een bepaalde invloed konden hebben op onze realiteit? Omdat de uiteindelijke verbanning mogelijk niet helemaal afdoende was geweest of wat aan de late kant?
Ik dronk mijn koffiekop leeg voordat ik de volgende vraag stelde.
“Heeft U ooit gehoord van een magische soort demoon, ik denk tenminste dat het dat is, dat de Morlog wordt genoemd?” Op haar vraag legde ik uit hoe en waar ik ermee te maken had gehad. Na mijn uitleg keek ze nadenkend.
“Iemand vertelde mij een ander soort verhaal. Misschien is het toch beter als ik daar eerst nog eens wat meer over uitzoek. Het is niet hetzelfde iets als dat jij vertelt, toch heb ik het idee dat het samenhangt.” Ze weifelde even, keek me peinzend aan en vervolgde toen haar relaas.
“Ik kwam een keer, in mijn ‘jonge jaren’, een familielid van jullie tegen, die toen nog geboren moest worden.”
Ik trok mijn wenkbrauwen op. Dit klonk heel bizar.
“Ik kwam Brand tegen op een Schaduw, waar hij iets aan het zoeken was. Hij deed nogal vaag, maar ik denk dat hij daar op zoek was naar iets dat eruit ziet als een soort kristal, een bepaald soort sleutel waarmee je Schaduwen kun vernietigen.”
“Heel vreemd,” zei ik. “Tijdreizen zou niet mogelijk moeten zijn.”
“Dat is wat ik ook weet. Toch is het zo. De eerste personen die ik ontmoette nadat ik weer wakker was uit mijn eeuwenlange ‘slaap’, vroegen me welke Amberieten ik kende en vonden het raar dat ik Brand had ontmoet. Dus nu noem ik die naam niet meer zo.”
“Op een bepaalde manier verwondert het me niet echt,” zei ik, “zeker niet in geval van Brand. Wilde hij Schaduwen gaan vernietigen dan?”
“Hij was toen een machtig iemand en wilde me alles uitleggen. Maar tijdens zijn uitleg merkte ik dat ik het er niet mee eens kon zijn. Ik was daar ook op zoek naar iets, maar in plaats van dat we ieder onze eigen weg gingen, heeft hij me uit die Schaduw geveegd.”
“Heftig! Klinkt wel als mijn oom.”
“Jouw verhaal over het vernietigen van die werelden doet me er aan denken. In die tijd bestond trouwens het Patroon nog niet, net zo min als de Logrus.”
Ai, dan had Brand van een andere Macht gebruik gemaakt. Dit was heel eng!
“Wat mij aan het denken zet,” zei ik, “is het feit dat hij aan het zoeken is gegaan naar iets van vóór de tijd van Logrus en Patroon. Ook vraag ik me af hoe ze zijn ontstaan.”
“Tja. Over de betreffende Schaduw kan ik je vertellen dat het er één was van een aantal van dergelijke werelden, een cluster. De wezens daar deden heel veel met technologie met licht, het waren een soort elfachtige wezens.”
Ze viel stil en keek langs me heen. Ik kreeg de indruk dat ze even heel ver weg was. Toen keek ze weer naar mij.
“Ik hoor net dat al die Schaduwen nu niet meer bestaan, degene wie ik dat heb gevraagd zegt dat ze ineens zijn opgehouden met te bestaan. Dat was de Feniks. Dit alles was al lang geleden, heel lang geleden.”
Ze stond op en knikte naar me.
“Ik moet nu gaan, maar ben dus tot morgenmiddag zeker in de buurt.”
Ik keek haar na toen ze de kamer uitliep. Een aparte vrouw met een heleboel unieke kennis.

Die avond ging ik vroeg naar mijn kamer. Voordat ik ging slapen, troefde ik mijn vader even om hem te vertellen dat één en ander vertraging had opgelopen. Ik zag dat hij zich ongerust maakte.
“Pas goed op jezelf,” zei hij nog eens dringend, “en troef me onmiddellijk als het misloopt.”
“Dat zal ik zeker doen,” beloofde ik hem.

De dromen waren er nog steeds. Desondanks voelde ik me, toen ik opstond, gewoon fit, een gevoel dat ik in geen maanden meer had gehad. Ik durfde aan te nemen dat de dispell had gewerkt. Alweer iets om dankbaar voor te wezen.

De ochtend bracht ik door met het lezen van de 'Da Vinci Code'. Alweer zo’n boek dat een hoop potentieel had, maar er werd slordig omgesprongen met bepaalde details.
Na de lunch werd ik door Despil opgehaald om opnieuw naar de rechtszaal begeleid te worden. Hij begon weer met zijn geflirt, toen Iolanthe aan kwam hollen.
“Wacht op mij! Ik ga me jullie mee!”
Despil keek geïrriteerd, ik voelde me opgelucht. In de loge poseerde Iolanthe zich tussen hem en mij in, tot grote ergernis van Despil. Ik merkte dat hij zich helemaal niet op zijn gemak voelde in haar aanwezigheid en dat zij dit heel goed wist. En ze bespaarde mij zijn opdringerige gedrag, al wist ik niet of ze dat met opzet deed. Misschien een beetje.
Om mee heen was de spanning bij iedereen voelbaar toen Dara opstond en de uitspraak voorlas:
“De jury heeft besloten tot de volgende uitspraak. Op het gehele punt van een overval met voorbedachte rade en oneervolle diefstal, wordt de beklaagde niet schuldig geacht.”
Een heleboel mensen juichten. Ik had het gevoel dat dit niet de complete uitspraak was, ze zouden Rhex toch nooit laten zonder enige vorm van boetedoening? Dus ik juichte niet mee, maar wachtte de rest af. Mijn voorgevoel bedroog me deze keer niet, Dara maande iedereen tot stilte.
“Desondanks vindt de jury dat de kous hiermee niet af is. Om tegemoet te komen aan de aanklagers is er wel een veroordeling: namelijk op het punt van het niet op de hoogte zijn van Protocollen in Chaos.”
Ik zag hoe Corwin zijn handen voor zijn ogen sloeg en dat Rhexenor een verbaasde uitdrukking op zijn gezicht had.
“De verdachte gaat opgeleid worden door de familie Amblerash voor een periode van drie maanden. Daarna komt er een opleiding van een maand bij Huis Jesby. Als dat is afgerond, komt er natuurlijk een kennismakingsronde langs alle belangrijke Huizen van Chaos.”
Het was even stil. Ik vond het een heel interessante straf, maar het was de vraag of Rhexenor dat ook zo zou ervaren.
“Dat gaat hem zeker vier en een halve maand kosten,” hoorde ik Despil zachtjes zeggen. Iolanthe keek nadenkend en mompelde iets onverstaanbaars.
“Ik vind het redelijk klinken,” zei ik toen. Inmiddels was het geroezemoes om ons heen begonnen en een jongeman die ik nog niet eerder had gezien stond op en vroeg de aandacht.
“Is ook het gebruik van de doomwhip helemaal uit de strafeis geschrapt?”
“Ja, zei Dara streng, “er komt geen demonstratie van de doomwhip.”
De jongeman keek teleurgesteld, evenals een heleboel andere aanwezigen. Dara deelde mee dat iedereen nu de zaal moest verlaten. Despil bood me een arm, Iolanthe nam ongevraagd zijn andere en Despil keek verstoord.
“Waar kan ik je heen begeleiden?” vroeg hij nors.
“Naar de zitkamer of eetkamer, net wat de bedoeling is,” zei ze. “Waar iedereen heen gaat dus.”
We waren nog maar net buiten de rechtszaal toen Dara aan kwam lopen.
“Kom,” zei ze, “tijd voor een uitgebreid diner.”
Ze bracht ons naar een wat officiëlere eetzaal dan die van de vorige dag. De lange tafels waren reeds gedekt. Alles was tot in de puntjes verzorgd, zelfs mijn moeder zou hier geen kwaad woord over durven zeggen. Wij werden geacht om aan de tafel in het midden te gaan zitten met Dara. Kort daarna kwam mijn beteuterd kijkende neef binnen met aan weerszijden Corwin en Sean. Ook zij werden geacht bij ons aan tafel plaats te nemen. Ook de andere tafels stroomden vol, er werd wijn en bier geschonken en was meer dan genoeg te eten.
Tijdens de maaltijd werd er wat nagepraat over de rechtszaak. Ik zag dat Dara met een frons naar me keek, of liever gezegd naar mijn kleding. Het was al de derde dag dat ik in dezelfde reiskleding liep en ik wist maar al te goed dat dit niet bepaald netjes was. Maar ik had geen zin gehad om bijvoorbeeld Flora te troeven om kleding voor me te regelen. En aangezien ik geen Logrusgebruikster ben, kon ik ook niet echt op een andere manier aan kleding komen. Natuurlijk had ik kunnen proberen iets te conjuren. Maar aangezien ik daar nog vreselijk onhandig mee ben, zou dat niet bepaald een stabiele oplossing zijn geweest.
“Heeft de vogel geen honger?” vroeg Dara die naar Fillipien keek. De valk zat op mijn schouder. Ze tilde een vleugel op en begon zich daar wat schoon te pikken.
“Nee, niet meer,” zei ik. “Ze heeft een gedeelte van de muizenplaag alhier opgelost.” Fillipien was het zat om zo lang binnen te zijn, maar ze had het niet veilig geacht om me te lang alleen te laten en was daarom niet naar buiten gegaan.
Iolanthe lachte zachtjes en ook Dara kon een grijns niet onderdrukken. De heren echter zaten er allemaal even sip bij.
“Eet de koning weer alleen?” vroeg ik.
“Ja, hij was moe van de vergadering en hij wordt altijd een beetje zenuwachtig van grote gezelschappen. De vergadering was nogal zwaar inderdaad, het was bijna oorlog. De stemmen staakten toen het 50/50 was en er werd gedreigd dat er allerlei zaken opengegooid zouden worden, de Helgrams, Hendrakes en zelfs Clouddancer dreigden met legers. Het was echt een enorme puinhoop, iedereen schreeuwde door elkaar en er werden krachtige uitspraken gedaan. Eigenlijk ging het allang niet meer om die verdwenen Spikard. Uiteindelijk heeft mijn echtgenoot ingegrepen,” zei ze met een lichtelijk verbaasde uitdrukking op haar gezicht.
“Je bedoelt die ouwe vent?” vroeg Corwin.
“Hij heeft ingegrepen met de vraag wat ze dan een rechtvaardige oplossing zouden vinden in deze zaak. Die ouwe was een beetje wakker, ik denk dat hij een pilletje had genomen. In ieder geval suste dat de boel een beetje en bleek het er vooral om ging dat Rhexenor geen manieren kón hebben omdat hij door Amberieten is opgevoed. Dus toen kwamen ze met deze straf, dan moest hij maar wat opgevoed worden binnen de Hoven.”
“Ik vind het een heel redelijke oplossing,” zei ik tegen Rhex. “Zo leer je inderdaad de Hoven wat beter kennen.”
Hij zei niets terug,maar zat met een gemelijke uitdrukking op zijn gezicht zichzelf helemaal vol te laden.
“De Jesby’s hebben de Spikard weer terug,” zei Iolanthe. “Dus vandaar dat dat geen punt meer was. Ze willen niet vertellen dat ze die weer terug hebben natuurlijk, want dan weet iedereen het meteen. Ik heb een deal gemaakt met het Masker, deze wist waar de ring was en het kon geruild worden tegen een ander voorwerp.”
Hm, dat had ze dan helemaal nog niet zo slecht geregeld.
“Dat is meer dan vier maanden Hoven,” zei Rhex ineens boos. “Vier maanden! Dat betekent dat ik heel veel van het eerste jaar van mijn kind ga missen.”
Tja, wat kon ik zeggen. Dat het erger kon zijn? Dat je kind echt onbereikbaar ver weg kon zijn? Hij zou zo nu en dan toch wel naar huis kunnen? En daarbij kwam dat hij sowieso maar weinig thuis was, straf of niet. Dara sprak hem moed in.
“Natuurlijk kun je af en toe naar huis,” zei ze. “Je zit er niet gevangen! Hier in het paleis gaat de tijd ongeveer als in Amber, maar bij de Amblerashes gaat het wat sneller.”
“Ze mogen me niet en dan gaan ze er vast voor zorgen dat de tijd juist langzamer gaat,” gromde mijn neef. Vrijwel iedereen keek hem verwonderd aan.
“Dat kunnen ze niet,” zei ik tegen hem.
“Wat weet jij daar nu van!” snauwde hij.
“Echt Rhexenor, ze kunnen niet met de tijd klooien. Daarvoor moeten ze Patroon gebruiken, daar zelfs goed in zijn. Kortom, dat kunnen ze echt niet.”
“Bedoel je dat jij dat wel kan?”
“Ik kan dat.”
Behalve Rhexenor keken ook de anderen me met enig ontzag aan en voelde ik me wat ongemakkelijk.
“Denk je dat je dat kunt, of doe je dat ook wel eens?” vroeg Rhex.
“Ik heb dat al een aantal keer gedaan zelfs,” zei ik. Het was even stil.
“Ik heb iets gegeven aan dat Masker,” zei Iolanthe toen. “Dus nadat hij klaar is bij Jesby, wil ik hem.”
De ontzetting was van Rhex’ gezicht af te scheppen, misschien was het daarom dat Dara wat scherp reageerde.
“Dat kan niet. Dan gaat hij fijn naar huis.”
Iolanthe boog zich wat naar Dara toe en keek haar met toegeknepen ogen aan.
“Hij moet Feniks leren, dát is belangrijker.”
Dara knikte, Rhexenor zat wat te simmen. Iets wat ik niet helemaal begreep, normaal liep hij altijd heel snel met de ziel onder zijn arm als hij ook maar even niets te doen had en viel andere mensen lastig met de vraag of zij iets te doen voor hem hadden. Nu was hij de komende maanden aardig onder de pannen, hij zou interessante dingen leren en kennis gaan maken met de Hoven op een andere manier dan alleen maar een Huis binnen te dringen en hij kon ook nog af en toe naar huis. In zijn thuissituatie zou er eigenlijk helemaal niets veranderen.
“Wel interessant, zo’n eerste rechtszaak,” zei Despil met zijn mond vol.
“Dat doen we vaker zo Despil en dat weet je best,” zei Dara streng tegen hem. Ik had moeite om niet te gaan lachten.
“Al was dit de eerste sinds de oorlog.”
“Heb je nog problemen gehad met aanslagen?” vroeg Iolanthe aan Rhexenor. Deze schokschouderde wat.
“Ik ben misschien alleen in gevaar geweest bij mijn vader thuis, met al die beestjes in het beddengoed,” zei hij.
Dara schudde haar hoofd.
“Het is ook niets gedaan, zo’n man alleen.”
Ik staarde haar verbaasd aan, dat kon een uitspraak van mijn moeder zijn!
“Hij moet zorgen een goede vrouw te krijgen. In plaats daarvan blijft hij maar achter je moeder aanlopen,” vervolgde Dara.
“Ze kan goed vechten,” zei Rhexenor trots. “Dus daarom.”
“Ja, daarmee is ze inderdaad een uitzondering in de Amber familie,” meende Dara.
“Morwenna hier kan ook wel wat vechten,” merkte Iolanthe op. “Ze kan echt omgaan met dat zwaard wat ze bij zich heeft.”
Ik voelde dat ik kleurde, waarom zei ze dat nu weer!
“Een beetje,” zei k zacht. “Ik moet nog veel leren.”
“Dat is toch geen zwaard,” vond Corwin. “Als het aan mij had gelegen, had je een fatsoenlijk zwaard gehad.”
Ik haalde mijn schouders op, dat was weer zo’n sneer naar mijn vader. Julian had er heel veel tijd en moeite in gestopt om me te leren omgaan met een wapen. Ten tijde van die trainingsperiode kwam hij met dit zwaard aanzetten, het enige soort waarmee ik om kon gaan zonder mezelf mijn voeten af te hakken. Zelfs daarna waren er nog heel veel lessen nodig geweest om het zwaard een beetje leren te beheersen en mijn vader had deze met het grootste geduld gegeven. Hij was een veel geduldiger leermeester gebleken dan Benedict later, die er na vier weken genoeg van had om, volgens zijn eigen woorden, de eigenwijze dochter van een al even eigenzinnige broer te onderrichten. Toch had ik ook iets aan zijn gevechtstraining gehad.
Tegen het einde van de maaltijd kwam Jurt binnen, hij zag eruit alsof hij gevochten had en keek met een boze blik mijn richting uit. Ik herinnerde het me weer met een schok, de keep!
Hij schoof bij ons aan tafel en graaide de schalen leeg.
“We blijven ze maar van ons afhouden en we hebben nog steeds geen hulp!” zei hij kwaad tegen mij. “Jij hebt geen tijd, Mandor is niet te bereiken en Merlijn wil niet! Wat moeten we nu doen? Ons overgeven?”
“Wel, ik heb nu tijd,” zei ik, “dus ik ga met je mee.”
“Wat is er aan de hand?” vroeg Rhexenor gretig.
“Julia en Jurt zijn bezig aanvallen van legers af te slaan,” legde ik uit.
“Kan ik helpen?” Rhex’ ogen schitterden.
“Ik troef je als je nodig bent,” zei Dara tegen hem.
“Ik ga ook mee,” zei Iolanthe beslist.
Ik schoof mijn stoel naar achteren en bedankte Dara voor de gastvrije ontvangst en de goede zorgen. Tevens excuseerde ik me voor mijn overhaaste vertrek.
“Is al goed, als je die vogel maar meeneemt,” grijnsde ze.

Het was donker in de omgeving van de keep. In de verte waren tentenkampen en vuurtjes te zien, zodra we arriveerden kwam Julia aanlopen. Ze keek naar Jurt die net zijn laatste broodje in zijn mond propte.
“Heb je, behalve die mensen, ook nog te eten meegebracht zoals je had beloofd? Ik heb trek.”
Jurt keek schuldbewust.
“Sorry,” zei hij met volle mond, “maar ze stonden erop om meteen hierheen te gaan.”
“Ik help wel,” riep Rhexenor enthousiast en schudde de Hoorn des Overvloed leeg. Wat eruit kwam was rot voedsel. We keken er met walging naar.
“Dat hoef ik niet,” zei Julia beslist.
“Sorry, sinds Dark End doet hij het niet meer goed,” zei Rhexenor. Hij keek naar mij. “Maar misschien dat je valk….”
Fillipien vroeg me toestemming om mijn neef flink aan zijn oor te mogen trekken, ik zei haar dat we hierboven stonden en reageerde niet op Rhex’ opmerking. In plaats daarvan vroeg ik aan Jurt en Julia hoe de legers hier kwamen. Ze reageerden beiden wat kortaf door te zeggen dat ze het niet wisten. Dat ze alleen maar bezig waren geweest die aanvallen af te slaan, terwijl ik op mijn luie kont zat. Ik voelde me inderdaad wat schuldig, tijdens dat oponthoud voor de uitspraak had ik best even een kijkje kunnen komen nemen. Aan de andere kant had ik er niet meer aan gedacht, ik had al zoveel andere dingen aan mijn hoofd.
“Je zou Patroon kunnen lopen met die Hoorn,” zei ik toch maar tegen Rhex. “Dat kan helpen.” Ik dacht erbij dat ik zelf ook eens Patroon zou moeten lopen, misschien zou dat goed zijn voor mijn herstel. Waar was ik nu helemaal bang voor, dat Patroon in Amber was toch tamelijk onschuldig…
“Dacht je dat ik dat niet allang wist!” snauwde hij alweer. Lieve hemel, hij moest echt verschrikkelijk balen van die uitspraak! Of zou er meer aan de hand zijn?
Jurt waarschuwde voor een aanval van de zombies, met hun vieren trokken ze ten strijde. Intussen vroeg ik me af, terwijl ik naar de fontein liep, waar die legers vandaan waren gekomen en via wie ze gekomen waren.

No comments: