100. Een ochtend in Brighton

Hier ben ik dan, de eerste nacht in het kusthuis te Brighton. Mijn erfenis. Nog altijd ben ik er niet achter waarom het specifiek aan mij is nagelaten. Misschien kan ik morgen Essilt vragen om alles eens goed na te zoeken, dat meisje heeft er een handje van om dergelijke zaken op te sporen.
Weer zit ik, terwijl iedereen slaapt, klaarwakker aan het schrijftafeltje in de bibliotheek te schrijven. Het schrijftafeltje dat ooit aan mijn tante Lenore toebehoorde. Ik vraag me af of ze net zo’n nachtbraakster is geweest als ik en of ze ook veel heeft geschreven en gelezen om de nachtelijke uren te doden.
Deze keer wordt de slapeloosheid echter niet veroorzaakt door de angstige dromen. Deze keer kan ik om een heel andere reden de slaap niet te pakken krijgen. Zo gek, het waren maar een paar woorden en ik ben helemaal lyrisch!. Nog vreemder is dat ik het al lange tijd wist, dat ik het al lange tijd aanvoelde. Maar het horen van die speciale woorden maakt alles ineens anders. Ik weet dat ik nu jaren kan wachten tot hij het nog een keer zegt, deze ene keer heeft hem al heel veel moeite gekost. Het maakt niet uit. Eerlijk gezegd had ik er al niet meer op gerekend dat het ooit gezegd zou worden. En daarstraks ineens… We lagen in elkaars armen, in een bed waar we nog nooit in geslapen hebben, tussen beddengoed dat toch een tikje muf ruikt vanwege het lange liggen in de kast.
“Ik hou van je. Al heel lang.”
Het was onverwacht. In het verleden heb ik er wel eens over gefantaseerd wat mijn reactie zou zijn als hij deze uitspraak zou doen, maar niets van die plannen heb ik uitgevoerd. Het enige dat ik deed was nog dichter tegen hem aanliggen en hem zachtjes over zijn borst te strelen. Niets heb ik gezegd. Het was niet nodig, het zou het moment totaal verpest hebben.
Mandor Sawall, de man van wie nooit iemand gehouden heeft en daarom ook niet wist of hij van iemand kon houden en hoe dat moest, heeft dat toch geleerd. Hij heeft het nu zelfs kunnen uitspreken.


Natuurlijk was ik die ochtend weer als laatste wakker. Hoewel ik me had voorgenomen om eerder wakker te worden dan de anderen en voor een ontbijt te zorgen, was me dat niet gelukt. De plaats naast me in bed was leeg en van beneden drongen de geuren door van versgebakken brood, eieren en spek. Ik liet me uit bed glijden en liep in mijn nachthemd naar de familiebadkamer, alwaar het bad gevuld was met schoon, warm water. De vage sporen van recent magiegebruik hingen er nog en ik kon een glimlach niet onderdrukken. Inderdaad is het hebben van een goede Conjurer in huis soms wel heel gemakkelijk.
Ik liet me in het bad zakken en genoot heel even van het warme water. Niet te lang, want ik had een behoorlijke trek gekregen.
Beneden was de eettafel uitgebreid gedekt, het ontbijt was volledig verzorgd door Mandor en Owen. Ik liep naar mijn zoon toe, omhelsde hem even en bedankte hem voor het bad. Het maakte hem wat verlegen en hij mompelde iets over ‘kleine moeite, wilde het niet aan pap of jou overlaten.’
Essilt was net voor mij naar beneden gekomen en had nog steeds een humeurige trek op haar gezicht, die volledig werd genegeerd door de andere aanwezigen.
“Het ontbijt is door ons mannen speciaal voor jullie twee dames verzorgd,” grijnsde Mandor, terwijl hij een aantal worstjes op onze borden legde.
Tijdens het eten werd het humeur van Essilt aanzienlijk beter en ze stemde zelfs tamelijk opgewekt in toen Mandor haar na de koffie mee vroeg om samen wat door de duinen te wandelen.
“Ik ga de dieren verder verzorgen,” zei Owen en ging gelijk met zijn vader en zus naar buiten.
Ik maakte van de gelegenheid gebruik om onze andere kinderen te troeven. Bryana het eerst.
“Wat leuk mam!” fluisterde ze toen ze me zag.
Ik zag dat ze in een klaslokaal zat, vandaar blijkbaar het fluisteren, hoewel dat binnen een troefcontact niet echt nodig is.
Het ging heel goed met haar. Uiteraard, het zou me verbaasd hebben als het anders was geweest. Ze vond alleen dat het tempo nogal laag was, op het moment dat ik haar troefde, zat ze in een les ‘toverdranken maken’, iets wat ze naast haar twee studierichtingen was gaan doen. Niet omdat het haar interesse had, maar omdat haar vriendinnen dit zo geweldig vonden. En ach, Bryana vond de leraar wel leuk en vroeg zich af hoe de man iedere dag een andere bloes kon hebben, zonder dat er sprake was van magiegebruik. We hebben best lang gepraat, deze dochter en ik. Bryana zit nooit om gesprekstof verlegen, ze vertelde zo’n beetje alles wat op school was voorgevallen en over feestjes.
“Ik ga ook meedoen met wedstrijden illusiemagie,” zei ze trots, haar lichte goudbruine ogen schitterden van verwachting. “Ik hoef alleen maar uit te zoeken wat ze hier mooi vinden. Gewoon een kwestie van de jury uithoren.” Daarna aarzelde ze even, alsof ze zich afvroeg of ze het wel zou zeggen. Ze gooide het er dan toch uit. “Ik weet niet goed hoe Iestyn het vindt, hij heeft al een paar keer gevochten en er zijn wat problemen,” zei ze met een frons tussen haar fijngetekende donkere wenkbrauwen. “Ik heb hem ernaar gevraagd, maar hij wil nergens over praten.”
Ik probeerde mijn schrik en verontwaardiging te verbergen. Als Iestyn had gevochten, moest daar een heel goede reden voor zijn geweest, want hij trachtte altijd buiten vechtpartijen te blijven. En het maakte me boos dat de schoolleiding ons helemaal niets had laten weten.
Ik babbelde nog wat met Bryana en beloofde haar met Iestyn te praten.
“Dit gaat opgelost worden, maak je geen zorgen.”

Het duurde wat lang eer ik contact kreeg met onze jongste zoon. Hij zag er wat vreemd gekleed uit in een wambuis, strakke broek, laarzen en handschoenen met wijde manchetten. Zijn witblonde haar had hij van achteren bijeengebonden met een zwart fluwelen lint.
“Mam!” riep hij enthousiast uit toen hij me gewaar werd. Zijn ijsblauwe ogen straalden, zijn enthousiasme was gemeend. Het maakte dat ik me nogal schuldig voelde.

Iestyn, de zoon die zich altijd wel redt. Hij doet óf met Essilt mee óf met Randal en soms met Owen. Iestyn is, als ik het goed naga, altijd ons meest gemakkelijke kind geweest. Erg intelligent, thuis op zowat alle gebieden van magie en zelfs wat demonologie. Alle leerstof die hij kreeg aangeboden, heeft hij altijd geabsorbeerd als een spons. Nooit moeilijk, nooit lastig, af en toe slachtoffer van pesterij door andere kinderen, pesterij die altijd meteen de kop werd ingedrukt door zijn oudere broers. Zo gemakkelijk, deze zoon. En daardoor - ik durf het bijna niet te zeggen - door zowel Mandor als mij een beetje verwaarloosd.

Ik vroeg hem eerst naar de kleding. Hij bleek zich te hebben aangesloten bij een groepje dat zich ‘de Musketiers’ noemde en dit was de voorgeschreven kleding. Hij liet me een staf zien met een kristallen bolletje, daarmee hielden ze schietwedstrijden.
“Ik ben de beste,” zei hij met een schouderophaal. Het klonk niet arrogant, het was gewoon zo. Het deed me ineens denken aan mezelf vroeger, aan de picknicks die door de Peak Society georganiseerd werden en waar ook veel wedstrijden aan vast zaten. Ik was de beste, won altijd en mocht daarom meestal niet meedoen. Hoe lang zou het duren eer Iestyn buiten dit groepje zou worden gesloten?
“Het zijn geen vrienden,” zei Iestyn toen ik een opmerking in die richting maakte. “Gewoon wat lui met een beetje dezelfde interesses.”
Na wat doorvragen bleek dat er inderdaad problemen waren. Gestudeerd had Iestyn nog maar nauwelijks, meestal werd hij geschorst. Hij had inderdaad wat gevochten, maar er was ook een probleempje met een leerling die dankzij onze zoon gekrompen was tot een lengte van ongeveer 6 inch en die ze niet meer goed kregen.
“Er zitten hier bullies, man,” zei hij. “Van die grote lummels die dan de zwakkeren pakken. Dat pik ik niet. Ik ga er dan tegenin en moet dan weer bij het hoofd komen, krijg dan kamerarrest en moet daar studeren. Die studies stellen ook maar weinig voor, dus dan ga ik maar naar de Musketiers.”
Het feit dat hij het opnam voor anderen, maakte me trots en ik begreep niet waarom de schoolleiding dit niet wilde zien. Dat hij ertussenuit kneep terwijl hij straf had - ik kon het me voorstellen. Ook dat deed me weer een beetje denken aan mezelf vroeger als ik arrest kreeg omdat ik me niet aan afgesproken tijden had gehouden en dat soort onzin.
“Je moet met ze praten, mam,” zei hij en keek me smekend aan. “Dit gaat echt niet zo. Misschien hebben ze wel extra een hekel aan me omdat ik jullie zoon ben…”
“Dat kan,” zei ik. “Daar kom ik dan wel achter, ik zal zeker met ze gaan praten. Weet je zeker dat je me alles verteld hebt?”
Hij keek me verbaasd aan.
“Ik wil weten of er wat meer dingen boven water gaan komen als ik een gesprek met ze aanga,” verduidelijkte ik. “Ik hoor het liever eerst van jou.”
“Je staat toch niet achter hen?” Zijn gezicht drukte een geschokte verbazing uit. “Van de jongens hier hoor ik altijd dat hun ouders het met de leiding eens zijn, maar ik dacht altijd dat jullie anders waren. Thuis krijg ik nooit straf.”

Hmm, straffen. We zijn daar altijd zeer spaarzaam mee geweest. In sommige dingen zijn we vrij streng, dat heeft te maken met bepaalde manieren, met het respect hebben voor anderen en om ze bepaalde dingen te leren. Straf? Behalve streng toespreken is er wel eens een kind naar zijn of haar kamer gestuurd als zij of hij erg brutaal was. Of als door toedoen van het kind een ander bezeerd raakte. Maar schorsen? Dat hebben we nooit gedaan. Mandor is erg mild tegen de kinderen, verwent ze schromelijk met zowel aandacht als kado’s en ik vrees dat ik niet veel anders ben…

“Jij bent mijn zoon, dus ik sta achter jou,” verzekerde ik hem.
“Dat dacht ik al,” zei hij opgelucht. “Ze zullen iets te zeggen hebben over dat klaslokaal, maar daar kon ik niet echt iets aan doen. De leraar zei dat we mochten experimenteren en de boel vloog in de brand. Er wordt nog steeds geblust en ook daarvoor heb ik straf gekregen.”
“Je hebt dus een klaslokaal vernield. Dat lijkt me een oplosbaar probleem. Luister, ik ga dit met je vader bespreken en we gaan dit oplossen. Ik kom in ieder geval met de leiding praten.”
“Fijn,” zei hij met een brede lach. “Dus ik zie je binnenkort?”
“Beloofd,” zei ik en verbrak de verbinding.

Owen stond voor me, de roskam van Boudicca in een hand.
“Het is jouw paard,” zei hij. “Ze doet erg moeilijk.”
“Ik zal zo bij haar kijken,” beloofde ik. “Eerst wil ik Randal troeven.”
Owen knikte en ging in één van de andere stoelen zitten. Ik voelde zijn blik op me rusten terwijl ik de Troef van Randal pakte.
“Is er iets mis?” vroeg hij.
Al van jongs af aan heeft deze jongen een extra zintuig gehad voor de emoties van mij of van Mandor, hoe goed we soms ook proberen deze te verbergen.
“Ik vertel het je zo,” glimlachte ik naar hem.
Niet veel later had ik contact met Randal, die wat witjes zag en op een deckstoel op een boot lag. Hij droeg een zonnebril, maar deed deze af tijdens de begroeting.
Dat hij wat witjes zag, had te maken met het duiken van enkele weken eerder. Hij had decompressieziekte opgelopen en al enkele weken doorgebracht in een decompressietent met extra zuurstof. Nu ging het wel weer, nog wat hoofdpijn en spierpijn en af en toe ondraaglijke jeuk.
Nee, Merlijn had nergens last van. Ze waren aan het duiken geweest en blijkbaar had Merlijn verwacht dat Randal zich zou aanpassen tijdens het naar boven zwemmen, wat dus niet gebeurd was.
“Daar zijn duikerpakken voor,” zei ik vol afgrijzen.
“Dat had ik ook, maar de zuurstof raakte op. En ik ben niet zo erg goed in shapeshift.”
“Je moet daar eens met Mandor over praten,” vond ik.
“Oh, Merlijn wil het me wel leren,” zei Randal luchtig.
Nadat hij me nog eens had verzekerd dat er echt niets aan de hand was, verbrak ik de verbinding en bleef even in gedachten zitten met de Troef in mijn handen. Dat de kinderen ouder werden, betekende ook dat ik ze meer moest loslaten. Dat ik het gewoon moest accepteren dat Merlijn niet de moeite had genomen om één van ons te contacteren toen Randal dat ongeluk kreeg. Maar ik had er moeite mee en ik wist ook zeker dat Mandor hier niet erg blij mee zou zijn als hij dit hoorde.

“Hoe is het met ze?” vroeg Owen belangstellend en ik vertelde. Over Randal haalde hij de schouders op en schudde zijn hoofd even. “Ik zal hem dadelijk even troeven,” zei hij beslist.
Om Bryana moest hij glimlachen, dat van Iestyn deed hem fronsen.
“Ik zal ook met hem praten,” zei hij met een zucht. “En met de schoolleiding.”
Heel even was ik geneigd om dit goed te keuren - als oudste zoon en broer had hij bijzonder de neiging om zich zowel voor zijn ouders als al zijn zusters en broers verantwoordelijk te voelen - maar sprak hem toch tegen.
“Dat je Iestyn troeft is prima, je hoeft hem echter niet te beleren. Je vader en ik gaan die problemen aanpakken. Iestyn is tenslotte onze zoon.”
“Ik zie nog wel,” zei hij met een onschuldig gezicht. “Ik zal trouwens ook met Essilt praten.”

Boudicca bekeek me met een wat geërgerde blik toen ik bij haar kwam en deed haar best me te ontwijken. In plaats daarvan ging ze bij Owen staan die haar hals streelde. Ik zuchtte eens diep, soms is het helemaal niet gemakkelijk om een goede band met je dieren te onderhouden. Ik luisterde geduldig naar de verwijtenreeks die ik van Owen te horen kreeg. Boudicca had tegen hem geklaagd dat ik haar vaak alleen liet of bij Julian en het aan haar overliet om mij te vinden. Jaren had ze doorgebracht in Schaduw om me te vinden en iedere keer weer lukte het mij om haar alleen te laten. Al die jaren van rondzwerven hadden er echter voor gezorgd dat ze heel wat geleerd had, maar ik had niet voldoende aandacht voor haar. Op deze Schaduw had ik het zelfs bestaan om een koets te mennen en haar in haar eentje te laten lopen.
“Dat heeft te maken met Essilt,” verdedigde ik mezelf tegen Owen. “Die rijdt onder geen beding paard.”
Owen grijnsde.
“Dat weet ik toch,” zei hij. “Ik vertel alleen wat Boudicca me vertelt. Ze heeft een punt, verder is ze anders dan de andere dieren. Ze heeft aanhankelijkheid nodig, ze is nog jong.”
“Ik zal een eind met haar gaan rijden,” zei ik. Niet alleen omdat Boudicca er behoefte aan had, maar ook omdat daar zelf weer eens naar verlangde.
“Doe dat,” zei Owen, gaf me de roskam en liep naar het huis.

Even later galoppeerden we over de duinen en vandaar naar beneden om over het strand te rijden. Het weer was redelijk, er hingen wat wolken aan de hemel en het was tamelijk fris. Er was verder bijna niemand op het strand, dus we konden zo hard gaan als we wilden.
Na niet zo lang rijden werd ik echter getroefd door Caine die vroeg om doorgehaald te mogen worden. Toen hij er was, steeg ik van Boudicca af en klopte haar op de hals. Op een sukkeldrafje liep ze weg om ergens verderop wat ongeïnteresseerd aan een graspol te gaan snuffelen.
“Volgens mij is dat net zo’n paard als dat van je vader,” zei Caine die haar nakeek. Daarna vestigde hij zijn donkerbruine ogen op mij.
“Ik denk dat je me veel te vertellen hebt,” zei hij.
“Klopt. Ik heb een aanwijzing waar Lorrayne verdwenen is, bovendien heb ik een voorwerp gevonden dat volgens mij van haar is.”
“Ik merkte dat er hier een sterke gate was,” zei Caine met een knik. “Die is weer weg. Toen ik de gate opmerkte wist ik dat zij het moest zijn of jij. Ik was het niet.”
Ik was verbouwereerd. Kon hij dit soort gates herkennen dan? Het was typerend voor Caine om daar geen uitleg over te geven.
“Het probleem is dat een gate ook door anderen gezien kan worden,” zei hij. “Die hebben daar een technische gate detector bij nodig, maar ze kunnen het zien.”
“Mandor zag het ook meteen,” zei ik. “Onmiddellijk toen hij in deze Schaduw kwam en zonder detector.”
Het ergerde hem, dat was overduidelijk. Het feit dat Mandor dit gewoon zag beviel hem allerminst.
“Wat ga je nu doen?” vroeg hij.
“Naar de Gouden Cirkel en uitzoeken of het mogelijk is om met dat artefact van Lorrayne het probleem van de gates op te lossen,” zei ik.
“Ik denk dat je dat inderdaad moet doen,” zei hij langzaam. “Ik moet je alleen wel vertellen dat ik het vermoeden heb dat Brand hierachter zit en die zal niet blij zijn als jij met zijn werk gaat klooien… zeker niet als jij het bent.”
“Dat weet ik. Je hebt eerder het vermoeden geuit dat het om Brand ging,” herinnerde ik me. “Ik ga me er echter toch mee bemoeien, de huidige situatie is helemaal niet gezond en wordt steeds erger. Daarmee wordt er ook een enorme druk op Elysium gelegd omdat dat in feite de enige aangrenzende Schaduw is waar nog verbinding mee is.”
“Persoonlijke redenen dus,” zei hij.
“Ook. Elysium heeft genoeg andere problemen, het zal een verlichting zijn als het handelsprobleem van Amber wordt opgelost.”
Hij knikte en zwijgend wandelden we langs de vloedlijn.
“Ik wil ook zo snel mogelijk naar Lorayne op zoek,” zei ik toen en vertelde over het beeld dat ik in haar handspiegel had gezien.
“Doe dat. Ik denk dat het noodzakelijk begint te worden,” zei hij met een zucht. “Ik moet je vertellen dat Lorrayne en ik niet op de beste termen uit elkaar zijn gegaan de laatste keer. Zij had ruzie met Pa en deze keer was ik het met hem eens. Ze had namelijk iets met een Chaosiet, met een Sawall. Met dezelfde klootzak die nu koning is.”
Het verklaarde veel voor me. Het feit dat Gramble bijzonder veel van haar wist, me op haar spoor had gezet en mogelijk ook het feit dat hij me van het begin af echt mocht.
“Dat kind kreeg ze alleen met een ander,” zei Caine.

Dat kind was Judith. Maar hoe zit het met Donnal? Kan het zijn dat Donnal niet het kind van Herbert is, maar mogelijk van Gramble? Er is een andere gedachte die zich aan me op begint te dringen, in hoeverre heeft dit alles te maken met Mandor’s moeder? Ik weet dat dit ver gedacht is, toch acht ik het niet onmogelijk dat er ergens een parallel is. Er is niets bekend over zijn moeder, de enige die meer weet is Gramble zelf die daar niets over kwijt wil. Ik weet dat Mandor vlak na zijn geboorte, misschien zowat tijdens zijn geboorte, al is weggerukt van zijn moeder. Letterlijk weggerukt ja, met zijn navel is het naderhand nooit meer goed gekomen en dat wil wat zeggen.

“Ik was behoorlijk boos toen jij ook aan kwam zetten met een Sawall,” ging Caine verder. “Ik snapte niet waarom, nu nog niet. Er zijn vrouwelijke Sawalls, maar ik voel me niet tot hen aangetrokken.”
“Misschien is die aantrekkingskracht er alleen tussen vrouwelijke Amberieten en mannelijke Sawalls,” zei ik grijnzend.
Caine mompelde iets dat ik niet verstond. Daarna vertelde hij dat zijn hulp was ingeroepen door Ronardo, die hier ook op deze Schaduw was. Ronardo’s vader was opgeblazen door de groepering van de Heilige Vlam, een groepering die ooit tot Brand toebehoorde. Nu zouden ze die groepering op gaan rollen. Ik gaf hem de Troef van het kasteeltje in de bergen, dat ik eerder op een leider van die lui had gevonden en hij bekeek deze verbaasd.
“Ronardo heeft twee Troeven van die groepering,” zei hij toen. “Eén Troef heeft de afbeelding van een fort in de bergen. Deze Troef heeft precies dezelfde achtergrond, maar het gebouw is dus anders.”
“Neem de Troef mee,” zei ik. “Ik heb zelf wat andere dingen te doen dan achter allerlei organisaties aan te rennen.”
“Je gaat Lorrayne zoeken op korte termijn,” zei hij terwijl hij de Troef in een binnenzak stak van zijn zwarte pak. “Heel goed. Ik weet niet hoe ze tegen jou gaat doen. Ik moet je eerlijk zeggen dat ze nogal vreemd was, zowel als kind als toen ze volwassen was. Vreemde reacties, soms erop gebaseerd om op die manier een gebeurtenis te beïnvloeden, denk ik. Oberon vond het fascinerend. Hij vond het ook fascinerend welke vriendjes zij had, hoewel hij een zelfde fascinatie had voor mijn vriendinnen. Mijn zus en ik hebben altijd getracht dat zoveel mogelijk voor hem verborgen te houden.”
“Zo zijn er meer,” wist ik. “Hoe kwam Lorrayne bij de Sawalls terecht?”
“Ik heb echt geen idee,” verzuchtte hij. “Ze vertelde me veel dingen niet en andere dingen begreep ik niet van haar. Ze probeerde wel eens wat uit te leggen, zo had ze een heel interessante theorie over het ontstaan van Schaduw. Ze zei dat als er een gebeurtenis op een Schaduw plaatsvond, er dan een andere Schaduw ontstond waar die gebeurtenis niet had plaats gevonden.”
“Er zit wel wat in,” zei ik nadenkend. “Maar ik heb wel eens Schaduwen gebouwd op een andere manier.”
“Ik denk ook dat er meer mogelijkheden zijn,” beaamde hij, “al denk ik dat ze ook gelijk had. Lorrayne had in ieder geval het talent om de volgorde van gebeurtenissen te veranderen. Dat is erg Tir-na Nog’th, daar heb je ook van die sleutelmomenten, kun je bepaalde mensen tegenkomen die je anders niet tegen komt.”
“Ik heb dat bij het Oerpatroon gehad,” vertelde ik. “En later nog eens toen ik uit Tir-na Nog’th kwam, dat was dan in een andere tijd.”
“Vreemd,” vond Caine. “Ik heb wel een bepaalde band met dat ene Patroon en daar zie ik wel eens dingen. Iedereen heeft dat in Tir-na Nog’th wel eens ervaren, maar dat van jou is vreemd.”

Ik weet niet of het vreemd is. Het zit er van meer kanten in. Niet alleen via Lorrayne, maar ook via mijn vader die soortgelijke ervaringen heeft. Misschien is dat bij hem veroorzaakt door de band met Arden, maar toch…
Ineens begin ik te begrijpen waar Gramble’s interesse voor onze kinderen door veroorzaakt wordt. Mandor heeft er ook iets mee. Op een andere manier, maar ooit heeft hij een spiegelzaal gevonden die niemand zou kunnen vinden. Meerdere keren zelfs. En nu weet ik dat hij ook iets heeft met gates.


“Die ene zoon van jullie moet je in de gaten houden,” waarschuwde Caine opeens. “Als hij die spiegel in handen krijgt… hij zou echt kunnen verdwijnen.”
“Randal heeft daar wel iets mee,” glimlachte ik. “We zullen oppassen.”
We liepen zwijgend verder, de lucht was inmiddels aardig aan het betrekken. Waarschijnlijk zou het later op de dag gaan regenen. Hier en daar kwamen we een enkele visser tegen, die ons nieuwsgierig bekeek en ons ietwat vragend begroette.
“Er is niemand die iets van Lorrayne weet binnen de familie,” zei ik. “Zelfs Flora niet en dat wil wat zeggen. De naam is vaag bekend, Llewella zei dat ze het lievelingetje van Oberon was…” Caine stootte een korte, holle lach uit en schudde zijn hoofd. “… Daar houdt alle kennis mee op.”
“Verbazend. Het is erg lang geleden, maar zeker Corwin en Caine moeten haar kennen, misschien de roodharigen ook nog wel.”
“Eric kent haar niet. Hij stuitte pas op haar toen hij jouw afkomst na begon te zoeken,” vertelde ik. “Van hem heb ik toen gehoord dat jij en zij volle broer en zus zijn, later bevestigd door jouw moeder.”
“Hmm. Ik heb inderdaad gemerkt dat geen van de ouderen het over haar heeft, terwijl Osric en Finndo wel bij iedereen bekend zijn,” zei Caine nadenkend. “Nu je dit zegt weet ik eigenlijk wel zeker dat Lorrayne zelf iets heeft gedaan waardoor ze uit de hoofden van de Amberieten is verdwenen. Waarom weet ik niet precies, misschien uit veiligheidsoverwegingen. Zoals ik al zei, we spraken niet echt meer met elkaar, dus ik kan je niet vertellen wat haar bewoog.”
“Jij kent haar nog,” zei ik.
“Ik ben haar volle broer. Dat zou de reden kunnen zijn.”

Hoe het ook gebeurd mocht zijn, het is een knap stukje werk geweest. Amberieten die normaal hun geheugen weer terug krijgen door Patroon te lopen, zijn behoorlijk gewist wat Lorrayne betreft. Maar het kan, vooral in aanmerking genomen dat Lorrayne krachten heeft die wel gerelateerd zijn aan Patroon, maar niet hetzelfde te zijn. Misschien dat het op die manier gebeurd is.

“Ik moet nu gaan,” zei Caine en stond stil. Hij keek even om zich heen, op dit stuk waren er geen mensen te zien. Boudicca liep langs de duinrand, geduldig wachtend tot ik weer tijd voor haar zou hebben. Caine pakte een troef van Ronardo, concentreerde zich en was even later weg
Ik riep Boudicca die ogenblikkelijk aan kwam draven en sprong op haar rug.

No comments: