Kennismaking met Gramble Sawall

Waarom ik in een herberg was getrokken? De reden was simpel, ik had geen uitnodiging gekregen om te blijven overnachten bij Dyenne thuis en ik wilde mezelf niet opdringen. Daarbij kwam ook dat ik in een herberg redelijk anoniem kan blijven, zonder dat ik me verplicht voel tot enige vorm van conversatie. Oh ja, ik zou natuurlijk ook naar huis hebben kunnen gaan, maar ik wilde dat gesprek met Dara hebben en thuis is iets waar ik graag wat langer blijf dan één dagje. Natuurlijk miste ik zowel mijn kind als mijn geliefde, maar stond niet toe om mezelf zielig te gaan vinden. Owen was in het beste stel handen dat ik me kon wensen, hij zou niets tekort komen. En Mandor had zich teruggetrokken van alles en iedereen om zijn zoon in veiligheid te brengen en bij hem te kunnen zijn, iets om veel respect voor te hebben. Ik vroeg me af hoe het was voor hem om, nu al bijna een jaar, in feite als kluizenaar te leven. Of was dat het voordeel van zo oud zijn, je doet dat gewoon en neemt de consequenties? Dat is iets wat ik toch eens zou moeten vragen.

Deze keer sliep ik redelijk. Inmiddels was ik er aan gewend geraakt om regelmatig wakker te worden van dromen, het leek er bijna al gewoon bij te horen. Toen ik voor de zoveelste keer wakker werd, voelde ik het getintel in mijn hoofd, er was iemand die probeerde contact te krijgen. In eerste instantie was ik geneigd om meteen te antwoorden toen ik me bedacht. Ik kon me toch moeilijk zo vertonen, in dat afgedragen, ooit blauw geweest zijnde nachthemd? Ik weet het, daar had allang iets anders voor in de plaats moeten komen, maar iedere keer als ik op weg ging, stopte ik dat weer bij mijn spullen. Ook was ik nog niet in bad geweest – zouden ze dat door een troef heen kunnen zien?
En dan het meest erge van al, mijn haar! Dat vreselijke haar van mij dat altijd zo afschuwelijk door de war is als ik net mijn bed uitkom. Oh ja, er bestaan foefjes voor om dat te voorkomen, bijvoorbeeld vlechten voor het slapen gaan. Maar meestal vergeet ik dat. En als ik het niet vergeet, raken die vlechten toch altijd ergens los midden in de nacht. Misschien was het een idee om er eens flink de schaar in te zetten, bij sommige vrouwen staat het best goed, kort haar. Even overwoog ik dit, het leek aanlokkelijk. Net je bed uit, even snel een borstel door je haar en klaar. Toen wierp ik het hele idee aan de kant, ik had mijn vracht haar te lief en er zat niets anders op om daar de gevolgen van te aanvaarden.
Inmiddels was het getintel opgehouden. Ik stapte mijn bed uit, en bekeek in het daglicht mijn kamer nog eens. Het was eenvoudig ingericht en niet erg groot, net genoeg voor een bed, een bureau en een bad. Het bad was, zoals te verwachten, leeg. Ik herinnerde me vaag dat er iets over gezegd werd gisteren, toen ik mijn intrek nam, maar ik had geen idee meer wat. Ik pakte mijn ochtendjas die ik op het voeteneind van het bed had gelegd en trok deze aan. Eigenlijk was die ochtendjas ook al behoorlijk sleets. Mijn slippers waren niet te vinden, misschien had ik deze bij een vorige gelegenheid weg gedaan en ze naderhand niet vervangen. Ik liep dus blootsvoets de gang op, alwaar ik een dame met een muts op zag lopen met een stapel linnengoed op haar armen.
“Een goedemorgen,” wenste ik haar. “Is het mogelijk dat mijn bad wordt klaargemaakt?”
De dame nam me van hoofd tot voeten op. Ik wist heel goed hoe ik eruit zag, dus ik deed geen moeite om iets te verbergen. Ik hoopte alleen niet dat ze in de gaten had dat ik een prinses van Amber was, want dan maakte ik een slechte indruk.
“Goedemiddag zou ik eerder zeggen. Echt weer een dame van stand, verslaapt de hele morgen en wenst dan ook nog een bad?!”
Hm, het was wat later dan ik dacht. Goed, mijn reputatie was dus nog wat verder gezakt. Intussen voelde ik weer het gekriebel in mijn hoofd opkomen, maar aangezien de situatie niet echt verbeterd was, negeerde ik het.
“Mijn excuses, ik ben pas laat gaan slapen. Zou U desondanks toch mijn bad kunnen vullen?”
“Nou, dat weet ik zo net nog niet,” zei ze en keek me schattend aan. Ik vroeg me even af of ik iets vergeten was toen het me te binnen schoot: ik had nog niet betaald! Blijkbaar was dit één van de herbergen waar men vooruit diende te betalen. Ik stamelde wat excuses, liep snel mijn kamer binnen, haalde mijn beurs uit mijn tas waar gelukkig nog wat goudstukken inzaten.
“Ik zal eerst even betalen,” zei ik tegen de dame toen ik weer terug was op de gang. Mijn hemel, mijn reputatie was met deze misser echt wel op een dieptepunt beland! Ik bood haar een paar goudstukken aan, ik had geen idee wat de gangbare prijs was in deze landen voor een overnachting. Ze pakte een goudstuk en gaf me de andere terug. Op slag was ze een stuk vriendelijker.
“Ik zal ervoor gaan zorgen dat uw bad wordt gevuld. En wilt U dan ook nog ontbijten?”
“Graag.”
“En ook dat we een lunch verzorgen die U mee kunt nemen?”
“Nee, dank U, ik heb geen lunch nodig.”
“Maar eigenlijk is het ontbijt allang voorbij en is het bijna tijd voor de lunch,” legde de dame uit. Ik zuchtte even.
“Het maakt me niet uit of U me zo een ontbijt of een lunch te eten geeft, maar ik heb geen maaltijd nodig voor onderweg.”
De dame bekeek het goudstuk eens goed en toen weer naar mij.
“Heeft U dat vaker?”
“Wat heb ik vaker?”
“Last van flauwtes.”
Ik was in de war. Ik kon me niet herinneren een flauwte te hebben gehad, dus ik vroeg me af waar ze precies op doelde. Of zou ze het hebben over het niet eerder betalen? Ik besloot er niet op door te gaan.
“Moeten we Uw kamer vrijhouden voor vannacht?”
“Nee, niet nodig. Ik vertrek na het ontbijt.”
“Dat is nu jammer, het was nog wel zo gezellig gisteravond.”
Weer zo’n rare opmerking. Ik was gisteravond gewoon de herberg binnen gegaan, had gevraagd om overnachting en ontbijt en me een pot thee laten brengen op mijn kamer. Misschien was dit wel een vorm van Antiochische humor die ik dan niet begreep.
“Ja, ik had echt gehoopt dat U langer zou blijven,” zei ze en liep weg om mijn bad te gaan regelen. Ik negeerde wederom een poging tot contact en voelde me wat geërgerd. Ik weet heel goed dat ik nu niet bepaald tot de gezelligste mensen behoor, maar sinds wanneer werden gasten in een herberg geacht om de boel op te vrolijken? Was dit alles vanwege het feit dat ik niet meteen had betaald? Zou ze echt hebben gedacht dat ik hier zou zijn weggegaan zonder te betalen?
Weet terug in mijn kamer begon ik alvast mijn kleding klaar te leggen. Veel had ik niet meer bij me, eigenlijk alleen wat reiskleding. Ik bekeek de twee broeken die ik bij me had eens kritisch, besloot toen om de strak zittende spijkerbroek weer in te pakken ten bate van een ecrukleurige broek. Ja, dezelfde kleur als de broek die ik de vorige dag had gedragen, maar dan een wat ander model. Ook wijdvallend, dat wel. Verder was er niet veel keuze wat bovenkleding betrof, het enige dat nog schoon en heel was, was een oudroze shirt, ook al wijdvallend. Ondergoed had ik gelukkig wel genoeg bij me, het gewone gangbare spul, niets spannends. Mijn laarsjes waren wat stoffig geworden van de reis, dus deze was ik schoon aan het poetsen, toen twee meisjes binnen kwamen met emmers water en het bad begonnen te vullen.
“Wij kunnen die ook voor U poetsen,” zei de ene. “U had ze gewoon de afgelopen nacht op de gang moeten zetten.”
“Laat nu maar, ik ben al bijna klaar,” zei ik vriendelijk.
“We kunnen wel uw kleding wassen, misschien dat U het dan later op kunt komen halen ofzo,” zei ze aarzelend.
“Dank je voor het aanbod, ik neem de kleding zo mee en laat het ergens anders wassen,” zei ik, nog een poging tot troefcontact negerend.
Uiteindelijk was het bad klaar en liet ik me daarin zakken. Terwijl ik genoot van het warme water, was er weer een poging tot contact. Als ik nu zeker had geweten dat het Mandor was, zou dit een geweldig moment zijn geweest om aan te nemen. Maar hij was het zeer waarschijnlijk niet, dus ook deze poging liet ik voorbij gaan. Intussen werd er een ontbijt gebracht, dat ik zo, zittend in bad opat. Veel tijd nam ik er niet voor, want ik liet me toch opjagen door die voortdurende pogingen tot contact. Dus ietwat gehaast ging ik het bad uit, droogde me af en kleedde mezelf snel aan.
Ik wierp even een blik om de spiegel en ik schrok van mijn inwitte gezicht, bleke lippen en de wallen onder mijn ogen. Was dit nog steeds het effect van Dark End in combinatie met het lange ziek zijn en het bloed aftappen? Was dit zoals anderen me zagen? Natuurlijk maakte mijn alle kanten uitstaande haar het effect alleen maar erger, maar daar was tenminste nog wat aan de doen. Ik begon mijn haar uit te borstelen toen er alweer contact werd gezocht. Deze keer besloot ik aan te nemen, met dat kapsel zou ik toch nog een poosje bezig zijn.
Het was een ongeduldig kijkende Dara.
“Eindelijk,” riep ze. Toen viel haar blik op mijn afschuwelijk zittende haar en begon ze te lachen. “Lukt het met dat haar?”
“Het zal wel lukken, ik ben er aan gewend,” zei ik. “Mijn excuses dat ik niet eerder reageerde.”
“Aanvaard. Ik heb het kunnen regelen, het is tijd voor je afspraak. Kun je nu doorkomen?”
“Zou je me over een minuut of tien terug kunnen troeven?” vroeg ik, “dan kan ik iets regelen voor mijn dieren. Ik denk dat ik ze beter niet mee kan nemen toch?”
Even gleed er een trek van afschuw over haar gezicht, toen stond het weer vriendelijk.
“Goed dan. Ik troef je zo.” Ze wachtte tot ik het contact verbrak, ik wist niet helemaal zeker of dit nu uit beleefdheid was of dat ik wat sterker van geest ben dan zij.
Ik troefde daarop naar mijn vader en had vrijwel meteen contact. Ik legde hem de situatie kort uit.
“Zou jij voor Boudicca kunnen zorgen? Ik wil haar niet meenemen en ook niet hier achterlaten,” zei ik. Hij knikte.
“Natuurlijk wil ik dat.”
“En zou Fillipien ook bij je kunnen blijven? Ik weet niet of het veilig is voor haar daar.”
Er kwam een wat bezorgde trek op zijn gezicht, ik wist niet zeker of deze nu de valk gold of mij.
“Ze kan uiteraard bij me blijven, maar zou je dat niet eerst met haar kunnen overleggen? Misschien denkt ze er heel anders over.”
“Dat is goed. Dan zal ik je zo terug troeven als ik hier klaar ben.”
Ik pakte razendsnel al mijn spullen in, tien minuten zijn erg kort als je nog zoveel moet doen. Onderwijl mijn haar borstelend, rende ik naar de stal, alwaar Boudicca blij leek me te zien en geïrriteerd raakte toen ze merkte dat ik niet veel tijd voor haar nam. Ik haalde eerst diep adem en concentreerde me op het hier en nu. Ik praatte wat met haar, aaide haar en zorgde voor nog wat voedsel en water. Eigenlijk was ze veel te groot voor deze stal en waren de stalknechten meer dan opgelucht toen ik haar eruit haalde. Ze waren ver uit de buurt gebleven, zeker nadat ze een deur kapot had getrapt toen er iemand in de buurt was gekomen om haar te eten te geven.
Eenmaal buiten begon ik Boudicca te roskammen en te zadelen, toen Dara weer troefde.
“Ik ben nog bezig,” zei ik, “wil je me dadelijk nog eens troeven?”
“Vooruit dan maar,” zei ze ongeduldig.
Ik riep Fillipien die even later op mijn schouder kwam zitten en legde haar uit dat ik zo een afspraak had in de Hoven. Ze wilde mee, ik kreeg het gevoel dat ze zich erop verheugde en het moeilijk zou gaan vinden om zich in te houden daar bij al die demonen.
“Je houdt je maar in. Tenzij ik je daar iets anders zeg,” liet ik haar weten. Vervolgens steeg ik op mijn paard en reed het stadje uit. Eenmaal buiten zicht, troefde ik weer naar mijn vader, die ons doorhaalde naar Arden. We omhelsden elkaar kort, daarna bekeek hij me met een frons.
“Je haar…,” begon hij.
“Ik weet het, het wil allemaal niet zo vandaag,” zei ik. “Fillipien gaat met me mee trouwens.”
Hij knikte en krauwde de valk even in haar nek. Intussen nam ik de tijd om eindelijk mijn haar goed door te kunnen borstelen. Niet voor het eerst vroeg ik me af hoe andere vrouwen dat deden, er altijd perfect uitzien. Mijn vader pakte Boudicca bij de teugel en keek me aan.
“Veel succes jullie tweeën,” zei hij. Daarna liep hij weg. Niet veel later troefde Dara me weer en haalde me door.

Ik kwam in een sjieke grote kamer. Het rook er wat kruidig, ik kon niet helemaal vaststellen of dit van wierook was of van gedroogde kruiden. Het grote raam trok eerst mijn aandacht – nou ja, niet het raam op zich natuurlijk – maar eigenlijk het uitzicht op een paarse lucht waar wat onweersbuien waren. In de verte zag ik een stipje, toen ik iets beter keek kon ik nog net een zwevend huis onderscheiden.
Ik voelde me geïmponeerd, in feite was dit de eerste keer dat ik echt in Chaos was. Dat bliksembezoekje dat ik hier ooit met Jurt aflegde telde ik niet mee.
Natuurlijk dacht ik - wat laat natuurlijk - aan mijn manieren en begroette Dara zoals het hoorde en maakte meteen mijn excuses omdat ze me zo vaak had moeten troeven. Dara zag er trouwens heel goed uit. Ze had een keurig nette jurk met pofmouwen aan die haar platte boezem iets meer vorm gaf. Ze droeg rijglaarsjes en haar bruine haar was in een keurig kapsel op haar hoofd gedraaid. Ze lachte vrolijk, al wierp ze even een bedenkelijke blik op Fillipien.
“Ach, het geeft niet hoor. Wil je wat drinken?” Intussen wees ze me één van de klassieke stijl zetels en ik ging zitten, me vreselijk lomp voelend in de buurt van haar elegantie.
“Wat wijn alstublieft,” zei ik.
“We hebben mogelijk te maken met een ander tijdsdifferentieel,” zei ze, “maar het is hier vroeg in de morgen. Je hebt zo een afspraak bij de koning en het maakt een slechte indruk als je met een drankkegel bij hem aankomt natuurlijk.”
Ik voelde dat ik kleurde, ik had eerst moeten vragen naar de tijd hier.
“Neemt U me niet kwalijk, doe dan maar wat koffie alstublieft.” Intussen maakte ik me zenuwachtig over die afspraak met de koning.
“Morwenna, ik heb graag dat je gewoon ‘jij’ zegt hoor! Geen U, geen koningin, voor jou ben ik jij en Dara.”
“Goed, dank je.”
Ze liep naar een muur waar een koordje hing en trok daaraan. Vervolgens kwam ze tegenover me zitten. Ik bekeek de kamer wat beter, het was duidelijk dat dit een paleiskamer was. Er stonden wat kasten met wat zaken daarin zoals boeken, beeldjes en papieren, er stond een bureau met een bijpassende stoel, er lag dik tapijt op de vloer en er hingen een aantal schilderijen met afbeeldingen die ik helemaal niet had verwacht, zoals dat van een boer die hooi op een kar aan het laden was. In deze kamer was niets te merken van enige onstabiliteit, het enige vreemde was het uitzicht. Toch werd ik niet veel later met mijn neus op het feit gedrukt echt in Chaos te zijn toen er een dienstmeisje naar binnen struikelde. Het beeld van struikelende dienstmeisjes is me niet vreemd, zeker niet als je Amber gewend bent. Maar het feit dat ze struikelde over haar eigen staart, die trouwens meteen werd ingetrokken, was niet geheel gewoon voor mij.
“Wat is dat!” zei Dara streng.
“Sflorry konfinfgin,” sliste het dienstmeisje. Dat werd veroorzaakt door de wat erg lange tanden die het kind had. Ze was niet ouder dan een jaar of 13, 14 en erg bang voor de koningin.
“Kun je niet goed praten?!”
Het kind slikte even en toen ze antwoord gaf leken haar tanden wat geslonken.
“Nogmaals sorry mevrouw de koningin, waar kan ik mee van dienst zijn?” Ze sliste nog steeds iets, maar het was aanmerkelijk minder geworden.
“We willen graag thee,” zei Dara. Hm, ik voelde me ineens ietsje zekerder worden door deze kleine vergissing van Dara. Ik was dus niet de enige die foutjes maakte. Natuurlijk verbeterde ik Dara niet, dat zou niet aardig geweest zijn en bovendien lust ik ook thee.
“Thee?” herhaalde het meisje. “Wat voor thee?”
Dara keek ongeduldig.
“Nou, schiet eens op!” blafte ze tegen het kind dat maakte dat ze weg kwam.
Toen wendde de koning zich weer naar mij, één en al vriendelijkheid.
“Ik vind het bijzonder leuk dat je ons hier nu eens komt opzoeken, vooral omdat jij zelf hebt gevraagd om een gesprek.”
“Het genoegen is geheel aan mijn kant,” zei ik vormelijk. “ik denk dat het goed is om nader kennis te maken. Ik had je inderdaad willen vragen of ik met de koning kon spreken, maar ik begrijp dat dit al geregeld is?”
“Oh ja, dat is helemaal in orde, hij lijkt je graag te willen ontmoeten.”
“Prettig om te horen,” zei ik en probeerde een zekerheid in mijn stem te leggen die ik niet voelde. Ja, ik wilde de oude Gramble spreken, intussen zag ik er ook tegenop. Het zou een gesprek worden waarop ik me niet goed kon voorbereiden. Als hij inderdaad oud en seniel zou zijn, of zich zo zou gedragen, zou er nauwelijks sprake zijn van een gesprek. Mocht het zo zijn dat hij zich gewoon helder zou opstellen, was het nog moeilijk omdat ik helemaal geen idee had hoe hij zich zou gedragen. Het zag ernaar uit dat ik het er gewoon op moest wagen en zien waar dat alles op uitkwam.
“Verder wil ik je vragen of je me iets van etiquette van de Hoven bij zou willen brengen.”
“Oh, dat is niet zo moeilijk hoor. Hij is nogal oud, weet je. Als hij je niet verstaat, zul je soms moeten opstaan en het in zijn oor moeten schreeuwen.”
Ze begreep me dus verkeerd, ik liet het zo.
“Als hij begint te kwijlen, moet je maar net doen of je het niet ziet,” vervolgde ze. “En tracht het ook niet te zien als hij iets over zijn broek morst. Hij stond trouwens op een privé gesprek, dat wil zeggen dat er geen mensen onverwacht binnen zullen vallen en ook dat er niet wordt afgeluisterd.” Na al die opmerkingen over de seniliteit van de oude man, verwonderde me dit. Waarom een privé gesprek met iemand die behoorlijk dement was? Daar zat absoluut meer achter.
“Als hij gekke neigingen begint te krijgen, bijvoorbeeld als hij een toeval krijt, of je aanvalt of begint te zingen, dan hangt er bij de deur een koord. Daar moet je dan hard aan trekken, dan komt er onmiddellijk hulp. Maar ik denk dat hij vandaag een goede dag heeft, ik heb hem daarstraks nog eens gezegd dat jij met hem zou komen praten en toen lachte hij blij. Hij zei zelfs dat het hem erg leuk leek om kennis met je te maken. Oh ja, hij is niet echt gevaarlijk hoor. Als hij de neiging heeft om op te staan, dan moet je zelf ook gaan staan. Dan gaat hij weer zitten.”
Ik liet de informatie op me inwerken. Als dit alles één grote show was van Gramble, dan was hij de regisseur van één groot toneelstuk, terwijl de medespelers niet eens in de gaten waar ze in speelden. Overigens voelde ik me bepaald zenuwachtig worden bij het vooruitzicht om mijn aanstaande schoonvader te ontmoeten, ik begon een beetje te begrijpen hoe Mandor zich had gevoeld toen hij met mijn vader geconfronteerd werd vlak na de geboorte van Owen.
Ik trachtte zo goed mogelijk mijn onrust te verbergen voor Dara en stelde een andere vraag.
“Ik heb gehoord dat er een rechtszaak bezig is hier?”
“Ja, deze zal straks verder gaan. En ik had bedacht dat het waarschijnlijk leuk voor je zal zijn om deze bij te wonen, op die manier kun je zien hoe dat soort zaken er hier aan toe gaan.”
“Vind ik heel interessant, ik had trouwens ook willen vragen of dat kon.”
“Het nare is alleen dat ik in het midden moet zitten en niet ergens bij de toeschouwers. Anders had ik naast je kunnen zitten en je allerlei leuke dingen kunnen vertellen over de aanwezigen. Dus ik ben gaan zoeken naar iemand anders die je begeleidt. Je aanstaande zou ideaal zijn geweest, maar helaas kan ik hem niet bereiken. Dus nu heb ik het Despil maar gevraagd. Ik hoop niet dat je het erg vindt, hij zei dat hij je al eens ontmoet had…”
“Klopt,” zei ik voorzichtig, “op die bruiloft immers…”
“Och ja, dat is waar ook. In ieder geval heb ik hem streng toegesproken. Hij is een beetje een ondeugd, dat weet ik heel goed, maar ik heb hem laten weten dat hij zich moet gedragen. Ik denk dat ik wel tot hem ben doorgedrongen, onder de gegeven omstandigheden kan hij zich maar beter netjes gedragen.”
“Ik denk niet dat er een probleem zal zijn,” zei ik glimlachend. Om de één of andere reden leek ze zich echter niet helemaal gemakkelijk te voelen met deze regeling.
“Despil weet veel, maar hij is wat eh… zorgeloos. Maar ik heb hem echt op het hart gedrukt geen last te veroorzaken. Tenslotte kan hij beter geen gedonder krijgen met zijn broer.”
Ik deed mijn best om zo stoïcijns mogelijk te kijken. Dara kon tenslotte ook niet weten dat Despil en ik dat stukje allang hadden uitgepraat. Overigens waren haar zorgen terecht, ik herinnerde me een opmerking van Mandor waaruit inderdaad bleek dat Despil maar beter van me af kon blijven.
“Eigenlijk is Despil een beetje de clown van de familie,” zei Dara.
“Echt? Grappig, in het algemeen hoor je dat de jongste dat is.”
“Hier niet. Dan zou Jurt dat moeten zijn en Jurt is alleen maar onhandig, hij is mislukt.”
Ik kon de teleurstelling op haar gezicht zien.
“Ik ben ooit een poosje met Jurt opgetrokken, hij heeft me goed geholpen,” zei ik. “Hij is wat onhandig ja, maar mislukt? Ik vind hem aardig.”
Als ik had gedacht dat dit haar op zou vrolijken, was dat niet gelukt. Haar gezicht vertrok zich in afgrijzen en ze keek me met felle blik aan.
“Morwenna! Ik wil je één ding op het hart drukken, hier in de Hoven kun je je niet permitteren om aardig te zijn, dan ben je dood! En ik weet niet hoe, maar Jurt overleeft alles. Toen er de laatste keer een explosieve aanslag op hem gepleegd werd, was hij vlak van tevoren in de Abyss gevallen. En vraag me niet hoe hij er steeds weer uitkomt! Hij is als kind in de Abyss gevallen en sindsdien is het met hem bergafwaarts gegaan, hij is een enorme kluns.”
“Hoe kun je nu als kind in de Abyss vallen?” vroeg ik en tegelijkertijd kon ik mijn tong wel afbijten. Behalve dat dit in feite een soort terechtwijzing naar Dara toe was, heb ik zelf een zoon die als baby uit een raam is gevallen, dus waar bemoeide ik me mee! Gelukkig leek Dara deze vraag normaal te vinden. Ze stond op en liep naar het raam. Ze wenkte me om naast haar te komen staan en wees naar beneden. Wat ik zag was een grote grijzige mist.
“Dat is de Abyss,” zei ze. “Het paleis hangt erboven.”
De deur ging weer open en twee onhandige meisjes reden een karretje naar binnen met daarop een theepot en een paar kopjes.
“Dat werd tijd!” zei Dara streng, “waarom duurde het zo lang?”
“Excuses Koningin,” zei één van de meisjes angstig, “maar we konden het water niet vinden.”
“WAT!!!”
“Eh… we konden er niets aan doen. De thee was trouwens ook onvindbaar. Niemand heeft hier ooit thee…”
Ik had moeite om niet in lachen uit te barsten. Blijkbaar was Dara druk bezig om heel goed haar best te doen, alles volgens de regeltjes, vooral met de bedoeling dat ik me op mijn gemak zou voelen, maar dit alles was wat moeilijk uitvoerbaar hier in Chaos. Dara zelf was trouwens in alle staten.
“Niemand ooit thee?!” snauwde ze. “Ik drink anders iedere dag thee!”
De meisjes wisten niet goed meer waar ze het zoeken moesten.
“Ja mevrouw de koningin, U drinkt iedere dag thee,” fluisterde de ene en toen struikelden ze over elkaar heen om te maken dat ze het vertrek uitkwamen. Dara staarde hen met een boze uitdrukking op haar gezicht na.
“Wel heb je ooit! Mijn excuses voor dit onacceptabele gedrag!”
“Oh, geeft niet hoor, ik heb erger meegemaakt,” zei ik terwijl ik dacht aan het personeel bij Rhexenor thuis. Dara schonk de thee in de kopjes die me nog het meest deden denken Brabants Boerenbont. Ze pakte toen de suikerpot en keek me aan.
“Suiker?” vroeg ze. Nu drink ik meestal thee zonder suiker, maar bij dit ritueel hoorde er gewoon suiker in de thee.
“Asjeblieft,” zei ik dus. Ze keek me aan en ik vroeg me af of ik dan toch had moeten bedanken. Toen pas begreep ik waar ze op wachtte.
“Eh, doe maar één klontje,” zei ik in de hoop dat dit een acceptabel antwoord was. Met een suikertang viste ze een klontje uit de pot en liet deze in mijn thee vallen. Vervolgens herhaalde ze het ritueel bij haar eigen thee.
“Eén klontje, precies zoals Corwin het graag drinkt,” zei ze wat uitdagend.
“Is het werkelijk,” zei ik vriendelijk en nipte wat van de thee die redelijk smaakte. Gelukkig had Dara er niet aan gedacht dat thee vaak met melk gedronken wordt. Iets dat ik thuis ook gewoon meedeed, maar tijdens mijn reizen, zowel die naar Egypte als later door Schaduw had ik geleerd om thee zonder melk te drinken en dat bevalt beter.
Op dat moment kwam er een man binnen zonder kloppen. Het soort man waar ik als kind nachtmerries van kreeg. Al je nachtmerries leven in Chaos, had Mandor eens gezegd. Dit was er inderdaad eentje, al had ik het gevoel dat hij daar niet op doelde toen.
De man was zeker zo’n 1.95 lang en broodmager. Het meest enge was zijn hoofd, door de uiterst dunne huid kon ik zowat zijn schedel zien. Hij droeg een rood met zwart uniform met op de borst een paar insignes.
“Een goedendag Mordes,” zei Dara. Ik wist niet precies wat er nu van mij werd verwacht, dus ik mompelde ook een soort begroeting. De man keek met holle ogen naar me, ik kon een huivering onderdrukken.
“De koning kan U nu ontvangen,” zei de man met een lage stem.
Op dat moment was ik blij dat ik geleerd had om emoties te bedwingen, ik voelde me ineens zo nerveus worden dat ik het liefst per direct weg getroefd was. Het was zover, ik zou een gesprek hebben met de man die eerder mijn geliefde had verminkt. Ik concentreerde mezelf even op mijn ademhaling, hervond dat rustpunt in mezelf en wist dat ik er gereed voor was. Ik stond op en bedankte Dara voor de thee en haar goede zorgen.
“Veel succes,” zei ze, “en we spreken elkaar nog.”
“Volgt U me maar,” zei Mordes.
Zwijgend liep ik achter hem aan door een lange gang. Even later hoorde ik hoe iemand vreselijk aan het krijsen was tegen twee gillende meisjes. Dara, wist ik. Intussen zag ik hoe het personeel links en rechts angstig voorbijschoot, alsof ze aan het zoeken waren naar een goede schuilplaats. Dara’s wraak zou niet mals zijn.
Mordes leek van dit alles niets op te merken, hij ging me voor een aantal trappen op, daarna nog wat gangen tot we uiteindelijk bij een deur kwamen waar links en rechts wachters stonden, gekleed in donkerrood met zwarte uniformen. Ze salueerden naar Mordes, die op de deur klopte en deze meteen opende. Hij keek weer naar mij en zei: “U kunt naar binnen gaan.”
Ik haalde diep adem en liep een grote werkkamer binnen. Achter me werd de deur zachtjes gesloten.
Wat me het meest opviel was dat de ruimte redelijk goed verlicht was. Ook hier het uitzicht op paarse luchten, maar de kamer was zeker niet somber. Ook de vele kasten met boeken trokken mijn aandacht, ik merkte meteen dat het geen gewone boeken waren. Er stonden wat stoelen bij de wand en ook één bij de boekenkasten. Voor het grote bureau stonden een tweetal leren stoelen die eruit zagen alsof ze lekker zouden zitten. Achter het bureau zat de oude koning in een wel heel moderne bureaustoel, zo een die in sommige Schaduw als ergonomisch wordt gezien en verstelbaar is.
Op de vloer lag een hoogpolig felblauw tapijt met witte patroontjes erin geknoopt. Aan het plafond en de muur waren een aantal kristallen lampen te zien. Alles eigenlijk betrekkelijk normaal, dit zou gewoon een kamer in Amber kunnen zijn. Er hingen zelfs gordijnen voor de ramen. Toch hing er in de kamer een bepaalde sfeer die ik niet goed thuis kon brengen.
Ik vestigde mijn aandacht op de koning en maakte een beleefde buiging.
“Een goedemorgen Koning. Wat prettig dat U me wilt ontvangen.”
De oude man lachte een brede, kinderlijk aandoende lach en wees naar één van de leren stoelen en ik ging zitten. De stoel zat inderdaad prettig en deed me een beetje denken aan de stoelen die Mandor geplaatst in de speelkamer en de bibliotheek van Gormenghast.
Op het bureau stond een dienblad met een, zo te ruiken, vers gevulde koffiepot en een tweetal kopjes. Ik keek naar de oude man die bevend op zijn stoel zat en nog steeds blij aan het lachen was. Ik merkte dat hij, ondanks zijn broze voorkomen, toch vrij groot was. Ook was hij, op wat grijze sprietjes haar na, geheel kaal. Mede daardoor leek zijn gezicht wat rond, ronder dan dat van Mandor, hoewel ik toch wat trekken herkende. Ik keek naar de handen van de oude Sawall, die, net als die van Mandor, vrij groot waren. Het was een vreemde ervaring om de gelijkenis te zien, totnogtoe was ik niemand tegen gekomen die ook maar iets van Mandor weg had. Mijn zoon buiten beschouwing gelaten dan.
“Ik zal me even voorstellen,” zei ik, “ik ben Morwenna.” Ik vroeg me af of ik nu moest gaan staan en weer een buiging maken, of moest blijven zitten. Of zou er hier een hand worden gegeven zoals in sommige Schaduwen gebruikelijk is? De man liet echter niet blijken wat hij van me verwachtte, dus ik bleef zitten.
“Morwenna?” vroeg hij. “Waarvan?”
“Morwenna van Amber.”
“Oh, Amber! Ja, dat ken ik wel, Amber. Daar heb ik wel eens van gehoord.” Ik keek hem aan, ook aan zijn ogen was niet te merken dat hij zich mogelijk anders voordeed. Zijn ogen waren wat waterig, zoals ik vaker bij oude mensen had gezien.
“Zal ik even koffie inschenken?” vroeg ik.
“Dat is goed, kind,” zei hij. Ik schonk de koffie voorzichtig in, blij dat ik mezelf, voor even dan, een houding kon geven. Voorzichtig zette ik zijn kopje voor hem neer. In de tussentijd had hij een lade van zijn bureau open gedaan en in zijn trillende handen had hij nu een koektrommel. Hij haalde onhandig de deksel eraf en hield de trommel mijn richting uit.
“Koekje? Het zijn speculaasjes,” zei hij. Ik nam er eentje, hij ook. Hij sopte zijn koekje in de koffie en slurpte hoorbaar aan het zacht geworden gedeelte van het koekje. Toen hij dat de tweede keer deed, hield hij het koekje te lang in zijn koffie en viel er een deel af. Ik trachtte het allemaal niet te zien, maar dat was nog best moeilijk. Ik at mijn speculaasje op en dronk wat van de koffie, intussen broedend op was ik nu moest gaan zeggen. Communiceren is niet je sterkste kant, heeft mijn vader eens gezegd en dat is waar. En met iemand die seniel is, al dan niet gespeeld, is het helemaal moeilijk praten. Ik keek op en zag hoe de oude Sawall me zat te bestuderen. Zijn ogen leken wat minder waterig en er verscheen iets guitigs in zijn blik. Vervolgens ging hij wat achterover zitten en ik zag hoe zijn houding en uiterlijk begonnen te veranderen. Nog steeds groot, maar een stuk jonger. Zijn ogen inderdaad grijs, zoals mijn moeder eens had beschreven, maar ze had ook gezegd dat hij kaal was en dat was niet het geval. Wel was zijn haar heel kort en witblond. Misschien was dat niet opgevallen of had hij een hoed gedragen toen. De trekken in zijn gezicht waren veranderd, de rimpels verdwenen. Hij leek nog veel meer op Mandor zo. Als ik niet beter zou weten, had dit Mandors oudere broer kunnen zijn. Zelfs de vorm van zijn gezicht, smaller nu, was als dat van Mandor.
“Dat vind ik wel zo geweldig hè, de oude zak uithangen,” zei hij tevreden.
“Waarom doet U het?”
Hij glimlachte dezelfde glimlach die Mandor en Owen hebben. Drie generaties met eenzelfde lach, realiseerde ik me. Hij gaf me echter geen antwoord op de vraag.
“Je weet natuurlijk wel dat, nu je me zo gezien hebt, je hier niet meer levend weg komt.” Hij zei het onbewogen, alsof het een toevallige opmerking was. Eens temeer besefte ik dat deze man heel gevaarlijk was.
“Ik begrijp het,” zei ik. Waarschijnlijk kon ik hem beter beloven om aan niemand te vertellen wat ik hier had gezien, maar ik wilde dat bewaren tot later. Dit kon wel eens een interessant gesprek worden.
Hij pakte opnieuw een koekje uit het trommeltje en sopte dit weer in de koffie voordat hij het opat. Blijkbaar een oude gewoonte van hem, wat hem wel iets persoonlijks gaf.
“Maar tot die tijd kunnen we in ieder geval gezellig wat praten,” zei hij en bood me nog een speculaasje aan. “Ze zijn extra lekker als je ze eerst in de koffie doopt.”
Ik kon een glimlach niet onderdrukken en doopte ook het koekje in de koffie. Het had wel wat, maar echt heel lekker vond ik het zo niet. Zo vreselijk zacht en papperig.
“Kort geleden is me iets in handen gekomen dat eigenlijk van U is,” begon ik aarzelend, “ik zou graag willen weten waarom ik dat gekregen heb.”
“De Sawall Spikard. Ik heb er niets aan. Je valt trouwens wel meteen met de deur in huis, laten we het daarover later hebben.” Deze keer was hij het die de lege kopjes weer volschonk. Vervolgens zette hij het blik speculaasjes op het midden van het bureau en maakte een uitnodigend gebaar. “Gewoon pakken als je trek hebt.” Zelf pakte hij zijn zoveelste koekje, dat wederom in de koffie werd gesopt.
“Mijn excuses. Eigenlijk ben ik hier om kennis met U te maken, vanwege de voorgenomen plannen,” zei ik voorzichtig, onderwijl koortsachtig zoekend naar geschikte onderwerpen om met de vader van mijn aanstaande, tevens koning van Chaos te bespreken.
“Jaja, die voorgenomen plannen,” zei hij met een zucht. “In het kader daarvan heb ik besloten om je te ontvangen, zodat ik mijn eigen indruk kan vormen.” Hij nam me van hoofd tot de voeten op, ik kon alleen maar hopen dat hij me niet zou afrekenen op de reiskleding die ik aanhad, feitelijk ongeschikt om in gezelschap van een koning te dragen.
“Vertel eens iets over jezelf.” Hij ging achterover zitten in zijn stoel en keek afwachtend. Intussen voelde ik me niet erg op mijn gemak, wat kon ik over mezelf vertellen dat interessant was?
“Ik ben geboren op een Schaduw,” begon ik.
“Wat voor Schaduw?”
“Een Aarde, laat Victoriaans, stoomtijdperk. En ben daar opgegroeid bij mijn moeder en mijn stiefvader.”
“Dat is het? Niets bijzonders?”
“Nou ja… niet echt nee. Ik ben wat gaan reizen toen ik wat ouder was en uiteindelijk in Amber terecht gekomen.”
Iets over mezelf vertellen is ook al niet mijn sterkste kant, hoe ter wereld kon iemand mijn leven, doen en laten ooit boeiend vinden?!
“Wanneer merkte je dat je bijzonder was?”
“Eh… eigenlijk niet echt. Nou ja, misschien dat ik wat Machtswoorden kon gebruiken en de meeste mensen niet. Afgezien van het feit dat ik wat sterker leek te zijn dan anderen en nooit ziek.”
“Machtswoorden zijn niet zo bijzonder in die Schaduw.” Ik keek Gramble Sawall aan, zijn gezicht verried echter niets. Toch moest hij meer weten van die Schaduw als hij dit wist.
“Nee, dat niet. Maar ook geen algemeenheid.”
“En die vogel heb je altijd al gehad?”
“Nee, ik vond haar toen ik veertien jaar was. Ze was gewond geraakt, ik heb haar verzorgd en ze is bij me gebleven.” Hier aarzelde ik even en vertelde het toen toch: “Ze is oorspronkelijk een valk van mijn vader. Doordat hij naar haar op zoek ging, kwam hij achter mijn bestaan en hij heeft toen Fillipien bij me gelaten ter bescherming.”
“En er was niets waardoor je merkte bijzonder te zijn? Je vader zal je toch iets verteld hebben?”
“Nee. Ik ontmoette mijn vader pas jaren later, in Amber. Dat was mijn eerste ervaring met naar andere werelden reizen. Mijn vader heeft wat verteld en me geholpen Patroon te lopen. Zo lang weet ik dus nog niet dat ik bijzonder ben.”
“Hm. Je bent dus zonder je Amber-ouder opgegroeid. Goed, wat heb je allemaal gedaan en geleerd op je geboorteschaduw? Ik neem aan dat je wel iets als een opleiding hebt gehad?”
Ik voelde me wat nerveus, hoewel de vragen op zich vrij normaal waren, zeker als ik bedacht dat dit voor hem een soort van kennismakingsgesprek was met zijn schoondochter. Het probleem was echter dat ik mijn antwoorden helemaal niet klaar had. Ik bedoel, natuurlijk heb ik wel wat geleerd en een aantal diploma’s, maar in hoeverre was dat van belang?
“Nou ja, afgezien van jagen en paardrijden kan ik meerdere talen lezen en schrijven, heb wat diploma’s in Engels, Oud Engels. Gealic, Latijn, Oud Frans en Oud Grieks. Verder heb ik me voornamelijk bezig gehouden met archeologie en weet daar ook wel wat van.”
“Archeologie? En wat interesseert je het meest?”
“Oude sites. Ook in Engeland, maar Egyptologie heeft in het bijzonder mijn interesse.”
“En waarom oude sites?”
“Dat is moeilijk uit te leggen. Ik vind vooral de sfeer die het heeft heel boeiend, het idee dat er lang geleden mensen hebben geleefd en gewerkt. Oude gebouwen hebben voor mij een bepaalde uitstraling die me trekt. Het gaat me niet om de macht die het mogelijk heeft of die er te vinden is. Zelfs niet waarom het er staat en of het belangrijk is geweest. Hoewel de piramides wel heel speciaal zijn.”
“Egyptenaren hadden wel iets met Machtswoorden,” vertelde hij. Hij stond op van zijn stoel en liep naar een boekenkast. Met lichte verbazing zag ik dat hij zelfs hetzelfde postuur en manier van bewegen had als Mandor. Ik denk dat Gramble ietsje langer is, maar heel veel zal het niet schelen.
Met zijn vingers liep hij wat boeken na en haalde er eentje tussenuit. Hij sloeg het open en bladerde er wat in tot hij gevonden had wat hij zocht. Hij liep naar me toe en legde het boek opengeslagen voor me op het bureau. Ik voelde dat dit een magisch boek was, de magische symbolen die ik zag, bevestigden dat.
“Die zijn magisch,” zei ik.
“Dit zijn magische machtswoorden. Er zijn allerlei Egyptische symbolen waar iets mee is.”
Ik bestudeerde de tekens. Op de één of andere manier leken ze in elkaar te passen, bij elkaar te horen, twee symbolen werden zo één machtswoord.
“Klopt,” zei hij toen ik dit zei. “Deze woorden houden het midden tussen sorcery en machtswoorden. Elk woord staat ergens voor, Egyptenaren hebben het gebruik van machtswoorden tot een kunst verheven. Het gaat eigenlijk om de klank van de woorden. Je hebt de Oud Egyptische taal toch ook bestudeerd? Maar weet je dan ook hoe de woorden precies werden uitgesproken?”
“Nee, dat weet ik niet. Er zijn natuurlijk wel diverse theorieën over, maar geen enkele lijkt de juiste te zijn.”
“De klanken zijn erg belangrijk. Ik heb daar veel onderzoek naar gedaan en ben op een aantal interessante zaken gestuit. De piramiden zijn ook op die manier gebouwd, door middel van Machtswoorden was het mogelijk om de stenen te laten zweven. In sommige Schaduwen werkt magie niet goed, maar dan nog is er gebruik gemaakt van bepaalde klanken.”
Hij pakte het boek weer op, sloeg het dicht en zette het terug in de kast. Daarna ging hij weer tegenover me zitten en keek me doordringend aan.
“Wat kun je me nog meer vertellen over jezelf? Over je afkomst? Van je vaders familie weet ik voldoende, maar wat kun je me vertellen over je moeder?”
De vraag overrompelde me. Wat ik ook had verwacht, zeker geen vragen over mijn moeder. Nu was de vraag op zich niet erg, maar het vervelende was wel dat ik daar ook al geen goed antwoord op kon geven.
“Ik weet maar weinig van mijn moeder. Ze heeft dat landgoed geërfd, maar eerlijk gezegd is dat verhaal wat vaag. Net als haar hele afkomst eigenlijk. Ik weet dat ze vroeg wees is geworden en opgegroeid is bij een zus van haar moeder. Van die zus, haar tante dus, heeft ze als enig in leven zijnde familielid toen, het landgoed geërfd. Meer kan ik U niet vertellen. Er is iets met haar, maar ik weet niet wat, dat wil ik nog steeds gaan uitzoeken.”
“Zo moeilijk is dat niet uit te zoeken,” zei hij. “Je ooms en tantes hebben je toch wel iets verteld?”
“Nou nee, die heb ik dus niet gekend,” zei ik.
“Ik bedoel van je vaders kant. De Amber familie dus.”
Ik was even met stomheid geslagen. Was het echt zo dat mijn ooms en tantes meer wisten van mijn moeder dan ik? En me niets hadden verteld?”
“Mijn vader weet het in ieder geval niet,” zei ik voorzichtig. “We hebben onlangs nog over haar gesproken en hij wist het echt niet.”
“Hm. Dat kan natuurlijk, hij is één van de jongsten en daarom ook in het ongewisse gelaten.”
Ineens herinnerde me ik weer een gesprek met Brand. Ik kan je vertellen waarom de familie dingen aan het achterhouden is voor jou. Zou hij het toen over mijn moeder hebben gehad?
“Weet U misschien meer?”
Hij leunde wat naar voren, plantte zijn ellebogen op het bureaublad en zette zijn vingertoppen tegen elkaar. Zijn grijze ogen keken me doordringend aan.
“Natuurlijk,” zei hij langzaam, “heb ik dat wel laten uitzoeken. Je hebt iets met mijn zoon, jij en hij zijn van plan om een officiële band aan te gaan. Ik, als zijnde zijn vader en koning van Chaos, moet weten wat je afkomst is.”

Dat drukte me heel erg met de neus op de feiten. Het leek vrij simpel toen we ‘het plan’ bedachten. Maar dat was het allerminst, zoveel was inmiddels al gebleken. Waar ik nooit bij stil had gestaan, was dat er onderzoek gedaan zou worden naar mijn afkomst. Mogelijk was ook mijn doen en laten inmiddels helemaal nagetrokken. Waarschijnlijk heel normaal voor een huwelijk tussen twee koningshuizen, voor mij maakte dit ineens heel duidelijk dat ik eigenlijk al in een glazen huis woonde.

“Wilt U me vertellen wat U heeft uitgevonden?”
Hij knikte bedachtzaam.
“Ja. Ik denk dat het wel interessant is. Vooral omdat de afkomst van je moeder direct met je vaders familie te maken heeft. Iets dat in de vergeetannalen van Amber terecht is gekomen, ik weet bijna zeker dat dit met opzet is gebeurd. Heb je wel eens gehoord van Prinses Lorraine?”
“De naam is genoemd door Caine,” zei ik. “Ze kwam tussen Flora en Julian in. Maar hij wilde er toen niet op doorgaan.”
Hij lachte even kort.
“Nee, dat zal wel niet. Mijn onderzoek heeft uitgewezen dat jouw moeder, Aildith, een kleindochter of achterkleindochter is van deze prinses Lorraine.”
Deze mededeling kwam als een mokerslag aan. Ik was - en dat was zacht uitgedrukt - totaal verbijsterd. Allerlei gedachten tuimelden door mijn hoofd en ik wist niet goed hoe alles op een rijtje te zetten. Gelukkig verwachtte Gramble geen reactie van me en vervolgde zijn verhaal.
“Deze Lorraine had een eigenschap, een speciale gave, die erg gevaarlijk is om te hebben in Amber en de Hoven. Een gave die de aandacht trekt. Er is geprobeerd om met haar en waarschijnlijk ook haar nageslacht, experimenten te doen vanwege die gave. Lorraine schijnt een talent gehad te hebben in het manipuleren van werkelijkheid die veel verder ging dan wat jullie kunnen met behulp van Patroon. Dat alles is erg interessant, het komt erop neer dat er in haar buurt dingen zijn gebeurd die niet konden, net alsof Oorzaak en Gevolg zijn omgedraaid. Nu weet ik ook dat jullie niet helemaal onbekend zijn met dat verschijnsel. Tir-na Nog’ht werkt daar ook mee en men vermoedt dat Oberon daar ook iets mee kon, maar niet in de mate als dat Lorraine het wist te gebruiken. Oberon - ik hoop trouwens dat hij nooit meer terug komt - vond deze eigenschap van zijn dochter hoogst interessant en deed experimenten met haar. Ik weet dat hij vaker experimenten deed met zijn nageslacht, niet alleen zijn eigen kinderen.
Men zegt dat ze bij zo’n experiment is omgekomen, waar ze trouwens niet vrijwillig aan meewerkte. Het is duidelijk dat ze een kind heeft gekregen, maar er is niets bekend over hoe het met dat kind is afgelopen. Ik weet ook niet zeker of je moeder nu een derde of vierde generatie is en wat er is gebeurd met de andere nakomelingen van Lorraine.”
Ik voelde me ziek en misselijk. Experimenten van Oberon! Ik had er eerder iets over gehoord, mijn vader had me eens verteld dat hij en zijn broers en zusters hun kinderen verstopten voor Oberon, maar dit was gewoon ziek! Wat had die man, mijn grootvader dus – en tevens mijn betovergrootvader - bezield om dergelijke experimenten uit te voeren met zijn eigen kinderen!
Gramble Sawall nam me weer aandachtig op. Ik was blij dat hij me wat tijd gaf om dit te verwerken, hij schonk zwijgend nog eens koffie in. Pas na een poosje stelde hij een vraag.
“Heb jij ooit iets gemerkt in de buurt van je moeder? Dat er dingen gebeurden die niet konden?”
Ik nam een teugje van de koffie voor ik antwoordde.
“Niet echt. Behalve dat ze er jonger uitziet dan ze is. En dan de tijd waarin ik werd verwekt… er waren een aantal Amberieten nogal aangetrokken tot haar, maar zelf weet ze niet meer zo precies wat er zich toen heeft afgespeeld. Dat is het. Ja, ze krijgt in alles haar zin, maar of dat nu zo afwijkend is…”
“Hm, dat is erg vaag. Misschien dat het talent bij haar niet aanwezig is. Maar hoe zit het met jou? Heb jij iets vreemds gemerkt? Dat Oorzaak en Gevolg waren omgedraaid?”
Ik verslikte me zowat in mijn koffie en zette het kopje snel terug op het schoteltje. De vraag was onverwacht. Ik had net geconstateerd dat mijn moeder een mogelijk talent niet had en verder had ik niet nagedacht. Het was niet tot me doorgedrongen dat ik die gave mogelijk zou hebben. Of zou je het dan beter een vloek kunnen noemen?
Ik had wel dergelijke ervaringen gehad. Ik was niet van alles zeker of het daarmee te maken had, maar een zoon ontmoeten terwijl ik op dat moment nog niets met zijn vader had, was een zeer duidelijke ondervinding. Dit was echter iets dat ik Gramble niet wilde vertellen. Er was echter meer. Ik dacht aan het feit dat ik helemaal geen vader had, sterker nog, dat ik min of meer zelf kon bepalen wie dat zou zijn. Over dingen gesproken die niet konden… ook kwam het ongeluk in mijn jeugd weer naar boven, veroorzaakt door een bom die daar helemaal niet hoorde te zijn. Of was dat dan toch een aanslag geweest? Het was in ieder geval vreemd.
“Misschien soms. In ieder geval kloppen er dingen niet rondom mijn bestaan. Ik ben eens in Tir-na Nog’ht geweest en daar Oberon tegen gekomen die wat vreemde dingen zei…” Ik viel stil, het drong ineens tot me door dat het, misschien zelfs voor Tir-na Nog’ht vreemd was om Oberon te ontmoeten en zelfs met hem te spreken. Ik weet dat sommige familieleden hem wel eens, of iets van hem hebben gezien sinds zijn verscheiden, maar niemand lijkt met hem gesproken te hebben.
“Verder ben ik verder met Patroon dan mijn meeste familieleden,” voegde ik eraan toe. “Maar ik weet niet zeker of dat iets met mijn afkomst te maken heeft.”
Ik dacht aan mijn moeder. Er was met mijn bestaan gerommeld, maar ook met haar was geklooid. Ik dacht aan haar familie, waar niemand meer van in leven zou zijn.
“Heeft je moeder ooit namen genoemd van haar familie?” vroeg hij.
“Haar moeder heette Judith. De zus van mijn grootmoeder, van wie ze het landgoed erfde, heette Lenore. Deze had drie kinderen, maar die zijn allemaal vroegtijdig overleden.”
Eigenlijk was het hele verleden van mijn moeder niet alleen wazig, maar ook triest. En dan die namen: Lorraine – Lenore –Larenian… het leek net iets teveel op elkaar om echt toeval te zijn. Zou mijn moeder als enige zijn overbleven uit de selectie? Was ik het resultaat van een experimenteel broedproject, zonder dat de betrokkenen – mijn moeder en mijn vader – daar iets van wisten? Wat betekende dit voor bijvoorbeeld mijn moeder, maar ook voor mijn broer? Of zou het iets zijn dat alleen via de vrouwelijke lijn werd doorgegeven? Hoewel Gramble had gezegd dat Oberon daar ook iets van had.
Het besef begon door te sijpelen dat ik dus van twee kanten het Amber bloed in me had. Ik keek de man tegenover me weer aan.
“Ik dank U voor het uitzoeken hiervan,” zei ik. “Ik zal zelf proberen om nog wat meer uit te vinden.” De familietombe, waar ik me de tijd niet had gegund om al die namen na te gaan. Tot die dag had ik niet eens geweten dat er een familietombe was. Het landgoed bij Brighton dat ik geërfd had van een ‘oudtante’… ook al zo’n vaag verhaal. Ik moest daar zeker een keer heen.
“Ik heb het niet voor jou gedaan,” zei hij rustig.
Het was even stil, ik dronk mijn koffie op en kreeg opnieuw ingeschonken. De koffiepot leek maar niet leeg te komen. Ik twijfelde een poosje over de volgende vraag, besloot deze toch te stellen.
“Waarom mag Mandor niet weten wie zijn moeder is?”
Hij fronste zijn wenkbrauwen en keek me broedend aan.
“Het verbaast me dat je zo’n vraag stelt, “ zei hij koel.
“Ik denk dat het belangrijk is om te weten van wie je afstamt. Het is vreselijk frustrerend om niet zeker te weten wie je ouder is”
“Ze is dood. Dan doet het er niet meer toe. Als ik dat belangrijk vind, zal ik het hem heus wel vertellen, nu acht ik het niet nodig.”
De sfeer in de kamer was aanzienlijk koeler geworden, dit was inderdaad een heikel onderwerp. Ik vroeg me af waarom Gramble het niet nodig achtte zijn zoon nader in te lichten, wat zou het voor hem uitmaken? Was het inderdaad pesterij of zat er meer achter?
Weer viel er een stilte. De koning was wat achterover gaan zitten en zat aandachtig zijn nagels te bestuderen. Waarschijnlijk maakte ik geen goeie indruk op hem, zag hij me als een zielig, naïef en dom kind dat de verkeerde dingen vroeg en zei. Nou ja, in dat geval was er toch niets meer aan te doen en kon ik net zo goed verder gaan met vragen stellen. Desondanks probeerde ik toch zo beleefd mogelijk te blijven en hoopte ik niet al te dom over te komen.
“Ik ben ergens mee bezig waar U misschien mee zou kunnen helpen,” zei ik weifelend.
Hij keek op en knikte kort.
“Laat maar weten.”
Ik begon hem te vertellen over de wezens die Macht probeerden te krijgen in onze realiteit. Over hoe ze aan het proberen waren om een wezen te creëren dat er helemaal bij zou horen, er vermoedelijk al helemaal bij was. Over wat er op Dark End was gezegd door de Ctulhu. Hij luisterde al die tijd belangstellend en onderbrak me niet één keer.
“Het blijkt dat deze wezens niet alleen Amber proberen te infiltreren, maar ook Chaos,” zei ik. “Mijn familie wil eigenlijk niet dat de Hoven hiervan op de hoogte worden gesteld, ik denk echter dat we hier te maken hebben met een gezamenlijke vijand. Als je dat zo kunt noemen.”
“Hier in de Hoven vindt men het ook niet noodzakelijk dat Amber van eventuele bedreigingen op de hoogte wordt gesteld. Dus ik begrijp de houding. In welk opzicht kan ik helpen?”
“Weet ik niet zo precies. Misschien dat U erachter kunt komen of er inderdaad een dergelijk wezen in Chaos is al. En weet U meer over die zogenaamde Old Ones? Deze zijn verbannen, maar moeten verder worden verbannen. Ik vind het heel moeilijk om dit alles duidelijk te vertellen, ik krijg het allemaal niet echt op een rijtje.”
“Ik vind het duidelijk genoeg en ik weet ook waar je het over hebt. Wat ik weet is dat wezens een aantal keer hebben geprobeerd om macht te krijgen in een nieuwe realiteit. Het niet eens zijn met het einde der tijden, opnieuw een einde der tijden en nog eens en daar proberen iets op te vinden. De laatste keer waren ze verder geweest dan ooit en dan ze nu zijn. Een aantal machtige figuren, waaronder mijn grootvader, hebben ze toen weten te verbannen en dat was maar net op tijd. Hoe ze dat hebben gedaan is niet helemaal duidelijk, het is allemaal al erg lang geleden gebeurd. Onze achtergrond - dit alles heeft zich afgespeeld voor het ontstaan van Amber en voordat de Hoven in deze vorm bestonden – heeft ermee te maken. Ze hebben te maken met het ontstaan van onze eigen wereld. Ik heb er onderzoek naar gedaan, al ben ik daarmee niet zover gegaan als iemand uit jouw familie. Ik heb begrepen dat hiervoor een soort van wereld was waaruit dit alles – de Hoven, Schaduw en de Abyss – is ontstaan en zij hadden daarmee te maken.
Nadat ze de oorspronkelijke wereld hadden versplinterd, waren ze bezig de boel over te nemen. Ik sla nu een heleboel dingen over. Uiteindelijk is er een aantal wezens bij elkaar gekomen om ze te verbannen en dat is gelukt. Met hulp. Mijn grootvader was één van die wezens en ook Oberon was erbij. Dat alles dus ruim voor Amber en de Hoven in deze vorm. De hulp kwam van de wezens die ook wel de Deep Ones worden genoemd. Deze hebben meerdere generaties meegemaakt, de Old Ones maar één.
De sleutel tot dit alles zou in Paleis Amber te vinden zijn.”
Dat was helder. Ik herinnerde me wat Mandor had gezegd, Brand die Paleis Amber ‘even’ wilde hebben. Het was meer dan duidelijk wie degene was die meer onderzoek naar dit alles had gedaan dan Gramble.
Weer was er een moment van stilte, waarin ik mij inmiddels koud geworden koffie opdronk en meteen nieuwe kreeg ingeschonken toen ik mijn kopje weer neerzette.
“Heeft U vragen voor mij?” vroeg ik.
“Ja. Wat zie je in mijn zoon?”
“Ik mag hem. We kunnen goed met elkaar overweg, ik denk dat we wel een toekomst kunnen hebben samen.” Natuurlijk moest ik niet met de ‘het is zo goed voor Amber en de Hoven’ onzin bij deze man aankomen.
“Mijn zoon is iemand die zijn verantwoordelijkheden ontloopt.”
“Dat vind ik niet,” zei ik terwijl ik dacht aan wat hij allemaal had gedaan om Owen in een veilige omgeving te laten opgroeien.
“Hij is zwak.” Het afgrijzen was duidelijk af te lezen van het gezicht tegenover me. “De familie Sawall bestaat uit mensen die doen wat nodig is voor de Hoven. Ik denk dat ik hem een te grote vrijheid heb gegeven en nu bemoeit hij zich met alles, behalve dat wat hem echt aangaat.”
“U doelt op het feit dat hij afstand heeft gedaan van de troon?”
“Het is zijn geboorterecht, beter gezegd zijn geboorteplicht. Maar hij doet afstand en houdt zich buiten alles wat met het koningschap te maken heeft. Het kan hem niet schelen wat er met Chaos gebeurt. Sommige kinderen stellen hun ouders zwaar teleur, dat zul je zelf ook nog eens gaan ervaren.”
“Dat kan,” zei ik. “Mijn vader is ook niet erg gelukkig met bepaalde keuzes die ik maak.”
“Als je geboren wordt binnen een bepaalde familie, brengt dat verplichtingen met zich mee. Maar zo denkt mijn zoon er niet over. Hij wil zijn eigen weg gaan, zijn eigen pad kiezen en niet in de schaduw van zijn vader leven. Je moest eens weten hoeveel discussies ik hierover heb gevoerd met mijn zoon. Hij is vreselijk koppig en eigenwijs en door zijn gedrag zit Chaos nu zonder troonopvolger. Rondom de troonopvolging zijn er hele oorlogen uitgevochten, dat gaat er heel smerig aan toe.
Wat jij niet begrijpt is dat we er uit mogen zien als mensen, maar aan de binnenkant zijn we demonen zonder enige vorm van zelfbeheersing. Kun je je voorstellen hoe het er aan toe gaat als al die demonen zich laten gaan? Alleen de sterkste wint dan en alle zorgvuldig opgebouwde beschaving en diversiteit zal verdwijnen. Daarom hebben we regels, een strenge selectie rond de troonopvolging. Ieder Huis heeft een geschikte opvolger, maar door de halsstarrige houding van mijn zoon, heeft het regerende Huis geen troonopvolger. Ik had gehoopt dat hij beter zou weten dan te volharden in deze houding. Het gaat niet om zijn belang, maar dat van de maatschappij staat voorop.
En dan die voorgenomen verbintenis. Amberieten zijn niet mijn vrienden, en dan ben je ook nog de dochter van die ene, je bent in ieder geval officieel door hem erkend. Je zult in een moeilijke positie komen, aan één kant zullen ze respect voor je hebben uit angst, aan de andere kant zullen ze je juist minachten. Jouw vader wordt hier niet gezien als iemand die eerlijk vecht, maar als een moordenaar die ook nog zijn monsters het fijne werk laat opknappen.”
Ik voelde een enorme boosheid op komen zetten en keek even naar Fillipien die op de rugleuning van een stoel zat, een paar veren spreidde en deze aandachtig begon te bestuderen. Ook Gramble keek even naar Fillipien. Ik vestigde mijn aandacht weer op hem.
“Ik stel de uitspraken over mijn vader niet erg op prijs,” zei ik. “Hij is wel mijn vader.”
Hij haalde zijn schouders op.
“Ondanks jouw achtergrond, wil mijn zoon een verbintenis met jou aangaan. Dat is opnieuw zo’n moeilijke keuze van mijn zoon, alweer openlijk tegen zijn vader in. Het feit dat we hier zitten te praten, betekent dat je een kans krijgt.
Ook met het oog op dat voorgenomen huwelijk, mogen we trouwens allemaal hopen dat Oberon nooit meer terug komt.
Wat de Sawall Spikard betreft, deze heb ik persoonlijk, in mijn eigenlijke mensvorm, bezorgd en is voor jou. Ik had daarmee een paar doelen voor ogen, onder andere wilde ik weten uit wat voor Schaduw je vandaan komt. Ik moet zeggen dat deze tamelijk solide is, op het vervelende af. Er is veel te veel Patroon.”
“De Schaduw is druk bezocht door veel Amberieten,” zei ik, “en ze hebben hinderlijk veel mee geklooid.”
“Het is in bepaalde opzichten een boeiende Schaduw, zonder meer. Ik heb je de Spikard gegeven omdat je er wellicht iets aan hebt. Je kunt hem aan een ketting om je nek hangen en deze omdoen als het vervelend wordt. Ik denk dat je hem goed kunt gebruiken tegen vervelende magiërs, ik heb het gevoel dat je hem wel eens nodig zou kunnen hebben. Als je hem kwijt raakt, dan hou ik je verantwoordelijk. Je hebt er trouwens alleen iets aan als je hem ook bij je hebt,” zei hij met iets van humor. “Je mag het zien als een soort van geschenk, maar als je hem ooit durft te gebruiken in mijn bijzijn, dan krijg je ruzie. Het lijkt me wel grappig als je hem ooit eens probeert in bijzijn van Despil.”
Ik lachte even bij het idee daaraan, ook zijn mondhoeken gingen omhoog.
“De kinderen van Dara zijn trouwens interessant,” ging hij verder. “Veelbelovend. Daarom heb ik ze alle drie erkend. Nu is dat waarschijnlijk niet meer nodig.”
Mijn vrolijkheid verdween en ik voelde een koude optrekken vanuit mijn voeten. Ik wist heel goed waar hij op doelde, toch achtte ik het beter om de schijn op te houden.
“Niet meer nodig? Hoezo niet?” vroeg ik dus.
Hij nam me schattend op. Het voelde een beetje aan alsof we om elkaar aan het heen draaien waren. Beiden wisten we heel goed wat er aan de hand was, maar geen van beiden namen we de handschoen op.
“Als jij en Mandor in het huwelijk gaan treden, komen daar mogelijk ook kinderen van.” Hij kneep zijn ogen samen en keek me doordringend aan. “Of dat is al gebeurd. Hoe dan ook, er zal er tenminste eentje tussen zitten die interessanter is dan de drie van Dara met het oog op de troonopvolging. En ook beter dan die slappeling van een zoon van me.”
Dit betekende een aantal dingen. Ten eerste was het meer dan duidelijk dat Gramble inderdaad niet in het ‘politieke huwelijk’ verhaal geloofde, hij is iemand om rekening mee te houden. Ambitieus. Ook leek het erop dat hij Mandor geschikt vond als koning, het enige waar het op vastliep was het feit dat Mandor afstand had gedaan. Openlijk en officieel, net als dat hij op die manier de aanzet tot de huwelijksonderhandelingen had gegeven. Allemaal dingen die Mandor had besloten en waar hij van tevoren niet met zijn vader over had gepraat. Ik had eigenlijk nooit aan Mandor gevraagd waarom hij afstand had gedaan, dat zou ik toch eens moeten doen.
“Ik kan het niet waarderen hoe U over Mandor praat. Ik ben er van overtuigd dat hij zeer goede redenen had om afstand te doen. En hij heeft ook alles weten te overleven. Verder moet ik zeggen dat ik Uw standpunt in deze echter wel begrijp.”
“Afstand doen is laf en zwak. Tussen jullie kinderen zal er eentje zijn die wel de verantwoordelijkheid durft te nemen. Op zich zal die troonopvolger wat discutabel zijn omdat jij de moeder bent, maar het is juist ook interessant vanwege dat Amberbloed, van twee kanten zelfs.”
Ik wist niet goed wat te zeggen. Mandor had me al verteld dat zijn vader plannen met onze zoon, uit wat ik hier hoorde kon ik opmaken dat hij gelijk had. En zou Owen niet geschikt zijn, dan zou er vast een ander kind komen dat wel geschikt was. Ieder kind zou gezien worden als mogelijke troonopvolger en Gramble zou steeds weer proberen om het kind onder zijn invloed te krijgen. Het zou voor ons moeilijk worden om onze kinderen zodanig op te voeden dat ze sterk genoeg zouden zijn om hun eigen keuzes te kunnen maken. Tot die tijd was het zaak dat wij ze zoveel mogelijk beschermden en afschermden. Met die gedachte in mijn hoofd maakte ik een opmerking.
“Als er al één van onze kinderen geschikt zou zijn als troonopvolger, zal het nog heel lang duren voor hij of zij zover is.”
Hij glimlachte.
“Dat besef ik heel goed. Een wonderbaarlijke behandeling die me een aantal jaar meer zou geven zou kunnen helpen. Maar dit is iets waar ze maar één keer in zullen trappen.”
Ik hapte even naar adem. Er was hem heel veel aan gelegen dat de toekomstige opvolger bij Mandor vandaan kwam, de directe lijn. Eigen bloed eerst.
“De familie Sawall is een familie van hele goede magiërs. Mandor is ook in dat opzicht een teleurstelling, hij is slecht in magie en speelt een beetje met het oproepen van demoontjes. Hij is een lafaard. Wat dat betreft past hij goed in jouw familie, ook al vol met lafaards, er zit maar een enkeling tussen die lef heeft, zoals jij. Je zit hier, je speelt met je leven en je hebt geen enkele poging gedaan om jezelf te beschermen, afgezien van die vogel, maar die is natuurlijk niet genoeg. Dat is lef. Je lijkt om je ome Brand, net als met je interesses. Hij doet immers ook aan archeologie.”
“Dat zou kunnen,” zei ik stijfjes. “Hij en ik zijn niet de beste vrienden overigens.”
“Eigenaardig. Je bent niet in of rond Amber opgevoed, toch heb je vooroordelen?”
“Als dat zo was, zou ik hier niet hebben gezeten. In geval van Brand… hij ligt me gewoon niet.” Ik voelde me gekwetst door het vergelijk met Brand dat hij had gemaakt, maar probeerde dat te verbergen. “Het kan gebeuren dat mensen elkaar niet mogen.”

No comments: