96. Corwin en Random

Onze kinderen groeien heel anders op dan ik heb gedaan. Of het zoveel beter is is natuurlijk zeer de vraag. Op jonge leeftijd al wisten zij wie ze zijn, wie hun ouders zijn en dat ze door hun afkomst bepaalde gaven hebben die ze kunnen toepassen. Ik denk nu dat het de kinderen misschien wat ouwelijk maakt. Begrijp me goed, ik zou niet willen dat onze kinderen in onwetendheid op zouden groeien en er op een dag bij verrassing achter komen waar hun afkomst ligt. Maar als ik naar mezelf kijk… op de leeftijd van vijftien jaar hield ik me zeker nog niet bezig met een lijkenonderzoek en had ik al helemaal geen kaas gegeten van chemie. Wat deed ik eigenlijk als vijftienjarige? Lezen, wat talen leren en… nee, ik reed niet eens paard. Ja, af en toe, stapvoets. Het makke beest dat was geregeld na mijn ongeluk om te voorkomen dat er nog eens zoiets zou plaats vinden. Het beest dat niet vooruit te branden was en niet verder kwam dan een rustige galop.
Mijn dochter is wat dat betreft anders. Ik zal maar niet beginnen over paard rijden en dergelijke - van de vijf kinderen is er maar eentje die dat doet, een triest resultaat - maar haar ontwikkeling is toch wel een tikje anders dan de mijne. Een overeenkomst is dat ze tot nog toe voornamelijk privé-onderwijs heeft gehad. Een andere overeenkomst is dat ze wat van mijn karaktertrekken heeft geërfd. Ja, toch wel, helaas zijn dat niet de meest positieve kanten. Niet voor andere mensen dan, maar ik heb geen kinderen gekregen omdat ze leuk moeten zijn voor andere mensen. De kinderen heb ik gekregen uit een bepaalde vorm van egoïsme, omdat ik dat zo leuk vond en met de vage hoop dat zij het zelf ook prettig zouden vinden om te bestaan.
Eén van deze kinderen is dus Essilt. Rustig, bezadigd, intelligent, nogal in zichzelf gekeerd en tamelijk duidelijk in haar afkeuren. Ze is van een bepaalde koele schoonheid die ik al vaker heb gezien bij de familie Sawall, dus van die kant heeft ze ook wel iets. Wel meer als ik er zo over nadenk. Uiteraard de aanleg voor magie, maar ze is ook al tamelijk ver met Troef.
De meeste mensen mogen haar niet. Ik krijg de indruk dat dit alles Essilt maar weinig kan schelen, dat deze mensen precies datgene bevestigen wat ze al van hen dacht. Oh, ik herken zoveel van mezelf in dit meisje en weet daarom ook dat ze wel degelijk mensen nodig heeft die haar steunen en haar nemen zoals ze is. Ook weet ik dat ze het nog heel moeilijk kan krijgen als ze ouder wordt en wat meer buiten het gezin zal zijn.


Het liefst was ze naar huis gegaan om daar te eten en te overnachten. Ze begreep niet helemaal waarom ik het passender vond om in deze Schaduw te blijven zolang we hier op zoek waren en een poosje te leven zoals gewoon is op deze Schaduw. Nou ja, natuurlijk zijn we geen gewone mensen, maar dat feit is zo ingekapseld in ons bestaan dat we dat als ‘gewoon’ zien. Ik kan me voorstellen dat dit op anderen als zeer arrogant over kan komen.
We namen onze intrek in ‘De Gouden Beer’, een tamelijk nieuwe taveerne in het dorpje. Onmiddellijk toen we binnen kwamen, viel het geroezemoes weg en staarden de gasten ons aan. Aan Essilt zag ik dat ze haar eigen idee van terug gaan naar Gormenghast best goed vond en op dat moment was ik het in stilte met haar eens. Mijn dochter staarde alle gasten koeltjes één voor één aan op dezelfde manier als haar vader kan doen.
Een vriendelijke vrouw kwam naderbij, ondertussen haar handen afvegend aan een niet meer zo smetteloos schoon zijnd schort.
“Kan ik U helpen?” vroeg ze in het dialect van de streek. Het kostte me wat tijd om hier weer wat aan te wennen. Thuis spraken we zowel Engels als Thari, maar uiteraard nimmer in dialect.
“We willen hier graag overnachten en het avondeten gebruiken,” zei ik.
“Dat kan,” zei de dame en ze klonk verheugd. “We hebben mooie grote kamers, schoon en zindelijk. Wilt U samen een kamer delen of ieder een eigen kamer?”
“Delen?” zei Essilt en haar gezicht drukte afkeer uit. Als je een meisje van vijftien bent, deel je geen kamer meer met je moeder.
“Ieder een eigen kamer,” zei ik. “Voor één nacht en morgen willen we graag een ontbijt.”
“Heel goed,” knikte de waardin. “Verwacht u nog anderen?”
Essilt staarde de vrouw met afschuw aan en ik had moeite om mijn lachen te houden.
“Nee, wij zijn alleen,” zei ik.
“Goed. Dan moet ik U verzoeken om in het gastenboek uw gegevens in te vullen, dit vanwege de nieuwe wet.”
Even later vulden zowel Essilt als ik het boek in, beiden onder onze eigen naam. Essilt van Elysium en Morwenna van Elysium. Ik keek vluchtig naar de andere namen, geen kwam er mij bekend voor. De naam Ronald mc Donald viel me op, ik wist zeker deze ergens eerder gehoord te hebben, maar kon er zo niet op komen bij welke gelegenheid dat was geweest.
Vervolgens ging de waardin ons voor naar een tafeltje wat een beetje apart stond en vroeg ons te gaan zitten en wat we wilden eten.
“Mag ik de menukaart?” vroeg Essilt afgemeten.
“De gerechten staan op dat bord geschreven,” wees de waardin ons op een schoolbord aan de muur.
“Doe mij maar wildbraad,” vroeg ik nadat ik de drie gerechten had bekeken. Essilt koos voor het vismenu.
“Ik zal mijn dochter naar u toe sturen voor de drank,” zei de waardin en wandelde weg.
Vrijwel meteen kwam er een meisje van Essilt’s leeftijd naar onze tafel toe dat opgetogen reageerde op Essilt.
“Leuk je te ontmoeten!” riep ze enthousiast.
“Erg aardig,” zei Essilt lauw. “Ik neem aan dat jij de drank komt opnemen?”
Het kind liet zich niet uit het veld slaan door Essilt’s weinig toeschietelijke gedrag en knikte enthousiast.
“Wat is er allemaal?” vroeg Essilt.
Het meisje begon van alles op te noemen, van koffie tot en met whisky. Essilt koos, zoals ik al verwachtte, voor thee, ik nam hetzelfde.
Tijdens de maaltijd spraken we wat over het afgelopen onderzoek. Essilt had het wel interessant gevonden. Ik complimenteerde haar nogmaals over het denken aan alle spullen, iets wat ze met een schouderophaal afdeed, maar ik zag aan de glans in haar ogen dat het compliment haar goed deed.

Tot zover ging alles goed. Ik was erop uit met mijn oudste dochter en vond het geweldig om eens een poosje met haar alleen op te trekken. Met vijf kinderen komt het er niet echt van om langere tijd alleen met een kind op te trekken, de enige met wie ik dat tot nog toe wel eens had gedaan was Owen. Ik verheugde me op de komende paar dagen. Essilt is niet wat je bepaald aimabel gezelschap kunt noemen, maar toch… ze is mijn dochter en ze is zoals ze is. Dat is een uitroep die ik vaker slaak, bij al mijn kinderen, maar ik meen het echt. Ieder kind zie ik als een uniek wezen met haar of zijn eigen karaktertrekken en identiteit en voor mij is het belangrijk dat ze zoveel mogelijk zichzelf kunnen zijn.
Doch, zoals ik al eerder zei, niet iedereen kan zich vinden in Essilt’s karakter. Binnen mijn familie zijn er legio voorbeelden van. Corwin is er eentje van. Ik had hem al heel lang niet gezien, wat op zich geen wonder is, want ik heb het de afgelopen jaren bijzonder druk gehad met ons gezin, Elysium en ook gedeeltelijk met Arden. Corwin is iemand die altijd zijn eigen zaken achtera holt, er is niemand die precies weet waar hij mee bezig is. Dat hij zich op hetzelfde moment als dat ik met mijn dochter in de herberg zat, zich op dezelfde Schaduw bevond, was niet echt een schok. Wel dat hij dezelfde herberg binnen liep toen wij ongeveer halverwege de maaltijd waren.
Hij kwam bij ons aan tafel zitten. Uiteraard, het zou idioot zijn geweest als hij ergens anders was gaan zitten, maar ik kan niet zeggen dat ik blij was met zijn aanwezigheid.
Natuurlijk stelde ik Essilt en Corwin aan elkaar voor.
“Heb jij al een volwassen dochter?” vroeg Corwin terwijl hij Essilt nauwlettend bekeek. “Ze lijkt anders helemaal niet op jou. Geen greintje.”
Zowel Essilt als ik haalden tegelijkertijd onze schouders op. Ik wist dat het mogelijk was dat Corwin inderdaad geen gelijkenis zag - veel mensen vonden dat Essilt erg veel op Mandor leek - en ik vermoedde dat Essilt dacht dat Corwin wat zat te jennen.
“Dus jij bent Corwin?” vroeg ze stijfjes. “En wel 100.000 jaar oud?”
“Nee, zo oud niet,” zei Corwin beduusd. “Hooguit een paar honderd jaar, misschien duizend.”
“Ik had je beslist ouder geschat,” zei ze terwijl ze hem taxerend opnam.
Ik zag dat Corwin een tikje van zijn stuk gebracht was en niet goed wist wat hij hiervan moest denken.
“Ze is echt een dochter van jou?” vroeg hij toen nog maar eens. “Ik vraag me nog steeds af of je aan mij verwant bent. Zo niet, dan trouw ik met een dochter van jou.”
Dat schoot me in het verkeerde keelgat. Die ouwe viezerik, dat zou hij wel willen!
“In dat geval gebruiken wij als ouders ons veto recht,” zei ik tegen hem.
De waardin kwam het eten van Corwin brengen - een stuk zwijn - en een pul vol met schuimend bier.
“Dus jij heb vis besteld,” zei Corwin tegen Essilt terwijl hij in haar bord keek. “Als ik het niet dacht.”
“Dat moet ik zelf weten.” zei ze. “Ik ben vijftien.”
“Vijftien? Dat is een hele mooie leeftijd om te denken aan jongens en met wie je wil trouwen,” zei Corwin. “Ik heb gehoord over Jason Mason…”
“Dat is een engerd,” zei Essilt met een vies gezicht. “In ons Huis wordt er niet uitgehuwelijkt en ik wil niet trouwen.”
Corwin opende zijn mond om iets terug te zeggen, maar ik viel hem in de rede, me intussen ergerend aan de zoveelste volwassen man die het nodig vond om Essilt ‘uit haar tent te lokken.’
“Is het toeval dat je hier bent?”
“Ik heb hier een landhuis vlakbij,” zei hij, verbazing veinzend terwijl hij zijn vlees aan kleine stukjes begon te snijden.
“Waarom zit je dan hier?” vroeg ik.
“Datzelfde kan ik jou vragen,” zei hij slim. “Jij hebt hier toch ook een landhuis?”
“Niet het mijne, maar dat van mijn ouders en die zijn er niet,” gaf ik terug. “In dat huis heb ik zelfs nog nooit gewoond, dus ik heb er niet echt iets te zoeken.”
“Precies,” zei hij, me vangend op mijn woorden. “Dus wat doe je hier.”
“Wij zijn bezig om wat persoonlijke zaken uit te zoeken,” zei ik. “We zijn hier begonnen en gaan morgen op reis.”
“Waarheen?”
“Naar het zuiden,” hield ik het met opzet vaag. “Privé zaken, als je dat iets zegt.”
“Mooi,” zei hij tevreden. “Dan zal ik jullie helpen, daar waar jullie gaan ligt op mijn route.”
“Dat is helemaal niet nodig,” zei Essilt fel en keek me smekend aan. “Mam?”
“Je hoeft niet te helpen,” viel ik haar bij. “Dit zijn onze zaken en we zoeken dat alleen uit.”
“Het is niet veilig, ik sta niet toe dat jullie alleen reizen. Ik ga mee,” zei hij beslist.
“Nee,” zei ik net zo koppig. “Essilt en ik doen dit samen, we hebben geen derden nodig.”
Hij zuchtte.
“Je bent ongelooflijk eigenwijs, daarin lijkt je wel op een bepaalde broer van mij. Ik ben wat zaakjes op het spoor en deze Schaduw wordt bezocht door ongure lieden.”
“Corwin, het is nergens 100% veilig,” zei ik met klem. “Ik ben echt wel wat gewend. We hoeven niet door jou beschermd te worden.”
“Zeker niet,” vond Essilt ook.
“Jullie zijn niet geïnteresseerd hè!” riep Corwin geërgerd uit. Een aantal mensen keek onze richting uit. Corwin nam haastig een paar slokken bier en sprak daarna op zachtere toon verder.
“Er zijn insluipers geweest in mijn woning, mijn personeel is omgebracht omdat ze op zoek waren naar iets.”
Hier schrok ik wel van. Niet voor mezelf, maar voor het personeel in het huis van mijn ouders. Als ze op zoek waren in Corwin’s huis, waren ze mogelijk in de verkeerde woning geweest. Ik herinnerde me nog maar al te goed de mannen die Lenore bedreigden omdat ze iets had… De woning van mijn ouders zou ook niets opleveren, maar dat zouden die lui waarschijnlijk niet weten. Ook was het natuurlijk de vraag of ze, vijfenveertig jaar na de dood van Lenore, nog steeds op zoek waren naar hetzelfde ‘iets’. Ik liet echter niets van mijn schrik aan Corwin merken, maar nam me voor om als ik later alleen op mijn kamer zou zijn een paar mensen te troeven.
“Het spoor leidt naar de kust,” ging Corwin verder, “en het kan van alles wezen. Het lijkt iets te maken te hebben met de Gouden Cirkel. Hier is een poort en dat is nog niet zo lang het geval. Iemand moet die hier hebben gebouwd. In de Gouden Cirkellanden is er ook iemand bezig met poorten naar buiten die landen te bouwen, iemand is bezig de Gouden Cirkel te koppelen aan Schaduwen waar veel Amberieten komen. Er zijn verslagen van voertuigen bij poorten met spullen, zoals ketels en machines. Men ziet ze komen en niet gaan. En er ontbreekt iets aan de poorten, ze moeten aangezet worden met een soort magie.”
“Wel, dat alles lijkt niet op waar wij mee bezig zijn,” zei ik met een blik naar Essilt die instemmend met haar hoofd schudde. “Dus we kunnen rustig onze eigen weg gaan.”
Corwin dronk om zijn ergernis te verbergen haastig de rest van zijn bier op en wenkte het dienstmeisje om meer te bestellen.

Het was niet zo dat het gedoe rondom de poorten me niet interesseerde. Wij in Elysium hadden genoeg problemen doordat Amber afgesloten was van alle invoer. We moesten niet alleen onszelf voorzien, maar ook nog aan Amber leveren en dat was niet altijd even gemakkelijk omdat het tekort in Amber nogal nijpend was. Dat met die poorten diende opgelost te worden, zoveel was zeker. Maar als gerenommeerde mensen als Bleys en Fiona ze al niet eens aan de gang kregen, wat kon ik dan nog doen?

Opnieuw ging de deur open. Deze keer was het Random die zijn opwachting maakte. Ik had moeite om mijn ergernis te onderdrukken toen ik hem opgewekt naar onze tafel toe zag komen. Essilt humeur zakte zo ongeveer tot beneden nul terwijl Corwin verbaasd naar zijn broer keek.
“Jou had ik hier niet verwacht,” zei hij terwijl Random ons enthousiast de hand schudde.
“Echt niet?” vroeg deze verbaasd terwijl hij zich op een stoel liet zakken. “Ik ben hier anders al een tijdje bezig. En wat doen jullie hier?”
“Essilt en ik zijn hier bezig met wat persoonlijke zaken,” zei ik.
“Twee vrouwen alleen? Jullie durven. Er loopt hier allemaal gespuis rond.”
“Nee, niet alleen, ik bescherm hen,” bemoeide Corwin zich ermee.
“Dat doet hij niet, Essilt en ik kunnen ons heel goed zelf redden,” zei ik zuchtend terwijl mijn dochter instemmend knikte terwijl ze boos naar zowel Random als Corwin keek.
“We hebben anders net afgesproken dat we samen zouden gaan reizen,” dramde Corwin.
“Dat hebben we niet. Wij reizen alleen.”
“Natuurlijk wil Morwenna niet samen werken,” zei Random terwijl hij Corwin wat uitdagend aankeek. “Dat is een typische Julian reactie.”
“Tsss!” deed Essilt.
“Inderdaad kenmerkend voor Julian,” knikte Corwin. “Dat krijg je als je je teveel opsluit in Arden en ik heb gehoord dat Morwenna daar ook veel is geweest de afgelopen jaren.”
“Echt waar?” vroeg Random en keek me aan.
“Ja. Hoe is het verder met jou en Vialle?”
“Goed. Vialle is nog steeds niet zwanger.”
“Kwestie van vaker oefenen,” zei ik spottend. Die opmerking bracht een rood hoofd teweeg bij Essilt en ze keek me nijdig aan. Ze schaamde zich voor mij, iets dat ik me goed voor kon stellen. Normaal gesproken zou ik een dergelijke opmerking niet geplaatst hebben, maar het feit dat ik hier opgescheept zat met maar liefst twee ooms irriteerde me.
“Waar maak je je druk over,” bromde Corwin. “Hoe lang ken je Vialle nu helemaal?”
“Al van voordat ik koning werd,” zei Random vrolijk. “In die tijd heeft Morwenna bijvoorbeeld een hele sloot kinderen gekregen en bij ons is er nog steeds niets.”
“Het is maar goed dat je koning-af bent,” vond Corwin. “Je maakte er een puinhoop van.”
“Echt niet, ik was een hele goede koning. Die puinhoop is veroorzaakt door je zus.”
De waardin bracht Random zijn maaltijd - hij had van alles wat besteld - en ik vroeg om koffie en cake, wat niet veel later voor ons werd neergezet. Ik schonk Essilt en mezelf koffie in, de mannen hielden het bij bier. Waarom ze wel de cake aten was me een raadsel. Cake tijdens de hoofdmaaltijd voor Random en Corwin spoelde de stukken weg met bier.
“Hoe is het met jou?” vroeg Random toen aan mij.
“Goed.”
“En je kinderen?”
“Ook heel prima.”
“Hoe gaat het met je echtgenoot?”
“Ook al goed.”
“Je bent nog steeds getrouwd met die zuurpruim?”
“Mijn vader is géén zuurpruim,” zei Essilt fel voordat ik iets kon zeggen en ze keek Random vernietigend aan. Random verslikte zich even onder haar blik en had het vervolgens een poosje heel druk met vlees snijden. Ik keek goedkeurend naar Essilt en heel even was er een glimlach om haar mond te zien. Daarna richtte ze haar aandacht opnieuw op Random.
“Dus jij bent Random, de voormalige koning die afgezet werd en hier de boel komt verklooien?” vroeg ze scherp. “Waar ben je nu mee bezig bijvoorbeeld?”
“Eh… met van alles,” zei hij een beetje van zijn stuk gebracht. “We werken toch allemaal voor dezelfde goede zaak toch?”
“Oh ja? Ben je dan net als je broer bezig met die gates?”
“Ehm… ja, natuurlijk. Daar zijn allerlei lui mee bezig en die zijn niet pluis. Ik vind dat interessant.”
“Hoe dan?”
“Eh… de technologie,” zei Random verward. Net zoals de meeste andere volwassenen wist hij niet goed wat hij aanmoest met een Essilt die allemaal lastige vragen stelde. Iets waar ze heel goed in was. Essilt had de gewoonte om situaties en mensen in zich op te nemen, dit allemaal te leggen bij wat ze al wist en daar dan vragen over te stellen.
“Maarre, als jullie toch samen gaan reizen,” zei Random die op die manier trachtte de ongewenste aandacht van Essilt van zich af te wenden, “dan kan ik wel mee. Ik moet toch die kant op.”
“Welke kant?” vroeg ik vriendelijk.
“Eh… naar de kust,” zei hij en keek tevreden.
“Dit is een eiland,” bracht ik hem in herinnering. “Er is hier erg veel kust.”
“Ja.” Hij leek een poos na te denken. “Ik moet naar Eastbourne,” zei hij toen.
Het was iets te toevallig. En meer dan ergerlijk. Mijn tijd samen met mijn oudste dochter zou zo uitmonden in een soort van verplicht familie-uitje en dat wilde ik gewoon niet. Ik keek naar Essilt die zich overduidelijk stoorde aan het feit dat de twee ooms zich zo opdrongen.
“Dat is nu pech,” zei ik quasi teleurgesteld. “Wij hebben niets te zoeken in Eastbourne.”
“Oh. Misschien moeten we dan even uitzoeken wat we samen kunnen ondernemen,” bedacht Corwin.
“Wacht even,” zei Random, “ik had niet in de planning staan om met je samen te werken.”
“Dat is erg lastig,” zei Corwin, “want hoe kunnen we dan gezamenlijk vertrekken morgen?”
“Niet,” stelde ik voor. “Ieder gaat gewoon verder met waar zij of hij mee bezig was.”
Beide mannen vonden dit geen goed plan, ze namen het zelfs niet eens in overweging.
“Ik blijf hier overnachten,” deelde Corwin mee, “en dan reis ik morgen met jullie dames mee.”
Tegenover me zag ik op Essilt’s gezicht hoe schrik, verontwaardiging en woede elkaar afwisselden en ik voelde met haar mee. Vastbesloten familie die zich niet zou laten ompraten. Ik zou iets anders moeten gaan verzinnen. Het ging te ver om nu naar huis te gaan en op een later tijdstip terug te komen, maar ik wilde geen sleep van familie achter me aan hebben en zeker niet deze twee ooms.
“Overnachten zal lastig zijn,” zei Random, “want er zijn geen kamers meer vrij. Morwenna en Essilt hier hebben ieder hun eigen kamer en ik heb de derde net gehuurd.”
“Dat is belachelijk!” riep Corwin uit. Weer trok hij alle aandacht en hij liet zijn stemgeluid zakken. “Jullie kunnen best een kamer delen,” zei hij met klem terwijl hij van Essilt naar mij keek.”
“Geen sprake van,” zei ik. “Als je wilt blijven, ga je maar bij Random op de kamer.”
“Kan,” zei Random, “maar niet bij mij in bed. Op de bank ofzo.”
“Je denkt toch niet dat ik dat serieus overweeg?” zei Corwin fel.
Random grijnsde slechts en Corwin dacht met een gemelijke trek op zijn gezicht na.
“Je zou kunnen overnachten op je eigen landgoed,” stelde ik voor.
“Dat is te ver. Ik weet zeker dat jullie dan met opzet zo vroeg mogelijk vertrekken morgen.”
Ik zuchtte. Corwin zou zich niet laten tegenhouden. Ik zou Patroon kunnen gebruiken om ons een voorsprong te geven, helaas waren deze twee ooms ook fervent Patroongebruikers, dus het zou wel eens op niets uit kunnen draaien. Of ik kon er hulp bij halen. Even dacht ik aan Mandor, die een demoon op ze af zou kunnen sturen om ze bezig te houden, maar waarschijnlijk was dat teveel van het goede. Ik zou er ook een ander familielid bij kunnen halen. Bleys zou een hele goede zijn, hij zou zijn drie redheads kunnen inzetten. Ooit, lang geleden, had Bleys me tenslotte eens gezegd dat ik te allen tijde een beroep op de drie zou kunnen doen. Uiteraard moest het wel allemaal uitkomen.
Corwin mompelde intussen dat hij dan wel naar zijn landhuis zou gaan en dat hij het niet eerlijk vond. Ik had geen flauw idee wat hij dan niet eerlijk vond.
“Hebben er al een paar van jouw kinderen aanleg voor demonologie?” informeerde Random ineens.
“Kan,” hield ik me op de vlakte. Ook van Essilt’s gezicht was nu niets af te lezen, ze verblikte of verbloosde zelfs niet toen zowel Random als Corwin haar doordringend aankeken.
“Kom op,” zei Random, “je kunt het toch gewoon zeggen? Jullie hebben er vijf, er zal er toch wel eentje tussen zitten die er iets mee kan? Ik vermoed dat het erfelijk is, net zoiets als het hebben van Patroon.”
Ik haalde mijn schouders op en zei niets. Jaren geleden had Mandor eens gezegd dat hij het voor zijn vader zo lang mogelijk geheim wilde houden wie degene was die de aanleg had voor demonologie. Het leek me dan ook niet gepast om dat wel te vertellen aan deze ooms, ik zou ook niet weten wat ze met die informatie wilden doen. Net zomin zei ik dat maar twee van de kinderen de aanleg voor Patroon hadden, ook dat ging ze helemaal niets aan. Ik had bewondering voor Essilt die zich helemaal niet uit de tent liet lokken, ze had al haar aandacht bij het eten van de cake en zei helemaal niets.
“Ergerlijk dat je niets zegt,” vond Random. “We kunnen het toch gewoon over onze kinderen hebben? Ik heb een zoon die verstand heeft van Patroon, met bommen klooit en in Chaos rond hangt.”
“Leuk,” zei ik vriendelijk.
Random zuchtte.
“Jullie hebben vijf kinderen,” zei hij toen geërgerd, “en ik zie maar weinig van ze, alsof jullie je best doen om ze zoveel mogelijk thuis te houden.”
“Goed gezien,” zei ik. “Ze zijn nog erg jong tenslotte.”
“Zo jong toch niet meer? Randal moet al ruim zeventien zijn en ik zie hem nooit. Ik had gedacht dat hij wel eens bij mij zou komen aankloppen voor een training, maar dat doet hij niet.”
“Hij is er vrij in om te beslissen met wie hij een poos wil optrekken,” zei ik. “Misschien komt hij nog wel eens langs.”
“Hmm, met sint Juttemis zeker,” gromde hij. “Dat doet me eraan denken dat je me iets niet hebt verteld.”
“Ik heb je meer dingen niet verteld,” zei ik met een grijns. “Misschien moet je specifieker zijn.”
“Je weet heel goed wat ik bedoel,” zei hij. “Je hebt iets gevonden in Arden.”
“Oh, je zus!” begreep ik meteen. “Ik dacht dat ze nog niet bijgekomen was.”
“Helaas wel,” zei hij met een zucht. “Bleys heeft dat geregeld, ze is bijgekomen, loopt rond en we hebben al ruzie gehad.”
“Een zus?” zei Corwin, kwam voorover leunen en zijn ogen schitterden. “Waarom weet ik daar niets van?”
“Ze is jonger dan ik,” zei Random. “Ze kwam in Amber toen jij verdwaasd in Schaduw rond zwierf.”
Corwin was uitermate geïnteresseerd.
“Een zus van jou?” vroeg hij met een grijns van oor tot oor. “Is ze een beetje knap?”
“Blond haar, net als hij,” zei ik met een knik naar Random. “Een soort van Random maar dan in vrouwelijke vorm.” Dat was natuurlijk onzin, zo vreselijk veel leek Mirelle niet op Random, maar ik had zin om beide ooms een beetje te pesten.
“Is ze net als Flora?” informeerde Corwin.
“Denk aan een soldaat, een manwijf. Denk aan Deirdre,” adviseerde Random hem.
Corwin zat nu zowat te kwijlen, door te zeggen dat Mirelle op Deirdre leek had Random hem alleen maar lekkerder gemaakt.
“Waar heb je haar al de tijd verstopt gehad?” vroeg hij.
“Julian en ik hebben haar gevonden in een soort Azteekse piramide,” zei ik. “In Arden.”
“Wat!” riep Corwin en zijn ogen spuwden zowat vuur. “Julian weer! Random, Julian heeft jouw zus gevangen gezet! In Arden, geen wonder dat daar nooit iemand mag komen! Niet alleen zij is daar opgedoken, maar die dochter van Benedict ook. Julian houdt van alles achter!”
Ik zag dat Essilt stomverbaasd keek en wat wilde zeggen. Ik schudde mijn hoofd en gaf haar een knipoog. Ze haalde haar schouders op.
“Julian zit niet achter de verdwijning van Mirelle,” zei Random rustig. “En anders had hij haar mogen houden.”
“Ze wordt wel de ‘bitch van Amber’ genoemd,” vertelde ik wat van de informatie die ik een paar jaar geleden van Mandor had gekregen.
“Klopt,” zei Random opgewekt en zijn blauwe ogen twinkelden. “je zal haar wel mogen, Corwin.”
“Vast wel,” knikte Corwin. “Tenslotte is ze geen Chaosiet, tegenwoordig heb ik alleen met Chaos ruzie.”
“Hoe dat zo?” vroeg ik.
“Ik ben erachter gekomen dat Chaos legers vanuit de Hunting Grounds kan rekruteren,” zei Corwin trots. “Dat kan natuurlijk niet, dus ik besloten om me daarmee bezig te houden.”
“Je bedoelt oorlog?”
“Ach… schermutseling is beter. Mijn manschappen hebben al aardig wat grond veroverd.”
Ik besloot er verder niet op in te gaan. Later zou ik wel naar Mandor troeven om te vragen of hij meer wist. Als het waar was wat Corwin zei, kon dit wel degelijk als act of war kunnen opgepakt en dan hadden wij van Elysium een enorm probleem, dat soort zaken zou op ons worden afgewenteld.
“Wat doe je dan hier?” wilde ik alleen nog weten.
“Dat met die gates heeft ook met Chaos te maken,” zei hij zelfverzekerd.

Er werd nog wat gepraat over allerlei door Random en Corwin. Essilt kondigde na een poosje aan dat ze naar bed ging, wat de twee mannen meteen allerlei opmerkingen deed maken over kinderbedtijd en nachtzoenen. Vreselijk flauw vond ik het van mijn ooms, waarom waren ze niet in staat om wat meer respect voor Essilt te tonen?
Ik liep met Essilt mee om haar kamer te inspecteren die er netjes en schoon uitzag. Qenna nestelde zich op het voeteneinde van het grote bed.
“Ik laat Fenris in de gang slapen vannacht,” zei ik tegen Essilt. “Doe je deur op slot en je raam dicht, je weet tenslotte maar nooit. En meteen roepen of troeven als er iets is.”
Ze knikte en aarzelde wat. Ik liep naar haar toe, omhelsde haar kort en gaf haar een kus op de wang. Heel even, nauwelijks merkbaar, voelde ik dat ze haar armen om me heen geslagen had en me heel voorzichtig een kus terug gaf. Essilt was van jongs af aan niet erg gesteld op lichamelijkheid, iets wat ik heel goed begreep en ook respecteerde. Desondanks had ze er soms wel behoefte aan.
Ik liep haar kamer weer uit en hoorde dat de deur op slot gedraaid werd. Ik liet Fillipien die buiten was, weten waar Essilt was en vroeg haar en Loki om de boel in de gaten te houden. Fenris was inmiddels gaan liggen voor de deur en ik krauwde hem onder zijn kop. Van alle dieren waren de oude Barghest en de oude valk eigenlijk degenen die altijd het meest de kinderen in het oog hielden.
Toen ik beneden kwam, was alleen Random er nog, Corwin bleek naar zijn landhuis te zijn gegaan. Zo zonder Corwin was Random ineens een stuk serieuzer.
“Er is iets aan de hand met deze Schaduw,” zei hij. “Deze is te aantrekkelijk, zowat iedere Amberiet lijkt hier iets mee te hebben en er zijn volgens mij ook Chaosieten aangetrokken tot deze Schaduw. Dat ze in het huis van Corwin bezig zijn geweest, is niet zo best.”
“Waren dat Chaosieten dan?”
“Geen idee,” grinnikte Random. “Het zou wel te maken kunnen hebben met die gates, maar ik zie nog niet hoe en wat. Ik snap ook niet waarom ze zo definitief zijn afgesloten, anders had je nog aan een flauwe grap kunnen denken. Het zou kunnen dat Brand er mee te maken heeft, maar waarom?”
“Ik heb me nauwelijks verdiept in het probleem van de poorten,” bekende ik eerlijk. “We hebben het behoorlijk druk gehad met andere zaken.”
“Er zijn mensen zat mee bezig geweest die er niets mee konden,” zei hij. Maar eigenlijk heb ik iets anders, mijn zus zou graag willen studeren aan die school van jullie. Ze is aardig opgeknapt, maar lijkt een gedeelte van haar geheugen kwijt te zijn. Ze weet bijvoorbeeld niet waarom ze in stases was.”
“Ik wist niet eens dat ze was bijgekomen,” zei ik. “Jij zegt dat het dankzij Bleys is, maar eigenlijk hadden we haar naar Fiona gebracht.”
“Fiona is snel iets zat,” zei hij met een schouderophaal. “Vandaar Bleys.”
“Ik snap het. Wat betreft de school, ze kan gewoon komen.”
“Hoe kan dat dan worden geregeld?”
“Denk je dat ze zich zal gedragen?” wilde ik eerst weten.
“Ik hoop het, anders bel je maar.”
“Op het moment heb ik twee kinderen daar zitten,” zei ik. “Ik weet dat ze nogal tegen Chaos gekant was en ik wil niet dat ze onze kinderen daarop afrekent.”
“Ik begrijp het,” knikte hij. “Ik zal haar erover onderhouden. Kan ik haar een Troef van jou geven?”
“Dat is goed, laat haar maar troeven, dan breng ik haar er naar toe,” beloofde ik. “Dat kan elk moment, ik ben nu voor een poosje bereikbaar immers.”
“Fijn,” zei hij tevreden. “Ik moet toch zeggen dat ik het erg jammer vind dat Randal nooit bij mij is geweest voor een opleiding van het één of ander. Maar ik heb gehoord dat jullie allerlei andere oplossingen hebben bedacht rondom zijn scholing.”
“We hebben niet alleen Randal,” zei ik een beetje verbaasd. “En inderdaad hebben we zoveel mogelijk de opleiding van onze kinderen in eigen hand genomen.”
“Die jongen is nogal een stuntenmaker hè?” zei Random. “Een poos geleden was ik naar een ziekenhuis gegaan op een zekere Schaduw vanwege het feit dat ik mijn arm ernstig had gekneusd. Het zit daar helemaal vol met warrige artsen die beweerden dat ze me kenden en ik kreeg ze nauwelijks gewist. Het heeft me wel tijd gekost om uit te vinden dat jullie daar regelmatige bezoekers zijn vanwege Randal. Dat is intussen een heel stevig stukje Schaduw geworden.”
“Klopt. Ze helpen er echter altijd goed, dus vandaar dat we er steeds weer terug gaan.”
Hij bestelde nog een keer bier voor zichzelf en vroeg wat ik wilde drinken. Ik schudde mijn hoofd en zei dat ik zo zou gaan slapen.
“Nou al, je lijkt je dochter wel,” mopperde hij. “Die is trouwens behoorlijk stug, vind je niet?”
“Nee, dat vind ik niet. Ze is niet veel anders dan ik op die leeftijd.”
“Dat zal het zijn. Ze vormt een soort ellendige combinatie van jou en Julian en lijkt dan ook nog op Mandor. Verschrikkelijk! Dat is vast degene die straks alle powers heeft.”
“Denk je dat wij dat belangrijk vinden? Essilt is gewoon zoals ze is en wij vinden haar leuk.”
“Ik bedoel het niet kwaad,” zei hij lachend.

No comments: