55. De Fluisteraar van Geheimen

Terwijl de symbolen weer werden bestudeerd door de experts, keek ik nog eens om me heen. Dark End was een verschrikkelijke wereld. Troosteloos, stoffig en oorspronkelijk grijs en grauw. Maar door de enorme bloedrode zon werd alles rood getint. Het was eigenlijk niet ontzettend warm, het was geen hete zon. Af en toe trilde de grond, het voelde niet goed aan. Hier en daar waren heuvels en rotsen te zien en waren er meer rode lichtbronnen behalve de rode zon, zoals de geisers, de lavastromen en de vulkanen. Dit was een planeet die niet in ellipsbaan rond de zon trok, maar stil stond, deze kant was voortdurend naar de zon gericht. Geen wonder dat deze wereld uit elkaar werd getrokken, iets dat al decennia bezig kon zijn, waarschijnlijk langer.
En dan al die altaren, ik had het vermoeden dat er op dit gedeelte van de planeet alleen al zeker duizenden van waren. En ze zagen er allen aangetast uit, ze moesten hier al heel lang staan.
De ijselijke kreten klonken nog steeds regelmatig op, ook het vrijwel aanhoudende kakelende gelach gaf me huiveringen. Ik wilde er weg, het leek wel of deze wereld zich steeds meer aan me opdrong.
William en Eric wisten eigenlijk niet goed wat ze van die symbolen konden maken, het zei ze helemaal niets. Ik vroeg Eric of hij wilde weten waar we mee bezig waren – ik denk dat ik de vraag stelde om mezelf af te leiden van de desolate omgeving. Hij schudde zijn hoofd.
“Nu niet, later.” Hij boog zich weer over de tekens. “Het is toch raar…”
Ik bestudeerde de symbolen ook nog eens goed. Niets, maar dan ook niets ervan deed me denken aan eerdere schriften die ik had bestudeerd. Het was Ronardo die het opviel dat het bloed nooit langs de andere symbolen kon komen, de symbolen die niet oplichtten wanneer er werd geofferd. Hij vroeg om een vergrootglas, dat ik hem aangaf.
“Kijk,” zei hij terwijl hij het aanwees. Ergens aan de onderkant van het altaar waren een zestal symbolen te zien waar ook lijnen naartoe liepen, maar deze lijnen waren opstaand en geen gleuven. Er was zelfs zoiets als een hart te zien, zoals die hartvormige kom, maar dit was een hartvormige bol.
Het enige dat ik kon concluderen met al mijn archeologische kennis – die dus aardig roestig is – is dat de altaren uit twee gedeelten bestonden. Het onderste was het oudste, met de zes symbolen. Het bovenste met alle symbolen en bloedgleuven, was nieuwer. Het deed me denken aan sommige bouwwerken die ik wel had gezien. Het gebeurde vaker dat nieuw op oude fundamenten werd gebouwd om iets mee te krijgen van de oude macht. Dat is iets wat ik in meerdere landen en werelden heb aangetroffen. Vaak is het nieuwe schreeuweriger en opvallender dan het oorspronkelijke bouwwerk. Dat was hier ook het geval. Maar dat vertelde ik niet aan mijn familieleden, het leek me niet dat ze zaten te wachten op mijn betweterigheid. Bovendien verging het me met dit stukje oudheid al net als met de kennis over magie: ik wist er helemaal niets van. Sterker nog, de heren wisten er veel meer van te maken dan ik en hadden nooit eerder iets gedaan met archeologie.
Voor de vorm bekeek ik een paar altaren in de buurt. De zes symbolen waren daarop hetzelfde, maar nergens was het precies gelijk. Ik had niet het idee dat het iets uitmaakte.
“Dit zijn heel duistere symbolen,” merkte William op. “En heel oud.” Tja. Ik bedacht somber dat ik er tot nog toe helemaal naast had gezeten met mijn ideeën rond het oproepen van die Ctulhu. Niks te ritueel dat niet af was, dit was totaal iets anders.
“En het heeft ook niets te maken met Oproeping,” wist William verder nog te vertellen.
Gezamenlijk kwamen ze tot de conclusie dat het symbolenspel – samen met de lijnen – wat weg had van patroon. En dat het ook te lopen was.
“In je hoofd?” vroeg ik. Een compleet niet ter zake doende opmerking natuurlijk. Maar die was ik voortdurend aan het plaatsen.
“Wat bedoel je?” vroeg William.
“Je neemt het beeld van Patroon in je hoofd en loopt het dan. In gedachten dus. Dat heeft hetzelfde effect als Patroon lichamelijk lopen,” legde ik uit. Mijn neven keken alle drie verbluft alsof ze niet wisten waar ik het over had. En ik vroeg me af waarom ik in ’s hemelsnaam mijn mond had open gedaan. Ronardo boog zich opnieuw over de symbolen en lijnen. Rhexenor liep een eindje van ons weg, ik zag dat hij in de buurt van een modderpoel een gaatje in de grond groef en daar iets in liet vallen. Tot mijn verwondering zag ik niet veel later dat er op diezelfde plaats een plantje groeide dat er eerder niet was. Rhex kwam terug met een tevreden gezicht.
“Hm, ik zie dat de richel niet helemaal bol is,” zei Ronardo. “Er lijkt in het midden ervan een heel klein groefje te lopen. Er zit een deukje in het hart en van daaruit lopen de groefjes weg.”
“Dus we kunnen toch iets gaan doen met ons bloed?”

We prikten onszelf in de vinger, lieten de eerste druppel vallen in het midden van het hart en volgden het patroon – we konden niet meer los. Ik voelde hoe er flink wat bloed uit mijn vinger werd getrokken en dit putte me flink uit. Ik was helemaal bij mezelf, had geen idee waar de anderen mee bezig waren. Vaag wist ik dat ze vlakbij moesten zijn, maar ik zag of voelde hun aanwezigheid niet. Toen mijn vinger weer terug was bij het begin van het patroon merkte ik het gefluister in mijn hoofd pas goed op. Dat opdringende alom aanwezige gek makende gefluister, het ging door en door en door. En het ging over niets.
De rode brandweerwagen arriveerde bij de brand en bij maanlicht was er een gele trein een passgier heeft een sinaasappel aan de zee. Er steekt een storm op en er rijden mensen op een paard door het woud. In de vissenkom zwemt een goudvis.
Het deed me denken aan de dictees die ik in mijn jeugd kreeg van miss Watson. Het was één grote stroom aan onzin dat helemaal geen verband hield met elkaar. Inmiddels merkte ik vaag weer de aanwezigheid van de anderen op, Rhexenor was aan het proberen de halve zinnen aan te vullen, Ronardo kletste mee met de onzin. Ik gooide er een vraag in, iets dat heel moeilijk was omdat ik het gevoel had dat ik door iemand heen aan het praten ging. Dit alles speelde zich op geestelijk niveau af.
“Wij Amberieten worden geïnfiltreerd door een mogelijke vijand of bekende van U, kunt U vertellen hoe we deze kunnen vinden?”
Een Amberiet kan wel degelijk dood, dat is al een aantal keer bewezen. De heuvel naar de poort was vol met water, als je duikt, dat je ze niet tegen komt. Op het bord staat soms het antwoord zonlicht en dan ben je kwetsbaar door de vochtigheid vanwege de archeologie.
Hm, de onzin leek wat minder, maar in feite kon ik hier nog niets mee. En de doffe hoofdpijn die ik al eerder voelde, werd sterker.
“Waar kunnen we onze vijand vinden,” vroeg ik toen en probeerde deze gedachte zo sterk mogelijk dwars door alle onzin heen te sturen.
Er is een bepaald ras, bepaalde types. Allebei mensen. Als je niet ontdekt wil worden, verstop je jezelf. Daar zijn technieken voor. In de juiste manual kun je vinden welke webpage het is. Er zijn diverse breipatronen en het is op te zoeken hoe deze twee verschillende soorten met elkaar hebben kunnen leven. Het ene continent is losgeslagen en een andere tak ingeslagen. Nu drijft alles weer in een losse zee en de stuurman aapt de man op de kant na. Daar ziet hij een auto…
“Denk allemaal dezelfde vraag!” Deze dwingende gedachte kwam van Eric. Mijn vader had me ooit eens verteld dat Eric geestelijk heel sterk was, nu maakte ik hier zelf wat van mee.
“Hoe zijn de Dwalers te vinden?” Ik merkte dat deze vraag inderdaad versterkt werd doordat er steun kwam van de anderen.
Heel lang geleden waren er wezens van één ras die toen al ontzettend oud waren. Er waren er die er in geslaagd waren te overleven. Hun realiteit ging ten onder, er kwam een einde aan. Dat accepteerden ze niet. Heel veel dingen hebben een cyclus die gaat van het begin tot het eind. Het heelal kan beginnen en eindigen met een Big Bang. Het ontstond met een Big Bang, of was dat het einde? Deze wezens waren er in geslaagd het einde te overleven en waren toen al erg oud. Dat was tegen de Orde der Dingen, dat hoort niet, jezelf een extra leven geven.
Toen de nieuwe wezens daarachter kwamen, waren ze daar niet zo blij mee. Ze konden ze niet terug sturen naar waar ze vandaan kwamen, dat was een realiteit die geweest was. Er kwam een oorlog. Vanwege hun aard was er conflict tussen hen, ze waren het niet met elkaar eens. Sommigen hadden ruzie met zichzelf. Ze waren zo groot, zo complex en vreemd en natuurlijk gek geworden, ze hoorden er niet. Waarom moeten wij ten onder gaan, wijken voor anderen? Als we ten onder gaan, waarom dan niet alles. Misschien is het leuk om opnieuw te beginnen.
Ze waren erg machtig, ze kenden alle geheimen van het vorige heelal, maar hadden er niet veel aan. Onder de nieuwe wezens waren ook een aantal hele machtige. Eén van de oudere wezens was bereid zijn maatjes te verraden. In meerdere of mindere mate. De ene helft was daartoe bereid, de andere kon het niet schelen. Hij was toch gek. Ooit was hij een andere weg in geslagen, voor het einde der tijden al. En dat was moeilijk te begrijpen voor wezens die in het Hier en Nu waren. Misschien was het wat anders…

De hoofdpijn begon steeds heftiger te worden…
Een deel van dat wezen kon zijn gedachten koppelen aan de nieuwe wezens die machtig waren en informatie geven om zijn soortgenoten te verbannen. Ze konden buiten de nieuwe realiteit worden geplaatst. Vandaar zochten ze naar mogelijkheden, op de rand. Daar woonden wezens die niet het niet verdiend hadden te ontstaan. Alles en iedereen vermoordden omdat niemand ze mocht aankijken. Ze hebben er lang over gedaan om macht te krijgen, ze wisten de zwakke plek al, ze herkenden dat ze verwant waren. Soms ontstaat er eenzelfde soort leven, ook al ziet het er anders uit. Ze kunnen alleen maar afbreken. Andere wezens hebben zich er buiten gehouden. Ze waren wel machtiger, dat hadden ze over van daarvoor. Ze hebben vele cycli overleefd en zich anders gedragen. Ze hebben zich afgezonderd onder water. Die hebben wel de macht, maar hielden zich er buiten. Ze hebben wel de macht over wat er gebeurt.
De wezens die zijn overgenomen zijn op zoek naar een nieuwe macht, hebben geprobeerd zich dat eigen te maken. Ergens over de realiteit blijkt er een soort machtscentrum te zijn en daarover proberen ze macht te krijgen langs de rand. Als je niet gezien wil worden, dan hou je dat zo, je verzamelt kleine beetjes tot je genoeg hebt tot een hele. Dan heb je meer realiteit. Dan hoor je er meer thuis. Misschien wil je dan ook wel dingen. Bijvoorbeeld contact maken en meedoen, net of je één van hun bent. Als je denkt dat je één van hun bent en je raakt er in verstrikt, daarachter staan zij en die wachten. Ze hebben veel geduld. Misschien om de cyclus definitief te doen beëindigen. Zij onder water staan er toch buiten, het kan ze niets schelen. Zij zijn de sleutel om dit te voorkomen. Ze zullen niet willen. Iemand heeft er ooit contact mee gemaakt, hulp gevraagd om de ander te verbannen.

“Wie heeft er contact gemaakt?” vroeg ik.
Eén van de eersten is er in geslaagd de wezens te vinden onder water. Er is een plaats waar je contact met ze op kan nemen. Het is een oude plaats, zo oud. Het oorspronkelijke plan is alles over te nemen. Of dat er iemand orde op zaken stelt ergens.
De verrader is altijd bereid te helpen.

“Waar zit het centrum van Macht?”
Dat weet je allemaal al. Overschaduw is ook zo’n naam. Je kunt degene opzoeken die achter alles zit. Op dit moment zijn er een aantal zaken die spelen. Je moet weten wie het is, maar je weet niet beter, het is één van ons. Het is zaak dat hen die niet gezien willen worden, moeten worden uitgeroeid, dat ze straf krijgen. Ze moeten gezien worden en uitgeroeid, dan is het contact verstoord. En dan moeten ze iets verder verbannen nog. Anders blijven ze aan de gang. Je weet waar ze wonen, daar komen ze niet graag vandaan, daar leeft ook niets. Een paar van de eersten hebben samen gewerkt, er was er maar eentje die contact had. Namen zijn soms tot hulp. Goed dan. Old Ones. De Elder zijn niet de Old Ones of Deep Ones. Van de Elder is er maar één over en die heeft ze verraden. De Old Ones zijn verbannen.
“Waar is de oeroude plaats waarmee we contact kunnen leggen?” probeerde ik aan de weet te komen.
Er is een ritueel waarmee de Old Ones geroepen kunnen worden, daarmee komt er een stukje van hen naar een bepaalde wereld toe. Of die doet iets. Er waren Shadow Demons en toen waren ze slaaf. De Deep Ones kennen het ritueel veel beter.
Er is het Patroon en er is de Logrus. Je loopt het en je bent het. Je moet het voorkomen, maar er zijn overal afspiegelingen van. Als je er genoeg loopt, kun je Patroon of Logrus lopen. En als je die loopt kun je ook het origineel lopen en dan heb je het.
Iemand ontdekte dat als je dat verwoest, je iets nieuws kunt beginnen. Op die manier is een Schaduw zo te vormen om de Deep Ones te verbannen. Het kan ook zijn dat die persoon de verkeerde was, wezens die oud zijn, zijn ook gek. Hij had al eens gesproken met de verrader. Misschien was hij van plan alles over te nemen.

Inmiddels was de hoofdpijn ondraaglijk geworden. Ik kon de vragen niet meer goed formuleren, eigenlijk niet eens meer goed bedacht krijgen. Ik merkte dat de anderen met hetzelfde probleem kampten.
“We moeten hier weg!” liet ik ze weten. Ik merkte dat ze het volledig met me eens waren. Misschien hielp het heftige trillen van de grond onder ons daar ook wel aan mee.
De Verrader is de Fluisteraar van Onmogelijke geheimen….
Het gefluister in mijn hoofd was opgehouden. De hoofdpijn was verschrikkelijk, ik voelde dat ik heftig aan het trillen was en dat was niet alleen dankzij de aardbeving die bezig was. We moesten daar weg, maar hoe? We zaten vast.
“Het ritueel is niet af!” Dat was Eric. Dat kon zijn, maar hoe was het dan af te sluiten? Denken aan de vier stukken van de munt, die de weg naar huis zou focussen lukte gewoon niet.
De Onmogelijke Geheimen. Het kwam in me op, maar ik had geen idee wat er mee te doen. Rhexenor wel, praktisch als altijd had hij blijkbaar een vraag gesteld, ik merkte dat hij los was. Eric was de volgende: “Oh. Goed dan,” hoorde ik hem denken. Ronardo en William waren daarna los.
Ik vroeg me af of ik de vraag wel moest stellen die ik stelde.
“Wie is mijn vader?” Tegelijkertijd met dat het antwoord kwam raakte ik los.
“Denk aan het midden van het Patroon in Amber,” schreeuwde Eric. Dat deed ik. De vier stukken munt raakten elkaar, Eric trok ons mee en heel veel tijd later viel ik met de anderen temidden van het Patroon. Toen werd alles zwart….

Ik herinner me dromen, angstige rare dromen. Net of niet ik het was die het droomde, maar iemand anders. Ik kan me niets meer van de inhoud herinneren, ik wil dat ook niet. Dark End is iets dat zo snel mogelijk vergeten zou moeten worden. Maar dat kan niet, dat zal nooit gebeuren. Het zit in me, het is een deel van me. Het zal ooit een plaats krijgen en zullen de scherpe kantjes van die verschrikking slijten. Ik heb er iets aan overgehouden, Dark End zal een eeuwig litteken in mijn geest blijven.

Eindelijk werd ik wakker. Echt wakker bedoel ik. Ik lag in een donkere kamer, vastgebonden in een bed, mijn armen en benen aan de beddenpost. Ik kon naast het bed, een luxe hemelbed, een tafeltje onderscheiden met daarop spullen als injectienaalden, buisjes en dergelijke. Ik deed mijn ogen weer dicht en wenste heel even dat ik dood was gebleven. Al wist ik van tevoren dat ik knettergek zou terugkeren, de nuchtere realiteit was schokkend en beschamend voor me.
Ik hoorde voetstappen die dichterbij kwamen, een sleutel in het slot omdraaien en de deur ging open. Ondanks mezelf deed ik mijn ogen toch maar weer open. Er kwam een man binnen met een donkere mantel aan. Ik meende Eric te herkennen. Maar dat kon toch niet?
Hij schoof de donkere gordijnen helemaal open en een fel licht kwam de kamer in. Zo fel dat ik mijn ogen weer dicht moest doen. Voorzichtig deed ik ze weer open. Het was Eric. Hij zag erg bleek en had wallen onder zijn ogen. Hij controleerde wat meetinstrumenten die ik nog niet had opgemerkt en hij knikte tevreden. Daarna keek hij naar mij.
“Goedemorgen,” zei hij. “Ik zie dat je genoeg bent opgeknapt. Dat heeft wel een poos geduurd.” Ik had moeite om mijn stem weer onder controle te krijgen, dus zei niet echt iets terug, mompelde alleen iets. Hij begon me los te maken. Blijkbaar was ik niet gevaarlijk meer. Ik vroeg me af, ook met de afgesloten deur in gedachten, of ik gevaarlijk was geweest voor mezelf of voor de omgeving. Ik besloot ter plekke dat ik het niet wilde weten. Gek zijn is mogelijk nog erger dan incontinent zijn.
Hij hielp me overeind te gaan zitten en ik voelde een enorme duizeling op komen zetten.
“Duizelig?” vroeg hij.
“Verschrikkelijk zelfs,” zei ik met schorre stem.
“Doe heel rustig aan. Die duizeligheid hoort erbij, dat zal minder worden. Ik hoop niet dat er permanente schade is, maar je weet maar nooit.” Hij wees me op een kast. “Daar kun je kleren vinden,” zei hij. “Knap jezelf wat op en kleed je aan, straks komt er iemand om je naar de eetzaal te brengen.”
“Hoe…” begon ik, maar hij onderbrak me.
“Ik weet dat je vragen hebt, maar wacht daar nog even mee.” Hij gaf me een soort bemoedigend klopje op de schouder en liep de kamer uit.

Ik zat op de rand van het bed en wachtte tot de duizeligheid zou zakken. Ik kon me niet herinneren ooit zo draaierig geweest te zijn. Ik had eigenlijk niet verwacht dat het verblijf in Dark End ook lichamelijke effecten kon hebben. Heel even kwam het in me op dat het mogelijk een andere oorzaak had, maar die gedachte redeneerde ik weer weg. Tijdens mijn zwangerschap van Owen was ik geen seconde duizelig geweest. Bovendien was de kans op alweer zwanger zijn minimaal. Dus het zweverige gevoel moest een andere oorzaak hebben.
Inderdaad voelde ik me na een tiental minuten ietsje beter. Ik keek de grote kamer rond. Het leek het meest op een kasteelkamer. Alles was vrij luxe ingericht, de stijl van meubelen deden me een beetje denken aan die van mijn ouders. Er was een grote linnenkast en behalve de deur waardoor Eric net de kamer verliet, was er nog een andere deur.
Ik stond op, hield me vast aan de rand van het bed. Langzaamaan, voetje voor voetje, zwabberde ik richting de betreffende deur. Ik had het gevoel dat ik maanden daar op bed had gelegen, een beetje alsof ik opnieuw moest leren lopen. Gelukkig ging het leerproces deze keer vele malen sneller dan jaren geleden na het ongeluk met mijn paard.
Zoals ik al dacht, leidde de deur naar een luxueus ingerichte badkamer. Een beetje de stijl die mijn moeder ook mooi zou vinden, naar mijn smaak wat te weelderig. Alles wat een vrouw nodig heeft was er echter aanwezig, een bad, een wc en een wastafel. Ik liet het bad vollopen, koos een badschuim uit met rozengeur en liet me even later in het bad zakken. Dat was heerlijk ontspannend. Met wat ironie bedacht ik dat, als ik werkelijk maanden op bed gelegen had, ik voldoende uitgerust zou moeten zijn, maar zo voelde ik me allerminst.
Ik waste ook mijn haar zorgvuldig en had het gevoel alsof ik met dit ritueel alle stof van Dark End van me afwaste. Lichamelijk dan. Ik hulde mezelf in een enorme badhanddoek en liep naar de linnenkast die vol hing met allerlei stijlen dameskleding. Na wat zoeken koos ik voor gemakkelijk zittende kleding, een wijde lichtblauwe broek en een witte bloes. Uit de rij schoenen koos ik een soort muiltje met platte zool – ik ben niet zo goed in lopen op hooggehakte schoentjes. De kleren die ik aanhad in Dark End zag ik niet en ook mijn troevendeck was weg. Wel zag ik in een hoek van de kast mijn rugtas met mijn spullen en daarnaast het korte zwaard. Ik zocht verder. Uiteindelijk vond ik het amulet gewoon naast het bed, op het nachtkastje. Ik hing het om en voelde me toen pas helemaal gekleed.
Op dat moment hoorde ik een klop op de deur en kwam er een dienstmeisje de kamer binnen.
“Goedemorgen Prinses, ik ben blij dat U weer opgeknapt bent. Ik zal U naar de eetzaal brengen.” Ze ging me voor van de trappen af en bracht me naar een grote eetzaal met een enorme tafel in het midden. De tafel was rijkelijk gevuld met broodjes en beleg, er waren vruchtensappen en er was thee. Ik zag Ronardo en William en we begroetten elkaar. Zij bleken al een paar dagen eerder wakker geworden te zijn.
“Het is de bedoeling dat we ons hier vermaken tot ook Rhexenor bijgekomen is. Dan zal Eric onze vragen beantwoorden,” legde Ronardo uit. Hm, dat was nog niet zo gek. Ik voelde me zo gammel dat ik die extra tijd wel kon gebruiken.
Halverwege de maaltijd kwam Eric ons gezelschap houden. Hij wees me op een pot met jam.
“Smeer dat op je broodje, dat is ijzerhoudende jam. Dat helpt tegen de duizeligheid.” Ik had al zeker een half broodje op, met kaas, en eigenlijk geen trek meer. Maar gehoorzaam smeerde ik wat jam op de kaas, de anderen keken er met afgrijzen naar. Met lange tanden at ik ook de andere helft van het broodje op. De vruchtensappen waren lekker en de thee was gewoon goed.

In de dagen die volgden, verdween de duizeligheid stukje bij beetje. Als ik mezelf bekeek in de spiegel zag ik een bleek gezicht, ingevallen wangen en wallen onder mijn ogen. Ik zag eruit of ik vreselijk ziek was geweest, de enige troost was dat mijn neven en oom er niet veel beter uitzagen.
Ik vermaakte mezelf door boeken te lezen, Eric beschikte over een goede bibliotheek en af en toe, als ik me daar goed genoeg voor voelde, mijn dagboek bij te werken.
Verder sliep ik veel, althans, dat probeerde ik. Als de beelden en geluiden van Dark End me niet wakker hielden, was het wel het antwoord dat ik had gekregen van de Fluisteraar. Het leek erop dat er iets of iemand een misplaatste grap had uitgehaald of een vuil spelletje aan het spelen was geweest. Ik vroeg me af wat er met me mis was, met mijn bestaan. Kon er achter zoiets schofterigs echt een dieper plan zitten? Wat was er in vredesnaam met mijn moeder, dat er zoiets kon gebeuren?
De gesprekken met mijn neven en oom waren in die dagen minimaal en vooral nietszeggend. Ik denk dat niemand van ons zich echt goed voelde.

Na een week ofzo kwam Rhexenor de eetkamer binnen rennen. Ik denk dat hij er het beste uitzag van ons allemaal, hij was in ieder geval opgewekt als altijd. Zoals gewoonlijk had hij zich meteen de schaal met broodjes toegeëigend voordat wij op onze stoel zaten. Eric kwam, als vaker, wat later binnen en zag vol verbazing aan hoe Rhexenor het hele ontbijt al naar binnen had gewerkt voordat wij ook maar een hap hadden kunnen eten.
“Oh. Daar had ik even geen rekening mee gehouden,” zei hij en bestelde een extra ontbijt. Toen dat werd gebracht zag hij er op toe dat wij en hij eerst kregen en daarna had Rhex weer vrij spel.
Tegen het einde van de maaltijd, stelde hij voor om wat te praten.
“Wat is er gebeurd nadat we in het midden van het Patroon vielen?” vroeg Ronardo.
“Daarvoor zal ik jullie eerst vertellen wat mijn vraag was in Dark End. Ik heb getwijfeld of ik de vraag zou stellen, maar ik wilde weten of er een mogelijkheid was. Ik heb gevraagd hoe ik weer levend kon worden. Uit het antwoord dat ik kreeg, bleek dat de enige plaats waar dat zou kunnen vanuit het midden van het Patroon was. En ik had bloed nodig van familieleden. Vandaar dat jullie je zo duizelig voelen. Er was echter veel tijd nodig voor jullie geestelijk herstelproces, jullie hebben lang in bed door moeten brengen.
Het enige dat ik nog mis is bloed van mijn bloed. Maar ik heb een zoon.”
“Oh,” herinnerde ik me weer. “In Rebma toch?” Hij keek me aan.
“Hm, dus hij woont in Rebma? Hoe dan ook, ik weet niet of mijn zoon bereid is om bloed af te staan, als jullie hem dat willen vragen? Ik heb het nodig. Daarmee kan ik het Oerpatroon lopen en dan ben ik weer terug.”
“Is het geen probleem dat je nu Chaosbloed hebt?” vroeg Rhexenor. Eric glimlachte scheef.
“Och, we zijn toch allemaal een beetje Chaos.” Hij zag er echter uit alsof hij hier niet blij mee was.
“Jullie kunnen nog een aantal dagen blijven,” stelde hij voor, “om geheel op te knappen.”
“Ik wil wel met je zoon praten,” bood Ronardo aan. “Ik ga met Moyra van Rebma, dus ik heb er al contacten.”
“Dank je. Ik weet niet hoe mijn zoon daar genoemd is. Zijn oorspronkelijke naam is Friso.”
“Dus je hebt je zoon afgestaan en laten adopteren zonder te weten waar hij zou worden ondergebracht?” vroeg ik. Dit wat hij vertelde deed me heel erg denken aan de optie waar Caine toen mee kwam voor Owen. Erics blauwe ogen vestigden zich op mij en hij keek me even vorsend aan voordat hij antwoord gaf.
“In die tijd had ik een broer die erg gevaarlijk was. Corwin. Het was toen allesbehalve veilig, een erg onzekere tijd.” Ik knikte, mijn vader had me ook wel eens iets verteld over die tijd.
“Waar zijn we eigenlijk?”
“Dit is kasteel Avalon en dat is gebouwd in de wolken. Een soort magisch kasteel. Het is van mij en jullie zijn hier te gast. Je kunt zo lang blijven als je wilt.”
“Indrukwekkend,” vond ik. Eric lijkt wel wat op Corwin, maar nauwelijks op Deirdre. Eigenlijk deed hij me denken aan Oberon – behalve de kleur van de ogen. In feite heeft Eric iets koninklijks in zijn houding. Hij was maar kort koning geweest wist ik, mijn vader had gezegd dat Erics koningschap slechts iets van vijf jaar had geduurd, maar hij was in zijn voorkomen vele malen koninklijker dan Random en ook Deirdre. Ik vroeg me af hoe de rest van de familie zou gaan reageren wanneer hij terug zou keren.
“Als ik het dus goed begrijp,” zei Eric, “zijn er nogal wat Amberieten opgedoken de laatste tijd?”
“Ja, dat zijn er wel een paar.”
“Hm,” hij keek Rhexenor aan. “Hoe reageren mijn broers en zussen eigenlijk op het feit dat jij een zoon bent van Deirdre en een Chaosiet?” Rhexenor keek hem met een grijns aan.
“Oh, wel goed denk ik. Ze kijken mij er niet op aan.”
“Dat zal wel niet. Toch zullen ze het erg vinden dat ze dit tijdens de oorlog heeft gedaan.”
“Daar had ik niet veel mee te maken.”
“Natuurlijk niet. En dan die macht die je hebt, hoe kom je daaraan? Zeer ongebruikelijk voor zowel een Amberiet als een Chaosiet.” Rhexenor vertelde hem over het opvissen van de Feniks en hoe hij aan diens Macht was gekomen. Eric luisterde belangstellend, knikte en ging verder met zijn verhoor.
“Waar ben je opgegroeid?”
“Op een Griekse aarde.”
“Oh, dan heeft ze je toch normaal laten opgroeien. Heb je ook nog iets geleerd over magie en troef?”
“Eh… niet zoveel.”
“Over Patroon?”
“Ook niet echt.”
“Nou ja, je zult Patroon overleven doordat je toch een Amberiet bent. Maar je bent ook Chaosiet, ben je wel stabiel?”
“Oh ja hoor.” Ik begon bijna medelijden te krijgen met Rhexenor, hij kon zijn afkomst niet helpen. Maar van dat stabiel zijn vroeg ik me ook wel eens af, sinds ik hem kende was hij behoorlijk veranderd.
“Zeg,” vroeg ik, “vanaf welke leeftijd begon je eigenlijk je mensvorm een beetje onder controle te krijgen?” Hij keek me verbaasd aan en wist blijkbaar niet wat te antwoorden. Jammer, ik had gehoopt om eens wat duidelijkheid hierover te krijgen. Mijn zoon was geboren in zijn mensvorm, hoewel ik eerder eens had gehoord dat alle Chaosieten ter wereld kwamen als demoontjes. Maar aangezien ik een Amberiet ben, kon hij dat van mij hebben meegekregen. Wellicht was Rhexenor ook als gewone baby geboren.
Maar ook in de maanden na zijn geboorte had Owen nooit een verandering laten zien en ik wist dat Rhex zeer regelmatig van vorm veranderde als baby, terwijl diens moeder toch ook een Amberiet is.
Mogelijk had het te maken met Patroon. Dat zorgt ervoor dat we er voortdurend als mens uitzien. Kon het zijn dat ik mijn zoon daarvan zoveel had mee gegeven dat hij er geen moeite mee had dat vast te houden? Kon dat eigenlijk wel?
“Amberieten zijn maar één familie die tegen al die Chaosieten,” zei Eric streng. Ik begon me wat ongemakkelijk te voelen, maar wat kon ik zeggen?
“Er is een wapenstilstand,” zei ik toch, “en ze zijn al jaren bezig met onderhandelingen om tot een betere samenwerking te komen.” Eric fronste zijn wenkbrauwen.
“Ik ben er niet van overtuigd dat het goed is om met Chaos samen te werken.”
“Ik vind het een slechte zaak. Rhexenor valt wel mee, maar al die anderen…” deed William ook een duit in het zakje.
“Jurt is ook wel aardig,” zei Ronardo. “Waarschijnlijk een zoon van Corwin en Dara. Hij heeft altijd ongelukken.”
“Dat is interessant,” vond Eric. Hij stond op en pakte uit één van de kasten een rol papier en wat schrijfspullen. Hij ging daarmee weer aan tafel zitten en keek ons ernstig aan.
“Ik ben een paar jaar kwijt,” zei hij, “kunnen jullie me zoveel mogelijk invullen? We beginnen bij Oberon.” Hij schreef ‘Oberon’ op het papier en daarachter dat deze was verdwenen na het repareren van het Patroon, weg was, maar waarschijnlijk niet dood. Bij Dworkin schreef hij dat deze het Oerpatroon bewaakte en niet meer helemaal gek was. Zo ging hij ieder familielid af. Hij voegde dus Dalt en Coral toe als zijnde zijn broer en zus, Merlijn kende hij nog niet, net zo min als Rinaldo, Heather, Sean en Boromir. Ook Xeena niet en van Martin wist hij alleen dat deze neergestoken op het Patroon was gevonden, niet wie erachter zat.
Ook een lijst van Chaosieten werd er aangelegd. Het feit dat daar nogal veel doden waren, vond hij verheugend.
Daarna begon hij met een lijst van ‘gewone’ mensen, heel veel namen die we niet kenden. Personeel in Paleis Amber, bepaalde wachters en dergelijke. Ik kon me niet herinneren dat er ooit een Amberiet was geweest die zich daarvoor interesseerde. Misschien Rhexenor een beetje vanwege zijn huwelijk met het keukenmeisje. Eric complimenteerde Rhexenor met het feit dat deze openlijk getrouwd was met één van de dochters van de kapitein van de wacht. Daarna legde hij alles aan de kant en ging wat achterover zitten.
“Ik moet me verontschuldigen dat ik jullie bloed heb gebruikt zonder het te vragen.”
“Ik denk niet dat je keus had,” zei ik.
“Het enige wat ik voor jullie kon doen is jullie hier naartoe brengen. De tijd in Amber staat ten opzichte van hier praktisch stil, zodat er niet nog meer tijd voorbij is gegaan.” Goed, we begonnen op het punt te komen waar ik bang voor was geweest – over hoeveel tijd spraken we hier?
“Dark End en het reizen heeft heel veel tijd gekost. In Ambertijd ongeveer een half jaar.” Ik weet niet precies wat ik voelde. Al die tijd had ik al het gevoel gehad dat Dark End veel tijd kostte, maar ik had er bewust niet te hard over nagedacht. Nu wist ik het dus. Een half jaar in Amber – dat betekende dat Owen al ruim drie jaar was.
“Hoe gaat de tijd ten opzichte van Antioch?” vroeg Rhexenor.
“Ongeveer hetzelfde als Amber,” antwoordde ik werktuigelijk. Hij keek opgelucht.
“Oh, dan valt het mee. Dyenne was net zwanger toen ik weg ging,” vertelde hij trots. Hij werd door iedereen gefeliciteerd. Ik vond het erg leuk voor ze.
“Weet je zeker dat ze net zwanger was?” vroeg ik toch maar, “of wist ze het nog maar net?” Hij keek me verward aan. Niet alleen hij, maar ook mijn twee andere neven. Alleen bij Eric zag ik een zweem van een geamuseerde glimlach rond zijn mond spelen.
“Nou ja, ze had nog geen dikke buik,” zei Rhex. Ik ergerde me enorm aan dat gebrek van kennis waar veel mannen aan lijden en besloot het hem uit te leggen. Niet alleen aan hem trouwens, ook Ronardo en William waren volkomen naïef op dit gebied.
“Een vrouw heeft niet de hele zwangerschap een dikke buik,” legde ik rustig uit. “De eerste helft van de zwangerschap is er zelfs niets of maar weinig van te zien.” Mijn neven keken me alle drie met ongeloof aan.
“Hoe weet jij dat eigenlijk?” vroeg Rhexenor ineens slim. Ik voelde dat ik kleurde. Natuurlijk gedeeltelijk door eigen ervaring, maar niet helemaal. Het was ook een stuk kennis.
“Dat is iets wat je gewoon geleerd zou moeten hebben tijdens biologielessen over de menselijke voortplanting.” Mijn neven zaten me inmiddels alle drie doordringend aan te kijken. Eric redde de situatie een beetje.
“Ik denk dat jij het beste naar huis kan gaan,” zei hij tegen Rhexenor, “en daar gaat kijken hoe ver één en ander is.”
“Eh, ja…” zei deze een beetje beduusd.
“Jullie kunnen hier blijven of gaan waarheen je wilt. Als je hulp nodig hebt om ergens te komen, kan ik je helpen.”
“Ik wil in ieder geval met je zoon praten,” zei Ronardo.
“Dank je. Het zou fijn zijn om te weten of hij het wel of niet wil. Ik weet niet hoe hij tegenover mij staat, maar ik wil zijn bloed hebben, met of zonder zijn toestemming. Liever met natuurlijk. Praat met hem onder vier ogen en troef me daarna, wat de uitkomst van het gesprek ook is. Als hij geen toestemming geeft, zal ik hem moeten ontvoeren. Oh ja, ik wil dat jullie voorlopig niets zeggen tegen wie dan ook.”
“Dat kan ik wel beloven,” zei ik. “Waar zijn mijn troeven eigenlijk?” Hij wees naar de secretaire in de kamer.
“Daar liggen ze, je kunt ze pakken wanneer je wilt. Ik heb mijn troef in ieder van jullie deck betoverd zodat deze alleen voor jullie werkt. Jullie kunnen me altijd troeven.”
“Mag ik mijn moeder ook niets vertellen?” vroeg Ronardo. Eric dacht even na.
“Liever niet. Hou allemaal je mond tegen je ouder. Ik wil voorlopig achter de schermen blijven, in ieder geval tot ik het Oerpatroon heb kunnen lopen. Jouw guardian…” dit was tegen William, “… zal het ongetwijfeld weten als ze dat juweel heeft. Maar toch… niets vertellen.”
Rhexenor zorgde ervoor dat ook alle restjes op de ontbijttafel op waren en pakte een steen uit zijn zak. Even later was hij weg.
Ik had ook niet veel geduld meer om te blijven. Het mocht dan zijn dat er niet echt veel tijd voorbij ging in Avalon, maar naar mijn gevoel was er al te veel tijd voorbij. Ik ging mijn spullen pakken op mijn kamer, in de eetkamer pakte ik mijn troevendeck. Toen liep ik naar Eric.
“Hartelijk bedankt voor de goede zorgen,” zei ik. Hij keek lichtelijk verbaasd.
“Zou je me kunnen helpen om naar de stallen in Amber te komen?”
“Natuurlijk,” zei hij en gaf me een troef die heel erg stabiel aanvoelde. Ik bedankte hem en concentreerde me op de troef, waarop de stallen van paleis Amber stonden afgebeeld. Dit beeld werd steeds duidelijker totdat het echt was en ik stapte door de troef heen.

Zonder veel plichtplegingen haalde ik Boudicca uit haar box. Ze was blij me te zien, ik om haar te zien. Ze zag er goed uit, prima verzorgd. Uiteraard bedankte ik de paardenverzorgers voor hun goede zorgen, blijkbaar was het beter gegaan dat de vorige keer. Toen ik buiten kwam met Boudicca kwam er een jongeman aanrennen.
“Blij U weer te zien, prinses!” zei hij. “Ik ben Arjan en ik heb de eer gehad om Uw paard te verzorgen en te trainen.”
“Dank je,” zei ik. “Je hebt goed werk verricht, ze is in uitstekende conditie.” Hij grijnsde breed.
“Het is een mooi beest, maar een stuk onwilliger dan de gewone Amber paarden,” zei hij. “In het begin wilde ze niet, er was niemand die in haar buurt mocht komen. Maar het was toch belangrijk dat er met haar gereden werd, dus ik heb doorgezet. Ach, ik heb niet zo heel lang in het ziekenhuis gelegen en dat had ik er wel voor over.”
Ik slikte even. Boudicca was inderdaad geen gemakkelijke en dat hoorde wat mij betreft ook zo. Ik had haar in feite in Amber achter gelaten omdat daar veel meer ervaren verzorgers zijn dan op mijn eigen wereld. Maar ik vond het toch een beetje vervelend dat ze letsel had toegebracht aan iemand.
“Het spijt me dat te horen,” zei ik. “Ik waardeer het echt enorm dat je toch hebt doorgezet.” Hij straalde.
“Het was leuk om te doen. Ja, met Sammi is het allemaal minder goed afgelopen, die is nog steeds niet goed.”
“Oh,” zei ik en bedacht dat ik er niet verder op door zou gaan, ik wilde op weg gaan naar huis.
“In ieder geval bedankt,” zei ik nogmaals, “ik moet nu echt gaan.” De jongen maakte een soort buiging ten afscheid. Ik steeg op mijn paard en reed een eindje van de stallen weg, op zoek naar Fillipien. Lang hoefde ik niet te zoeken, ze kwam aanvliegen en landde op mijn schouder. Ze gedroeg zich wat hooghartig, deed of ze me niet gemist had. Ik had haar echter wel gemist en krauwde haar achter haar kopje, wat ze graag toeliet. Ik begreep dat ze zich het afgelopen half jaar goed had vermaakt in de omgeving van Amber en Arden, vriendjes genoeg. Inderdaad zag ik verderop een tweetal valken van Julian rond cirkelen. Dat kon erop duiden dat hij in de buurt was. Ik twijfelde even over wat te doen. Contact met hem zoeken of gewoon op weg gaan? Ik voelde me erg ongemakkelijk als ik terugdacht aan mijn laatste paar gesprekken met hem. Mogelijk voelde hij dat ook zo en vond hij het wel prima dat ik een poosje buiten zicht was en bleef.
Ik gaf Boudicca de sporen en begon aan de reis naar huis. Ik koos ervoor om zoveel mogelijk gewoon door Schaduw te reizen in plaats van een Hellerit of Patroon in mijn hoofd te lopen. Dat is misschien vreemd, ik verlangde ontzettend naar mijn zoon, maar tegelijkertijd zag ik ook wat op tegen de ontmoeting. Van drie maanden – ietsje meer – naar drie jaar is een groot verschil. Hoe waren kinderen van drie jaar eigenlijk? En nog belangrijker: hoe zou Owen zijn als driejarige? Hij zou me niet eens herkennen. Ik probeerde me te herinneren wat ik gelezen had in de boeken. Kinderen van drie konden meestal al goed praten, korte periodes geconcentreerd zelf bezig zijn en hun melkgebit zou volledig zijn. Dus wat had ik gemist? Vrijwel alles. Kruipen, staan, zitten, lopen, eerste woordjes, eerste tandjes. Ik wist niet eens hoe hij er nu uit zou zien. Ik hoopte maar dat de fotoalbums en dagboeken waren bijgehouden, zodat ik nog eens terug kon kijken.
Maar ja, dat was het risico toen we besloten dat hij maar beter snel op kon groeien.

In één van de Schaduwen bezocht ik een grote stad waar een immense speelgoedwinkel was met een aantal verdiepingen vol met speelgoed. Ik dwaalde er uren rond, zonder enig idee te hebben wat ik mee kon nemen voor Owen. Uiteindelijk sprak ik één van de verkoopsters aan.
“Ik zoek iets voor een jongetje van drie.” De verkoopster, die volgens haar naamkaartje Linda heette, glimlachte vriendelijk.
“Keus genoeg. Wat is het voor kind?” De vraag verwonderde me. Waren er meer soorten dan jongens en meisjes dan?
“Een jongen,” zei ik nog maar eens. Linda bleef vriendelijk lachen.
“Wat ik bedoel is of het meer een buitenkind of een binnenkind is bijvoorbeeld. Knutselt hij graag, houdt hij veel van met autootjes spelen, wordt hij graag voorgelezen, is het meer een lichamelijk kind of is het een denkertje?” Ik stond met mijn mond vol tanden. Ik had werkelijk geen idee!
“Ik heb hem al een poosje niet gezien,” zei ik voorzichtig, “dus ik weet het niet zo.” Linda liet niet merken of ze hier verbaasd over was, ze bleef haar verkoopsterglimlach houden.
“Is er niet iets waar bijna alle kinderen van drie jaar van houden?” vroeg ik toen.
“Dat ligt eraan,” zei Linda. “Wat voor soort ouders heeft het kind?”
“Heeft dat er iets mee te maken dan?”
“Zeker wel. Als het sportieve ouders zijn, kunt U denken aan een bal ofzo. Als ze muzikaal zijn, aan een muziekinstrument of een muziekdoos. Als ze…” Ik onderbrak haar, dit begon vervelend te worden.
“Ik zoek gewoon iets algemeens,” zei ik. “En nu ik hier toch ben, ook iets voor een baby.”
“Is dat voor een jongen of een meisje?”
“Nog onbekend,” zei ik. Daar nam ze genoegen mee, ze vroeg in ieder geval niet verder door. Ze verwees me naar de knuffeldieren afdeling, waar ik ook een hele poos heb staan twijfelen. Uiteindelijk koos ik voor een Husky knuffelhond voor Owen en een oranjerood gekleurde pluche draak voor de toekomstige baby van Rhex. Deze knuffeldieren leken van alle soorten nog het meest op hun origineel, al vond ik met name de draak wat liefs hebben – dat leek me leuk voor een baby. En dan hadden ze een soort button in hun oor, dat gaf de beesten wel iets bijzonders.
Het personeel vloog voor me toen ik daarmee aankwam, ik kreeg er een speciale doos bij en papieren die een soort echtheidsgarantie zouden zijn.
“Waar is dat allemaal voor nodig?” vroeg ik, toen ik zelfs het aankoopbewijs moest ondertekenen.
“Voor de speciale clausule in uw verzekering. Als deze ‘Steiff Knopf im Ohr’ dieren ooit worden gestolen, wordt het aankoopbedrag volledig vergoed.” Ik had moeite om niet heel hard te gaan lachen en zette geduldig een krabbel op alle papieren. De credit card werd zonder enig probleem geaccepteerd en naderhand werden mijn aankopen zelfs voor me naar de uitgang gedragen.
Twee knuffeldieren rijker reisde ik verder. Af en toe een maaltijd en een overnachting in een herberg. Na ongeveer een week van reizen kwam ik aan in een nabijgelegen Schaduw.

Vol ontzetting staarde ik naar de combinatie van wervelwinden en orkanen die hun vernietigende spel speelden. Ik kan me niet meer herinneren wat ik toen heb gedacht. Of dat ik nog wel kon denken. Alleen het allesoverheersende gevoel van niets staat me bij, een volkomen leegte. De schaduwstorm weerspiegelde uitstekend mijn gevoelens. Er was wat mij betrof helemaal niets meer.
Vaag voelde ik het getintel in mijn hoofd. Het bleef vrij zwak, vermoedelijk was het Rhex of Julia die probeerde contact te krijgen. Automatisch, zonder denken nam ik het aan. Het was Rhex.
“We hebben een dochter!” Ik deed mijn best om vrolijk terug te doen.
“Gefeliciteerd! Is alles goed met moeder en kind?”
“Prima. Ze heet Cathrynn.”
“Mooie naam.” Dat meende ik. “Ik kom binnenkort even kijken,” beloofde ik toen en verbrak het contact.
Deze afleiding was genoeg om mijn zinnen weer een beetje bij elkaar te krijgen. Ik kon niet geloven dat alles voor niets was geweest. Ik begon met Patroon Schaduwen uit te kammen, op zoek naar een spoor van mijn zoon. Het doorzoeken van Schaduwen is niet zo moeilijk. Tot mijn verrassing stuitte ik al vrij snel op een blokkade. Ik probeerde het nog eens, nu vanuit een andere hoek en alweer die blokkade. Dat betekende dat pogingen om Owen te vinden belemmerd waren, wat weer inhield dat hij in ieder geval nog in leven was. Ik merkte dat ik weer wat gevoel terug begon te krijgen, ik greep me vast aan dat sprankje hoop.
In mijn troevendeck lokaliseerde ik de troef van Mandor. Dat was niet echt moeilijk, deze lag praktisch bovenaan. Wat zou Eric had opgemaakt hebben uit mijn volgorde van troeven? Ik zocht verder, de zijne was waar deze al heel lang was, praktisch onderaan. Hij leek niets veranderd te hebben in de volgorde. Ik verspilde er verder geen gedachten aan, maar concentreerde me op de kaart van Mandor. Geen contact, zijn troef was ook geblokkeerd. Ik vroeg me af wat dit alles te betekenen had. Mijn kind was afgeschermd, mijn geliefde ook. De wereld die speciaal voor Owen was gevonden, aangepast en beschermd, was totaal vernietigd. Daar moest flink wat Macht voor zijn gebruikt, maar met welk doel?
Er waren een paar dingen die ik kon doen. Verder zoeken naar Owen, ik had het idee dat ik hem zou kunnen vinden met wat moeite. Ik vroeg me af wat er gebeurd was met de valk, of deze nog bij hem was.
Of ik kon mijn vader troeven.
Met enige aarzeling haalde ik diens troef tevoorschijn. Donkerbruin lang haar, gladgeschoren, ietwat scherpe neus en kin. Blauwe ogen en een wit harnas. Ik haalde nog eens diep adem en concentreerde me op de troef. Het contact was er snel.
“Morwenna!”
Ik heb nog nooit eerder zoveel emoties weerspiegeld gezien in zijn gezicht. Boosheid, blijdschap, schrik en bezorgdheid wisselden elkaar af.
“Waar ben je eigenlijk mee bezig?! Waarom doe je dat nou! Je was onlangs in Amber bij de stallen en je troeft me niet eens! Ik ben meteen naar je toe gegaan, maar jij was al weg!” Iets in mijn binnenste roerde zich, nooit eerder had hij me ook maar iets verweten over niet-troeven.
“Sorry,” zei ik. “Ik had je moeten troeven.”
“Ik dacht dat je me niet wilde zien.” Hier schrok ik van. Was het echt zo op hem overgekomen? Dat was mijn bedoeling niet. Ik dacht juist dat hij niet zo op me zat te wachten.
“Dat is het niet,” zei ik. “Het was alleen… nou ja, ik was eerst naar huis gegaan. En dat is voor niets geweest.” Het huilen stond me nader dan het lachen en met geweld drong ik deze emoties weg. Wat was dat nou, ik zou me niet klein laten krijgen.
Julian keek me scherp aan.
“Ik kan je doorhalen,” zei hij voorzichtig.
“Graag,” zei ik. Ik zag dat hij naar buiten liep. Ik pakte Boudicca bij de teugel, Fillipien streek neer op mijn schouder en ik stak mijn hand uit. Julian greep deze en haalde ons door. Hij bleef mijn hand vasthouden terwijl hij me van top tot teen bekeek.
“Je ziet er slecht uit,” zei hij bezorgd. “Je bent een half jaar weg geweest en je komt terug als een wrak.” Ik wist niet wat te antwoorden, wat te doen. En zo hadden we verder kunnen gaan op dezelfde afstandelijke manier als eerder, als hij geen besluit had genomen. Met een lichte aarzeling deed hij een stap naar me toe en omarmde me. Ook ik sloeg mijn armen om hem heen. Dit kwam op het goede moment, het was het enige juiste dat hij had kunnen doen. Mijn vader en ik zijn niet goed met woorden, zeker niet als het om gevoelens gaat. Beiden zijn we terughoudend, ook met aanrakingen. Dus een omhelzing als deze wordt niet licht gegeven.
Ik keek om me heen. Hij had me naar een vestingboerderij in de bossen gehaald, zeer sfeervol en vooral erg rustgevend. Julian, deze keer gekleed in een vale spijkerbroek, een wit T-shirt met de tekst 'yankee go home' en donkergroene sokken in sandalen, aaide Boudicca over haar hals en Fillipien werd door hem in de nek gekrauwd. Beide dieren stonden dit zoals gewoonlijk gewoon toe, het was precies hetzelfde gedrag als zijn dieren naar mij toe vertoonden.
Het paard werd naar de stal gebracht en daar verzorgd. Fillipien vloog op en ging op jacht. Julian pakte me bij een arm en nam me mee naar binnen in het woongedeelte.
Ook de inrichting was sfeervol. Ik was nu in meerdere woningen van hem geweest en eigenlijk straalden ze allemaal een bepaalde rust en sfeer uit. Geen overdadige inrichting, weinig luxe, maar absoluut niet Spartaans of minimalistisch. Veel houtwerk en alles in lichte kleuren. Ik was graag in zijn huizen besefte ik ineens. Net als dat ik me op mijn gemak voelde bij hem in de buurt.
“Wil je wat drinken?”
“Als het niet lastig is, dan thee.” Hij glimlachte even en zette een ketel water op. Intussen keek ik wat rond in de woonkeuken, het was er echt gezellig. Iets dat ik ook tegen hem zei. Verder zeiden we niet veel tot en met dat de thee klaar was en ingeschonken. Dat is ook iets wat ik met hem heb: het gevoel dat ik niet hoef te praten, dat ik gewoon kan zwijgen, zonder dat ik me daarover ongemakkelijk moet voelen. Van mijn moeder heb ik geleerd dat er altijd een onderwerp gezocht dient te worden als er stiltes vallen. Maar ik ben niet goed in het vinden van onbenullige onderwerpen en gelukkig weet ik dat mijn vader daar ook niet van gediend is.

“Hoe was het in Dark End?” vroeg hij. We zaten tegenover elkaar aan de lichte houten tafel, met ieder een dampende kop thee. Ik vertrok mijn gezicht even, twijfelde over wat ik wel en nog niet kwijt wilde. Of kon.
“Niet leuk,” zei ik uiteindelijk. “Het was interessant om even met Eric op te trekken, maar de plaats zelf was verschrikkelijk. Ik hoop er nooit meer terug te hoeven. Het was gewoon vreselijk. Ik droom ervan, het zit in mijn hoofd en ik weet zeker dat ik er iets aan over heb gehouden.”
Hij zei niets, knikte alleen maar en keek me rustig aan. We dronken van de thee. Na een aantal minuten vroeg hij: “Heb je er wel een antwoord gehad?”
“Ja. We kunnen wel verder. Ik moet alles nog op een rijtje zetten, maar we weten nu wel wat de volgende stap moet zijn.” Ik vertelde over zij-die-niet-gezien-willen-worden, dat deze het beste volledig uitgeroeid konden worden zodat het contact tussen hen en de opdrachtgevers verstoord was.
“Ik ben op hun wereld geweest,” zei ik. “Volgens die Ctulhu is het het beste als we die wereld uitroeien. Daarna verder.” Ik huiverde even, ondanks dat het niet koud was. Dat ‘verder’ zou vermoedelijk ‘Overschaduw’ betekenen en daar wilde ik eigenlijk helemaal niet heen.
“Het is trouwens niet alleen Amber dat mogelijk geïnfiltreerd wordt,” vervolgde ik. “Maar ook Chaos.” Julian haalde even zijn schouders op.
“Daar heb ik geen probleem mee,” zei hij kortaf. Weer werd er een poos gezwegen, Julian schonk nog een keer thee voor me in.
“Hoe is het hier?” vroeg ik. Hij maakte een soort van grimas.
“Tja, wat kan ik zeggen. De regering van Deirdre begint uit de hand te lopen. Voor elk probleem heeft ze maar één oplossing: ze stuurt er legers op af. Het begon met Begma en Kashfa, er zou een overleg zijn, maar dat is uit de hand gelopen. Amber heeft nu Eregnor bezet, met tevens een afdeling van het leger in zowel Kashfa als Begma. In andere Gouden Cirkel landen is het hetzelfde verhaal. Er is een groeiende onrust. Zelfs Benedict die een oorlog echt niet uit de weg gaat, heeft zijn vraagtekens geplaatst bij deze situaties, hij zegt dat dit helemaal fout aan het lopen is. Intussen hebben we ook nog te maken met het gestook van Dalt. Als dit zo doorgaat, staat Amber straks helemaal alleen in de Gouden Cirkel.”
“Klinkt zorgelijk. Wordt er niet over gedacht om Deirdre een stapje terug te laten doen of zelfs uit het koninklijk ambt te ontzetten?”
“Zeker wel. Er gaan nu stemmen op om te kijken of Corwin wil.”
“Het zal in ieder geval een verandering zijn.”
Hij zuchtte, leunde achterover in zijn stoel.
“Je bent echt lang weg geweest. Een half jaar. Ik heb me zorgen gemaakt, was bang dat je helemaal niet meer terug zou komen.” Ik was geroerd en verbaasd. Was dit nu mijn afstandelijke, emotieloze vader? Goed, naar mij toe was hij zeker veel minder koel dan naar andere familieleden, maar nu gedroeg hij zich echt emotioneel. En ik had die warmte zo ontzettend nodig – het was niet alleen Dark End waardoor ik me zo onevenwichtig voelde, maar alle problemen van de afgelopen tijd kwamen daar bij.
“We zijn maar heel kort in Dark End zelf geweest,” zei ik zacht. “Maar de tijd daar loopt heel anders ten opzichte van hier. De reis er naar toe en er vandaan was lang en natuurlijk is er tijd nodig geweest om eh… geestelijk te herstellen…” Weer was er een poos van stilte. Ik voelde me een beetje schuldig dat ik hem niets over Eric vertelde, maar die belofte had ik nu eenmaal gedaan.
“Hoe is het eigenlijk met Jurt?” vroeg ik na lange tijd.
“Het lijkt erop dat het goed gaat komen met Jurt,” hij lachte kort. “Ik kan niet zeggen dat het gemakkelijk was, we zijn behoorlijk lang met hem bezig geweest. Niet alleen omdat hij moeilijk ‘vast’ te houden is, maar het is ook erg lastig om magie op hem te doen of juist weg te halen – maar dat wist je al. Uiteindelijk zijn we er in geslaagd om een stuk van zijn geheugen te blokkeren, toen hield dat gedoe in ieder geval op. We hebben geen idee hoelang die blokkade blijft, dat weet je bij iemand als Jurt nooit.”
“Ik ben blij te horen dat je hem hebt kunnen helpen. Wie zijn ‘we’ eigenlijk?”
“Ik heb Bleys erbij gehaald. Het was typisch om een keer met hem samen te werken, apart wel.”
Ik voelde me opgelucht. Niet alleen omdat Jurt was geholpen, maar ook omdat er niet nog meer personen bij betrokken waren. Met Bleys had ik geen moeite, ik wist dat hij me mocht.
“Oh ja,” zei ik. “Dat afbranden van mijn ouderlijk huis en dergelijke, was dankzij Brand.”
“Ik heb het gehoord ja. Brand heeft wat probleempjes sinds een half jaar ongeveer, hij kan op geen één plaats lang blijven. Iemand heeft een serie Chaos bloedhonden op hem afgestuurd.”
“Wat vervelend voor hem,” zei ik bezorgd. Brand was knettergek, hij zou toch niet mij hier ook de schuld van gaan geven? Ook al zat ik er min of meer achter. Julian lachte grimmig.
“Ik vind het niet vervelend voor hem, maar zijn verdiende loon,” zei hij beslist.
Ik schonk deze keer nog eens thee in. Goede sterke thee had hij gezet, precies zoals ik het graag dronk. Ik vroeg me af of ik hem zou vertellen over het antwoord dat ik had gehad van de Fluisteraar. Zou hij me meer kunnen vertellen over mijn moeder? Eigenlijk wist ik maar weinig van haar. Ze had me jaren geleden verteld dat ze het landgoed van een tante had geërfd, een zus van haar moeder. Zelf was ze vroeg wees geworden en bij die tante opgegroeid. Dat alles klonk best aannemelijk toen, nu begon ik de beseffen dat het allemaal wat vaag was. En er was meer. Mijn moeder zag er niet echt oud uit bijvoorbeeld. Voor mezelf had ik al verklaard dat dit mogelijk door haar omgang met Amberieten kwam, er kon echter ook een andere verklaring voor zijn. En dan mijn broer, een jaar jonger dan ik. Daar was ook iets mee, hij was anders dan andere jongens van zijn leeftijd en hyperintelligent. Hij was zeker geen Amberiet, maar toch ‘anders’.
En waarom waren al die Amberieten zo ontzettend aangetrokken geweest door mijn moeder? Zeker vier in heel korte tijd. Ik wist niet wat ik ervan moest denken, ik wilde mijn moeder niet weer aan een kruisverhoor gaan onderwerpen. Niet zomaar tenminste.

“Ik ben meteen naar Owen gegaan toen ik weer terug was,” zei ik uiteindelijk. “Dat was tenminste mijn bedoeling. De wereld waarop hij was is vernietigd, er is een schaduwstorm. Mijn pogingen hem te vinden worden geblokkeerd. Ik heb geprobeerd Mandor te troeven, maar troefcontacten naar hem zijn ook geblokkeerd.” Julian knikte.
“Ik weet het,” zei hij.
“Kun je me meer vertellen?”
Hij keek bedachtzaam naar de beker die hij in zijn hand hield en toen naar mij. Hij nam me vorsend op.
“Ik weet wat er aan de hand is, alleen niet of het verstandig is je meer te vertellen,” zei hij rustig. Dit was een antwoord waar ik geen genoegen mee nam en ik vermoedde dat hij dat ook wist.
“Vertel me meer. Ik denk niet dat ik daar nog meer problemen door krijg.” Nu was ik het die hem nauwlettend opnam. Hij dacht een poosje na en leek wat te overwegen voordat hij antwoord gaf.
“Je aanstaande is verantwoordelijk voor die schaduwstorm. Ik heb begrepen dat dit alles een preventieve maatregel is . Vrij kort nadat jij weg was kreeg ik een bericht van hem. Hij moest onderduiken en zou een tijd onbereikbaar zijn, maar ik moest me geen zorgen maken. Ik denk dat het bericht voor jou bedoeld was.”
Dat dacht ik ook. Het zou Julian een rotzorg zijn waar Mandor zat en of hij al dan niet bereikbaar zou zijn. En dat wist Mandor ook, dus hij zou nooit een dergelijk bericht aan Julian zelf hebben gestuurd. Het luchtte echter iets op, een klein beetje maar. Het betekende dat hij Owen en zichzelf in veiligheid had gebracht. Maar dat betekende ook dat er veel meer speelde.
“Hij moet een goede reden hebben gehad voor dit alles,” zei ik.
“Dat had hij.” Door dit antwoord kreeg ik het idee dat mijn vader meer wist, maar niet kwijt wilde. Ik vermoedde dat het was om me te beschermen, niet om me onwetend te houden.
“Er is ook een uitnodiging van Chaos geweest voor jou om daar gechaperonneerd met iemand te komen praten. De uitnodiging is inmiddels verlopen, je was weg, maar ik vermoed dat er binnenkort een nieuwe zal komen. Deirdre heeft nog geen ruzie met Chaos.
Verder heeft Caine een plan, ik begreep dat het af was. Benedict is daar ook in betrokken.”
“Mooi,” zei ik. “Ik neem aan dat we binnenkort te horen zullen krijgen hoe en wat.” Ik vertelde hem niet dat ik al een stukje wist van het plan, ik was gewoon benieuwd om het geheel te horen van Caine. Ook wist ik nu dat ik steun had in deze zaak van mijn vader, ook al was het duidelijk dat hij Mandor niet mocht, hij noemde hem niet één keer bij naam. Mijn vader is heel eerlijk, hij zal niet net doen of hij iemand mag als dat niet zo is. Tevens was het helder dat hij de acties van Mandor wel terecht vond omtrent Owen en de schaduwstorm.
“Verder zijn er aan de rand van Arden nogal wat incidenten momenteel met een nieuwe generatie van Chaosieten die zich komt bewijzen. Hoogst irritant. En de oude Sawall ligt nu al een hele poos op sterven.”
“Ha, de oude Sawall zeg je?” zei ik grimmig. “Ik kan je vertellen dat hij niet dood zal gaan, niet echt in ieder geval. Gramble Sawall is niet oud of seniel of wat dan ook.”
“Oh, zit het zo. Dat verklaart heel veel.”
“Wat dan?”
“Dat vertel ik je nog wel. Als je wilt, kun je hier een poos blijven.” Ik keek om me heen, hier zou ik graag een poosje blijven.
“Dank je, heel graag. Ik heb toch geen huis meer,” zei ik met wat cynisme. Hij keek bezorgd.
“Dat komt wel weer.”
“Ach, het is maar een huis. Niet echt belangrijk dus.”

No comments: