Voorbereiden op een verloving

Echt lekker slapen deed ik niet. Ik kon mezelf niet goed ontspannen en bleef maar piekeren. Het voordeel was dat dit de nare dromen verdreef, maar van rust was er niet echt sprake. Zo besefte ik ineens dat ik aannam dat Flora mij in Tir-na n’Oght had gezien met mijn eigen kinderen. Wat als het nu eens om andere kinderen ging? Of zag ik nu echt spoken… En dan Brand met zijn insinuatie dat ik de troef had opgelopen in de Spiegelzaal. Misschien had hij daarover gelogen. Misschien zelfs over het feit dat ik die ‘doem’ – als je dat zo kon noemen – bij het Oerpatroon had opgelopen. Oh ja, het had allemaal aannemelijk geklonken. Maar had hij toen bij Larenian niet ook zitten klooien? Me dingen op de mouw gespeld die achteraf niet geheel bleken te kloppen? Zich schijnheilig opstellen ten opzichte van het Logruskistje? En dan zou ik met deze oom samen gaan werken?
Oh ja, Tir-na n’Oght zou ik zeker gaan bezoeken. Maar dat was niet naar aanleiding van mijn ontmoeting met Brand. Niet alleen. Ik hoopte er meer aan de weet te komen over Lorrayne en over de twee jongetjes waarvan ik toch het gevoel had dat het mijn zonen waren. En over mezelf.
‘Je ontkent wie je bent,’ had Brand gezegd. Ik stelde me daar niet teveel van voor.
Ik denk dat ik pas tegen de morgen echt in slaap viel om niet veel later alweer wakker te worden doordat onze zoon tussen ons in op het bed sprong.
“Hee, is mamma!” riep hij enthousiast en hij omklemde me stevig. Ik ging half overeind zitten en knuffelde hem. Daarna begon hij heen en weer te springen.
“Pappa en mamma! Mamma en pappa!” riep hij opgetogen.
Ik liet me weer terug vallen en probeerde nog wat te doezelen, maar dat was onmogelijk. Owen kwam breed tussen ons in liggen, zijn armen gespreid en begon honderduit te praten. Nou ja, praten… heel veel gebrabbel met een aantal verstaanbare woorden. Eigenlijk had ik hem nog niet eerder zoveel horen kletsen. Ik leunde op een elleboog en keek over hem naar Mandor, die mij aankeek met een grijns op zijn gezicht.
“Sinds wanneer doet hij dat?” vroeg ik hem.
“Ongeveer vanaf je vertrek en iedere ochtend,” grinnikte hij. “De rest van de dag praat hij niet zoveel.”
“Mamma!” eiste Owen de aandacht op. “Is pappa!” Hij wees naar Mandor en er volgde opnieuw een reeks van grotendeels onverstaanbare Tharisch klinkende woorden. Hij sprak over zijn trein en zijn blokken. Pappa en mamma kwamen regelmatig terug in het verhaal, net als ‘beest’, waarvan ik vermoedde dat hij het over Malfoy had, maar de aanduiding voor de valk van zijn vader had overgenomen.
Ik stapte uiteindelijk uit bed en liet een bad regelen. Overal waar ik ging, dribbelde Owen achter me aan, me op van alles wijzend. Ook Mandor bleef in de buurt, zodat we uiteindelijk met zijn drieën in bad zaten. Nadat we ons hadden aangekleed, haalde Owen zijn afgekloven draakachtige dinosaurus uit zijn bed en drukte die tegen mijn gezicht.
“Is lief,” zei hij. Ik drukte een kus op het beest en het jochie keek uiterst tevreden. Daarna trok hij me mee naar de speelkamer, alwaar me alles werd getoond waar hij mee bezig was geweest. Puzzels, de trein en de blokken. Ik kreeg een stapel tekeningen onder mijn neus gedrukt van steeds weer drie poppetjes met harkachtige handen en een stralende zon.
“Pappa, Mamma, Owen,” verduidelijkte mijn zoon. Op sommige tekeningen was er, behalve wij drieën, een soort ovaalvormig wezen met een ietwat kromme snavel en klauwen afgebeeld.
“Beest,” wees Owen vol trots.
“Malfoy,” probeerde ik. Tenslotte zei hij ‘Foy’ vlak voor ik wegging.
“Jahaa, beest,” knikte Owen. Ik hoorde een onderdrukt gegrinnik bij Mandor vandaan komen en ik keek hem verontwaardigd aan. Hij had beslist veel invloed op zijn zoon. Hij keek onschuldig terug.
“Zeg, heb je me niets te vertellen?” vroeg hij.
“Over wat er gebeurde met die troef?”
“Wat anders,” zei hij lichtelijk geërgerd. “Ik had verwacht dat je er wel uit jezelf over zou beginnen.”
“Dat ging niet echt. Je lag te slapen toen ik terug kwam en vanmorgen vroeg sprong Owen bovenop me.”
“Jahaa,” zei Owen blij.
“Je had me wakker moeten maken,” zei Mandor.
“Ik ga je niet zomaar wakker maken,” zei ik verwonderd. “Ik kom nog niet op het idee!”
“Waarom niet! Je kunt me ten allen tijde wakker maken, zeker voor zoiets. Ik meen het Morwenna, jij bent belangrijk voor me en ik interesseer me voor jou!”
“Oh,” zei ik wat verbluft. “Nou ja, ik wil er wel over vertellen… nu meteen?”
“Laten we eerst ontbijten. Er moet een hoop geregeld worden vandaag,” zei hij met een zucht en keek naar Owen die zorgvuldig zijn tekeningen weer terug legde in de kast.
“Owen, we gaan eten.” Hij tilde de jongen op en zette hem op zijn nek. “Nu passen we niet meer door de deuropeningen,” riep hij en begon te rennen, zich bukkend bij iedere deurpost. Owen gierde van het lachen en bukte zich ook iedere keer. Ik volgde hen wat rustiger. Ik wist zeker dat maar weinig mensen dit achter Mandor zouden zoeken. Een toegewijd en enthousiaste vader.
In de eetkamer stond de tafel gedekt en een dienstmeisje kwam haastig een pot hete koffie brengen. Mandor ging zitten met het kind nog steeds op zijn schouders, pakte een broodje en begon dat met een serieus gezicht open te snijden.
“Nee!” schaterde Owen. “Zo niet!”
“Hoe dan?” vroeg Mandor, legde het broodje weg en pakte de koffiepot om in te gaan schenken.
“Neehee! Ik stoel!” riep Owen.
“Oh, ik moet op een andere stoel gaan zitten,” begreep Mandor, stond op, liep naar de kinderstoel en deed alsof hij zich daarin wilde laten zakken.
“Nee! Jij niet! Mijn stoel. Owen!”
“Oh! Ik had helemaal niet in de gaten dat jij er ook was,” zei Mandor. Met een zwaai haalde hij Owen van zijn schouders af en zette hem in zijn kinderstoel.
“Nu wil je zeker nog iets eten ook?”
“Jahaa. Brood!”
Dit was aanleiding voor Mandor om hem van alles aan te bieden, behalve brood. Intussen schonk ik de koffie in.
“Owen ook?” vroeg ik, met de pot naar hem zwaaiend.
Zijn ogen werden groot van verbazing.
“Neehee, melk!” Hij wees naar de kan.
Uiteindelijk gingen we rustig eten, Owen was tevreden met een broodje kaas en een beker melk. Intussen vertelde ik aan Mandor dat het mogelijk was om met de kaart rechtstreeks hiervandaan te troeven en over wat er daarna gebeurd was. Hij vond het een vreemd verhaal, vooral de uitspraken van Brand over mij.
“Alleen jammer dat je dat kristal niet hebt aangenomen,” zei hij. “Dan had ik het kunnen onderzoeken.”
“Aan de ene kant heb ik er spijt van,” zei ik. “Misschien dat ik het een volgende keer aanneem. Aan de andere kant had ik er niet zo’n goed gevoel bij.”
“Hmm, omdat het Brand was?”
“Kan.”
Hij dacht even na.
“Wellicht is het goed dat je het niet hebt aangepakt. Die ene opmerking, dat jij je daar zeker niet op mag concentreren, bevalt me helemaal niet.”
“Ik ben dan juist geneigd dat te doen.”
“Precies.”

Na het ontbijt gingen we terug naar de speelkamer en lieten een verse pot koffie brengen. Owen keek even wat rond en begon toen zijn treinbaan uit te leggen, die nu weer geheel gemaakt bleek te zijn.
“We hebben nog maar heel weinig tijd,” zei Mandor. “We moeten ervoor zorgen ergens te zijn waar we getroefd kunnen worden. Heb je eigenlijk wel iets om aan te trekken naar dat feest?”
“Kasten vol,” zei ik weifelend, want eerlijk gezegd wist ik zo niet wat ik aan kleding had. Misschien in Amber. Hier was nog steeds niet echt veel, zeker geen geschikte kleding voor een feest.
“En jij?”
Hij keek me stoïcijns aan.
“Natuurlijk heb ik iets geschikts.”
Ik wist dat dit waar was. Mandor is altijd onberispelijk gekleed, er zou niets op hem aan te merken zijn.
“Ik denk dat jij het beste naar Amber kunt gaan.” Hij trok een pijnlijk gezicht. “Dan zal ik me naar het paleis in de Hoven moeten begeven. Heb je al een idee wat je aan gaat trekken?”
“Niet echt. Iets passends uiteraard voor de gelegenheid. Misschien hangt er iets in een kast van Amber, maar ik denk erover om iets nieuws te kopen. Een beetje stijlvol.”
“Dat lijkt me het beste. Of we zouden juist iets frivools kunnen doen.” Hij aarzelde even. “Mensen schijnen te denken dat ik een droogkloot ben, wat vind jij?”
Ik schonk koffie in om iets te doen te hebben, ondertussen zon ik op een antwoord.
“Ik vind dat niet. Misschien op een bepaalde manier, maar dat vind ik juist leuk aan je.”
Hij keek verbaasd.
“Leuk? Je krijgt in feite te horen dat je hartstikke saai bent!”
“Dat zeggen ze ook van mij,” probeerde ik hem te troosten.
“Het was Jurt die het recht in mijn gezicht zei,” zei hij wrevelig. “Hij begon te zeuren over de muziek tijdens de bruiloft. Ik zei dat ik iets normaals wilde, een vioolorkest ofzo. Muziek waar gewoon op te dansen valt en geen ge-pogo zoals op die bruiloft van je neef. Hij verweet me dat ik een enorme droogkloot was en dat iedereen dat van me vond. Tja,” hij haalde zijn schouders op, “Jurt is de enige die dat ongestraft kan zeggen.”
Ik begon te lachen om zijn verongelijkte gezicht.
“Het maakt me echt niet uit,” zei ik. “Ik heb in feite een dergelijke discussie gehad met Random. Hij noemde mij oubollig en jij en ik zouden op die manier een leuk feest gaan verpesten. Ik heb trouwens eerder aan Deirdre gevraagd om Random NIET de muziek te laten regelen en dat was ze helemaal met me eens. Ze heeft wat meer mijn smaak van muziek. Random heeft toen ook de muziek bij Rhex en Dyenne geregeld.”
“Dat was vreselijke muziek,” zei hij hartgrondig. “Ook het zogenaamde klassiekere gedeelte was niet om aan te horen.”
“Helemaal mee eens. Ik heb aan Random toegezegd het er met jou over te hebben, maar hij had er weinig vertrouwen in. Hij zei dat je net zo’n wansmaak hebt als ik met waarschijnlijk een voorkeur voor Ludwig von Beethoven.”
“Daar is niets mis mee.”
“Misschien dat we Random zelf een nummer kunnen laten drummen,” stelde ik voor. “Af en toe iets anders zodat iedereen tevreden is, maar grotendeels wat wij leuk vinden. Tenslotte is het ons feest.”
“Dat ben ik met je eens. Martin en Jurt schenen ook al samen iets van plan te zijn. Waarschijnlijk moeten we dat gewoon zo laten, dan kunnen ze zich even uitleven en daarna kan het feest weer verder gaan. Ik heb Jurt trouwens wel streng toegesproken, voordat hij van alles zou gaan regelen wat we niet willen. Er is trouwens geen lol aan om hem zo toe te spreken, ik roep net zo lief een pitfiend op. Daarover gesproken trouwens, ik hoop dat die vreselijke neef van je wegblijft.”
“William?”
“Ja. Ik hoef niet zo nodig mee te maken dat hij bij me komt staan om te zeggen dat ik evil ben.”
Ik grinnikte.
“Dan hoef je niet met hem te dansen. Wees blij.”
“Hoe bedoel je?”
“Op die bruiloft heeft hij tegen Gilva gezegd niet met haar te dansen omdat ze evil was.”
“Hij heeft gelijk. Die is ook evil. Denk je dat die andere neefjes nog iets van plan zijn om te doen?”
“Ik betwijfel het. Rhexenor zal veel eten. Heel misschien doet één van hen een speech.”
“Ik denk dat Merlijn iets zal doen. Hij is echt aardig, wat dat betreft verbaast het me dat hij met Gilva gaat. Misschien houdt hij ervan om geslagen te worden in zijn seksleven.”
“Je bedoelt dat hij een masochist is? Hij lijkt me er niet het type voor.”
Even vroeg ik me af hoe Mandor dit wist, toen herinnerde ik me wat Flora had gezegd over Gilva en minnaars. Blijkbaar was het algemeen bekend.
“Ik hou er in ieder geval niet van,” zei hij. “Jij misschien?”
“Van sadomasochisme?” Er liep een rilling over mijn rug. “Nee, niets voor mij. Ik ben tevreden met ons seksleven zoals het is.”
“Gelukkig maar. Straks zal ik dat voor de zekerheid nog even onderzoeken,” zei hij lachend. “Mits we die tijd nog hebben. We zullen het netjes moeten houden als we hier buiten zijn.”
“We hebben nog een dag,” zei ik. “Niet langer. Dus dat onderzoek gaat nog net lukken. Hier gaan we drie keer sneller dan in Amber. Als we morgen vertrekken, komen we op de dag voor de verloving uit.”
Owen keek gealarmeerd op.
“Niet weg!” riep hij en rende naar ons toe om ons beurtelings te omklemmen.
“Vandaag nog niet,” zei Mandor en tilde hem hoog de lucht in. “Kom, dan gaan we buiten spelen op de schommel.”
“Beest!” riep Owen geestdriftig.
“Ja, dat waarschijnlijk ook,” zei Mandor zuchtend.
Zodra we de trappen afdaalden, kwam Malfoy aanvliegen en trachtte de aandacht van Owen te krijgen. Owen was enthousiast genoeg, maar Mandor joeg de valk onmiddellijk weg, zijn weerzin onderstrepend door een metalen balletje op te gooien dat bij hem en Owen bleef hangen en dat volgens mij een soort magisch schild creëerde. Malfoy kwam in ieder geval ergens niet doorheen.
“We hebben ongeveer een uur,” deelde Mandor mee. “Dan is de spreuk uitgewerkt.”
“Beest!” riep Owen terwijl hij zijn armpje uitstrekte.
“Zo schiet dat natuurlijk helemaal niet op,” zei ik lichtelijk geïrriteerd tegen Mandor. “Owen en Malfoy willen contact met elkaar maken en jij weert dat doodleuk af.”
“Dat beest is lastig en gevaarlijk,” zei hij. “Het is dat ik weet dat je het beest hebt om Owen te beschermen, anders had ik hem allang gedesintegreerd.”
“De valk en Owen zijn met elkaar verbonden,” legde ik uit. Inmiddels waren we bij de schommel aangekomen en begon Mandor Owen te duwen – hard, harder, hardst. Het kind gilde het uit van de pret.
“Als Owen in gevaar is, weet Malfoy dat,” ging ik verder. “En hij kan hem beschermen. Valken zijn niet mals voor hun slachtoffers.”
Mandor grijnsde.
“Dat heb ik wel eens gezien en dat aspect bevalt me,” zei hij. “Toch blijf ik erbij dat…” Hij maakte een snoekduik en wist nog net Owen op te vangen die weer eens van de schommel viel.
“Ik weet het, je vindt hem te klein. Toch is hij dat niet.” Ik nam Owen van hem over, zette hem weer op de schommel en begon te duwen. “Ik wil vandaag een stukje valkentraining met hem gaan doen.”
“Als je denkt dat het werkt,” zei hij met een schouderophaal.
Na zowat een uur van veel schommelen, bijna vallen en twee keer echt, een klimrek overmeesteren en de glijbaan omhoog lopen in plaats van eraf te glijden, had Owen er genoeg van.
Mandor ving het balletje weer op.
“Ga je gang,” zei hij en ging terug naar binnen. Malfoy kwam weer aanvliegen en landde op mijn schouder. Ik krauwde hem in zijn nek ter begroeting en praatte wat met hem. Daarna liet ik Owen zijn arm strekken en leerde hem hoe hij het beste de valk kon benaderen, terwijl ik tegelijkertijd Malfoy leerde hoe hij met het kind moest omgaan en ook dat Owen zijn meerdere was. Al eerder had ik gemerkt dat hij vrij voorzichtig met Owen omging en dat deed hij nu ook. Ik probeerde om Owen te leren dat hij met respect diende om te gaan met de valk, maar tevens dat hij boven de valk stond. Persoonlijk vond ik het een heel boeiende ervaring om een jong kind te trainen en tevens om dat te doen zonder de hulp van Fillipien. Op een gegeven moment merkte ik dat Owen moe begon te worden en ik zei hem dat hij Malfoy moest laten weten nu weer voor zichzelf te zorgen. Owen brabbelde iets tegen de valk dat ik niet verstond, doch Malfoy begreep het meteen en vloog weg, na Owen nog een kopje gegeven te hebben.
Eén ding was echter niet gelukt, ik had een aantal keer geprobeerd om Owen het dier bij de naam te laten noemen, maar hij hield het hardnekkig op ‘Beest.’

Na een late lunch praatten we erover hoe het moest gaan als we er beiden niet waren. We namen wat mogelijkheden door, maar eigenlijk hadden we niet veel opties. Owen meenemen was op dit punt uitgesloten, hoe graag we dat ook eigenlijk wilden. Zijn bestaan zou snel genoeg bekend worden, maar ik had nog helemaal niets kunnen regelen rond zijn erkenning. Ik hoopte dat allemaal rond te kunnen krijgen in de week tussen de verloving en de bruiloft. Ik bleef erbij dat Owen daar in ieder geval bij hoorde te zijn. Mandor zag wel wat bezwaren, maar zei tevens dat het een kwestie van tijd aan het worden was.
“Er lijkt bijna niemand te geloven in de politieke smoes,” zei hij.
“Dat komt door ons,” wist ik. “Van mij weten de meeste dat ik me daarvoor niet zou laten gebruiken, van jou weten ze dat kennelijk ook. Maar het komt de koninginnen maar wat goed uit. Deirdre weet dat er meer achter zit, hoe het met Dara zit weet ik niet.”
“Ik weet vrijwel zeker dat ze niet vermoedt dat we een kind hebben en hokken,” zei hij. “En als ze iets begint te vermoeden, is mijn vader in staat om ook daarvoor een blokkade bij haar te plaatsen. Misschien heeft hij dat al gedaan zelfs. Despil weet het, Merlijn weet wel van het samenwonen, niet van Owen. Jurt heeft dan die blokkade, het is echter zeer de vraag hoe lang deze blijft zitten.”
“Jurt kennende zal dat verdwijnen op een uiterst ongelegen moment.”
We keken elkaar aan, ik zag dat hij aan dezelfde gelegenheid dacht als ik, maar we spraken het niet hardop uit.
“Laten we hopen dat het nog een week of wat stand houdt,” zei hij alleen. “Verder denk ik dat we voor de komende dagen het kindermeisje maar moeten activeren.”
“Denk je dat het te vertrouwen is?” vroeg ik bedenkelijk.
“Als jij een andere oplossing weet, dan graag.”
“Helaas niet. Hem alleen laten met de valk is ook niet ideaal, daar is hij nog wat klein voor.”
“Hmm. Het kan een oplossing zijn. Dan roep ik voor de zekerheid nog een paar demonen op om hem te kleden en hem eten te geven.”
“Eerlijk gezegd lijkt me dat niets Mandor. Het zal voor ons om een dag of twee gaan, voor hem zijn het er zes. Ik denk dat het kindermeisje de beste mogelijkheid is.”
“Goed, dan laat ik de demonen wel zitten. Ik zou het trouwens prettig vinden als de valk het kindermeisje in de gaten houdt… je weet maar nooit.”
“Goed idee. Als er nu iets aan de hand is, kan ze ons dan bereiken?” Ik realiseerde me dat hij het voor een keer over ‘de valk’ had in plaats van over ‘dat beest’.
“Eigenlijk niet.” Hij dacht even na. “Ik kan haar één van onze troeven geven, die moeten toch hier blijven.”

Toen Owen die avond op bed lag, haalde ik Mary Ann. Mandor legde haar uit dat we beiden voor een paar dagen weg zouden zijn en ze dan voor Owen geacht werd te zorgen. Haar gezicht lichtte op, ik wist dat ze Owen leuk vond en het liefst haar taak als kindermeisje helemaal terug zou hebben.
“Het is dus tijdelijk, alleen zolang we weg zijn,” zei Mandor streng. “Daarna wordt alles weer zoals vanouds.”
“Uiteraard, dat begrijp ik. Ik had al gezegd dat de rol als hoofd van de huishouding me ook bevalt,” haastte ze zich te zeggen. “Maar voor Owen zorgen zal een welkome afwisseling zijn, hij zal niets tekort komen.”
“Zeker niet. De valk zal trouwens ook een oogje in het zeil houden,” zei hij.
Ze trok een tikje bleek weg en keek me smekend aan.
“Ik zal Malfoy duidelijke instructies geven,” zei ik. “Hij is aan Owen gebonden en zal erop toezien dat niemand de jongen iets aandoet.”
“Oh, als U denkt dat het nodig is…”
“Ik hoop dat het niet nodig zal zijn.”
“Goed,” zei Mandor. “Dan zullen we nu maar even doorspreken over hoe om te gaan met Owen.”
Samen gaven we haar allerlei richtlijnen over wat wel te doen en wat vooral niet te doen met onze zoon. Mandor zei een paar keer met klem dat ze het kind nooit en te nimmer mocht slaan of op een andere manier pijn doen, waar ik aan toe wist te voegen dat Malfoy dat absoluut nooit zou toestaan.
Mary Ann zei toe dat ze haar uiterste best zou doen om alles goed te laten verlopen. Ik wist dat het waarschijnlijk goed zou lukken, in de eerste maanden van zijn leven had ze zich zo goed van haar taak gekweten dat ik mezelf een enorme stoethaspel had gevoeld met het kind en mede daardoor niet echt een band met hem kon opbouwen. Het was in meerdere opzichten goed geweest dat Mandor besloten had om zich over Owen te gaan ontfermen.
Na het gesprek gingen Mandor en ik naar buiten. Terwijl hij op afstand bleef, riep ik Malfoy, die al snel kwam aanvliegen. Ik strekte mijn arm en hij landde. Met hem had ik een ander soort band dan met Fillipien, met de laatste was deze vele malen hechter, we begrepen elkaar uitstekend. Met Malfoy was dat allemaal wat moeizamer, ik moest bij hem heel duidelijk zijn met wat ik van hem verwachtte. Dat hij Owen moest beschermen sprak voor hem vanzelf, maar kostte me moeite om hem helder uit te leggen dat Mary Ann voor Owen zou zorgen en dat Malfoy uitsluitend mocht aanvallen wanneer hij Owen in gevaar wist. Owen zou dat ook zelf aangeven. Ook vroeg ik hem om hier alles in de gaten te houden. Ik had geen contact met deze valk door Schaduwen heen, dus hij moest zoveel mogelijk op zijn instinct afgaan over hoe te handelen in bepaalde situaties.
Daarna liet ik hem vrij en gingen Mandor en ik een eind wandelen. Het was een apart gevoel om te beseffen dat dit de laatste avond hier was als ‘vrij stel’.

De volgende ochtend na het ontbijt, lieten we Mary Ann weer komen om alle instructies nog eens goed door te nemen en hier en daar wat toe te voegen. Owen, die in de eerste instantie rustig was gaan puzzelen, begon al snel lont te ruiken en omklemde keer op keer Mandor of mij.
“Pappa niet weg! Mamma niet weg! Ik mee!” riep hij steeds weer en huilde af en toe. Uiteraard probeerden we hem te troosten door te zeggen dat het maar voor een paar dagen was. Hij bleef echter huilerig. Het sneed me door mijn hart hem hier achter te moeten laten en ik zag dat Mandor er ook moeite mee had. De belofte dat Mary Ann en Malfoy bij hem zouden blijven, maakte niet veel indruk, dat was niet wat hij wilde.
Uiteindelijk pakte Mandor een troef van zichzelf die alleen vanuit hier werkte en gaf deze aan Mary Ann.
“Meteen laten weten als er iets is,” zei hij bars. Hij knuffelde Owen en zei hem dat hij echt moest gaan. Ik nam het jochie van hem over dat hard: “Nee, pappa, nee!” gilde. Samen keken we toe hoe hij door een troef verdween. Daarna aarzelde ik niet langer en nam ook afscheid.
“Over een paar dagen zijn we weer terug,” beloofde ik en gaf hem aan Mary Ann. Owen gilde en krijste terwijl hij zich probeerde los te worstelen. Mijn zoon is sterk en erg behendig. Op het moment dat ik door de troef heen stapte had hij zich los weten te wurmen en was hij vlak achter me. Het scheelde bijna niets of hij was meegegaan.

Misschien was het maar goed dat ik verkeerd uitkwam, anders had ik nog een poos lopen piekeren over Owen. Ik kwam dus weer niet op de vlakte die op de troef was afgebeeld, zo langzamerhand begon ik nieuwsgierig te worden naar die vlakte in het echt.
Deze keer was het een verlaten dorpje. De lucht was grauw en in de verte woedde een storm. Hier was ik nog niet eerder geweest. Ik kwam tot de conclusie dat er in snel tempo werelden werden opgegeten door de Vernietiger, misschien is Morlog best een goede naam. Ik vroeg me af waar de bewoners eigenlijk heen waren. Waren ze gewoon vertrokken naar een andere plaats, waren ze weg van deze Schaduw of waren ze helemaal niet meer?
In het oog van de storm, die rap dichterbij kwam, zag ik iets van ogen. Ik wist weinig tijd te hebben, toch wilde ik wat meer aan de weet komen en concentreerde me op de omgeving. Er was nog iets van Patroon waarneembaar, dit was één van de Schaduwen die daaronder viel. Voorzichtig begon ik me te concentreren op Patroon en haalde het beeld daarvan naar boven in mijn gedachten. Het versterkte mijn concentratie en ik begon te zoeken naar wat er precies mis was op deze Schaduw. De wereld om me heen veranderde ogenblikkelijk en ik zag de storm als een soort gat. Ik concentreerde me verder op Patroon en dacht aan dat wat tussen de lijnen zit. Dat wat er niet is, een soort afwezigheid. In het gat dat naderbij raasde zag ik toen een gestalte die niet compleet bleek te zijn. Vaag menselijk, het miste behoorlijk veel en het draaide met de wervelwind mee. Het leek niet helemaal af te zijn, het miste kleur en diepte. Af en toe was er een stukje van de gestalte zien, het klopte gewoon niet. Het miste handen en voeten, het had wel twee armen en twee benen. Alles aan de gestalte wapperde alsof het een lappenpop was. Soms draaide dat wat het gezicht moest voorstellen mijn kant uit. De mond was wijd opengesperd, alsof het heel hard aan het schreeuwen was. Toen hoorde ik ook gegil. Het ging door merg en been.
Er was nog maar heel weinig tijd over. Met iedere honderd meter dat het dichterbij kwam, werd de wereld kleiner. Hoewel ik het stukje waarop ik stond steviger had gemaakt door er gewoon te zijn, zou het niet stand blijven houden. Ik probeerde de Schaduw wat meer stevigheid te geven door er een stukje bij te vormen, maar het had geen enkele zin. Voor zoiets is gewoon veel tijd en concentratie nodig en dat gaat niet als de wereld om je heen rap wordt vernietigd.
Ik had sterk de indruk dat dat figuur hetgeen was dat de storm creëerde. Het bewoog mijn richting uit, al was dat niet met opzet. Het wezen leek geen ogen te hebben, het zag me in ieder geval niet.
Het was een hele wereld aan het slopen, ik had echter geen flauw idee of dit expres was, of een bijeffect van iets anders. Intussen merkte ik hoe de dingen om me heen steeds sneller verdwenen. Niet alleen de vastigheid, maar ook de toekomst en het verleden. Wat was oorzaak en wat het gevolg? Wat had ik hiermee te maken?
Als ik nog langer had gewacht, zou ik vermoedelijk ook zijn verdwenen. Met in mijn achterhoofd de vraag of mijn bestaan dan ook volledig gewist zou zijn, pakte ik de troef van de stallen van Amber. Een plaats was altijd bereikbaar, een persoon niet. Troeven met de bescherming van Patroon om me heen ging echter niet, dus ik liet dat zakken. Het verdwijnen van de wereld om me heen ging ineens nog een stuk sneller. Ik concentreerde me en was vrijwel meteen daar waar ik wezen wilde. Ik wist zeker dat ik net getuige was geweest van een volledige vernietiging van een Schaduw.

Reizen via troef is altijd abrupter dan reizen via Schaduw. Misschien dat daarom dat laatste mijn voorkeur heeft. Reizen door Schaduw gaat toch wat meer geleidelijk, er worden steeds een aantal dingen veranderd en uiteindelijk kom je op de plaats waar je wezen wilt. Zelfs een Hellerit, hoewel vreselijk uitputtend, heeft toch wat meer dat vloeiende van het overgaan van de ene plaats naar de andere.
Ik kwam van een vreselijke storm plotseling terecht op een zonovergoten binnenplaats met gewone, alledaagse geluiden. Er liepen wat mensen, die tersluiks naar me gluurden en tegelijkertijd een bepaalde afstand bewaarden. Ik kon me niet herinneren dat ik dat eerder zo had meegemaakt, maar ik was hier al een poos niet geweest. Ik ging iets buiten het zicht staan van al die nieuwsgierige ogen, pakte mijn troevendeck en zocht de speciale troef van mijn vader er tussenuit. Ik concentreerde me en voelde meteen dat hij was afgeschermd. Dat was iets wat ik niet eerder had ervaren met Julian, dus ik verbaasde me lichtelijk. Toen sprak ik mezelf vermanend toe, mocht die man geen privacy hebben dan? Hij had toch ook zijn eigen leven! En ik kon mijn dieren gewoon naar me toe roepen, dat bijpraten kwam dan later wel.
Toch een beetje beduusd stak ik de troef weer terug tussen de andere kaarten. Toen pas merkte ik de aanwezigheid van Fillipien op die op het dak van één van de stallen zat en me verontwaardigd gadesloeg.
‘Belachelijk dat je me niet eens ziet!’
‘Mijn excuses. Ik dacht dat je nog bij mijn vader was en lette niet op.’
‘Geen idee waar je mee bezig bent, maar dat wachten ben ik nu wel zat. We hadden de opdracht gekregen om hier heen te gaan.’
‘Geweldig! Ik ben blij dat jullie er zijn.’

Ze vloog op, cirkelde even rond, landde op mijn schouder en pikte me zachtjes in mijn wang. Ik krauwde haar in haar nek en liet haar merken dat ik haar gemist had. Intussen liepen we naar de stal toe, waar Boudicca al aan het uitbreken was. Nu pas was me duidelijk waarom iedereen afstand hield. Niet zozeer vanwege mijn aanwezigheid, maar die van het paard en vermoedelijk ook de valk. Ik klopte Boudicca op de hals, in een paar dagen tijd was ze beslist alweer gegroeid! Ik verzorgde haar, ze leek uitgehongerd te zijn. Een staljongen probeerde me haastig te vertellen dat ze geprobeerd hadden haar te voeren, maar dat ze alles had geweigerd – eigenlijk had ze alle aangeboden voedsel gewoon weggeschopt.
“Hoe komt ze dan in de stal?” vroeg ik.
“Ik heb geen idee. Ze stond er gewoon. En die valk zat op het dak en bedreigde iedereen die in de buurt kwam.”
Hmm, mijn dieren waren een reputatie aan het opbouwen. Een reputatie die zich mogelijk ook wat zou gaan afspiegelen naar mij. Grappig.
Nadat ze genoeg gegeten en gedronken had, zadelde ik haar, steeg op en reden we naar Amber-stad. Ze was sneller dan ooit, het was fantastisch om zo te kunnen rijden. We denderden van de Kolvir af, Fillipien vloog enthousiast voor ons uit. Met een vaart reden we de stad binnen, toen moesten we wel snelheid afnemen en stapvoets verder gaan. Fillipien kwam weer op mijn schouder zitten. Ik keek om me heen. Ik was een keer eerder in de stad geweest, maar toen alleen om een museum te bezoeken. Nu was ik er voor iets totaal anders: geschikte kleding en schoeisel voor een verloving. En een kapper – ik moest echt naar een kapper. Er was niets meer met mijn haar aan te vangen de laatste paar dagen.
We hadden veel bekijks, toch bleef iedereen uit de weg. De buurt waar we doorheen reden, kwam me totaal niet bekend voor, ik wist helemaal de weg hier niet. Natuurlijk kon ik vragen naar een goede kledingzaak, maar dan nog. Ik had meer advies nodig en de meest geschikte persoon was mijn moeder. Heel even dacht ik aan Flora, maar besloot dat niet te doen. Ik had geen zin om naar één of andere Franse modezaak gesleept te worden om vervolgens gekleed te gaan worden in de smaak van Flora. Daarbij kwam dat ik het voor mijn verloving en ook huwelijk prettiger vond om met mijn eigen moeder te gaan winkelen dan met een tante.
Ik stapte af en troefde naar Rhexenor. Het contact kwam snel tot stand, zo te zien zat hij ergens in een herberg.
“Morwenna, leuk je weer te zien! Zie ik het goed dat je in de stad bent?”
“Net aangekomen,” zei ik. “Eigenlijk zou ik mijn ….”
“Wij ook!” viel hij me enthousiast in de rede. “Ik bedoel dat we in de stad zijn. Allemaal!”
“Wie allemaal?” vroeg ik geschrokken. Misschien was Flora toch niet zo’n gek alternatief. Rhexenor kennende had hij de halve familie meegenomen en daar zat ik niet op te wachten.
“Nou, wij natuurlijk! Ik, Dyenne, de baby en je ouders!”
Ik herademde. Gelukkig niet met een heel regiment van neven en ooms.
“Komt goed uit, ik heb mijn moeder eigenlijk nodig voor advies. Ik heb wat kleding nodig.”
“Wij zijn ook op kledingjacht,” grijnsde hij. “Maar we zijn net gaan lunchen omdat je vader, het kindermeisje en Dyenne moe werden van het winkelen.”
Ah, ze hadden dus een kindermeisje. En dat ging mee om kleding te kopen? Nou ja, dat was hun zaak natuurlijk.
“Misschien kun je me doorhalen?” stelde ik voor.
“Niet handig met dat paard hier in de herberg.” Soms is mijn neef niet bepaald snugger.
“Je zou naar buiten kunnen gaan.”
“Of je kunt gewoon naar ons toe komen.” Hij begon me uit te leggen waar ze precies waren, maar het zei me helemaal niets.
“Ik kan dat doen, maar dan ben ik nog even onderweg. Ik ken de stad niet, weet je.”
Hij zuchtte.
“Weet je wat, ik troef je zo wel. Dan haal ik je door.”
Ik verbrak het contact, steeg weer op en reed een eindje. Na een poosje troefde Rhexenor terug en stak zijn hand uit.
Even later stond ik met de dieren in een steegje. Rhexenor had meteen afstand genomen van vooral Boudicca en bekeek haar met enig ontzag. Boudicca brieste en schraapte met haar hoef over de bestrating.
“Als je hier straks naar links gaat, zitten we schuin aan de overkant in ‘de Kroon,’ zei hij. “Dan moet je maar doen alsof je hier toevallig bent.” Hij beende meteen weg, ik vroeg me af waarom het nu allemaal zo omslachtig moest. Ik pakte Boudicca bij de teugel en liep het steegje uit, Fillipien fladderde achter ons aan. Op het winkelplein keek ik om me heen, er was zo geen stal te bekennen. Eigenlijk was dat ook overbodig, er was geen enkele stal waar het paard goed in paste, laat staan dat er ergens goed voor Boudicca gezorgd kon worden. Ze kon uitstekend op zichzelf passen.
Ik liet haar voor de herberg staan, Fillipien fladderde naar het dak en ging broedend om zich heen zitten kijken. Veel mensen waren er trouwens toch niet op het plein.
“Morwenna, wat toevallig dat je hier bent!” riep Rhexenor uit zodra ik de herberg binnen kwam.
“Niet zo toevallig,” zei ik terwijl ik het gezelschap naderde. Ik had geen zin in dat toneelspel, ik ben er trouwens ook niet goed in. Doch om hem een beetje tegemoet te komen, besloot ik er verder geen woorden aan te wijden. Ik begroette mijn ouders en Dyenne en maakte kennis met het kindermeisje dat zich voorstelde als Amalia. Met haar rossige haar, groene ogen, kleine gestalte en bepaalde trekken in haar gezicht, kwam ze me ietwat bekend voor.
“Je bent toch niet toevallig familie van Fiona?” vroeg ik.
“Ik ben haar zus,” vertelde ze. “We hebben ieder een andere vader, die van mij is al heel lang dood.”
Ik boog me over de slapende Cathrynn in een superdeluxe reiswieg. Ze zag er anders uit dan een dag of wat geleden. Veel meer babyachtig eigenlijk. Slechts heel weinig blond pluishaar, een beetje bolle babywangetjes en een klein mopsneusje.
“Zo, die is veranderd zeg!” flapte ik uit.
“Sssshhht!” zei Dyenne, verschrikt om zich heen kijkend.
“Ik bedoel,” vervolgde ik , “dat die kleintjes binnen korte tijd zo ontzettend kunnen groeien.”
“Oh ja,” zei Dyenne opgelucht. “Groeien doet ze zeker.”
Ik ging naast haar zitten en informeerde met belangstelling naar de gezondheid van het kleintje en naar haar ontwikkeling. Hoewel het pas enkele dagen geleden was dat ik haar had gesproken, waren we aan een dergelijk gesprek helemaal niet toegekomen. Dyenne vertelde enthousiast dat het kind nog geen dag ziek was geweest, heel levendig was, ze kon al wat kruipen en begon zich op te trekken aan meubels.
“Zo, dat is best vlot volgens mij,” zei ik.
“Zeker wel, andere kinderen doen dat pas veel later,” zei ze trots. “Ze is ook erg intelligent.”
“Ze zegt ‘dada’ tegen mij,” zei Rhexenor voldaan.
“Met vier maanden al? Knap hoor,” vond ik. Dit kind ging ontzettend snel vergeleken met Owen die gewoon veel rustiger en bedachtzamer van nature is. Maar dat waren dingen waar ik het niet over kon hebben.
“Amalia is ook mee voor nieuwe kleding,” vertelde Dyenne enthousiast. “Morgen komt ze mee naar de verloving, want dan kan ze ook wat op Cathrynn letten. Die gaat natuurlijk ook mee.”
Dat stak toch wel een beetje. Het was maar goed dat ze het van tevoren zei, ik besefte ineens dat er mogelijk meer ‘jonge kinderen van’ aanwezig konden zijn. Nu was ik in ieder geval voorbereid. De kinderen van anderen wel en onze zoon niet.
“Leuk dat je er bij zult zijn,” zei ik met een vriendelijk knikje richting Amalia. Ze bloosde een beetje.
“Die verloving schijnt nogal wat opzien te baren,” zei mijn moeder met een frons. “Iedereen heeft het erover.”
“En nu weet heel Amber-stad dat we hier onze kleding ervoor komen kopen,” zei Dyenne en keek gelukkig. “We hadden daarstraks heel veel bekijks, Rhexenor heeft echt mensen weg moeten jagen. Er werd naar ons gestaard, er werden dingen opgeschreven en er werden schetsjes gemaakt. Dat staat morgen allemaal in de krant.”
Ai, dat was een aspect waar ik helemaal niet aan had gedacht. Dat we zo herkenbaar waren binnen deze stad. Ach, het zou allemaal wel meevallen, tenslotte had ik niet zoveel aandacht gehad.
“Kom jij ook uit deze stad?” vroeg ik aan Amalia. Ze sprak met hetzelfde accent als Dyenne. Ze knikte.
“Er is hier heel veel krijgen op gebied van kleding,” zei ze een beetje verlegen. “Al doet iemand als Flora hier nooit boodschappen. Iedereen vraagt zich af waar ze haar garderobe vandaan heeft.”
Ik had me dat eigenlijk nooit afgevraagd, iets dat alles te maken had met mijn desinteresse voor mode en kleding. Ik besefte heel goed dat ik daarin wat zou moeten veranderen, iets dat mijn positie straks met zich mee zou brengen. Voor nu was het wellicht goed dat ik mijn garderobe voor zowel de verloving als het huwelijk in Amber-stad wilde kopen, dat kweekte misschien wat goodwill voor Huis Amber voor zover dat nodig was.
“Wat die verloving betreft,” ik keek mijn moeder aan, “zou ik graag samen met jou wat rondkijken voor kleding. Ik wil ook naar een kapper.”
“Dat laatste is geen overbodige luxe,” zei ze, “zelfs zonder aanstaande verloving.” Iedereen aan tafel was het duidelijk met haar eens.
Ik bestelde een high tea voor mezelf en vroeg de anderen of ze ook nog wat wilden eten of drinken. Ze bleken eigenlijk al klaar te zijn met lunchen, maar voor de gezelligheid wilden ze nog wat thee mee drinken. Ik liet tevens een extra schaal muffins brengen die binnen een mum van tijd leeg was, vooral dankzij de bijdrage van Rhexenor. De baby sliep rustig door alles heen en Dyenne glunderde toen ik zei dat het een mooi meisje was.
Rhexenor stond erop om alles te betalen voor iedereen. Hij had nu weer geld, vertelde hij, een paar dagen geleden had hij zijn inkomen als prins van Amber opgehaald in het paleis. Dat deed me eraan denken dat mijn vader ook eens had gezegd dat ik recht zou hebben op een inkomen, ik had er echter tot nog toe niet echt gebruik van gemaakt. Voor de inkopen die ik van plan was zou ik de rekening op moeten laten sturen, ik had niet veel geld bij me en manipuleren met Patroon zou hier wat moeilijk gaan.
“Ik blijf wel hier,” zei mijn vader en wees op een stapeltje ‘Golden Gazettes’ dat op de tafel lag en waarin hij al was begonnen te lezen.
“Ik moet nog wat aan kadootjes kopen,” zei Rhexenor.
“Je dochter heeft ook kleertjes nodig,” zei Dyenne. “Maar je hoeft niet mee, dat kunnen Amalia en ik uitstekend zelf uitzoeken. Ik heb alleen geld nodig.”
Hij overhandigde haar zonder blikken of blozen een grote zak met munten.
“Zeg,” zei mijn moeder tegen mij, “is die aanstaande van jou een beetje knap?”
“Dat is hij,” zei ik.
“Nou en of,” zei Amalia terwijl ze heftig knikte. Ik keek haar strak aan, wat was er aan de hand? Ze bloosde en schuifelde naar achteren, iets dat mijn wantrouwen wekte. Ik besloot geen scène te gaan maken hier in de herberg, maar ik moest hier meer van weten.
“Je kunt vanavond bij ons eten,” bood Dyenne aan terwijl ze de reiswieg oppakte.
“Graag,” nam ik het aanbod met beide handen aan. “Ik heb ook geen overnachtingsplek, of het zou in Amber moeten zijn. Zou ik bij jullie kunnen slapen ook?”
“Uiteraard,” zei Dyenne verrast terwijl ze mijn moeder aankeek die kort knikte. Ik meende het gezicht van Amalia te zien betrekken.
Met mijn moeder verliet ik de herberg, nadat er was afgesproken om elkaar hier over enige uren weer te treffen. Onmiddellijk toen ze het paard en de valk zag, betrok haar gezicht, terwijl ik ineens een ingeving kreeg.
“Een moment, even iets controleren,” zei ik en liep naar Boudicca om in de zadeltassen te kijken. De laatste keer had mijn vader daar een aantal flessen wijn in gestopt, misschien zat er deze keer ook iets in. En zo was het ook. In een zijden zakje vond ik een drietal vreemdsoortige knikkers, waarvan ik vermoedde dat het elfenknikkers waren, iets waarover hij de vorige keer had gesproken als zijnde geschikt speelgoed voor Owen. In de andere tas bleek een zak geld te zitten. Hij moest bepaald een vooruitziende blik hebben gehad.
De knikkers liet ik in de zadeltas, er was niemand die het in zijn hoofd zou halen om in de buurt van het paard te komen. De blauwe fluwelen zak nam ik mee.

Mijn moeder heeft, in welke stad ze ook is, een fijne neus om de juiste winkels te vinden. Ze zal ook nooit verdwalen in een stad. Al vrij snel stonden we in een kleine, maar gezellig aandoende kledingzaak en legde ik uit aan de winkeldame waar ik naar op zoek was.
“We hebben hier het één en ander hangen,” zei ze en nam me van het hoofd tot de voeten op. “Maar misschien is het raadzamer als U iets op maat laat maken. U bent iets groter dan gemiddeld en ook iets dunner, dus er is gewoon wat minder keus.”
“Op maat maken is prima,” zei ik. “Kan dat onmiddellijk gedaan worden?”
Ze slikte even.
“Dat gaat echt niet, daar is tijd voor nodig. Maatkleding kost een paar dagen.”
“Die hebben we niet,” zei mijn moeder. “Mijn dochter gaat zich morgen verloven en dan moet het klaar zijn.”
“Uiteraard betaal ik voor het extra werk,” voegde ik eraan toe.
Desondanks trok de dame een tikje bleek weg.
“U gaat zich morgen verloven? U bent toch niet toevallig…”
“Die prinses van Amber?” maakte mijn moeder de vraag voor haar af. “Dat is ze wel, dus U begrijpt nu dat er haast bij is? Natuurlijk zal het de naam van deze zaak alleen maar ten goede komen als U op een dergelijk korte termijn voor een geschikte jurk kunt zorgen. En uiteraard snapt U nu ook dat het om confectie moet gaan.”
“Ja ja, natuurlijk,” stamelde de dame. “Ik zal even gaan overleggen met mijn collega.” Ze rende weg en even later hoorde ik haar en een andere dame op gedempte toon met elkaar praten. Zowel mijn moeder als ik hebben goede oren en het was zeer duidelijk dat de woorden die ze tegen elkaar over mij spraken, niet al te vriendelijk waren. Vooral het feit dat het zo snel allemaal moest, lag ze nogal zwaar op de maag.
“We kunnen ook naar een ander,” stelde ik mijn moeder voor.
“Dat zou kunnen, ik ben echter bang dat je dan hetzelfde verhaal zult krijgen Morwenna. Het is niet gepast hoe ze over je praten, maar een beetje gelijk hebben ze wel. Het is typerend voor jou om pas op de dag voor de verloving aan andere kleding te gaan denken. Wanneer ben je van plan te gaan winkelen voor je bruidsjurk?”
“Oh, volgende week ofzo,” zei ik luchtig. “De bruiloft is over acht dagen.”
Haar ogen werden groot van verbazing en ze keek me doordringend aan.
“Is daar een reden voor? Zo snel na de verloving… dat is zeer ongebruikelijk.”
“Veiligheidsredenen,” zei ik.
Ze leek opgelucht te zijn en knikte.
“Daarom dus. Ik heb het één en ander gehoord en gelezen over jullie aankomende verbintenis. Het is het gesprek van de dag, weet je. Er word gezegd dat dat hele voorgenomen huwelijk zoiets is als dansen op een vulkaan.”
“Mensen kletsen zoveel,” zei ik geërgerd. “Zelf heb ik er bijna niets over gehoord.”
Op dat moment kwam de dame weer terug.
“Ik kan voor U regelen dat U het morgenochtend op kan halen,” zei ze. “Is dat snel genoeg?”
“Dat moet dan heel vroeg zijn,” zei ik. “Om een uur of zes? Want ik neem aan dat er dan nog wat afgespeld moet worden ook?”
“Zes uur is goed,” zei ze. Ze nam ons mee naar een zithoek waar een paar stoelen stonden en tafeltjes. Op die tafels lagen stapels catalogi, vol met allerlei maatkleding. Samen met mijn moeder keek ik er een aantal door en uiteindelijk koos ik voor een goed aansluitende jurk met pofmouwen.
“Een beetje sprookjesachtig,” zei mijn moeder, “het heeft wel wat.”
Over de kleur hoefde ik niet lang na te denken, dat werd ijsblauw. Mijn moeder raadde me witte lange handschoenen aan en de winkeldame was het met haar eens, dat paste er uitstekend bij. Zelf wilde ik er ook nog een zijden mouwsjaal bij, ook wit met een ajourpatroon. Er werd me een soort model aangepast van de jurk die ik wilde hebben en er werd van alles op de stof afgetekend en gespeld.
Ik betaalde het volledige bedrag alvast aan, zodat ik me daar de volgende dag niet druk over hoefde te maken.
Zodra we de winkel uitstapten, zag ik allemaal mensen links en rechts wegschieten.
“Die hebben allemaal staan koekeloeren daarnet,” wist mijn moeder. “Ja meid, met dat huwelijk ga je echt in een glazen huis wonen.”
“Vervelend,” vond ik.
“Zeg, die aanstaande van jou, wanneer zal hij het zich verwaardigen om eens kennis te komen maken?” vroeg ze. “Ik vind het toch een beetje vreemd zo. Ik neem aan dat je vader al met hem heeft gepraat…”
“Oh ja,” verzuchtte ik. “Meerdere malen zelfs.”
“Maar eigenlijk zijn wij degenen die toestemming moeten geven.”
“Wat? Alles is al geregeld! Ik begrijp dat je kennis wilt maken, ik heb echter al gezegd dat hij druk bezet is steeds…”
“Dat neemt niet weg dat dit niet volgens de regels van fatsoen gaat. Hij had allang kennis moeten komen maken en je vader officieel moeten vragen om je hand. Al is het alleen maar voor de vorm. Dit kan echt niet Morwenna! Ik sta erop dat ik hem… en je vader natuurlijk… dat we hem zien en spreken vóór de verloving. Ik neem aan dat je iets kunt regelen.”
Ik zuchtte diep. Natuurlijk had ze gelijk, maar er was al zo weinig tijd. We liepen door een paar straatjes naar een schoenmaker en ze bleef voor een etalage staan.
“Kijk,” wees ze. “Die passen uitstekend bij je jurk.”
Het waren een soort lichtbruine rijglaarsjes, zelf vond ik ze niet zoveel anders dan degene die ik al droeg. Maar toen ik daar iets over opmerkte, werd mijn moeder een beetje boos.
“Je kunt het niet maken om met een paar afgedragen laarzen op een verloving te komen. En deze zijn er ook in een lichtgrijze tint.”
We gingen de winkel binnen. De schoenmaker zei dat hij de laarzen niet op voorraad had, maar hij kon ze wel maken. Als hij deze nacht zou doorwerken, waren ze morgenvroeg klaar. Mijn voeten werden opgemeten, ik zocht het leer uit, zo lichtgrijs dat het zilver leek en ook hij werd alvast volledig betaald.
Daarna gingen we op zoek naar een kapper. Ik schoot snel een steegje in en pakte daar de troef van Mandor. De contouren van zijn knappe gezicht vervaagden vrijwel meteen en ik zag hoe hij met een zeer ongelukkig gezicht een vreselijk flitsend groen pak stond te passen.
“Hee, jij mag me zo niet zien,” zei hij geschrokken. “Ik troef je zo terug.”
“Nee, ik wil je nu spreken. Dat pak is trouwens vreselijk,” zei ik hartgrondig.
Hij zuchtte.
“Dara. Die staat erop dat ik dit pak neem, want het past zo goed bij haar paarse jurk.”
“Kan zijn, maar het past niet bij mij. En je moet bij mij passen, niet bij haar. Bovendien heb ik een hekel aan groen.”
Even flitste er een opgeluchte trek over zijn gezicht.
“Waar troef je eigenlijk voor?”
“Mijn ouders.” Ik vertelde hem dat er kennis gemaakt diende te worden en wel per direct. Zo’n beetje dan.
“Oh, dat is waar ook. Ik heb er helemaal niet meer aan gedacht. En er is al zo weinig tijd.” Hij dacht even na. “Weet je wat, ik regel dat ik hier even weg kan. Vanavond na het eten of zoiets? Is dat wat?”
“Ik denk het wel. Dan zal ik je troeven.”
“Denk je dat ze toestemming zullen geven?” vroeg hij zorgelijk.
“Ze kunnen dat maar beter wel doen,” zei ik. “Anders krijgen ze met mij te doen.”
Hij lachte zacht toen ik de verbinding verbrak. Ik liep weer terug naar mijn moeder.
“Mandor komt vanavond na het eten kennis maken.”
“Mooi zo,” zei ze tevreden.

We gingen naar een kapper waar we allebei ons haar lieten doen. Wassen, bij mij veel uitkammen en knippen. Ik liet er flink wat afhalen, tot op ongeveer halverwege mijn rug. Daarna werd het aan de achterkant opgestoken, de zijkanten bleven vrij. Het was een heel ander gezicht, maar het stond me wel. Onwillekeurig dacht ik aan Flora die me had gezien in Tir-na n’Oght met twee kleine kinderen en mijn haar opgestoken… Ik kreeg adviezen hoe te slapen vannacht en hoe ik het haar morgen weer zelf in model kon brengen.
Mijn moeder zag er heel goed uit, ze had haar donkerblonde haar laten vlechten en deze zaten op een prachtige manier om haar hoofd gedraaid. Beiden kregen we wat gipskruid mee, dit konden we dan morgen nog als extra versiering in ons haar steken.
“En nu nog een boeketje,” zei mijn moeder toen we weer terug keerden naar de herberg.
“Waarom? Dat is toch pas als we trouwen?”
“Ook bij een verloving zoals deze,” zei ze beslist. “Eigenlijk moet hij dat regelen, maar dat wordt meestal vergeten. Een boeket en één losse bloem, die hij in zijn knoopsgat moet steken.”
In een bloemenwinkel, gespecialiseerd in bloemsierkunst en grafwerk, liet ik een boeketje samenstellen van witte rozen, blauwe lavendel en gipskruid. En een losse roos en lavendeltakje voor het knoopsgat. Alles werd speciaal geprepareerd zodat de boel de volgende dag niet verlept zou zijn.
Weer terug bij ‘de Kroon’ bleek iedereen er al te zijn, Dyenne en Amalia hadden tassen vol kinderkleding bij zich. Het hele gezelschap ging via een troef van Amalia naar het landhuis van Rhexenor, ik volgde op eigen gelegenheid met paard en valk.
Bij de stal verzorgde ik Boudicca en gaf haar te eten. Ik zei haar dat het beter was dat ze buiten bleef, de stal en zij waren gewoon niet met elkaar in verhouding. Fillipien beloofde een oogje in het zeil te houden en ik ging het landhuis binnen, waar voorbereidingen werden getroffen voor de maaltijd. Ik ging op zoek naar Amalia, die me steeds leek te ontwijken. Uiteindelijk lukte het me om haar in een gang alleen te treffen en ik viel meteen met de deur in huis.
“Waar ken jij Mandor van?”
“Nou gewoon,” zei ze en bloosde allerhevigst, zoekend naar een mogelijkheid om weg te kunnen komen. Ik had de indruk dat ze echt een heks was.
“Niet goed genoeg,” zei ik snijdend. “Waar ken je hem van?”
“Ik heb hem wel eens gezien.”
“Leuk voor je. Bij welke gelegenheid?”
“Hij is toch een Sawall? Ik ben een zusje van Fiona.”
“Ja en? Dat verklaart niets.”
“Als je soms denkt… ik heb niets met hem gehad,” zei ze een beetje boos. Nee, dat had ik ook niet verwacht, maar ik wilde ook niet dat ze zou denken een kans te hebben.
“Ik weet dat jullie niets met elkaar gehad hebben,” zei ik scherp. “Je bent zijn type niet.”
Ze trok een beetje bleek weg. Zo, die zat. Wat dacht die troel wel!
“Hij is anders een heel goede tovenaar,” zei ze haastig.
“Wat heeft dat met jou te maken?”
“Hij is een goed tovenaar en er is geen betere demonenjager. Weet je of hij leerlingen aanneemt?”
Ik bekeek haar van hoofd tot de voeten. Rossig haar, sproetjes, groene ogen, mager en een lelijke lichtpaarse jurk. Geen partij eigenlijk. Toch mocht ik haar niet.
“Alleen in sommige situaties,” zei ik. En jou zal hij niet aannemen als ik het kan helpen.
Ik liet haar staan en liep even naar buiten om diep adem te halen. Meteen kwam Fillipien op me toe vliegen en landde op mijn schouder. Ze wreef haar kopje tegen mijn wang en ik kreeg een beeld door hoe ze met groot plezier ene Amalia de ogen uitrukte. Het is goed om een vriendin te hebben die je begrijpt.

Het eten was goed, alleen een beetje vreemd dat het kindermeisje gewoon mee aan tafel zat. Maar dat was nu eenmaal hun huishouden. Het grietje keek af en toe tersluiks naar mij, maar zodra ik haar richting uitkeek, draaide ze haar hoofd weg. Ik had daar geen vriendin gemaakt.
Verder was de maaltijd wel gezellig. Ik vroeg Rhexenor naar zijn wedervaren met Amblerash en kreeg een heel verhaal over mechs, schieten, ruimteschepen en andere aanverwante zaken. Mijn neef was de straf van zijn leven aan het uitzitten.
“Maar ik heb even vrij gekregen, ook vanwege jouw verloving,” zei hij.
“Oh ja, doet me eraan denken dat Mandor na het eten even wil komen praten met mijn ouders. Kan dat?”
“Natuurlijk.”
Na het eten moest de baby naar bed, maar ze was helemaal niet moe en maakte vreselijk veel lawaai toen Amalia haar oppakte en naar boven bracht. Op aanwijzing van mijn moeder ruimde het personeel de tafel af en zorgde voor koffie. Amalia kwam snel weer terug, het kind was boven nog steeds aan het krijsen.
“Ze heeft er geen zin in,” zei Dyenne.
“Ze zal niet zo moe zijn, want ze heeft veel in de stad geslapen,” zei Amalia. “Maar ze zal toch aan bepaalde regels moeten wennen.”
Rhexenor knikte instemmend terwijl Dyenne wat bedenkelijk keek. Ik vroeg me af, niet voor het eerst vandaag, hoe het zou gaan met Owen en zijn kindermeisje. Ik miste het jochie heel erg.

Ik liep naar de hal en troefde Mandor. Even later haalde ik hem door, hij zag er goed uit in een donkergrijs, onberispelijk zittend pak. Daaronder een wit overhemd en een lichtblauwe stropdas.
“Wat een lawaai,” zei hij naar boven kijkend. Cathrynn was nog steeds vreselijk aan het brullen.
“Verzorgers en kind hebben ieder andere ideeën over bedtijd,” legde ik uit.
Hij grinnikte even en keek me toen aan. Hij hield nog steeds mijn hand vast, eigenlijk was dat al ongepast lang voor een stel dat elkaar volgens de buitenwereld nauwelijks zou moeten kennen. Ik besefte dat dit onze eerste ontmoeting in het openbaar was sinds heel lange tijd.
“Je haar zit leuk zo,” zei hij warm en streelde het voorzichtig met zijn andere hand. “Heb je dat voor mij gedaan?”
“Ik ben blij dat je het leuk vind,” zei ik opgelucht. “Er was niet veel meer mee te beginnen, dus ik heb er een stuk af laten halen. Jij ziet er trouwens ook goed uit.”
Hij lachte en trok me een beetje naar zich toe. Toen bedacht hij ineens waar hij was en liet me met zichtbare tegenzin los.
“We zullen het maar netjes houden,” zei hij zacht. “Dit is trouwens niet wat ik morgen aan zal hebben.”
“Dan heb ik goed nieuws voor je,” zei ik terwijl ik zijn arm pakte en hem naar de eetkamer begeleidde, “de spijkerbroek die ik nu draag, zal ik niet dragen op onze verloving.”
Eerlijk gezegd vormden we zo een raar stel. Hij onberispelijk gekleed en ik nog steeds in mijn reiskleding.
Er viel een stilte zodra we de kamer binnen kwamen, iedereen staarde naar Mandor. Blijkbaar maakte hij heel veel indruk. Hij gedroeg zich alsof hij het niet in de gaten had, begroette Dyenne als eerste door een buiging te maken en haar een handkus te geven. Daarna schudde hij Rhexenor de hand, die stevig terug schudde.
“Voorzichtig,” zei mijn geliefde. “Die hand heb ik nog nodig!”
Amalia kreeg een knikje en daarna stelde ik hem netjes voor aan mijn ouders. Hij begroette hen uiterst vriendelijk, hij leek geheel niet nerveus te zijn.
“Bijzonder aangenaam U beiden te ontmoeten,” zei hij. En ja, hij dronk graag een kop koffie. Mijn moeder schonk voor iedereen in en er werd wat gekeuveld over ditjes en datjes. Na de koffie stond mijn moeder op, zoals altijd nam ze de regie in handen.
“Dyenne, vind je het goed dat we even gebruik maken van de tuinkamer?”
“Eh, ja… dat hoef je toch niet te vragen...”
“Goed.” Ze keek mijn vader, Mandor en mij beurtelings aan. “Als jullie meekomen?”
“Ik zal maar weer eens naar de baby gaan kijken,” zei Amalia tegen Dyenne en glipte vlak voor ons de kamer uit. Ik vroeg me ineens af of ze zo snel beneden was geweest daarstraks om Mandor te kunnen zien. Wat een ongelooflijke trut!

Het kind krijste in ieder geval nog steeds. Mijn moeder keek geërgerd naar boven en schudde haar hoofd. Daarna ging ze ons voor naar een gezellig ingerichte tuinkamer. In tegenstelling tot de rest van het huis, waren hier vrij veel planten en ontbraken de Griekse beelden. Er waren rotan zitjes, een paar tafeltjes en er hingen wat rustieke schilderijtjes aan de muren. Twee grote glazen deuren gaven toegang tot de prachtige, bloemrijke tuin.
“Zo jongeman,” zei mijn vader tegen Mandor die ongeveer dertien keer zijn leeftijd was. “Ga maar zitten.”
Mandor ving mijn blik op en knipoogde naar me terwijl hij ging zitten.
“Allereerst mijn excuses dat ik niet eerder kennis ben komen maken,” zei hij toen we allemaal zaten. “Ik weet dat het niet is zoals het hoort, maar ik heb daarvoor een heel goede reden.” Met een vluchtige glimlach keek hij even naar mij, toen keek hij mijn ouders beurtelings met een ernstig gezicht aan.
“Ik heb het erg druk gehad, wij allebei. We zijn met iets belangrijks bezig, maar dat zal ik U een andere keer goed uitleggen.”
“Onze dochter zei al dat jullie een paar gezamenlijke projecten hebben,” herinnerde mijn moeder zich terwijl ze vorsend van hem naar mij keek. Ik keek stoïcijns terug, ook van Mandors gezicht was niets af te lezen. Toch wist ik dat het een kwestie van tijd had, voordat ze er doorheen zou prikken. Mijn moeder heeft een ongelooflijk goede intuïtie, vooral waar het mij betreft.
Mijn stiefvader schraapte zijn keel.
“Vertel eens, wat zijn je plannen?”
“Ik ben hier om kennis te komen maken en om officieel om uw dochters hand te vragen. Ik bedoel dat ik met haar wil trouwen,” zei hij er snel achteraan, er blijkbaar aan denkend dat ‘de hand’ ook letterlijk genomen kon worden.”
“Juist ja. Kun je me vertellen wat je doet voor de kost?”
“Ik adviseer de koning en koningin van Chaos.”
“Verdient dat een beetje?”
Als Mandor verbaasd was over de vraag, liet hij daar niets van merken.
“Ik ben tevens de kroonprins, de koning is mijn vader. Ik heb weliswaar troonsafstand gedaan, desondanks brengt die titel genoeg op. We zullen warm bij kas zitten als we getrouwd zijn.”
“Ehm… ja,” zei mijn vader een beetje van zijn stuk gebracht. “Dat zal dan wel goed zitten. Heb je ook nog andere plannen?”
Er viel even een stilte, Mandor leek niet helemaal goed te weten wat daarop te antwoorden.
“Ik zou ergens willen wonen waar het leuk is,” zei hij uiteindelijk.
“Sorry, ik drukte me niet goed uit,” zei mijn stiefvader. “Ik had begrepen dat je politieke plannen had.”
Nu keek Mandor echt verward.
“Ik ben adviseur,” zei hij nog maar eens. “En dat zal zo blijven. Het ligt me wel om op de achtergrond advies uit te brengen.”
“Ik bedoelde eigenlijk meer voor Morwenna,” zei mijn vader lichtelijk ongeduldig.
“Oh zo!” Mandor keek naar mij, toen weer naar mijn stiefvader. In een soort verontschuldigend gebaar haalde hij zijn schouders op. “Ja, ze zal politiek meer actief moeten worden, dat brengt onze verbintenis met zich mee. Uiteraard zal ik haar helpen en steunen.”
“Ja,” zei mijn vader en keek toen lichtelijk hulpeloos mijn moeder aan. Ik had het gevoel dat hij niet helemaal de antwoorden had gehoord die hij had willen horen en geen idee had wat nog verder te vragen. Mijn moeder nam het meteen van hem over.
“Vertel eens,” zei ze, Mandor goed opnemend. “Heb je broers of zussen?”
“Ik had een oudere broer, die is dood.”
“Och, dat spijt me.”
“Mij niet.”
Nu was het mijn moeder die wat in de war was en wist zowaar even niet wat te zeggen.
“Ik schijn ook nog een jongere zus te hebben gehad,” zei Mandor. “Is ook vermoord. Maar die heb ik nooit gekend.”
Mijn ouders keken elkaar wat geschokt aan. Ik kon me voorstellen dat ze zich een iets ander gesprek hadden voorgesteld. Mandor gedroeg zich vriendelijk, maar tevens afstandelijk en daar wisten ze blijkbaar niet goed raad mee.
“En je moeder?” vroeg mijn moeder.
“Die is ook dood, ik heb haar nooit gekend.”
Er viel een stilte. Mandor keek me aan met een voorzichtige glimlach en ik glimlachte terug.
“Wat is je familienaam eigenlijk?” vroeg mijn moeder. Ze leek bijna opgelucht dat ze een onderwerp had gevonden waarover het misschien veilig praten was.
“Sawall. Ik ben van het Huis Sawall.”
“En hoe zit dat met Morwenna, welke naam gaat ze krijgen als ze met je trouwt?”
“Morwenna is een prinses van Huis Amber,” zei hij verbaasd. “Uiteraard houdt ze die naam, er zal wel een rijtje titels bij komen.”
“Morwenna heet Larenian,” zei mijn moeder bits.
“Natuurlijk, dat wist ik wel. Die naam zal toegevoegd worden aan het rijtje,” zei Mandor lichtelijk onverschillig.
Weer werd er een poosje gezwegen. Vaag drong van boven het gekrijs van Cathrynn door die duidelijk niet van plan was om te gaan slapen.
“Ja,” zei mijn moeder uiteindelijk. “Ik denk dat het maar zo moet. Verder vraag ik me af wat je plannen zijn met onze dochter.”
“Ik kan U beloven goed voor haar te zorgen en ze zal nergens gebrek aan hebben,” zei Mandor kalm.
“Ze is anders nogal onbesuisd en ze loopt risico’s.”
“Mam!” zei ik verontwaardigd.
“Jij houdt je hierbuiten,” zei mijn moeder streng en keek weer naar Mandor. “Hoe dacht je daarmee om te gaan?”
“Met die risico’s en onbesuisdheid? Ik heb daar nog niet zoveel van gemerkt.” Ik zag een lichte twinkeling in zijn blauwe ogen, verder was er niets van zijn gezicht af te lezen. Mandor is een enorme zelfbeheersingskunstenaar. “Ik kan haar heel goed beschermen, U hoeft zich geen zorgen te maken. Behalve dat ik tamelijk invloedrijk ben, heb ik ook nog een wetenschap gestudeerd die daarbij van pas zal komen.”
“Je bedoelt magie?” vroeg mijn stiefvader.
“Ik ben wat thuis in magie, maar ik doel meer op de occulte magie. Daar ben ik expert in.”
Mijn ouders zwegen verbluft. Ik denk dat het ze duidelijk was dat ze geen standaard schoonzoon voor zich hadden zitten.
“Waar gaan jullie wonen?” vroeg mijn moeder uiteindelijk.
“Dat weet ik nog niet. Dat wordt geregeld, ik heb begrepen dat Dara daarmee bezig is. Mijn stiefmoeder dus. Maar verder hebben we daar nog niets over gehoord.”
De vragen waren op. Mijn vader en moeder zaten elkaar een poosje aan te staren voordat mijn vader het woord hernam.
“Rook je sigaren?” vroeg hij aan Mandor. “Ik heb er toevallig twee bij me.”
Mandor keek even verrast en lachte toen.
“Ik rook wel sigaren,” zei hij.
Mijn stiefvader stond op en liep naar de tuindeuren die hij opende. Mandor volgde hem en nam de sigaar aan die mijn vader hem bood. Mijn moeder belde en vroeg om koffie en een fles whisky aan het dienstmeisje. Even later werd er een wagentje binnengereden met het koffieservies en een karaf whisky met een paar glazen. Mijn stiefvader schonk whisky in voor hem en Mandor, mijn moeder schonk voor haar en mij koffie. Er was een schaaltje bonbons bij en ik nam er meteen twee. De laatste tijd was ik gek op chocola, heel misschien toch een soort zwangerschapstik?
“Dat moet je morgen niet tijdens je verlovingsfeest doen,” zei mijn moeder. “En ik weet niet of je aan dat soort dingen denkt, maar neem een bad voor het feest en nadat je met dat paard hebt gereden.”
“Ik ga heus wel eens in bad,” zei ik geamuseerd en pikte een derde bonbon. “Heel misschien morgen ook.” Dat betekende een strakke planning. Vroeg naar de stallen van Amber troeven, te paard naar de stad, kleding en schoeisel ophalen, terug naar Amber rijden. Of misschien weer per troef. Daar op mijn kamer een bad nemen. Dat moest allemaal lukken.
Ik keek naar de twee mannen die sigarenrokend en whiskydrinkend uit stonden te kijken op de tuin, intussen over allerlei mannenzaken pratend. Mijn vader was erg vrolijk en ook Mandors zware lach was af en toe te horen.
“Je vader mag hem,” zei mijn moeder die met een frons naar Mandor zat te kijken.
“Jij niet?” vroeg ik. Een vierde bonbons. Mijn moeder had er eentje op. Het zou wel netjes zijn als ik er nog eentje voor haar liet liggen, dat betekende dat er nog twee voor mij waren. Er waren ook minimuffins, maar daar had ik geen zin in. Misschien wilde mijn moeder die wel in plaats van bonbons. Of zou het beter zijn om me nu in te houden? Dit soort gedrag ging in de gaten lopen en mijn moeder was toch al wat alert de laatste tijd.
“Ik weet het niet,” zei ze langzaam. “Er is iets met hem.”
Oh jee. Wat had ze inmiddels gehoord over Chaosieten? Of wat meende ze zelf te zien?
“Hij is heel anders dan je vader en je ooms.”
“Dat kan. Hij is van een andere familie.”
Ze schudde haar hoofd.
“Dat is het niet alleen. Ik kan er niet goed de vinger op leggen… kijkt hij altijd zo onderzoekend?”
“Het is me niet opgevallen,” zei ik. “Maar het kan. Hij is wat voorzichtig in het benaderen van mensen. Ook heb ik hem verteld van die migraine en hem gevraagd of hij eens naar je zou willen kijken. Heel misschien was haar daar mee bezig?”
Ze dacht even na, de frons werd dieper.
“Dat was het niet. Ik weet het niet… het had iets zeer bekends. Ik heb hem eerder gezien! Die ogen, die manier van kijken…”
“Herinner je je de man die toentertijd dat kistje af kwam leveren?” vroeg ik.
De frons verdween en ze keek opgelucht.
“Ja! Dat is het! Dat was hij! Ik zei toen toch ook al dat er iets was met zijn manier van kijken, een doordringende blik.”
Ja. Ze had het toen ook over grijze ogen gehad, herinnerde ik me. Maar misschien was ze dat weer vergeten. Mandor heeft blauwe ogen, die van zijn vader zijn grijs. De man die ze had gezien was Gramble geweest.
“Hij was het niet,” zei ik rustig. “Het was zeer directe familie.”
“Hij moet het zijn geweest!”
“Nee. Geloof me, ik weet zeker dat het iemand van zijn familie was. Mandor en hij lijken heel veel op elkaar.”
“Oh,” zei ze weifelend en nam Mandor nog eens goed op. Ik keek ook naar hem. Hij had wat houterigs zoals hij daar stond en ik vond dat echt leuk aan hem. Alsof hij mijn blik voelde, draaide Mandor zijn hoofd naar mij en er verscheen een langzame glimlach op zijn gezicht. Daarna keerde hij zich opnieuw naar mijn vader en zei blijkbar iets waarom deze hard moest lachen.
“Mannen hebben dat nodig,” zei mijn moeder terwijl ze opnieuw koffie schonk. “Die hebben dan heel even een ernstig gesprek en dan moeten ze zich blijkbaar afreageren met flauwe grappen, sterke drank en stinkende sigaren.
Maar wat ik me afvraag: hij noemde net ene Dara die zijn stiefmoeder zou zijn. Dat is dus ook de koningin van Chaos?”
“Ja, dat is dezelfde.”
“Dat is vreemd. Onlangs kwam ik hier ene Dara tegen in dit huis. Ze kwam iets ophalen geloof ik. Een klein tenger meisje, platte boezem en sproetjes. Is dat dezelfde persoon?”
“Oh ja, Dara is erg dik met Rhexenor en Dyenne. Die kun je hier aangetroffen hebben.”
“Dat was dus een koningin? Dat zou ik zo niet gezegd hebben! Ja, ze droeg een mooie jurk, maar verder…”
Intussen hoorde ik Mandor een mop vertellen waarbij vele hoofden werden gespleten. Iets wat mijn stiefvader zeer grappig vond en mijn moeder bedenkelijk deed kijken.
Ze dronk bedachtzaam haar kopje leeg en zei een poos niets. Ik kon aan haar zien dat ze iets aan het overwegen was. Toen zette ze haar kopje weer netjes op het schoteltje.
“Ik maak me toch zorgen Morwenna,” zei ze zacht. “Ik weet het niet met hem. Hij gedraagt zich zo ontzettend formeel! Het is net of hij ergens bang voor is. En als ik aan jou denk… ik zou het echt erg vinden als hij altijd zo is.”
“Dat is niet zo. Hij is goed voor me. Hij is heel anders als we alleen zijn.”
“Je bedoelt dat hij dat vormelijke dan laat vallen?” Ineens begon ze te lachen toen ze naar mijn gezicht keek. “Morwenna! Je hoeft niet zo te blozen! Ik voel me ineens een stuk geruster.”
“Je hoeft je geen zorgen te maken, mam. Hij is de man met wie ik verder wil.”
Ze leek reuze veel plezier te hebben ineens en bood me de laatste bonbon aan.
“Die had ik laten liggen voor jou,” zei ik met een rood hoofd.
“Het is maar goed dat die aanstaande van jou goed bij geld zit,” zei ze lachend. “Weet hij al dat je een chocoladeverslaving hebt? Neem maar, ik eet liever muffins.”
De mannen hadden hun sigaren opgerookt en de whisky opgedronken en kwamen weer terug bij ons zitten. Mijn vader recht en stram.
“Wel,” zei hij plechtig met een blik op mijn moeder die even vluchtig knikte. “We gaan akkoord met jullie voorgenomen huwelijk.”
“Dat is een hele opluchting,” zei Mandor en ik kon niet uit zijn gezicht opmaken of hij dit nu meende of niet. Hij stond op, maakte een buiging voor mijn moeder en gaf mijn vader een hand.
“Het was heel gezellig, helaas moet ik echt gaan. Ik verheug me erop U morgen weer te ontmoeten,” zei hij.
Ik stond ook op en zei mijn ouders dat ik hem even weg zou brengen.
“Hou het netjes!” riep mijn moeder toen we de deur uitliepen. Ja natuurlijk, voor nu zouden we het netjes houden. Verder was het een loze waarschuwing die veel te laat kwam.
Halverwege de hal hielden we stil en keken we elkaar aan. En toen, zonder acht te slaan op nieuwsgierige ogen van Amber personeel en zomaar in het openbaar, trok Mandor me naar zich toe en gaf me een innige zoen, die ik maar wat graag terug gaf. Ik weet niet hoelang we daar zo stonden, het kon me ook niet schelen. Ik wist alleen dat het verrukkelijk lang was en toch te kort. Uiteindelijk maakten we onszelf los uit onze omhelzing en streelde hij me over mijn haar.
“Ik zie je morgen,” zei hij zacht, pakte een troef uit zijn borstzak en verdween. Ik miste hem meteen ontzettend. Ik draaide me langzaam om en liep terug naar mijn ouders, die net de tuinkamer uitkwamen.
“Het geschreeuw is tenminste opgehouden,” zei mijn moeder tevreden. We gingen naar de eetkamer en dronken daar nog koffie met Dyenne en Rhexenor. Ondanks dat er veel gepraat werd, voelde ik me heel alleen en zou ik het liefst naar mijn eigen kamer zijn gegaan.

No comments: