Veranderingen

Door de aanwezigheid van Fillipien hervond ik de rust in mezelf. Op de één of andere manier voelde ik me completer, alsof ik iets van mezelf had gevonden. Iets waarvan ik niet eens wist dat ik het miste of kwijt was. Oh, ik paste er wel voor om hier iets over tegen iemand te zeggen, laat staan tegen mijn moeder. Achteraf gezien had ik dat waarschijnlijk beter wel kunnen doen, misschien dat er daardoor wat meer duidelijkheid tussen haar en mij zou zijn ontstaan. Want helaas leek mijn moeder, sinds de valk, meer afstand te gaan nemen van mij. Ik heb het al eerder gezegd, ik ben nooit erg aanhankelijk geweest en haar afstandelijkheid zal mede veroorzaakt zijn door mijn houding.
Ik heb nooit helemaal begrepen waardoor haar houding wat verkoelde. Waarschijnlijk is het niet met opzet geweest maar gebeurde het gewoon. Ik denk nu dat ze worstelde met bepaalde gebeurtenissen uit haar verleden. Gebeurtenissen die met mij te maken hadden, maar waar ze me niets over KON vertellen. Ik begrijp nu een beetje dat ze eigenlijk alles al aardig op een rijtje dacht te hebben, misschien hoopte te hebben, en dat door Fillipien dat alles wat in de war werd gestuurd. Ze begon te twijfelen en de laatste met wie ze daarover kon praten was ik. Tenminste… dat is mijn aanname. Het kon natuurlijk ook een andere oorzaak hebben.
Eén ding was zeker: ze had een hekel aan Fillipien. Dat was vanaf het begin, toen ik de gewonde valk op de eettafel legde, al het geval geweest. Nu hield mijn moeder helemaal niet van dieren, dus echt verwonderlijk was het niet. Maar met Fillipien was het erger, de arme vogel kreeg werkelijk van alles de schuld, van mijn te late thuiskomen iedere dag tot aan de weggeroofde kippen uit het kippenhok.
Mijn vader had weer een lange periode van zwijgzaamheid en sombere buien en bracht de tijd grotendeels door op zijn studeerkamer.
Mijn broer die het talent heeft om te allen tijde goedgehumeurd door het leven te gaan, bouwde een soort van stoommachine op zijn kamer en was weken, maanden bezig met de ene verbetering na de andere aan te brengen. Ook dit alles was zeer tegen de zin van mijn moeder, die liever had dat hij buiten speelde of optrok met zijn vrienden. Oleg had zeker wel vrienden, hij is iemand die ze gemakkelijk maakt, maar al zijn vriendschappen waren oppervlakkig. En er waren tijden dat hij helemaal geen behoefte had aan hun gezelschap. Een eigenschap die hij gemeen heeft met mij, het verschil was echter dat ik helemaal geen vriendinnen had, zelfs niet oppervlakkig.
Ja, Maureen. Heel misschien. Ik denk niet eens dat dit een echte vriendschap te noemen was, maar van alle aangeboden ‘vriendinnen’ in mijn omgeving en van mijn leeftijd, kon ik met haar het beste overweg. En af en toe kwam ze, spontaan uit zichzelf, me opzoeken.
“Hebben ze voor jou al iemand op het oog?” vroeg ze op een middag. We hadden thee gedronken in de tuin en komkommersandwiches gegeten. Ze had me net verteld hoe je slank kon blijven, door iedere hap 32 keer te kauwen. Dat was iets wat ik van mijn moeder ook al had geleerd tijdens haar etiquette lessen, dus zeker in gezelschap was ik geneigd om erg lang over mijn eten te doen. Het feit dat er zo op me gelet werd tijdens het eten, maakte dat ik me ongemakkelijk voelde en inmiddels kauwde ik eerder 50 keer eer ik een hap kon weg werken dan 32 keer. Soms, als ik er niet bij nadacht, viel ik echter op mijn eten aan en dat was dus ook gebeurd toen de sandwiches werden geserveerd. Maureen kwam fijntjes met die opmerking, met als gevolg dat ik maar één sandwich had gegeten, terwijl ze uitstekend smaakten.
“Wie moeten ze voor me op het oog hebben dan?”
“Nou, een echtgenoot. Of ben je misschien al aan iemand beloofd?”
“Nee hoor, niet dat ik weet. Jij?” Ze werd een beetje rood.
“Als alles goed gaat, ga ik trouwen met Adam Ross.”
“Wat ontzettend leuk! Dat klinkt als een hele goede partij,” zei ik beleefd terwijl ik mijn best deed om haar niets van mijn walging te laten merken. Adam Ross was weduwnaar, minstens 30 jaar oud en een idioot. Een enorme slijmbal die achter alle huwbare vrouwen aanzat, ongeacht welke leeftijd. Ik was stomverbaasd dat Maureen, waarvan ik altijd had gedacht dat ze toch wel intelligent was, voor zo’n sujet was gevallen.
“Is alles al geregeld?” vroeg ik. Ze werd nu enthousiast.
“Bijna! Er moet nog een datum worden afgesproken… ik mag niet trouwen voordat ik 16 ben van mijn moeder, maar dat geeft ons volop tijd om alles tot in de puntjes te regelen! We gaan proberen om de bruiloft te plannen op mijn verjaardag. Is het niet geweldig, volgend jaar ben ik Mrs Ross!” Zo, dat bood tenminste perspectief. Ik hoopte werkelijk dat er iets in het komende jaar zou gebeuren waardoor de bruiloft niet door zou gaan, ik zou het voor Maureen vreselijk vinden als ze vastzat aan de engerd. Intussen was ze me aan het vertellen hoe alles was gegaan, hoe geweldig Mr Ross de regels van de etiquette had gevolgd… Bij haar debuutbal had hij haar meteen gezien en haar wel vier keer ten dans gevraagd, daarmee zijn interesse tonend. Bij alle volgende bals was het ongeveer hetzelfde gegaan. Ze vertelde me ook nog om welke dansen het precies ging. Bij de lessen etiquette was me daar ook iets over verteld, herinnerde ik me, en vier keer was ongepast voor een eerste bal. Eén of twee keer was zoals het hoorde. Intussen ratelde ze maar verder.
“En toen vroeg hij me alleen te spreken! Hij zei dat hij hartstochtelijk van me hield en dat hij het alleen zijn beu was. Hij viel op zijn knieën, bood me een roos aan en vroeg of ik hem de eer aan wilde doen met hem te trouwen!” Ze straalde terwijl ze het vertelde en ik had moeite om niet in lachen uit te barsten. Het moest een dolkomisch gezicht zijn geweest, Mr Ross op zijn knieën met een roos.
“Wat voor roos?” vroeg ik.
“Gewoon, een rode. Zo ontzettend lief!” Ik zei even niets. ‘Lief’ was niet één van de dingen die ik in verband bracht met Mr Ross.
“Waarom bood hij je geen ring aan, die van zijn moeder was geweest ofzo?” informeerde ik toen. Ze keek me verbaasd aan.
“Hoezo van zijn moeder?”
“Wel eens gelezen. Lekker goedkoop enzo en het erop gooien dat het zo’n prachtig erfstuk is.”
Ze liet me een ring zien. Een brede goudkleurige band met kristalletjes. Het was monsterlijk, maar dat zei ik haar niet.
“Die gaf hij me nadat ik ‘ja’ had gezegd. En deze is natuurlijk niet van zijn moeder geweest, maar van zijn vrouw, die de ring van haar oma nog geërfd heeft.” Het was nog erger dan ik had gedacht.
“En hij heeft de ring speciaal voor mij op maat laten maken,” voegde ze er blij aan toe. Oh, hoe weldenkend van hem.
“Weet je wel zeker dat je wilt trouwen?” vroeg ik toen.
“Natuurlijk!” riep ze uit. “Dat is toch het streven van alle vrouwen!” Inmiddels kwam Fillipien aanvliegen en landde op mijn schouder.
“Mijn streven anders niet,” zei ik, terwijl ik de valk zachtjes in haar nek krauwde. Maureen keek met een frons naar de valk.
“Heb je die nu nog steeds?” vroeg ze alsof ze me had betrapt op het bezit van een oude pop. “Als je steeds zo’n beest bij je hebt, wil er helemaal niemand met je trouwen.” Ik grijnsde.
“In dat geval denk ik dat ik Fillipien nog maar een poosje bij me zal houden.”
“Morwenna, als je zo doet, zul je eindigen als oude vrijster! Mannen houden er niet van als vrouwen zich zo losbandig gedragen. Je hebt nog best goede kansen – ondanks je afkomst ben je nog steeds van stand – maar je verpest het door je gedrag!” Daar had je het weer. De buitenwereld was ervan overtuigd dat er iets was met me… of leek meer te weten. Ik besloot de opmerking over mijn afkomst te negeren en haalde alleen mijn schouders op. Ik wenste haar geluk met haar voorgenomen huwelijk zoals het hoorde en babbelde nog wat, ook weer zoals het hoorde, over de gastenlijst die ze samen met haar moeder aan het samenstellen was, over mogelijke trouwlocaties, tafelschikking, over kleding… precies het soort gesprek waar ik altijd al een hekel aan had. Uiteindelijk ging ze weg en keek ik haar rijtuig met gemengde gevoelens na. Ze was, door die plannen, op slag veranderd. Ze praatte over niets anders meer dan de aankomende bruiloft en alles wat erbij kwam kijken. En ook had ze geprobeerd me te overtuigen dat het huwelijk zaligmakend was. Ik had het gevoel dat ik haar kwijt was als vriendin – en ik begon me af te vragen wat er nu precies aan me loos was – mijn enige vriendin was een valk.
De gong voor het eten luidde en ik ging naar binnen, voor de verandering op tijd.
“Heb je nog een gezellige middag gehad?” vroeg mijn moeder halverwege de maaltijd. Ik haalde mijn schouders op.
“Laat niet je schouders voor je praten, maar zeg dan gewoon dat je niet precies weet wat je vond van deze middag. Als je steeds zo weinig of niets zegt, kom je verschrikkelijk stug over op andere mensen!” Ik zuchtte lichtjes, sinds Fillipien was mijn moeder hardnekkiger aan het opvoeden geslagen dan ooit.
“Het ging wel,” zei ik maar. “Maureen gaat trouwen met mr Ross.”
“Belachelijk,” zei mijn vader. Het was voor het eerst sinds dagen dat hij iets zei tijdens de maaltijd. Ook mijn moeder keek wat bedenkelijk.
“Trouwen? Het kind is net 15!” zei ze.
“Ze moet wachten tot haar 16e.”
“Dan nog. Ze is veel te jong.”
“Afgezien daarvan,” zei mijn vader, “Is mr. Ross twee keer zo oud als zij, weduwnaar en kan hij niet van vrouwen afblijven. Ik begrijp niet dat haar vader hier toestemming voor gegeven heeft.”
“Mr Ross is van gegoede stand,” zei mijn moeder. “Heeft een mooi jaarinkomen. Bovendien heeft Maureen ook nog twee jongere zussen… lastig om voor ieder een goede partij te vinden.”
“En dan offert hij zijn oudste dochter aan die engerd op!?” schreeuwde mijn vader. Hij was rood aangelopen en sloeg met de vuist op tafel. Zowel Oleg als ik zaten dit verbaasd aan te kijken, Ashwin was maar zelden boos. Aan zijn sombere, stilzwijgende buien met af en toe gegrauw en gesnauw waren we gewend, maar dit maakten we vrijwel nooit mee.
“Dan ben je toch geen goede vader! En heeft die vrouw van hem er dan niets tegenin gebracht! Belachelijk!” Hij schoof wild zijn stoel naar achteren, liep met boze passen de kamer uit en sloeg de deur met een knal achter zich dicht.
“Nou,” zei Oleg met een grijns tegen mij. “Jij hoeft niet bang te zijn dat pappa jou binnen een paar weken aan een tweede mr. Ross toewijst.”
“Als zij zo doorgaat hoeft ze helemaal niet bang te zijn dat er ooit een man om haar hand komt vragen,” zei mijn moeder scherp. “Met die beestenbende en haar gedrag schrikt ze iedere weldenkende man af.” Ook zij stond op en liep zonder iets te zeggen de eetkamer uit.
“Tot zover de etiquette,” zei Oleg zorgeloos, begon zijn bord vol te laden en de inhoud op een manier op te eten waar mijn moeder vreselijk boos om zou zijn geworden. Ik besloot om nog een stukje frambozentaart te nemen. Het voelde heerlijk vrij aan om eens te eten terwijl er niemand op je zat te letten. Ik schatte dat ik deze keer maar 20 keer op iedere hap kauwde.
“Of had je graag willen trouwen,” vroeg Oleg met zijn mond vol. Ik kauwde haastig de hap weg en zei: “Nee, helemaal niet juist. Ik wil wat van de wereld zien.” Hij knikte tevreden.
“Dacht ik al. Ik trouw voorlopig ook niet. Dat gezeur van zo’n vrouw de hele dag..” Ik schoot in de lach. Oleg, nog geen 14 jaar, die al had besloten dat vrouwen zeurden.
“Hee, niet uitlachen,” zei hij verontwaardigd.
“Ik lach je niet uit. Ik vind het juist leuk hoe je vrouwen omschrijft.” Hij knikte, laadde een ander bord vol met taart en muffins.
“Daarmee bedoel ik jou niet hoor, ik vind jou wel geschikt. Voor een vrouw dan,” zei hij complimenteus.

In de weken die volgden, veranderde er niet veel. Ik zwierf buiten rond, Oleg was in zijn kamer aan het prutsen, mijn vader was nog steeds tamelijk zwijgzaam en mijn moeder liep te vitten op zowel Oleg als mij als we in haar buurt kwamen. De maaltijden verliepen in stilzwijgen, gezellig natafelen was er al heel lang niet meer bij. Eerlijk gezegd begon het me aardig op de zenuwen te werken allemaal, maar had geen idee wat ik er aan moest doen. Voor Oleg gold hetzelfde, af en toe probeerde hij een grapje te maken, maar na een dreigende blik van mijn vader en een snijdende opmerking van mijn moeder, stopte hij daarmee.
Overdag was het allemaal nog te doen, dan kon ik buiten zijn wat ik wilde, er werd oogluikend toegestaan dat ik meehielp de dobermans te trainen voor de jacht, dat ik me bezig hield met de zorg voor de paarden. Niet lang geleden was er een nieuw paard aan de manege toegevoegd, een hengst. Donkerbruin van kleur, zwarte manen en staart. Prachtig beest, vreselijk wild en liet zich niet temmen. Er was me uitdrukkelijk verboden om me in de nabijheid van het dier te begeven. Een belofte waar ik me redelijk aan hield, maar ik was geïntegreerd door dit prachtige, levendige beest en hing vaak over de omheining om alleen maar naar hem te kijken en met hem te praten. Soms dacht ik dat hij bij het horen van mijn stem rustiger werd, maar andere keren was hij waanzinniger dan ooit. Harry zag het allemaal somber in.
“Ik denk niet dat dit dier ooit te temmen is,” zei hij op een middag, nadat ik had aangezien hoe hij had geprobeerd om in de buurt van het dier te komen en dat uiteindelijk had opgegeven doordat het beest naar hem bleef steigeren en bijten.
“Het arme beest,” zei ik. “Het lijkt of hij niemand vertrouwt. Hoe komt hij hier?”
“U weet dat die veiling is geweest van dat landgoed van de Fitzgeralds?” Dat wist ik. De landsheer was niet lang geleden overleden, zijn enige zoon had besloten alles te verkopen en zijn geluk te gaan beproeven in de Nieuwe Wereld. Mijn vader was naar die veiling toe geweest en thuisgekomen met een tweetal sabels die hij aan de muur in de bibliotheek had gehangen. Hij had niets gezegd over een paard – hij had trouwens helemaal niets gezegd.
“Uw vader heeft het paard daar gekocht. Eerlijk gezegd, als ik zo onbeleefd mag zijn, denk ik dat ze hem hebben bedonderd. Een ander paard laten zien ofzo. Ik weet dat het niet mijn plaats is om dit te zeggen, maar Uw vader heeft niet heel veel verstand van paarden. Soms vraag ik me af waarom hij niet in het leger is gebleven… ik heb niet te klagen hoor, hij is een goed landsheer, maar het heeft zijn hart niet. Er zijn hier paarden, honden en valken… meer omdat het zo hoort als dat één van uw ouders er zich werkelijk mee bezig houdt. Ik hoop dat u het me niet kwalijk neemt dat ik dit zo zeg… U bent anders.”
“Je hebt gelijk,” zei ik. “Ik ben blij dat de dieren er zijn, het geeft me iets te doen. Ik ben graag met ze bezig, maar naar de rol van landsvrouwe zie ik niet uit.”
“U heeft de tijd. U kunt nog veel leren op dat gebied. Krijgt U trouwens geen onderwijs meer?”
“Al een paar jaar niet meer. Miss Watson was mijn laatste gouvernante en zei dat ze me niets meer kon leren. Ik ben gewoon niet zo slim. Oleg is veel intelligenter dan ik, krijgt nog steeds drie middagen in de week les van Mr Doherty. Oh, en we krijgen etiquette lessen van mijn moeder, maar zij zegt ook dat ze het me maar niet aan mijn verstand kan brengen.”
Harry schraapte zijn keel, kuchte even en mompelde iets. Hij keek weer naar het paard.
“Ik denk dat U gelijk hebt, het beest lijkt een slechte achtergrond te hebben gehad. Maar het zal heel moeilijk worden om zijn vertrouwen te winnen.” Ik werd enthousiast.
“Laat mij dat dan doen. Echt, ik zal niets doen dat gevaarlijk is, achter de omheining blijven enzo. Hoe heet hij eigenlijk?”
“Geen naam bekend. U kunt er één verzinnen. En ik weet niet of dat plan van U gaat werken.”
“Ik ga het proberen. En ik zal echt geen gekke dingen doen!”
“Hm. Houd U alstublieft Uw woord, ik wil geen problemen met Uw ouders.”

Het paard noemde ik Flame. Iedere dag ging ik naar hem toe en probeerde ik hem rustiger te krijgen door met hem te praten en te lokken met voedsel. Niet echt de meest ideale manier, het liefst zou ik om zijn nek zijn gaan hangen, maar ik had nu eenmaal beloofd om dit op een veilige manier te doen. Het paard bleef echter afstand houden. Af en toe probeerde Harry of één van zijn mannen het paard op een directere manier te benaderen, door met een touw om zijn nek proberen te dwingen, maar het enige resultaat was geweest dat een helper met een hersenschudding was weggedragen. Het had veel erger kunnen zijn.
Het was voor het eerst dat ik vreemd gedrag bij Fillipien opmerkte, ze begon mijn aandacht op de meest vervelende momenten te vragen en luisterde niet meer naar me.
“Ze is jaloers,” grinnikte Harry die ik om advies had gevraagd. Dus ik deed mijn best om mijn aandacht zo eerlijk mogelijk te verdelen. Dat kostte tijd, maar na een aantal dagen merkte ik dat het weer beter ging tussen Fillipien en mij.
Er brak een drukke tijd aan. Totaal onverwacht werd er op een middag, vlak na de in grote zwijgzaamheid doorgebrachte winter, een enorme lading boeken afgeleverd op het landhuis. Kisten vol, boeken uit allerlei landen en met uiteenlopende onderwerpen. Studieboeken, maar ook veel romans. Ik was enthousiast, de bescheiden bibliotheek bij ons thuis had ik allang uit en minstens één keer herlezen, en nu was er een heleboel nieuw leesvoer! Mijn vader was op zijn zachtst gezegd verrast.
“Dit moet een foute levering zijn,” zei hij, “ik heb niets besteld.”
“Nou en!” riep ik. “Dan kun je het nog wel houden!”
“Nee kind, dat zou stelen zijn.” En tegen de koetsiers van de vrachtkoets, die binnen kwamen met alweer een kist, zei hij: “Je moet deze vracht weer terug nemen naar de afzender. Er is een fout gemaakt, we hebben niets besteld.”
De oudste van de twee mannen nam zijn pet af, krabde zich eens op zijn kale hoofd en zei: “Dit is toch het landgoed Larenian in Derbyshire? Hier moet het afgeleverd worden.”
“Kan niet,” zei mijn vader. “Heb je misschien papieren?”
“Oh ja, dat is waar ook. Er was een brief, die hadden we misschien beter eerst kunnen geven.” Na nog een tweetal andere kisten, kwam de man dan eindelijk aan met een brief. Een enorm dikke envelop, geadresseerd aan mijn ouders. Verzegeld en wel.
“Ziet er echt uit,” zei ik opgewekt. “Als het nu niet voor ons is, kunnen we het toch altijd op laten halen, nietwaar?”
“Zoals de jongedame zegt,” zei de oudste koetsier. Met een enorme grote rode zakdoek veegde hij zich het zweet van zijn gezicht en zijn kale hoofd. Mijn vader had inmiddels de envelop open gemaakt en was gaan zitten met de stapel dicht beschreven papieren in zijn hand. Hij keek naar de twee mannen.
“Het is al goed, ik zoek dit nog verder uit. Jullie kunnen nu naar de keuken gaan om iets te drinken en daar zullen ze jullie je ook je vergoeding betalen.”
De twee mannen bedankten beleefd en namen afscheid. Intussen had ik alle kisten open gemaakt en een aantal titels bekeken. Niet alle boeken waren in het Engels, er was ook Franse, Griekse en Latijnse literatuur bij. Dit was fantastisch, al vroeg ik me af wie ooit die anderstalige boeken zou lezen.
“Morwenna, roep je moeder en ga zelf naar je kamer. Neem een boek mee en zeg tegen die broer van je dat hij pas zijn gezicht laat zien aan het eten. Geldt ook voor jou.”
“Natuurlijk,” zei ik half afwezig en zocht een boek uit waar ik iets over gehoord had ‘Wuthering Heights’ en nam het mee. Ik riep mijn moeder die met een borduurwerk in de zitkamer zat – blijkbaar had ze niets gemerkt van de levering of interesseerde het haar niet.
Oleg was, zoals meestal, in zijn kamer bezig met stoommachines. Hij had er inmiddels een aantal, zelf gemaakt, die allemaal op een andere manier werkten. Hij legde uit wat de verschillen waren en waarom die er waren. Het klonk allemaal best interessant en ik vermoedde dat dat allemaal op de één of andere manier toe te passen was ooit. Ik vertelde hem over de levering van boeken.
“Oh, iets bij over stoommachines, techniek?”
“Niet op gelet. Maar je mag nu niet gaan kijken, pappa wil een privégesprek met mamma.”
“Dat werd tijd. Ze zijn niet te harden de laatste paar maanden.”
“Denk je dat die boeken dat zullen verbeteren?”
“Het is in ieder geval even een verandering.”
Ik ging naar mijn kamer en begon te lezen. Het was een eeuwigheid geleden dat ik een fatsoenlijk boek had gelezen en dit was een heel goed boek. De tijd vloog voorbij op die manier en voordat ik het mezelf realiseerde, was het etenstijd.
De maaltijd verliep redelijk gezellig dit keer. Er werd wat over koetjes en kalfjes gepraat – niet over boeken. Aan het einde van de maaltijd vroeg mijn vader plotseling aan me:
“Heb jij een aanvraag ingediend voor een beurs, zonder ons op de hoogte te stellen?”
“Wat heb ik?” Ik had geen idee waar hij het over had. Mijn vader haalde de stapel papieren te voorschijn en begon voor te lezen.
‘Geachte Mevrouw en Meneer. Bij deze kunnen we U met grote vreugde mededelen dat er een beurs is toegekend aan uw dochter Morwenna geboren 13 mei 1854. Ons instituut, Stutridge and Cadmoor, kent jaarlijks een beurs toe aan veelbelovende jonge mensen. Deze beurs houdt echter geen geldbedrag in, maar wordt uitgekeerd in goederen en onderwijs.”
“Moet een fout zijn,” zei ik verbijsterd. “Ze bedoelen vast Oleg. Die is slim. Miss Watson ging weg omdat ze me niets meer kon leren.”
“Hm,” zei mijn vader. “Waarschijnlijk zegt dat meer over haar intelligentie dan de jouwe.” Ik begreep niet precies wat hij bedoelde.
“Hoe dan ook,” hij pakte de stapel papieren op en liet die aan ons zien, “ zijn dit allemaal lijsten met mogelijke cursussen, met universiteiten en met beschikbare leerkrachten. Ik weet niet hoe je het voor elkaar hebt gekregen, er staat nergens uitgelegd hoe men van dat instituut aan jouw naam komt. Wel de naam van een tussenpersoon waar ik met eventuele vragen terecht kan… en wat ik zeker zal doen. Die boeken zijn dus, als ik het goed lees, een onderdeel van je lesprogramma of je beurs.”
Het duizelde me een beetje. Beurs, lesprogramma? Die boeken waren leuk, maar les krijgen leek me helemaal niets. Nu waren de lessen van Miss Watson al een aantal jaren geleden geweest en ik kon me herinneren dat ze voornamelijk saai waren.
“Is er nog een verplichting, een test ofzo waar ze aan moet voldoen?” informeerde mijn moeder. Mijn vader keek alles nog eens goed door.
“Niet dat ik zie. Dit is trouwens bijzonder duur papier en alles is handgeschreven. Er staan wel wat interessante dingen op, zoals schermen, wapentechnieken, gevechtstechnieken…”
“Komt niets van in,” zei mijn moeder beslist. “Ze groeit nu al voor galg en rad op, nergens voor nodig. Vrouwen gaan toch niet in het leger.” Voor één keer was ik het met haar eens, dat vechten leek me ook niets.
“Ik denk ook niet dat het mogelijk is dat ze alle aangeboden cursussen gaat doen,” zei mijn vader rustig. “Dit zijn meer lijsten met mogelijkheden… al wist ik niet dat er instituten zijn die zo’n uitgebreid lesprogramma bieden.”
“Zit er ook stoomtechniek bij?” vroeg Oleg. Mijn vader knikte.
“Mooi. Moet je nemen Morwenna, dan kun je mij er over vertellen.”
“Ik denk dat ik de lijsten aan Morwenna geef. Neem alles goed door, schrijf op wat je interessant lijkt en dan zullen we contact op gaan nemen met die tussenpersoon.” Mijn vader duwde de stapel papier in mijn handen en ik begon het door te nemen. Alles was geschreven in een uiterst verfijnd en sierlijk handschrift. Na een poosje lezen begon ik het door te krijgen.
“Het is niet zo dat je een aantal cursussen uitkiest,” zei ik, “het zijn mogelijkheden. Daarom is die lijst er ook met leerkrachten, bij elke leerkracht staat welke lessen ze geven. Sommigen zijn verbonden met een universiteit, anderen geven privéles. Ik zou dus kunnen beginnen met miss Argyle, gespecialiseerd in Engels, oud-Engels, Frans en oud-Frans. Daarbij kan ze ook in geschiedenis onderwijzen. Dan hebben we mr Styles, biologie en natuurkunde. Als me iets niet bevalt, is het geen probleem om een andere leerkracht in te schakelen en dat kan ook als ik genoeg denk te weten van een onderwerp. Die universiteiten kunnen nuttig zijn om af en toe eens een lezing bij te wonen, om bepaalde kennis te verdiepen, maar het is volgens deze brief niet echt nodig daar dagonderwijs te volgen.”
“Vrouwen horen niet op een universiteit,” zei mijn moeder beslist. “Dat is een mannenwereld. En waarom zou je Frans willen leren?”
“Er zijn Franse boeken bij,” zei ik. “Zoals de ‘Drie Musketiers’. Dat heb ik altijd als eens willen lezen en dat kan alleen als ik Frans leer. Trouwens, die andere talen lijken me ook wel wat. Over een paar jaar wil ik gaan reizen, dan is het handig om wat talenkennis te hebben.” Mijn vader knikte.
“Je hebt gelijk.” Mijn moeder zweeg. Vroeg toen: “Wie is die tussenpersoon?” Ik keek in de brief.
“Ene mr Herriot,” zei ik. “Hoezo?”
“Zo maar. De naam zegt me in ieder geval helemaal niets.” Dat laatste zei ze tegen mijn vader. “Ik denk dat het wel een goed idee is, ze zal dan wat minder buiten rond zwerven met dat rotbeest en misschien zich als een echte jongedame leren gedragen.” Op slag werd er een domper gezet op mijn goede humeur. Ik las gaf de papieren terug aan mijn vader en zei: “Zoek maar iemand uit, kan me niet schelen wie. Of je zegt alles af. Mij ook goed.” Deze keer was ik het die boos de kamer uitliep, het commentaar van mijn moeder negerend.

Ik ging naar buiten. Het was een heldere avond, de sterren straalden aan de hemel. Fillipien kwam op mijn schouder zitten en streek met haar kop langs mijn wang. Ik streelde haar, het was zo goed om haar te hebben.
“Ik weet niet wat er mis is, Fillipien,” zei ik zachtjes tegen haar. Met haar zwarte kraalogen keek ze me aan, ze leek me te begrijpen. “Ik weet niet wat mijn moeder op jou tegen heeft en wat ze tegen mij heeft. Soms heb ik het gevoel dat ik hier niet thuishoor.”
Ik liep naar Flame, die een eindje verderop eenzaam binnen zijn omheining wat stond te grazen. Daar aangekomen praatte ik wat tegen hem, Het paard brieste wat en kwam mijn richting uit. Ik bleef tegen hem praten terwijl hij dichterbij kwam, ik kon me niet herinneren dat hij eerder zo dichtbij was geweest, ik had hem zelfs kunnen aanraken als ik had gewild, maar deed dat nog niet. Flame bleef even staan, doodstil, hief toen ineens de kop op, brieste nog eens en galoppeerde een eindje uit mijn richting. Het was een prachtig mooi beest en eens zou de dag komen dat ik hem kon berijden, dat wist ik zeker.

In de dagen die volgden veranderde er toch iets in de sfeer in huis. Mijn vader leek wat uit zijn sombere bui te zijn gekomen en ging mr Herriot opzoeken. Hij kwam tevreden weer terug, zei dat alles leek te kloppen en dat inderdaad ik degene was die de beurs was toegewezen.
“Hij was er van overtuigd dat dit een weloverwogen beslissing is geweest,” zei mijn vader tegen mij, “dat instituut wijst alleen in uitzonderlijke gevallen een beurs toe. Ook heeft hij me een advies gegeven over voor jou geschikte gouvernantes.”
“Heeft hij ook gezegd hoe ze bij mijn naam komen?” vroeg ik, want ik snapte er nog steeds niets van.
“Nee, dat niet. Misschien heeft miss Watson je naam doorgegeven.” Daar twijfelde ik heftig aan. Miss Watson had nooit veel met me opgehad, ze had altijd duidelijk laten merken dat ze niet onder de indruk was van mijn prestaties.

Het was geweldig om ineens te kunnen beschikken over een uitgebreide bibliotheek, Ik maakte kennis met auteurs waar ik tot nog toe alleen over gelezen had, maar geen werken van gelezen had. Jane Austen, George Elliot, Shakespeare, de gezusters Bronte, Ann Radcliffe… Uiteenlopende schrijfstijlen, ieder op haar/zijn manier bijzonder boeiend. Intussen werkte ik aan een band met Flame. Dat deed ik bij voorkeur ’s morgens heel vroeg of laat op de avond, als er geen toeschouwers waren. Want het praten tegen het paard hielp maar matig, ik had besloten om, tegen het advies in, het beest persoonlijk te benaderen. De eerste keren dat ik dat deed, liepen bijna fout af. Flame steigerde zodra ik in zijn buurt kwam en dan moest ik maken dat ik weg kwam – gelukkig ben ik altijd vrij snel en behendig geweest. Ik bleef echter stug volhouden en op een avond was het zover dat ik zonder problemen hem kon vasthouden. Na nog een aantal keren was het zelfs mogelijk om even, heel kort, op zijn rug te zitten. Het was een uitdaging om op een ongezadeld paard te zitten en vooral te blijven zitten. Inmiddels was ik ook begonnen met hem te laten wennen aan een zadel, bit en teugels, maar daar had hij maar weinig mee op.

Vlak voor mijn 15e verjaardag maakte miss Caren Whately haar opwachting. Een gouvernante, volgens mijn vader aangeraden door mr. Herriot. We maakten kennis in de ontvangstkamer. Ik schatte miss Whateley op een jaar of 30. Ze had lang, koperkleurig haar dat ze opgestoken had en droeg een donkergroene lange jurk. Ze was kleiner dan ik – met mijn bijna 1.70 m was ik inmiddels zelfs groter dan mijn moeder – en gaf me een stevige hand. Ze nam me met haar lichtbruine ogen van hoofd tot voeten op en glimlachte toen.
“Zo, dus jij bent Morwenna, mijn pupil.”
“Het is me een genoegen U te ontmoeten, miss Whateley. Ik hoop dat ik U niet al te erg zal teleurstellen. Ik kan helemaal niet zo goed leren, ziet U.” Er gleed een verwonderde trek over haar gezicht. Mijn moeder nam het gesprek over.
“Miss Whateley, ik denk dat het met mijn dochters leervermogen wel meevalt. Ze heeft in enkele weken tijd een flink aantal boeken uitgelezen, volwassen literatuur. Ze is alleen bijzonder eigenwijs en stijfkoppig, ik hoop dat U daar mee om weet te gaan.” Ik zag dat er even een geamuseerd lachje rond miss Whateley’s mond speelde voor ze antwoordde: “Ik dank U voor het vertrouwen dat U heeft getoond door mij aan te nemen, mrs Larenian. Ik zal mijn uiterste best doen om uw vertrouwen niet te beschamen.”
Daarna werd haar haar kamer gewezen door de huishoudster, de volgende dag zou er begonnen worden met de lessen.

Het voelde alsof het mijn laatste vrije dag was, dus ik besloot deze optimaal te besteden. Allereerst liet ik Paris, één van de paarden, zadelen en reed naar Haley, het landgoed waar Maureen woonde. Dit draaide uit op niet meer dan een beleefdheidsbezoekje, Maureen kon alleen maar praten over de aankomende bruiloft in Oktober. Heel af en toe zei ze ook iets over mr Ross, zodat ik me af begon te vragen of Maureen nu verliefd was op de bruiloft of op haar aanstaande bruidegom. Ze liet me haar uitzet zien, een grote linnenkast vol.
“Het meeste is zelfgemaakt,” zei ze trots. “Daar is mijn moeder al mee begonnen vlak na mijn geboorte en zelf heb ik er aan gewerkt sinds ik acht was.”
“Oh,” zei ik. Meer wist ik niet te zeggen. Ik had nooit aan een uitzet gewerkt – ondanks mijn moeders gezeur over mijn gedrag en-daardoor-niet-aanwezige huwelijkskandidaten had ze me dat bespaard. Sterker nog, ik kon me niet herinneren dat ze er zelf ooit mee bezig was geweest. Ze handwerkte wel, en ik had ook geleerd om te borduren, maar ik wist zeker dat ik nooit uitzet-linnen daarbij had gezien.
“Heb jij geen uitzet?” vroeg ze nieuwsgierig.
“Nee. Niet nodig want ik trouw toch niet.”
“Klets niet. Maar het zal bij jou niet nodig zijn natuurlijk, je komt uit een rijke familie.”
“Valt wel mee hoor. Ik heb een gouvernante gekregen en ga vreemde talen leren. Altijd handig als ik op reis ga later.” Ik dacht even een trek van jaloezie te zien. Toen hervatte ze het gesprek door te beginnen over het soort papier waarop de uitnodigingen gedrukt zouden worden.
Zodra het volgens de normen van fatsoen mogelijk was nam ik afscheid en reed weer richting huis. Het was een prachtige dag, heerlijk om te rijden, dus Fillipien en ik maakten er gewoon een uitstapje van. Zij jaagde, ik liet het paard zo hard rijden als mogelijk was. Bij het meertje op het landgoed ben ik gestopt, heb ik even gezwommen en heb ik verder gelezen in mijn boek. Zodra de gong voor het eten klonk ben ik naar huis gegaan, ik had inmiddels flinke trek gekregen. Eenmaal aan tafel laadde ik mijn bord goed vol, wat me een reprimande van mijn moeder opleverde.
“Ik heb honger,” zei ik, “het komt echt wel op!”
“Je moet zeggen ‘ik heb trek’. En dat is gewoon veel te veel, het is niet fatsoenlijk om zoveel te eten.”
“Buitenlucht maakt hongerig…” merkte mijn vader voorzichtig op. Mijn moeder wierp hem een boze blik toe.
“Het is gewoon een kwestie van opvoeding. Als ze nu wat minder buiten rond zwerft, kan ze zich fatsoenlijker gedragen aan tafel.” Mijn vader zei niets meer en mijn honger was door dit gedoe eigenlijk al grotendeels over. Ik begon met lange tanden te eten, de 32 voorgeschreven kauwbewegingen per hap, haalde ik met gemak.
“Zit toch niet zo te schuiven met je eten, je doet net of het vergiftigd is,” zei mijn moeder. Ze zat oplettend naar mij, naar mijn bord en naar mijn eten te kijken. Ik schoof het bord van me af.
“Het spijt me ontzettend, ik heb echt geen trek meer,” zei ik.
“Zie je wel, je ogen waren weer eens groter dan je maag!”
Intussen had Oleg het voor elkaar gekregen een tweede bord eten vol te scheppen en deze al bijna leeg te hebben. Ik besefte ineens dat er vrijwel nooit iets tegen hem gezegd werd over tafelmanieren. Was dat omdat hij ze al had? Of hoefde een jongen die niet te hebben? Hij kreeg wel lessen in etiquette, maar waarschijnlijk werden deze anders ingevuld dan de mijne.

Die avond ging ik weer naar Flame. Toen ik de omheining naderde, begon hij te draven en sprong, tot mijn grote verrassing, simpelweg over de omheining. Hij nam de bovenste balk mee, dat wel, maar het hekwerk was niet vreselijk stevig gelukkig, hij had anders vast een been gebroken. Vlak voor me kwam hij tot stilstand en brieste. Ik aaide hem over zijn neus en gaf hem de appels die ik had meegenomen uit de kelder. Ik had zadel en bit meegenomen, maar besloot het dier niet te zadelen, het was veel spannender om zonder zadel te rijden en hem bij zijn nek vast te houden. Ik had dat eerder gedaan – niet alleen met Flame, maar ook met andere paarden. Het gaf een heerlijk gevoel van vrijheid. Het enige lastige puntje was het opstijgen, maar zelfs dat kreeg ik met een kleine aanloop en een flinke sprong voor elkaar. Hij wilde draven en ik liet hem. Over de velden, langs de bosrand. Het was een geweldige ervaring, ik voelde dat mijn haar losgeraakt was en hoe het wapperde in de wind. Ineens voelde ik een soort waarschuwing van Fillipien vandaan komen. Tegelijkertijd merkte ik dat Flame ergens van schrok, tot op de dag van vandaag weet ik niet waarvan. Hij begon te steigeren en ik had moeite om te blijven zitten. Ik probeerde hem gerust te stellen, maar ik voelde me zelf helemaal niet rustig en dat moet hij gemerkt hebben. Hij steigerde nog erger, maakte de gekste sprongen, duidelijk met de bedoeling me af te werpen. Ik probeerde me vast te houden aan zijn nek, aan zijn manen, maar het was tevergeefs. Bij zijn volgende sprong kon ik me niet meer vasthouden en vloog van zijn rug af.

Het is raar hoe helder mijn gedachten waren vlak voordat alles zwart werd. Ik dacht twee dingen.
‘Oh, nu ga ik het krijgen. Dat is voor de rest van mijn leven huisarrest,’ en ‘nu zal ik nooit te weten komen wat er niet klopt aan mijn leven.’

Flarden, flitsen, kleine stukjes van herinnering. Nu, zestien jaar later, heb ik nog niet alles compleet. Ik weet nog steeds niet wie me gevonden heeft en mijn ouders gewaarschuwd heeft. Ik heb vaag het idee dat iemand iets riep vlak voordat ik viel – maar zeker weten doe ik het niet, het kan net zo goed mijn fantasie zijn die me parten speelt. Ik weet niet hoe ze me thuis hebben gekregen, ik bevond me op dat moment een behoorlijk eind van huis. Ik herinner me dat ik heel veel gezichten gezien heb, bekende en onbekende. En een allesoverheersende hoofdpijn. Hele stukken van mijn geheugen in die tijd zijn weg. Ik herinner me dat Fillipien al die tijd vlak bij me was, dat mijn broer af en toe ergens in een hoek van de kamer kwam zitten en me gedichten voorlas – ik denk dat hij dat moest, want uit zijn houding sprak duidelijk dat hij zich zeer ongemakkelijk voelde en het liefst uit mijn buurt bleef. Ik weet nog hoe mijn vader vaak naast mijn bed zat, mijn hand in de zijne, af en toe een koele lap op mijn voorhoofd leggend, dat in ieder geval de pijn wat weg nam. En mijn moeder… heeft ze werkelijk zitten huilen om me? Was dat mijn afstandelijke moeder die haar hoofd tegen het mijne legde en hete tranen schreide? Die allerlei lieve dingen tegen me zei?
Er waren zoveel mensen. Ze kwamen en gingen. Sommigen bleven langer, zoals een tweetal verpleegsters en anderen kwamen iedere dag weer terug, zoals de dokter. Deze had ik nooit eerder gezien. Een vriendelijke, rustige man, krullend zwartgrijs haar, jaar of 50. Hij was de enige die in de eerste dagen op een normale toon tegen me praatte.
“Zo, ik zie dat je besloten hebt nog een tijdje door te leven,” zei hij. Ik probeerde te antwoorden, maar op de één of andere manier leek mijn tong vast te zitten aan mijn gehemelte, ik had het gevoel dat ik de mogelijkheid tot spreken helemaal verleerd had.
“Je hoeft niets terug te zeggen, ik hou er wel van als patiënten een beetje rustig zijn. Ik ben dr Innes, ze hebben me helemaal uit Cardiff gehaald om een eigenwijze meid te op te lappen die niet op haar paard kan blijven zitten.” Ik vroeg me af waarom ze niet gewoon dr Brown hadden geroepen. Dr Innes wist blijkbaar wat ik dacht, want hij vervolgde: “Ik ben gespecialiseerd in botbreuken en hersenletsel en los niet alles op door bloedzuigers te plaatsen – de idioot, je was al meer dan genoeg bloed kwijt geraakt zonder dat. Viel me nog mee dat hij geen aderlating toe probeerde te passen.” Intussen onderzocht hij me snel en vakkundig. Hij deed me geen pijn, eigenlijk voelde ik helemaal niets, behalve dat bonkende hoofd. Ik voelde me alweer duizelig worden en was weer weg.
Een van de keren daarna dat ik bijkwam – ik heb achteraf het idee dat het een tijd van waken en dromen is geweest – was ik getuige van een gesprek tussen de dokter en mijn moeder.
“Het feit dat ze bij is gekomen en goed scheen te begrijpen wat ik zei, zie ik als heel goed teken. Ze heeft een sterk gestel, ik denk zelfs dat ze er helemaal weer bovenop gaat komen.”
“Maar U zei net dat ze niet reageert op prikkels met haar onderlichaam.” Het was even stil.
“Klopt,” zei de dokter toen ernstig. “Ik kan U in dat opzicht helemaal niets beloven. Misschien is het gewoon een kwestie van tijd, misschien blijft ze verlamd.” Hier schrok ik van. Verlamd? Was ik zo erg terecht gekomen dan? Ik was eerder van een paard gevallen, maar het was nooit erger geweest dan een verzwikte enkel of pols, die binnen een paar dagen weer genezen was. Ik probeerde mijn benen te bewegen, maar had geen idee hoe dat moest. Ik voelde niet eens dat ik ze had! Tranen welden op, ik kon ze niet terugdringen. Zelf mijn handen deden niet wat ik wilde, dus ik kon ze niet eens weg vegen. Blijkbaar had ik een beweging of geluid gemaakt, want zowel mijn moeder als de dokter kwamen naar me toe.
“Oh, meisje toch,” zei mijn moeder. “Je had dit niet moeten horen.” Met een teder gebaar veegde ze de tranen van mijn gezicht weg. Ik was nog steeds niet in staat om te spreken en ik schaamde me om mijn zelfmedelijden. Ik probeerde die emotie terug te dringen, dit alles had ik mezelf aangedaan. Ik leefde nog en dat was al heel wat. Het idee dat ik nooit meer zou kunnen paardrijden was heel moeilijk te bevatten en ik probeerde daar niet aan te denken. Had de dokter niet iets gezegd over tijd? Misschien zou ik die verlamming kunnen overwinnen? Was het inderdaad maar tijdelijk? Ter plekke besloot ik dat ik zou vechten om de beheersing over mijn lichaam terug te krijgen. Ik voelde hoe Fillipien een bemoedigend duwtje tegen mijn wang gaf met haar kop. Hoe dan ook, ik zou worden gesteund door Fillipien.
Ik zag dat mijn moeder met een frons naar de valk keek, maar ze zei niets. Ik kreeg ineens beelden door van Fillipien – handen die haar probeerden op te pakken, te verjagen en zij pikkend naar alles en iedereen die haar dwars zat. Blijkbaar hadden ze geprobeerd haar naar buiten te sturen, maar had ze dat niet geaccepteerd.
“Laat de valk alstublieft bij haar,” zei de dokter. “Ik denk dat de vogel Morwenna rust geeft.” Mijn moeder knikte langzaam.
De verpleegsters zorgden ervoor dat ik af en toe wat vloeibaar voedsel naar binnen kreeg. Ze verschoonden mijn verbanden – met ontzetting keek ik ernaar, het waren er nogal wat en alles leek iedere keer weer doordrenkt te zijn met bloed. Zelf leken ze echter heel tevreden te zijn. Ze verschoonden ook mijn luier, ik was incontinent. Ik schaamde me iedere keer weer als ze dat deden, zij leken het de normaalste zaak van de wereld te vinden. Voor mij was het een reden te meer om mezelf helemaal terug te krijgen.
De momenten van waken werden veelvuldiger en helderder, het dromen werd meer slapen. De bonkende hoofdpijn was verdwenen, daarvoor in de plaats een soort doffe pijn. Ik begon ook het vermogen om te praten weer terug te krijgen, in het begin met een stem die ik nauwelijks herkende, later werd dat beter. De beheersing over mijn handen en armen kwam ook weer terug.
Maureen kwam op een middag mijn kamer binnen, schrok zich wezenloos en rende weer weg. Het kortste bezoek ooit. Ik vroeg mijn moeder om een spiegel.
“Ik denk dat we daar mee moeten wachten.”
“Ik wil niet wachten. Ik wil weten wat andere mensen zien.” Ze zuchtte diep en ging zelf naar een spiegel op zoek. Even later was ze terug en gaf me de spiegel aan. Ik durfde nog niet te kijken.
“Ga de kamer uit,” zei ik. “Ik wil alleen zijn.”
“Ik denk niet dat het verstandig is…” Ik keek haar aan.
“Asjeblieft?” vroeg ik zacht. Ze keerde zich om en liep de kamer uit. Ze deed de deur achter zich dicht. Ik hoorde haar niet verder lopen, dus het was duidelijk dat ze achter de deur bleef wachten. Ik deed heel even mijn ogen dicht en bereidde mezelf voor op het ergste. Ik pakte de spiegel, richtte deze zo dat ik wist dat mijn gezicht goed te zien was en deed mijn ogen weer open.
Het viel mee en het viel tegen. Waarschijnlijk viel het mee omdat een gedeelte van mijn gezicht en mijn hoofd in het verband zat en ik me alleen kon voorstellen hoe het eruit zag. Wat tegenviel was dat, wat er zichtbaar was van mijn gezicht, blauwpaars van kleur was en opgezet. Ik besloot het verband van mijn hoofd af te halen, ik kon beter alles met eigen ogen zien. Het duurde even voordat ik alles weg gehaald had en ik keek weer. Zo was het beter. En slechter tegelijk. Blijkbaar was ik met mijn gezicht in iets scherps terecht gekomen, er liep een ietwat rafelige snijwond vanaf mijn linkeroor, vlak onder mijn oog tot aan mijn kin. De wond was dicht genaaid en de steken maakten dat het geheel er wat luguber uitzag. Daarbij was de wond gedeeltelijk gaan ontsteken en daar zag het helemaal rood. Ook was alles op gaan zetten, wat mijn gezicht zo mogelijk nog grotesker maakte. En dan mijn haar… één grote knoop leek het te zijn, vol met geronnen bloed en zweet. Intussen had ik al gehoord dat mijn hele linkerkant open lag en dat mijn linkerbeen op meerdere plaatsen gebroken was. Ik was echt slecht terecht gekomen, dacht ik met verwondering. Ik nam even de tijd om alles te verwerken. De wonden zouden genezen, maar waarschijnlijk zou ik voor mijn leven een litteken in mijn gezicht hebben. Weer iets dat eventuele huwelijkskandidaten af zou schrikken, bedacht ik cynisch, maar eigenlijk was ik hier niet blij mee.
Uiteindelijk riep ik mijn moeder de kamer weer in, die bezorgd keek naar de ravage in mijn gezicht en een verpleegster riep om opnieuw te komen verbinden. Toen deze dat gedaan had en weer de kamer uit was, ging ze zwijgend naast me zitten.
“Het spijt me,” zei ik na een aantal minuten. Ze boog zich naar me toe, nam mijn gezicht tussen haar handen, haar groene ogen zochten de mijne en keken me ernstig aan.
“We dachten dat je dood was. Je werd hier binnen gebracht als een lappenpop en alles kleurde rood door het bloed.” Ze legde haar handen weer op haar schoot en ging weer recht zitten. “Toen je op je bed werd gelegd, bleek dat je nog leefde. De dokter, dr Brown, zag het echter heel somber in – hij zei dat je niet lang meer had. Je had teveel bloed verloren en je leek zoveel kwetsuren te hebben dat het fataal zou zijn. Ik stond er echter op dat hij probeerde de bloedingen te stelpen.” Haar gezicht vertrok even toen ze dit zei. “In het verleden heb ik al eens gemerkt dat je meer schijnt te kunnen hebben dan andere mensen en ik had het gevoel dat je in leven zou blijven. Veel verder vooruit dacht ik niet…” Ze was even stil. Toen ging ze verder.
“Na veel aandringen van je vader en mij, besloot hij uiteindelijk om in ieder geval om je gezicht te hechten en de ergste verwondingen te verbinden. Ik ben bang dat één en ander niet echt netjes gedaan is.” Ze zuchtte diep en nam mijn rechterhand in haar handen. Toen verscheen er een geamuseerd lachje op haar gezicht.
“Je bent een taaie. Toen je na een dag nog in leven bleek te zijn en heel af en toe zelfs even bij kennis leek te komen, moest dr Brown zijn eerdere oordeel herzien. Hij gaf toe dat er een kansje inzat dat je hier niet dood aan zou gaan, maar vertelde ons meteen dat je je verdere leven als een kasplantje zou doorbrengen, hij zei dat je een zware hersenbeschadiging had. Er leek ook iets niet helemaal goed te zijn met je rug en je been was dusdanig gebroken dat hij dat niet fatsoenlijk kon zetten. Maar je langer zo laten liggen kon ook niet, dus hij haalde er anderen bij.” Ik zag een twinkeling in haar ogen toen ze zei: “Ik geloof dat je alle dokters uit Derbyshire en omliggende counties aan je bed hebt gehad. Ik geloof dat ze je zagen als een soort medisch raadsel, maar geen van hen kon daadwerkelijk iets doen. Eén van hen herinnerde zich echter dat er ergens in het land een dokter was die zich had gespecialiseerd in botbreuken en ernstig letsel. Om een lang verhaal kort te maken: dr Innes was hier vrij snel en heeft je verzorging overgenomen.”
“Hij zei iets over bloedzuigers.” Mijn moeder lachte nu hardop.
“Oh dat. Je begon koorts te krijgen, je gezicht was ernstig gaan ontsteken. Dr Brown wist maar één oplossing en was druk bezig om die beesten op je te plaatsen toen dr Innes binnen kwam. Ik heb maar zelden iemand zo boos gezien. Hij vroeg zich af of dr Brown zijn gelijk wilde halen door je alsnog de dood in te drijven.” Ze keek weer ernstig, zuchtte weer en sprak zo zacht verder dat ik haar nauwelijks kon verstaan.
“Aan je gezicht kan hij echter niets doen. De hechtingen zijn slordig aangebracht, maar alles was al dicht aan het groeien. Dr Innes zou moeten zijn gaan snijden in de hoop dat het wat netter zou worden, maar, daar is hij eerlijk in geweest, er is dan net zoveel kans dat het juist nog erger wordt. En het zou vreselijk pijnlijk voor jou zijn geweest.”
Weer viel er een stilte. Ik probeerde alle informatie te verwerken zonder dat ik weer zou beginnen te huilen. Aan zelfmedelijden had niemand iets.
“Er is echter iets anders wat dr Innes opviel,” zei mijn moeder langzaam. “Alle vers opgelopen beschadigingen daargelaten, heb je geen enkel litteken. Helemaal nergens. En dat terwijl je toch wel eens diepe verwondingen hebt gehad. In aanmerking genomen dat de wond in je gezicht toch wel snel is gaan dichtgroeien, denkt hij dat het mogelijk is dat je vrij snel geneest. Het zou kunnen dat het op termijn wel mee zal vallen met het litteken in je gezicht.”
“Dat is mogelijk,” zei de dokter die net binnen kwam, “maar reken nergens op. Dan kan het alleen maar meevallen. In het ergste geval is het ook nog mogelijk om door middel van make-up een dergelijk litteken te maskeren, ik weet wel mensen die dat zouden kunnen. Hoe voel je je vandaag?”
“Redelijk,” zei ik. “De hoofdpijn is weg. Het is erg aardig van U om helemaal hierheen te komen vanuit Cardiff.”
“Niet aardig hoor, gewoon beroepsinteresse,” zei hij terwijl mijn gebutste zij bekeek. “Altijd interessant om een patiënt in handen te krijgen die volgens de wetten van de natuur dood had moeten zijn. Of volgens bepaalde locale kwakzalvers dan. Bovendien heb ik, zodra bleek dat je behoorlijk in leven was en zou blijven, mijn familie hier laten komen. Dit is het ideale uitgangspunt voor een reis door the Peak. Prachtige omgeving!” Terwijl hij ook mijn andere verwondingen onderzocht, vertelde hij waar ze al geweest waren en wat de plannen waren voor de komende dagen.

No comments: