Oberon

Inderdaad, een steencirkel. Maar niet een soort van Stonehenge in zeer goede staat zoals ik had verwacht. Ik dacht hier eerder geweest te zijn, toch was deze cirkel anders en had tevens iets bekends. Tegelijkertijd was er een gevoel van verwachting, er stond iets te gebeuren. Ik tuurde naar de lucht. Gewoon een vrijwel wolkeloze ochtend, het leek een warme dag te gaan worden. Ik liep om de cirkel heen. In de verre omtrek waren geen tekenen van bewoning te zien. Iets verder weg een groot bos, de cirkel zelf stond in een veld waar niet zoveel begroeiing was. De positionering van de stenen deed me nog het meest denken aan de cirkels die ik wel in Anglesey had aangetroffen.
De cirkel had iets met Patroon, een vorm van een Gebroken Patroon. Een tweetal stenen waar iets mee was, een pad naar eenzelfde twee stenen daar tegenover. Het afwachtende was er nog steeds.

Geen idee waarom ik het liep. Ik had net een goed Patroon gelopen, dus waarom dacht ik dat het interessant zou zijn om ook dat Gebroken Patroon te doen? Morwenna de Geweldige uithangen misschien? Morwenna de Simpele Ziel is een betere uitdrukking. Is het een wonder dat men me naïef vindt? Ik bedoel, er was geen enkele reden om het te gaan lopen. Het was een rotpatroon, het was deprimerend en kapot. Er zat een gat in. Dusdanig diep dat ik geen idee had waar de bodem was. En het stopte me. Op een Patroon was ik gestopt! Erger nog, ik heb staan overwegen of ik er af zou stappen, het was toch allemaal voor niets.
Ergens haalde ik de kracht vandaan om verder te denken. De kloof was dermate breed dat ik een dikke plank moest conjuren om deze te overbruggen. Rot, vervelend en naar. Het was niet goed voor mij. Voor iemand die toch al zo onzeker is van zichzelf en soms behoorlijk kampt met een minderwaardigheidscomplex is het niet goed om een soort litteken in het hoofd te hebben dat haar iedere keer aan het twijfelen brengt.

Het was dan ook moeilijk om een richting te kiezen van de steencirkel af. Uiteindelijk ging ik de kant op die het minst bosachtig was. Na een uur lopen was er in de verte een dorpje zichtbaar en een pad dat er naar toe liep. Er was niemand te zien. Ik kwam bij een kruispunt en zocht daar naar iets dat me een aanwijzing zou geven over waar ik was. Helemaal niets. Ik maakte aanstalten om verder naar het dorpje te lopen, toen er iets onder mijn voeten wegrolde.
Een kristalletje. Voor een poosje keek ik er verbijsterd naar. Dit was er één. En hier was ik, helemaal alleen en had ik er zomaar één gevonden. Terwijl ik er niet eens naar aan het zoeken was geweest. Ik bukte me en pakte het op. Zo op het eerste oog een tamelijk gewoon kristalletje met vele facetten. Ik bekeek het goed en zag mezelf diverse malen weerkaatst worden. Het was fascinerend, het had iets heel machtigs. Iets dat me mateloos interesseerde in weerwil met het feit dat ik er niets mee te maken wilde hebben. En er kwam een geluid af. Dat kon ik me niet herinneren van de vorige keer dat ik een kristalletje zag. Was dit normaal? Het geluid werd intenser, harder en ik voelde me niet veilig meer met dat kristalletje in mijn hand. Ik gooide het met een boog weg. Daar waar het ongeveer neerkwam verscheen ik een vertrokken en gepijnigd gezicht in de lucht. Deze zag me en riep iets. Ik kon het niet verstaan, maar wel van zijn lippen lezen: “HELP! HELP!”
Het gezicht bleek het oog te vormen van een wervelstorm die begon en zich snel uitbreidde. Daar waar het wervelde verdween de wereld. Ik keek ernaar en kon niets doen. De storm werd steeds heviger en ik rende terug naar de steencirkel. Ik kon me voorstellen dat deze, ook al was het dan met een Gebroken Patroon, mogelijk stand zou houden tijdens de orkaan met eventueel wat toegevoegde Macht.

Het was lang geleden dat ik zo hard en zo lang had gerend. Buiten adem kwam ik dan ook bij de steencirkel aan. Het voelde inderdaad op een bepaalde manier vaster aan dan de rest van de omgeving.
Ik liet me tegen één van de stenen zakken om even uit te hijgen. Ik was wat meer over de Wereldvernietiger te weten gekomen, had zelfs de twijfelachtige eer gehad om min of meer de vernietiging van deze wereld te mogen starten. Waarom? Wat was daar de reden van? Ik had me niet eens geconcentreerd op het kristalletje, maar als alleen al een eenvoudig onderzoek dit soort gevolgen had, waren die kristallen levensgevaarlijk!
Veel tijd om te denken kreeg ik echter niet. Tot mijn niet geringe verbazing verscheen er namelijk tussen twee stenen, in de cirkel, een jongeman. Eentje die me zeer bekend voorkwam, alleen had ik niet verwacht hem op deze manier en nu te treffen. Donker haar, tenger, blauwe ogen. Gekleed in een wit overhemd en een zwarte broek en een paar goede leren schoenen aan zijn voeten. Hij zag er bereisd uit. Het meest opvallend op dat moment was de Troef die hij in zijn hand hield. Een Troef van mij, maar niet eentje die ik eerder gezien had. De stijl van tekenen deed me denken aan Mandor, maar het was het toch net niet helemaal.
Hij keek zowel opgelucht als blij toen hij me zag en lachte toen verlegen.
“Hoi Mam, daar ben ik weer.”
Ik liep de paar stappen die ons scheidden naar hem toe en deed toen wat ik de vorige keer had afgeweerd: ik omhelsde hem. Ik merkte dat dit hem echt goed deed en hij omarmde me stevig terug. Daarna duwde ik hem een eindje van me af en bekeek hem goed. Hij zag er ontzettend slecht uit. Zijn wangen waren ingevallen en hij zag bleek. Ik beet op mijn tong om niet eerst daarover te beginnen. Ook sprak ik niet uit wat ik nog meer zag, dat hij heel erg veel op Mandor leek. Veel meer als dat ik me herinnerde.
“Ik ben blij om je te zien,” zei ik alleen maar. “Eigenlijk is het een beetje raar, de laatste keer dat ik je zag, enkele uren geleden, huppelde je als tweejarige over het Patroon in Tir-na Nog’th en ging je naar pappa toe. Ik ben daarvandaan direct hierheen gegaan.”
“Oh, ik begrijp het,” zei hij met een scheve lach. “Ik ben allang blij dat ik hier ben, dat ik jou tref. Dan zit ik goed. Dat met die tijd komt nog wel in orde. Maak je vooral geen zorgen, inmiddels ben ik zindelijk.” Intussen stopte hij de Troef weg.
“Gelukkig dat dat nog in orde gekomen is,” zei ik met een stalen gezicht. Hoewel, daar zei hij zoiets. De twee jaar en twee maanden oude Randal was nog niet zindelijk geweest en Owen, twee jaar min twee maanden, was dat ook niet. Dat betekende dat we straks dus twee kinderen tegelijk zindelijk zouden moet krijgen? Ging zoiets eigenlijk vanzelf?
Randal keek om zich heen naar de loeiende storm.
“Je treft me niet op een best moment,” zei ik.
“Ik had niet anders verwacht,” zei hij lachend. “Het gaat alleen wat erg snel, kun jij er iets aan doen? Zodat we wat kunnen praten?”
“Ik kan het afzwakken,” zei ik, “zodat deze plaats zeker niet wordt aangetast.”
Met behulp van Patroon begon ik de cirkel en de directe omgeving te versterken, terwijl ik de storm nabij de cirkel wat afzwakte. Ik merkte dat Randal tijdens deze procedure zo ver mogelijk van me af ging staan, klaarblijkelijk had hij last van mijn Patroongebruik. Was hij een Logrusgebruiker? Raar idee was dat eigenlijk…
“Je ziet er slecht uit,” zei ik toen het klaar was. “Eet je wel genoeg?” Het was natuurlijk een belachelijk moederlijke opmerking, maar de jongen zag er echt niet goed uit.
“Kun je wat eten conjuren?” vroeg hij. “Het is niet alleen dat ik trek heb, maar ik heb net binnen een dag zowel een Gebroken Logrus als een Gebroken Patroon gelopen. Dat hakt er wel in.”
Ik was onthutst. Wie deed er nu zoiets? Ik besloot om hem niet te overladen met verwijten echter. Niets is vervelender dan ouderen die lopen te zeuren over je acties. Hemel, met deze ontmoeting was ik dus ineens een ‘oudere’? Krankzinnig!
Het bleek geen enkel probleem te zijn om een goed gevulde picknickmand hierheen te halen, samen met een fles goede wijn.
Ik vroeg hem te gaan zitten, schonk hem eerst wijn in en stalde daarna de inhoud van de mand uit op de grond.
“Tast toe,” zei ik en nam zelf een sandwich.
Hij koos voor een opgerolde appelpannenkoek.
“Hoe is het eigenlijk met mijn broer?” vroeg hij tussen twee happen door. De vraag verbaasde me een beetje, ik had hem toch verteld dat ik hem voor het laatst als tweejarige in Tir-na Nog’th had gezien en meteen hier naartoe was gegaan?
“Wel goed, denk ik,” zei ik verward.
Hij knikte.
“Mooi. En met mijn zus?”
Ik keek hem sprakeloos aan. Zus? Had hij het daarnet mogelijk over een andere broer gehad dan Owen? Ja, soms valt het muntje laat. Erg laat.
“Ik ken alleen jou en Owen,” legde ik toch maar uit.
Hij keek even verbaasd en toen begrijpend.
“Sorry, ik dacht even niet na.”
We aten een poos rustig verder. Toen kwam hij weer met een vraag.
“Hoe kun jij de fout vinden aan deze kant?”
“Je bedoelt die storm?” vroeg ik.
“Niet precies. Of misschien wel. Ik ben aan de andere kant geweest, in een andere realiteit.”
Het klonk bizar, maar ik zag aan Randals gezicht dat hij zeer serieus was. En tenslotte wist ik al van deze zoon dat hij een sleutelfiguur zou zijn. Wat was er meer gezegd? Er zouden gaten zijn boven en onder onze realiteit en door die gaten was het mogelijk om mensen tegen te komen met stukjes macht van vroeger. Hoe had Brand dat precies bedoeld?
“Dan ben ik blij dat je weer terug bent,” zei ik tegen Randal.
“Ik ook. Maar om terug te komen op het probleem: aan de andere kant zit er blijkbaar een scheur in het universum dat ergens door wordt veroorzaakt. Nu moet dat gerepareerd worden en daar is iemand die dat wel kan.”
“Dat is mooi,” zei ik. “Maar wat heb ik ermee te maken? Ik kan toch niet weten waar aan die kant de fout zit?”
“Dat hoeft ook niet, het gaat om deze kant. Die scheur wordt versterkt en in stand gehouden door een probleem aan deze kant. Het wordt alleen maar erger en het kan alleen opgelost worden als er aan beide kanten aan wordt gewerkt.”
“Hier is geen scheur,” zei ik. “Die storm wordt veroorzaakt door een kristalletje.”
“Ik kan het niet zo goed uitleggen,” zei Randal en keek me opeens met een schattende blik in zijn ogen aan. “Er is iemand aan de andere kant die dat wel kan en hij zou er graag over willen spreken met jou.”
“Je bedoelt in die andere realiteit? Als dat mogelijk is, waarom dan niet.”
Er kwam een twinkeling in zijn ogen, het leek alsof hij zich vreselijk vermaakte.
“Aan die kant,” zei hij toen langzaam, “lijkt het vrij veel op hier. Er is een Chaos en een Amber. Er zijn een aantal figuren daar die hier ook zijn. Dezelfde namen, bijna dezelfde mensen in hun doen en laten. Jij bent daar niet, ik ook niet. Maar ik heb daar wel een andere Mandor ontmoet.”
De wijn schoot me bijna in het verkeerde keelgat. Hoe was dat mogelijk?
“Hij herkende me zelfs als zijn zoon,” ging Randal met een grijns op zijn gezicht verder. “Al wist hij ook meteen dat het niet kon. Ik heb hem gevraagd of hij een vrouw of een vriendin heeft. Die heeft hij niet.”
“Erg nuttig om te weten,” zei ik. Waarom voelde ik me zo nerveus? Ik was toch niet van plan om iets met een ander te beginnen? Nee, maar met een andere Mandor had ik geen rekening gehouden. En als deze net zo aantrekkelijk zou zijn als mijn eigen Mandor… ik riep mijn gedachten een halt toe.
“Het was wel grappig,” zei Randal. “Want opa was er ook, Julian. En die was boos op Mandor – nou ja, een soort van boosheid dan – omdat hij iets was begonnen met een dochter van hem. Het was echt een maffe situatie, vooral als je bedenkt dat jij daar helemaal niet bestaat. En dan die twee mannen die zitten te ruziën over het feit dat er in een andere realiteit een dochter van Julian is die kinderen heeft met Mandor.”
“Dat moet inderdaad een vreemd gesprek zijn geweest.” Ik kon het me levendig voorstellen, in deze realiteit lagen Mandor en Julian elkaar totaal niet sinds ik iets had met Mandor. Dat zou daar dus op dezelfde problemen kunnen stuiten.
“Hoe kwam jij daar eigenlijk?” vroeg ik toen.
“Zo’n kristalletje,” zei hij. “Het ging een beetje verkeerd. Ik had er één gevonden, er ging iets fout en ineens zat ik in een andere realiteit.”
“Heb je erin gekeken?” vroeg ik, mijn eigen daad van daarnet herinnerend.
“Nee, natuurlijk niet,” zei hij verontwaardigd. “Oom Brand heeft dat ten zeerste afgeraden. Als je dat doet, raak je jezelf kwijt. Dat is hem eens overkomen, gelukkig heeft hij zichzelf weer terug gevonden. Dat was nog moeilijk zat.”
“Ongetwijfeld,” zei ik cynisch. “Laat dat maar aan Brand over.”
“Weet je,” zei mijn zoon nadenkend, “het is raar dat jij hem niet mag.”
“Ik heb daar mijn redenen voor,” zei ik stijfjes.
Hij keek verongelijkt.
“Dat zeg je steeds. In plaats van dat je nu gewoon eens vertelt wat er aan de hand is…”
“Liever niet. Ik wil je niet beïnvloeden.”
“Daar hebben we het nog wel eens over dan. Die andere Mandor is trouwens heel aardig, Julian ook. Er was ook nog een neefje bij, een zoon van Benedict, Fionn. Die is er toch niet hè, hier?”
“Niet dat ik weet, of hij is nog niet opgedoken in Amber.”
“Die is ook wel aardig. Daar is trouwens Corwin de koning van Amber en Dara de koningin van zowel Amber als Chaos.”
“Dat kan toch? Misschien willen ze Corwin niet als koning hebben in Chaos.”
“Dat kan ik me voorstellen. Maar het is ietsje anders, Gramble is ook daar koning van Chaos.”
“Randal, weet je zeker dat je het goed gehoord hebt? Dat is toch dwaas?”
“Vind ik ook. Maar goed, ik ben dus helemaal doorgezaagd over de Amber familie daar.”
“Heb je ze ook ontmoet?”
“Nee, alleen deze drie. En een dochter van Fionn, maar dat was eerder – voor mij was dat eerder. Op het moment dat ik hem sprak, had hij geen dochter.”
“Doe je dat vaker, reizen door tijd?”
Hij lachte alleen maar.
“Ik zat daar aardig vast. Mijn Troeven werkten niet meer en ik had geen idee hoe ik naar huis zou kunnen komen. Ik heb daar uiteindelijk ergens een Gebroken Patroon gelopen in de hoop hier uit te komen, maar ook dat lukte niet. De Troef van Pap bracht me naar een vreemde plaats, eentje die eigenlijk ook niet helemaal in die realiteit was, maar daarvandaan wel te bereiken. De plaats was in zoverre uniek dat er een Gebroken Patroon en Gebroken Logrus naast elkaar lagen.”
“Dat klinkt erg interessant, ik heb niet eerder gehoord van een dergelijke plaats, ik zou zelfs denken dat het niet mogelijk is. Maar over wat voor Troef heb je het nu?”
Hij liet me een Troef zien met een afbeelding van een kleine steencirkel zonder dekstenen en intact. Het meest opvallend was de regenboogachtige kolom die in het midden daarvan was te zien.
“Dat is een soort manifestatie van Logrus ergens,” legde Randal uit. “Als ik de weg echt kwijt ben, kan ik altijd daarheen gaan. Het is een speciale Troef, Pap heeft die voor mij ontworpen. Van die plaats af kan ik altijd de weg weer vinden. Maar deze werkt dus niet goed in een andere realiteit. Een beetje, het was de enige Troef die ik nog kon activeren.”
“Blijkbaar heeft deze je ergens gebracht waarvandaan er een mogelijke ontsnapping mogelijk was,” dacht ik.
“Volgens die Julian heeft het ontstaan van de plaats iets te maken met een wrijving tussen zowel Schaduwen als realiteiten, waardoor de boel uit balans raakte en als een soort tegenwicht die plaats is ontstaan. Voor zover ik begreep is het alleen toegankelijk vanuit Arden.”
“Arden komt uit op heel veel werelden en Schaduwen, dus dit verwondert me niets.” Ik vroeg me af of er ook een dergelijke plaats te bereiken zou zijn vanuit het Arden van mijn vader.
“Ik was bang dat, als ik daar weg zou gaan, nog veel verder van huis zou zijn. Ik heb mezelf uiteindelijk in een Logrus veld te slapen gelegd, in de hoop om lang genoeg te kunnen overleven totdat er redding kwam.” Hij grijnsde. “Gelukkig heb ik met dat soort dingen altijd wel geluk. Die drie lui, Mandor, Julian en Fionn, kwamen een kijkje nemen. Ik geloof dat Julian de plaats kende, de andere twee hadden ervan gehoord en waren nieuwsgierig. Pap… eh… Mandor dus, heeft me uit die bescherming gehaald. Ik was zo blij om hem te zien, ik vloog hem zowat om zijn nek, maar merkte meteen aan zijn houding dat er iets niet klopte.”
“Lijken ze zoveel op elkaar dan?”
“Erg veel, als een eeneiige tweeling. Er zijn dus wat verschillen, maar zeker voor een leek nauwelijks merkbaar. Maar zoals ik al zei, hij was aardig en is direct aan het werk gegaan om me te helpen. De andere twee trouwens ook.”
Er verscheen een guitige uitdrukking in zijn ogen.
“Ik heb me een klein beetje misdragen daar, ik heb net gedaan alsof ik alles van hier vergeten was. Mijn naam, jouw naam, de naam van mijn broers en zus, de namen van de meeste familieleden. Ik denk dat het overtuigend genoeg was, Julian en Fionn dachten dat ik echt dat stuk geheugen kwijt was.”
“Mandor niet?”
“Hij geloofde het niet en heeft door zitten vragen terwijl hij ervoor zorgde dat de anderen het niet hoorden. Hij kon zich niet voorstellen dat een zoon van hem zo’n slecht geheugen zou hebben. Toen heb ik hem maar wat meer verteld. Hij was met name erg geïnteresseerd in jou en niet alleen omdat hij een speciale Troef zou gaan maken om mij daar weg te krijgen.”
Ik voelde me opnieuw wat ongemakkelijk worden en veranderde het onderwerp een beetje.
“Ik begrijp dat je daar zowel Gebroken Logrus als Gebroken Patroon hebt gelopen? Waar was dat goed voor?”
“Mandor en Fionn hadden bedacht dat dat het beste zo was. Ze dachten dat die twee dingen gecombineerd met Troef me zeker naar de andere kant zou helpen. En dat is inderdaad gelukt, maar het was zwaar.”
Ik keek naar hem terwijl hij zich tegoed deed aan een stuk gehaktbrood. Het was zo raar om daar te zitten met een volwassen zoon terwijl je eerder die dag afscheid had genomen van hem als ruim tweejarige. Geen wonder dat het Patroon vond dat we niet samen uit mochten komen op deze plaats, ik had het gevoel dat het niet erg goed zou zijn geweest voor het bestaan van Randal. Het was bijzonder om te zien hoe treffend de gelijkenis is tussen hem en Mandor. Niet alleen in het gezicht, maar ook zijn hele manier van doen. Hij was absoluut minder ingetogen als zijn vader, maar zelfs zijn manier van praten deed me veel aan Mandor denken. Zijn halflange haar had echter dezelfde kleur als dat van Julian en mij en ook bij hem zat het net zo min erg perfect. Hij mocht dan tenger zijn, maar had ongeveer de lengte van zijn vader en was dus niet zo klein als een paar van mijn meer tenger gebouwde ooms. Zijn ogen opvallend blauw, meer Mandors blauw dan het mijne. Best knap. Ik moest denken aan Dulcimea’s uitspraak over het feit dat mijn beide zoons goed zouden liggen bij de dames. Maar Randal had gesproken over nog een broer. En daar had ik een probleem, zou het passend zijn om verder door te vragen? Ik brandde van nieuwsgierigheid om meer te weten, tegelijkertijd wist ik dat het niet goed was om zoveel voorkennis te hebben. Maar hoe zou het in Randals tijd zijn met Owen? En zouden die broer en zus de tweeling zijn die gevaar liep? Ondanks het feit dat er meer kinderen genoemd waren, wist ik dat ik nog steeds voorzorgsmaatregelen moest nemen voor het gevaar dat hen bedreigde. En er was nog iets, dat zette zich nu pas voorzichtig vast in mijn hoofd. Waarom vroeg Randal maar naar één broer? In zowat één adem als naar de zus? Kon het zijn dat ik alweer zwanger was of binnenkort zou zijn? De uitspraak van ‘Morwenna’ zou daarmee kloppen: ‘je kunt dan niet meer zwanger zijn’ . Niet ‘worden’ maar ‘zijn’. Mijn hemel, had ik het nu weer voor elkaar gekregen om zwanger te zijn en niet te weten hoe lang dat al zo was? Maar ik had Patroon gelopen… of was het nog te pril om ‘gezien’ te worden door Patroon? In de tijd dat Mandor weg was, was Randal een maand of 4 ouder geworden, terwijl het voor mij maar om enkele dagen leek te zijn gegaan. Zouden we echt het huwelijk ingaan met al twee kinderen en nog eens twee onderweg? Kon dat flauwvallen van mij op de huwelijksdag mogelijk een (mede)gevolg zijn van die zwangerschap en niet (alleen) van het gif? Ik dacht aan de mogelijke voorspelling die ik had gezien over het einde van Mandors leven. Als het echt om alleen een gif was gegaan dat onvruchtbaar maakte, zou hij misschien iets minder radicaal zijn geweest dan wanneer het een gif was dat ook nog zijn kinderen had vermoord.
Ik zette deze gedachtegang even op een zijspoor. Dat met het gif en de tweeling was mijn probleem, ik moest dat niet het zijne maken. Ik bedwong de neiging om hem dus te vragen naar Troeven van Owen en zijn broer en zus en begon in plaats daarvan over de huidige situatie, ik vertelde van het gezicht dat ik had gezien nadat ik het kristalletje weggooide en dat de kern van de storm leek te zijn.
“Ik weet wat dat gezicht is,” zei Randal. “Dat is iemand die in stukjes is en hulp probeert te krijgen. Brand zegt dat er mensen zijn die op die manier over heel veel werelden zijn verspreid.”
Dat kon een gevolg zijn van het versplinteren van het kristal.
“Brand is heel aardig,” ging mijn zoon verder. “Ik begrijp echt niet waarom jij hem niet mag, wat is er eigenlijk aan de hand?”
“Ik zei al dat ik daar niet over wil hebben met jou,” zei ik nog maar eens. “Waarschijnlijk vind je dat ik het moet toejuichen dat je Brand zo geweldig vindt, maar dat doe ik niet. Verder moet je natuurlijk helemaal zelf weten met wie je optrekt, ik heb daar niets over te zeggen. En al zou dat wel zo zijn, dan ben je toch te eigenzinnig om je daar iets van aan te trekken.”
“Het slaat helemaal nergens op,” zei hij. “Oom Brand zei dat jij teveel luistert naar je familie. Ik snap er niets van, jullie gaan nog wel samen…”
“Laat maar,” zei ik scherp. “Ik mag de man niet en heb daar redenen voor. Dat anderen vinden dat de redenen nergens op slaan is hun zaak.”
“Mam, als jij me niets vertelt, kan ik daar toch niet over oordelen?”
“Dan ga je maar af op wat Brand daarover te zeggen heeft. Ik wil gewoon niet dat jij dankzij mij een bepaald vooroordeel tegen mensen opbouwt.”
“Brand zegt dat het anders uit vooroordeel is dat je hem niet mag.”
“Brand laat wat dingen achterwege. Maar dat geeft niet, dat is altijd zo geweest. Misschien kom je er ooit nog eens achter, ik hoop het eigenlijk niet.”
Hij haalde zijn schouders op, ik verdeelde de laatste wijn uit de fles over onze glazen en dronk het haastig op. Het was helemaal niet mijn bedoeling geweest om een discussie te beginnen over Brand met mijn zoon. Natuurlijk ergerde het me dat hij Brand blijkbaar als een soort idool zag en ik probeerde me daaroverheen te zetten. Maar het bleef steken.
“We zitten hier allebei niet in de goede tijd,” zei Randal na een poosje. “Heb je je Troeven al geprobeerd?” Hij keek een beetje alsof dit voor hem een standaard procedure was.
Ik had me al eens afgevraagd wat het nut was van de Troeven van Osric, Finndo en Oberon in mijn deck. Nu kwam ik daarachter. Meteen toen ik de koude Troef van Oberon aanraakte, voelde het alsof deze geactiveerd werd en liet ik haastig los. De Troeven van zijn oudste drie zonen en die van Eric, Corwin en Caine voelden koud aan. Brands Troef probeerde ik niet, als deze al actief zou zijn, zou hij het merken zodra ik deze aanraakte en ik had gewoon geen zin in zijn gezelschap. Ik vertelde Randal mijn bevindingen en hij knikte.
“Heb je je Spikard?” vroeg hij ineens.
“Aan een ketting om mijn nek.”
“Mooi zo. Ik heb hem alleen maar geleend.”
“Dat is nog niet gebeurd. Ik weet alleen dat Brand jou eens tegengekomen is terwijl jij de ring droeg.”
“Ja, klopt. Ik heb hem toen heel wat ellende bezorgd, dat was per ongeluk. Hij heeft me toen alles uitgelegd en ik heb er spijt van dat ik hem toen zo dwars zat.”
“Ik vind het wel humor,” zei ik.
“Nee mam, dat was het niet. Wat weet je eigenlijk van hem?”
“Genoeg om niet meer van hem te willen weten.”
“Dat is een irritante gewoonte, weet je! Die neef van je, Ronardo, vertelt ook zo weinig. Zijn dochter is wat spraakzamer.”
Zou Ronardo dan een dochter hebben? Hmm, interessant.
“Het is niet verkeerd als je soms wat dingen zelf uitvind. Het is ook ergerlijk wanneer mensen je doorzagen over hun ervaringen in plaats van dat ze je de kans geven om zelf iets aan de weet te komen.”
“Nu praat je net als Pap. Maar ik wordt er niets wijzer van.”
Ik zuchtte eens. Hoe goed je het ook probeert te doen als ouder, zo’n kind ziet altijd wel fouten. En ik wist allang dat ik niet de ideale moeder was.

We kwamen terug op het huidige probleem. Het was inmiddels duidelijk dat het kristalletje de oorzaak was van de storm. Ik vertelde hem gehoord te hebben dat zijn overgrootvader deze ook had verzameld en ze ergens opborg.
“Daar weet ik niets van!” zei hij verontwaardigd. “Waarom vertel je me dat niet eerder? Je lijkt Pap wel, die wil niet eens meer vertellen over het oproepen van demonen.”
Ik vroeg me af wat het opbergen van kristallen nu te maken had met het oproepen van demonen, maar blijkbaar vond deze zoon het leuk om een beetje dwars te liggen. Dat dat zo was bleek uit zijn volgende opmerking: “Maar dat geeft niet, dan ga ik ze gewoon samen met Jurt oproepen.” Hij grijnsde tegen me en stond toen op.
“Even iets testen.” Hij zette zijn handen aan zijn mond en riep keihard: “Jurt!!” Ik dacht dat ik een hartverzakking zou krijgen. Met een brede lach ging hij weer zitten.
“Leuk hè,” zei hij. “We kunnen zijn naam noemen zo vaak we willen en we komen niet in de problemen.”
Hij was slim, deze zoon. Dat wist ik al, maar nu gaf hij er duidelijk blijk van. Ik had er zelf niet zo bij nagedacht dat Jurt hier gewoon niet was. Een ander ding was dat hij de naam van Oberon niet uitsprak. Hij mocht dan een dwarsligger zijn, hij wist heel goed wat hij wel en niet kon doen.
“Hoe oud ben je nu eigenlijk?” vroeg ik hem.
“Hoezo, wil je controleren of ik al alleen buiten mag spelen?”
“Uiteraard. Nee, gewoon pure belangstelling .”
“Ik hou het niet zo bij. Boven de 20 in ieder geval, 22 ofzo. En jij?”
“Nu? 37 ongeveer denk ik.”
“Wat moet je dan eigenlijk met zo’n ouwe vent als Pap? Die is minstens 1000 jaar!”
“We schelen fors in leeftijd, al was hij de laatste keer dat ik hem sprak iets van 800 jaar. Wat ik met hem moet? Ik vind hem leuk.”
“Okay. Niet dat dat nieuws is, maar ik was toch even benieuwd. Wanneer ga je nu met hem praten? Met die andere Mandor? Volgens mij stel je het alleen maar uit.”
Hij had gewoon gelijk. Ik was het aan het uitstellen, zag enorm op tegen dit contact. Maar dat kon ik moeilijk zeggen tegen mijn zoon. Hij gaf me een Troef aan van Mandor. Hij leek inderdaad sprekend, pas toen ik wat beter keek zag ik dat er toch heel kleine verschillen waren. De kaart voelde wat koeler aan, niet zo koud als zou moeten. Ik vermande mezelf en begon me te concentreren. Het kostte moeite, veel moeite. Er leek iemand te zijn aan de andere kant, maar ik kwam er niet echt doorheen. Ik concentreerde me nog wat sterker en merkte dat er iets bezig was. De Troef werd kouder in mijn hand, er was bezig om zich een verbinding te vormen die steeds sterker werd. Toen stond ik oog in oog met Mandor die een Troef van mij in zijn hand hield.
Ik weet niet goed hoe ik het beste mijn gevoelens kan omschrijven. Het is al heel vreemd als je een Troefcontact maakt met iemand die je niet kent, het wordt echt pas wonderlijk als die iemand in je eigen realiteit je geliefde en je minnaar is. Ik ben bang dat ik hem een poosje aan heb staan staren alsof ik achterlijk was. Wat moet hij wel niet van me gedacht hebben! Natuurlijk was ook deze Mandor te beleefd om daar een opmerking over te maken, hij liet me rustig staren terwijl hij mij van top tot teen opnam met iets van welgevallen in zijn blik.
Uiteindelijk dacht ik eraan om me voor te stellen, wat natuurlijk ook stom was, want hij wist wie ik was. Ik probeerde mijn gedachten te ordenen, tenslotte troefde ik hem met een reden. Toen pas kreeg ik oog voor de omgeving waar hij in stond. In een steencirkel die vrijwel hetzelfde was als die ik had verlaten toen ik naar Tir-na Nog’th ging. Buiten de cirkel woedde er een Schaduwstorm die erg veel leek op wat er bij ons bezig was.
Ik vestigde mijn ogen weer op Mandor.
“Mijn zoon zegt dat jij wat meer uitleg kan geven over wat er bezig is,” opende ik het gesprek. “Hij zegt dat er iets kapot is.”
“Dat klopt. Er moet iets gedaan worden en ik kan dat niet doen. In deze realiteit zitten als het ware scheuren, veroorzaakt door onbalans. Er zijn te veel Patronen en dat gaat ten koste van de Logrus. Daardoor wordt het evenwicht gestoord en ontstaan er scheuren in onze realiteit. Randal zei dat dat bij jullie niet voorkwam, dus hoe manifesteert zich het huidige probleem aan jouw kant?”
“Er is hier wel een dergelijk probleem, Schaduwen en werelden die vernietigd worden, als het ware opgegeten. Als ik het goed begrepen heb, is er hier geen onbalans door het toenemen van Patronen, ik heb onlangs gehoord dat de Logrus juist overcompenseert.”
“Hmm, dat is misschien ook niet helemaal goed. Hoe wordt het eten van die werelden veroorzaakt? Het lijkt mij nog het meest een Schaduwstorm toe.”
“Er zijn hier kristalletjes, verspreid over Schaduwen sinds het versplinteren van het Oorspronkelijke Kristal. In dit geval specifiek weet ik zeker dat de storm veroorzaakt is door zo’n kristalletje, eigenlijk nadat ik het in handen heb gehad. Ik weet niet precies wat de trigger was. Er zijn meer van die scherven gevonden, maar echt niet in alle gevallen werd de wereld opgegeten.” Ik beschreef hem precies wat er gebeurd was, hij kon er echter niets van maken, het was niet iets dat hem bekend voorkwam.
“Dankzij het feit dat jouw zoon opdook in onze realiteit, is me duidelijk geworden dat die gaten mogelijk niet alleen worden veroorzaakt door die onbalans, maar tevens door het feit dat andere realiteiten zich op proberen te dringen. Of dat gebeurt juist dankzij die gaten. Dit hier is een hele grote scheur, ik heb een Schaduw moeten verwoesten zodat het enigszins hersteld werd. Alleen moet dat aan jouw kant ook gebeuren, maar dat is al bezig. Ik denk dat het het beste is dat jij aan jouw kant een dergelijke cirkel als hier creëert en van daaruit gaat herstellen. Het kristalletje kan er trouwens mee te maken hebben dat de boel open wordt gehouden, wellicht dat je daar ook vanaf moet zien te komen.”
“Een andere cirkel bouwen? Dat kan lastig zijn. Maar ik zal wat gaan proberen.”
Hij knikte.
“Het beste is om beide werelden inderdaad te herstellen.” Hij zweeg even en keek me met een glimlach aan. “Je hebt een aardige zoon.”
“Dank je. Ik vind hem ook aardig. Het is een beetje vreemd hem zo mee te maken, hij en ik zitten beiden in de verkeerde tijd. Op dit moment ken ik hem eigenlijk alleen als tweejarige onbesuisde kleuter.”
“Onbesuisd? Dat zou ik zo niet zeggen. Hij is erg vriendelijk en behulpzaam. Nu hoop ik dat die Fionn ook zo behulpzaam is, die kan de schade hier wel repareren, ik niet. Maar aan de paar hinten die hij inmiddels gehad moet hebben, had hij blijkbaar niet genoeg, hij komt niet opdagen. Ik hou dit zo niet lang vol.”
“Heb je genoegmondvoorraad?”
“Het gaat. Logrus werkt hier helemaal niet en ik kan niet conjuren.”
“Ik kan kijken of ik iets voor je kan doen,” beloofde ik. “Die Fionn is de zoon van Benedict waar Randal het over had?”
“Ja. En goed met Patroon. Hij zou me dus moeten kunnen vinden en hier de boel zodanig herstellen dat ik er weer weg kan komen. Met dat probleem van die gaten zijn we samen bezig – dat dacht ik tenminste.”
“In dat geval zal hij vast nog komen,” dacht ik. “Misschien is er iets dat hem ophoudt.”
Het klonk een beetje vreemd. De Benedict die ik kende had er onlangs blijk van gegeven dat hij geen ene moer wist van Patroon en die zou dan een zoon hebben die er ver mee was?
“Randal zegt dat bij jullie Eric de koning van Amber is,” zei hij plotseling.
“Oh. Dan moet dat nog gebeuren denk ik, nu is Deirdre koningin.”
“Daar had hij het niet over. Hij zei dat voor Eric Random de koning zou zijn. Het idee alleen al!”
“Hij heeft het een paar jaar volgehouden,” zei ik. “Toen pleegde Deirdre een coup en werd koningin. Ik weet dat het wat rommelt nu. Dus blijkbaar gaat Eric het overnemen.”
“Hier is Corwin koning van Amber en mijn vader is koning van Chaos.”
“Gramble Sawall is hier ook koning van Chaos,” zei ik. “Ik geloof niet dat daar snel verandering in zal komen wat hem betreft. In de toekomst hoopt hij dat één van onze kinderen het over zal nemen, maar daar kan hij, zeker wat Mandor betreft, lang op wachten.”
“Ik kan me dat levendig voorstellen,” zei hij lachend. “Hoe zitten jullie nu qua tijd?”
“Tot en met Corwin.”
“Grappig. Dan ben ik er ook nog niet. Dat is echt een raar idee.” Hij keek me aan met een blik waar ik me week van voelde worden. Dat kon toch niet, aangetrokken zijn tot een andere man? Ook al was het dan Mandor? Ik moet toegeven dat ik deze Mandor leuk vond.
“Ik stel voor dat jij aan jouw kant zoekt naar de zwakke plek en dat voorwerp uit de weg ziet te krijgen. Troef me als je hulp of advies nodig hebt. En heb je je haar altijd zo zitten?” Hij stak even een hand uit alsof hij het wilde aanraken, maar hield zich in.
Ik vroeg me even af hoe mijn haar precies zat. Eigenlijk heel gewoontjes, in een lange vlecht op de rug en ik wist dat het half los was geraakt.
“Niet altijd, wel vaak,” zei ik.
“Het is jammer dat er niemand zoals jij aan mijn kant rond loopt,” zei hij en bekeek me weer alsof hij ieder detail vast wilde leggen in zijn geheugen.
“Wie weet loop je nog eens tegen iemand aan,” zei ik zacht.
Ik weet niet hoelang we elkaar zwijgend hebben aangekeken. Zou dit ook tellen als vreemd gaan? Met mijn verleden wat mannen betreft had ik niet verwacht dat de gedachte eraan alleen al bij me zou opkomen nu ik een relatie had met Mandor. Maar de gedachte is bij me opgekomen. Ik voelde me ook heel dicht bij deze Mandor, dat hielp natuurlijk niet erg mee.
Ik vroeg hem of hij kinderen had. Hij keek me met een priemende blik aan, die ik maar al te goed herkende. Voorzichtigheid geboden.
“Het gaat me eigenlijk niets aan,” haastte ik mezelf te zeggen.
“Jij mag het wel weten. Ik ben alleenstaande vader van een dochter van vier, Rosalba. Ik heb ook een zoon gehad, Kyran. Deze is, al lang geleden, vermoord als jonge volwassene.”
“Dat spijt me verschrikkelijk.”
“Er is vrijwel niemand die iets van hem weet,” zei hij grimmig.
Weer zeiden we beiden een poosje niets, totdat hij de stilte verbrak.
“Ik denk dat we na dit contact elkaar niet meer zullen zien. Heb je iets persoonlijks, iets van jezelf, dat je aan mij zou willen geven?” vroeg hij verlegen.
“Laat me denken. Ik ben niet bepaald iemand die allerlei dingen verzameld en me daaraan hecht. Bedoel je zoiets als een haarlok?” Eigenlijk vond ik dat wat te ver gaan, maar wist zo even niets anders. Of het moest het amulet zijn, maar dat had ik van mijn vader gekregen, ik kon het niet maken dat weg te geven.
“Misschien een zakdoek,” stelde hij voor.
In één van mijn zakken had ik inderdaad een zakdoek zitten. Schoon, uiteraard een beetje verfrommeld. Het was één van de zakdoeken uit mijn ouderlijk huis, met mijn initialen erop geborduurd in een hoekje, M L .
Terwijl ik hem de zakdoek toestak, overhandigde hij me de zakdoek die in zijn borstzak zat. Een netjes gevouwen zakdoek uiteraard. Toen namen we afscheid en verbraken we de verbinding.

Ik stopte de zakdoek haastig weg. Randal stond te grijnzen en ik vertelde hem in grote lijnen wat er besproken was, uiteraard niet de persoonlijke dingen.
“Die Fionn zou je waarschijnlijk wel mogen,” dacht mijn zoon. “Is ook archeoloog. Hij houdt er alleen veel vrouwen op na.”
“Zoals Despil?” vroeg ik.
Hij dacht even na.
“Niet helemaal. Meer te vergelijken met lieden zoals Bleys, Corwin en Merlijn.”

De storm was tijdens het Troefcontact veel heviger geworden, er was niet veel tijd meer. Zeker niet om meer eten te conjuren en dit aan Mandor te geven. Het was zaak om iets aan onze eigen situatie te doen. Ik sprak met Randal kort de mogelijkheden door. Dat wat er kapot was, was volgens mij dat Gebroken Patroon. Ik legde hem uit dat het echt niet gewoon was, zelfs niet bij een Gebroken versie om te moeten stoppen omdat het echt defect was. Hij zag trouwens dat hele Patroon niet. Ook al had hij Gebroken Patronen gelopen, klaarblijkelijk was Logrus bij hem in hogere mate vertegenwoordigd. Het zou voor hem heen probleem zijn om met een Logrus tendril het kristalletje hiernaartoe te halen, daarna moest er iets mee gebeuren waardoor we het kwijt raakten. Ik dacht aan het gat in het Gebroken Patroon, om het daar in te gooien. Andere mogelijkheid was om iemand te troeven die die dingen verzamelde, deze zou allicht ook weten hoe het onschadelijk te maken.
Ik ging niet in op zijn suggestie om er mogelijk Brand bij te roepen. Als hij hier al was, hoefde ik niet met diens zelfingenomen aanwezigheid geconfronteerd te worden. De enige andere mogelijkheid zou mijn opa zijn, daar ik niet wist in hoeverre één van mijn reeds bestaande ooms tot hulp zou kunnen wezen.
Randal liep tot een punt dat zover mogelijk van het Gebroken Patroon vandaan was. Nu hij Logrus zou gaan gebruiken, was die aanwezigheid toch storend. Ik liep met hem mee tot een eind buiten de steencirkel en voelde me misselijk worden toen hij aan de slag ging.
Het kostte hem veel moeite om het kristalletje uit de Schaduwstorm te vissen, iets dat ik me goed kon voorstellen. Uiteindelijk viel het bij mijn voeten neer en ik raapte het op.
Toen pas nam ik het definitieve besluit en animeerde de Troef van Oberon.

Waarom? Dat is mij later meerdere malen gevraagd. Waarom ik het in mijn hoofd haalde om iemand te troeven van wie ik wist dat het een despoot was, een tiran, dat hij suggesties en taken in de hoofd van zijn kinderen plaatste. Dat zijn ‘training’ eruit bestond dat zijn kinderen wakker werden naast het lijk van zijn kind. Dat hij kleinkinderen heeft ontvoerd. Dat hij hele takken van de familie heeft uitgeroeid omdat ze hem niet aanstonden.
Dus waarom? De reden was heel eenvoudig. Hij was de enige zekere factor op dat moment wat het kristalletje betrof.

Het lukte verrassend snel en ik staarde in een paar heldergroene, doordringende ogen.
“Wie ben je?”
“Morwenna van Amber,” zei ik. “Ik hoop dat ik niet stoor, maar ik zit hier met een probleem.”
“Moment,” zei hij en stond al naast me. Creepy. Net als Eric, net als Brand.
Een grote, forse man, zwart haar, een baard en knap. Tevens iets aantrekkelijks en geheimzinnigs. Hoewel ik hem op de Troef iets vriendelijks vond hebben, lachte hij nu in het geheel niet. Hij keek me met een scherpe blik aan.
Ik besloot om het zo kort mogelijk te houden, dat leek me het beste met een man als mijn grootvader. Ik liet hem het kristalletje zien.
“Dit veroorzaakt problemen, ik wil ervan af komen en ik weet dat U ze verzamelt.”
Hij knikte alleen, pakte het kristal aan en stopte het weg. Toen keek hij naar de storm.
“Wat is er hier aan de hand?” vroeg hij.
“Ik denk dat het veroorzaakt werd door het kristal, er verscheen een gezicht. Er is hier iets goed kapot, een Patroon.” Ik wees naar het Gebroken Patroon.
“Oh, zo,” zei hij. Vervolgens haalde hij een kristal aan een ketting uit een zak en deed het om zijn nek. De steen begon met een rood licht te pulseren, Oberon stond zich te concentreren. Intussen zag ik hoe in rap tempo de omgeving veranderde, het kapotte Patroon verdween, de cirkel werd hersteld tot een Stonehenge cirkel, dezelfde als waar ik eerder was geweest. Zo komen dingen dus tot stand.
Toen de cirkel was hersteld, kwam het loeien van de storm dichterbij. Oberon draaide zich ernaartoe, keek naar de ogen in de lucht en zei rustig: “Demoon, ga heen!” De ogen verdwenen ogenblikkelijk, het pulseren van de steen stopte. Oberon deed de ketting weer af en stopte deze weg. Ik zag aan hem dat het gebruik hem moe had gemaakt. Het was een gevaarlijk voorwerp, ik had niet eens gevoeld dat het iets deed. En Coral droeg dat dan al jaren in haar oogkas?
En er was nog iets. Hij had het wezen ‘demoon’ genoemd. Terwijl de beste demonenkenner die ik kende had beweerd dat het geen demoon kon zijn!
Randal had al die tijd met open mond toe staan kijken.
“Wow!” riep hij met ontzag.
Oberon keerde zich ogenblikkelijk naar hem en bekeek hem aandachtig.
“En wie ben jij?” vroeg hij bars.
“Randal, meneer,” zei hij. Wijs genoeg om niet de naam Sawall toe te voegen, mits hij deze normaal gesproken gebruikte.
Ik ging bij hem staan als om hem te beschermen.
“Hij is mijn zoon,” legde ik uit om verdere vragen te voorkomen. Gelukkig was Oberon niet verder geïnteresseerd in de afkomst van Randal.
“Het is het beste om alles verder te laten vergaan,” zei hij. “De hele wereld. De cirkel zal overblijven, van daaruit kun je gaan opbouwen.”
We liepen terug naar de steencirkel. Oberon was ons al die tijd aan het observeren, er was zelfs een twinkeling in zijn ogen te zien. Ik vroeg me af wat hij zo humoristisch vond. Randal keek me even vragend aan, maar zei niets. De andere Mandor had gelijk gehad. Deze zoon is niet onbesuisd – allang niet meer. Ondernemend is waarschijnlijk een beter woord.
“Volgens mij ben je een dochter van een kind van mij dat er nog niet is,” zei Oberon tegen mij.
“Klopt,” knikte ik.
“Zeer interessant. Ik hoef niet meer te weten, ik hou wel van verrassingen. Kun je me vertellen of je oma mooi is?”
Ik keek hem een beetje verward aan. Over onverwachte vragen gesproken. Rilga, de moeder van mijn vader en Gérard had ik nooit gekend, ik had zelfs nog nooit een portret van haar gezien.
“Daar weet ik helemaal niets van,” zei ik dus eerlijk.
“Nou ja, je bent in ieder geval een Amberiet. Wat kun je over mijn toekomst vertellen?”
ik dacht na. Het was niet verstandig hem alles te vertellen. Dus ik zorgde ervoor dat er niets van mijn gezicht af te lezen was toen ik hem antwoordde.
“Ik ken u ook helemaal niet. Ik kwam pas in Amber nadat u was verdwenen. In het algemeen wordt aangenomen dat u dood bent, uw kinderen geloven dat echter niet zo.”
“Hmm. Ik hoop dat ze mijn project voorzetten, het moet klaar zijn voordat de tijd daar is.”
Ik had geen flauw idee waar hij over sprak en was wijzer dan hem ernaar te vragen. Ik zei alleen dat ze er ongetwijfeld mee bezig waren.
“Ik zal in ieder geval zo snel mogelijk beginnen om de wereld hier te herstellen,” zei ik.
“Mooi,” zei hij goedkeurend en ik voelde mezelf trots worden. Opa die tevreden over me was! Ik begon te begrijpen welke invloed hij altijd had uitgeoefend op zowel zijn vrouwen als zijn kinderen.
“Dan ga ik maar. Het ga je goed, Morwenna! En jou natuurlijk ook, Randal! Ik zie je nog wel eens.”
Hij verdween op dezelfde achteloze manier als Eric altijd deed.

“Dat was iets dat je een unieke ervaring kan noemen,” zei ik na een korte stilte tegen Randal. Hij knikte en onderzocht de picknickmand op restanten. Ik dacht nog even na over de ontmoeting. Hij had het juweel gebruikt en geen Patroon. Ik vroeg me af of hij nu een suggestie had geplaatst bij mij of Randal. Hoe meer ik erover nadacht, des te meer ik het gevoel kreeg dat er iets niet klopte. Het duurde even voordat ik het een beetje terug kon halen, tussen het moment dat hij ‘Mooi’ en ‘Dan ga ik maar’ had veel meer tijd gezeten dan ik eerder had gedacht. Het was veel later geweest toen hij vertrok, maar ik kon me niets van de tussenliggende tijd herinneren. Ik vroeg er Randal naar, maar ook hij kon zich niets herinneren.
“Maar je hebt gelijk. Er is veel meer tijd voorbijgegaan,” zei hij bedachtzaam.
“Misschien was het toch niet zo handig hem erbij te roepen,” zei ik zuchtend. “Ik weet wat voor reputatie die man heeft, ook dat zijn kinderen hem echt niet mogen.”
“Maakte met iedereen ruzie,” zei hij. “Dat is wat mij verteld is. Dat heb je dan zeker van hem.”
“Hoe bedoel je?”
“Jij hebt vaak ruzie met opa,” zei hij.
“Echt waar? Ik kan dat niet zo geloven.” Ik was echt verbaasd over die opmerking.
“Nou ja, niet echt ruzie... Jullie verschillen vaak van mening. Ik dacht altijd dat het met mij te maken had.”
“Als er al een oorzaak is, zal dat te maken hebben met je vader,” zei ik. “Niet met jou of met Owen.”
“Of met mijn zus of andere broer,” zei hij grijnzend.
Ik keek hem vragend aan. Hij had ze al een paar keer genoemd nu. Moest ik nu doorvragen?
“Nog meer kinderen?” vroeg ik in plaats daarvan.
“Niet dat ik weet. Mogelijk hebben jullie die verstopt.”
Ik liet het onderwerp even rusten. Hij had het niet over broertje en zusje, dat wees erop dat die kinderen waarschijnlijk niet heel veel scheelden in leeftijd met hem en Owen. Erover nagedacht had ik nog niet zo, maar het klonk heel redelijk. Vier kinderen vlot op elkaar en dan zorgen dat deze goed groot kwamen. Eventueel wachten met meer kinderen totdat deze vier goed op eigen benen konden staan. Of langer nog. Als je een lange levensverwachting hebt, heb je eeuwen de tijd om kinderen te krijgen.
“Ben je inderdaad bij Mandor uitgekomen na dat Patroon in Tir-na Nog’th?” vroeg ik.
“Natuurlijk! Daarna zijn we naar huis gegaan, dat was hartstikke leuk. Ik heb daar mijn broer ontmoet.” Hij grinnikte even bij de herinnering. “Dat was een heel klein ventje! Ik dacht aan echt aan een grote broer, blijkt het jochie nog jonger te zijn dan ik. Vier maanden zelfs! Jahaa,” deed hij de lijzige uitspraak van Owen na.
Ik keek deze zoon aan en was er van overtuigd dat hij Owen daarmee geplaagd had. Toch leek het er ook op dat hij het met deze broer goed kon vinden. Ik verlangde naar huis, naar Owen, naar de kleuter Randal en naar mijn eigen Mandor. Ondertussen was het fantastisch om hier te zijn met mijn volwassen zoon, ik kon tevreden zijn over hoe hij was opgegroeid. Eigenlijk was het vreemd. Iedere ouder vraagt zich waarschijnlijk wel eens af hoe een kind zal zijn als deze volwassen is. Ik had me dat meerdere malen afgevraagd bij Owen. Bij Randal was dat juist minder geweest, vooral omdat er regelmatig momenten tijdens zijn eerste twee jaar waren geweest waarbij we ons afvroegen of hij er de volgende dag er nog zou zijn. En juist deze zoon mocht ik als volwassene alvast meemaken.
Verder was Mandor dus blijkbaar niet in Gormenghast geweest toen Randal naar hem toeging. Ik hoopte dat hij daardoor geen problemen had gekregen, maar dat was iets dat ik Mandor zelf zou vragen als ik weer thuis was.
“Jij maakt trouwens met iedereen ruzie,” zei Randal ineens abrupt.
Ik keek hem verwonderd aan. Maakte hij een grapje? Ik, die conflicten doorgaans uit de weg ging, zou me ontwikkelen tot ruziemaker? Dan moest er iets gebeurd zijn waarom dat zo was.
“Met iedereen? “ vroeg ik toch maar.
“Nee, dat niet. Maar wel met veel mensen. Brand uiteraard, maar ook met die neef van je, William.”
“Dat kan. Hij heeft wat uitgesproken meningen en daar past Mandor niet in. Jullie waarschijnlijk ook niet.”
“Het is zonder meer een eigenaardig iemand. Verder maak je vaak ruzie met de zus van Pa.”
“Wat?! Hij heeft toch geen zus? Wat ik ervan begreep is dat ze dood zou zijn. Of is er een andere opgedoken? En waarom zou ik daar ruzie mee maken?”
“Ze heet Sally en ik heb geen idee waarom je het doet. Het ligt aan jou, want je maakt iedereen boos. Waarom doe je dat eigenlijk?”
Ik zuchtte niet voor de eerste keer die dag. Wat was de reden van dit alles? Zou ik het zat worden om me conflictontwijkend op te stellen? Zoveel vragen waarmee ik mijn zoon niet lastig kon vallen.
“Ik hoop dat ik niet ook met jullie ruzie maak,” zei ik toen zacht.
“Dat niet,” zei hij en keek me met een plagend lachje aan. “Ja, je bent wel heel erg streng, veel te streng eigenlijk. Ik kan er toch ook niets aan doen dat er af en toe iets gebeurt?”

Er zou dus een zus van Mandor op komen dagen. En we zouden nog twee kinderen krijgen. Dat laatste – ik wist dat het aan een zijden draadje hing. Ik was iets te weten gekomen over onze bruiloft, maar niets over het gif zelf. Zodra ik thuis zou zijn, in mijn eigen tijd, moest ik dat gaan uitzoeken. En ook weer een zwangerschapstest doen. Voor de zekerheid, meer niet…

No comments: