Mandor

Ik besef heel goed dat wat ik deed, geheel niet is zoals ‘het hoort’. Natuurlijk, ik ben Amberiet en heb te maken met meerdere Schaduwen met ieder hun eigen regels. Ik weet ook dat er zat werelden en schaduwen zijn, waarmee met het niet erg nauw neemt met deze vorm van etiquette. Ook zijn er genoeg Amberieten die dat allemaal een zorg zal wezen. Maar ik ben opgegroeid en opgevoed in een Schaduw waarin ongetrouwd samenwonen heftig veroordeeld wordt, zeker binnen de stand waarin ik verkeer. Mijn moeder zou het vreselijk vinden als ze dit wist – hoewel? Zou ze dat in haar hart ook erg vinden? Hoewel ze zich altijd druk maakte over eventuele huwelijkskandidaten, was ze toch altijd wat minder daarop gefixeerd dan mijn stiefvader. Ik bedoel, zij maakte zich druk en ging zelfs voor me op zoek en dat liet hij allemaal aan haar over. Maar als er zich inderdaad een mogelijke toekomstige man aandiende, was hij het die me probeerde te overtuigen om me te binden, terwijl mijn moeder het juist eerder leek te begrijpen als ik mijn bedenkingen had.
Ik hield mezelf voor dat mijn vader in ieder geval op de hoogte was, dat hij me zelfs hier naar toe had gestuurd. Niet dat hij het ermee eens was, oh nee. Maar dat had alles te maken met de man van mijn keuze en niet met het samenwonen op zich.
Maar er was meer. Officieel zouden we elkaar nauwelijks kennen en gaan toestemmen in een zogenaamd verstandshuwelijk voor het belang van Amber en Chaos. Dat hield niet in dat we daarop al een voorproefje konden nemen. Er is zonder meer een heleboel dat beter niet bekend zou kunnen worden over ons.

De volgende dag begon ik met het vooruit zetten van de tijd. Dat viel zwaar tegen, ik kwam erachter dat deze Schaduw, een randwereld, heel moeilijk te manipuleren was. Het Patroon had er gewoon niet veel invloed. Nu ben ik vrij goed in het gebruik van Patroon en binnen enkele dagen kreeg ik met heel veel moeite de tijd drie keer zo snel ten opzichte van Amber. Niet erg spectaculair. Ik besefte dat ik gebruik had kunnen maken van de Machtsbron, dat zou vermoedelijk gemakkelijker en vlotter zijn geweest, al dacht ik niet dat ik de tijd daarmee sneller zou hebben gekregen.
Het putte me uit. Ik had tijdens die dagen nauwelijks tijd om me te wijden aan mijn zoon of voor een gesprek met Mandor. Dodelijk vermoeid rolde ik iedere avond mijn bed in. Het was niet alleen het manipuleren van tijd, maar ook nog steeds mijn lichamelijke conditie die me parten speelde. Mandor zag het allemaal met enige zorg aan, maar zei er niet veel over. Owen deed zijn best mijn aandacht te krijgen als ik er was. Ik probeerde die zo goed mogelijk te geven, maar soms was het me gewoon te veel. Dan was Mandor er die het kind van me overnam en mij sommeerde om rust te nemen. Ik was maar wat blij dat ik me dan terug kon trekken en voelde me daar intussen schuldig over.
Ik sliep nog steeds onrustig, mijn nachten waren half doorwaakt, vol met dromen en iedere keer was ik weer blij als de ochtend was aangebroken. Ik begon me af te vragen hoe lang dit nog zou gaan duren.

Toen het gelukt was met de tijd, nam ik de moeite om de waterput aan een onderzoek te onderwerpen. De zombies die op de binnenplaats rond zwalkten, deden me nog steeds huiveren, maar als ik net deed of ze er niet waren, viel het wel mee.
De put, de bron was behoorlijk oud. Er was zeker iets mee, maar ik kon er niet achter komen wat het was en wat mogelijk de oorsprong was. De tekens op de put waren verweerd en wazig en kwamen me bekend voor, het soort had ik eerder in Rebma gezien. Ook waren deze ontzettend oud en niet alleen verweerd door de omstandigheden hier.
Tijdens de uitgebreide thee praatte ik erover met Mandor.
“Weet jij meer over die Machtsbron? Ik heb er nog nooit eerder één gezien.”
“Ik heb ze meer gezien. Ze zijn nooit dicht bij elkaar en zijn verspreid door Schaduw. Ik heb ze aangetroffen op allerlei plaatsen. Soms in dicht bevolkte gebieden, soms op onbewoonde plekken. Er is echt geen pijl op te trekken. Het zijn allemaal bronnen, maar ze zijn niet allemaal in de vorm van een waterput.”
“Het soort tekens heb ik eerder in Rebma gezien,” zei ik, terwijl ik probeerde om Owen zijn melk uit een bekertje te laten drinken zonder morsen, “maar ik heb ze nooit verder onderzocht. Misschien dat ik dat eens een keer moet doen.”
“Rebma,” zei Mandor met een frons. “Het zou heel goed kunnen dat je daar niet meer welkom bent binnenkort als je met mij verloofd bent.”
“Waarom niet?” Intussen had Owen redelijk netjes zijn beker weten leeg te drinken en liet luidkeels merken dat hij trek had in brood, van mijn bord wel te verstaan. Ik gaf hem een groot stuk en met een tevreden gezicht ging hij daarop zitten kauwen.
“Ze hebben een hekel aan Chaosieten. Dat stamt al van voor de invasie. Ik weet eigenlijk niet waarom.”
“Geeft niets,” zei ik opgewekt. “Zo dol ben ik niet op Rebma. Wat die bron betreft, ik heb gemerkt dat deze veel macht heeft en dat die macht nergens vandaan lijkt te komen.”
“Ik kan je er niet meer over vertellen, ik heb die bronnen nooit verder onderzocht. Mogelijk weet Merlijn meer, hij is in ieder geval erg aardig.”
“Merlijn? Ik vind hem wisselvallig. Hij kan inderdaad aardig zijn, maar soms komt hij vreselijk betweterig over en weigert hij om iets te vertellen.”
“Kan. Despil zou er ook verstand van kunnen hebben. En anders Rinaldo, ik denk dat hij er veel van weet. En die is ook erg aardig.”
“Hem ken ik nauwelijks. Mijn neven kunnen erg goed met hem overweg schijnt.”
Hij keek me met enige verbazing aan.
“Hij is anders rechtstreeks familie van je.”
“Dat zegt niets. Er zijn meer familieleden die ik niet of nauwelijks ken.”
Hij schudde even met zijn hoofd. Owen begon weer te jammeren en hij voerde het jochie geduldig een kommetje pap. Daarna kreeg hij nog een banaan, die hij ook gretig opat.
“Eet hij niet wat veel?” vroeg ik. Meteen had ik spijt van die vraag, ik leek mijn moeder wel. Mandor keek me strak aan.
“Dit is volkomen normaal Morwenna. Hij is in de groei en verbruikt heel veel energie.”
“Sorry,” mompelde ik met een rood hoofd. Owen lachte breed naar me, maar stak zijn handen uit naar zijn vader, met de bedoeling om uit zijn stoel getild te worden. Ik besefte dat, waarschijnlijk mede door mijn lange afwezigheid, het kind meer naar Mandor trok dan naar mij. De eerste paar dagen na mijn terugkomst was Owen heel erg op mij gefixeerd geweest en niet van me weg te branden. Maar zodra hij weer wat aan mijn aanwezigheid gewend was, was het duidelijk dat vader en zoon een band hadden samen. Dat was geen wonder natuurlijk, Mandor was Owens zekerheid geworden in zijn bestaan. Soms voelde ik me zelfs een beetje een buitenstaander. Niet dat ik jaloers was, integendeel. Ik vond het geweldig. Maar soms, heel soms, stak het een beetje. Mandor ging veel natuurlijker met het kind om dan ik. Als Owen jammerde, wist hij meestal wat hem dwars zat, wat er aan te doen was en moest ik ernaar gissen.
Eigenlijk vormden we maar een raar gezin. Ik was in mijn eentje zwanger geweest en had Owen ter wereld gebracht. De eerste paar maanden van zijn leventje had Mandor het kind nauwelijks gezien. Hij en ik hadden in die tijd wat sporadische ontmoetingen gehad, gestolen momenten eigenlijk. Ik ging weg naar Dark End en had Mandor gevraagd om een oog in het zeil te houden. En dat had hij gedaan. Meer dan dat zelfs. Ik was veel langer weg geweest dan ik gedacht had en al die tijd had hij zich over Owen ontfermd en voor hem gezorgd. En nu Owen tien maanden was, leefden we pas voor het eerst met elkaar. Owen moest weer aan mij wennen, ik aan hem. En ik moest wennen aan het samenleven met Mandor, maar dat viel me erg mee. Al eerder had ik eens een paar dagen met hem doorgebracht, al was dat vanuit een ander soort relatie. Dat was toen ik hem had gevraagd om mee te helpen de magiërschool op te zetten. We hadden toen een aantal dagen samengewerkt en dat ging eigenlijk heel goed.

In de dagen die volgden begon ik wat meer ingespeeld te raken op Owen en was daar zelf heel blij om. Het is gewoon een prachtig jochie, ik ben behoorlijk trots op hem. Sporadisch heeft hij natuurlijk momenten dat er geen land met hem te bezeilen valt, meestal is hij dan gewoon moe. Hij kan heel aanhankelijk zijn en tevens kan hij erg goed op zichzelf zijn en lief spelen. Het is een rustig kind, erg ingehouden en bedaard. Soms dacht ik terug aan de jongeman die ik ontmoette op het Oerpatroon, één van de dingen die me toen opviel was zijn enorme kalmte. En het deed me ook denken aan mijn vader.

Ik merkte dat ik wat meer rust begon te vinden. Het slapen was nog steeds niet goed, maar zo overdag ging het wel. Ik oefende en studeerde verder op Conjuration, soms samen met Mandor, soms alleen. Ik kan niet zeggen dat ik het er heel goed vanaf bracht. Het hielp om gebruik te maken van die Machtsbron, maar het oproepen van voorwerpen door ze simpelweg te bedenken, bleef wat moeilijk en mislukte meestal. Het beste was misschien nog de lap stof die ik tevoorschijn haalde toen het mijn bedoeling was om een slipje te toveren, kleding was nog steeds een probleem. Mandor liet me met een grote grijns zien hoe een slipje tevoorschijn werd gehaald – door deze bij mij uit te trekken. Onze studiemiddag eindigde daarmee met seks op de grond voor het haardvuur in de bibliotheek.

Behalve dat ik mijn dagboek bijschreef, schreef ik ook de tekst van de Ctulhu over in stukjes, zoals Mandor had gesuggereerd. En dan niet in mijn dagboek, maar in een schrift.

Iedere dag wijdde ik me een poos aan mijn dieren. Vaak deed ik dat als Owen zijn middagdutje deed, maar soms nam ik hem juist mee. Hij was totaal niet bang voor Boudicca of de valken en vond het heerlijk om voor me op het paard te zitten om een eindje te rijden. Heel anders dan zijn vader die niet veel moest hebben van de dieren, een eigenschap die volgens mij alle demonen met hem delen. Meestal ging Mandor een eind wandelen als ik ging rijden en we zorgden ervoor dat we ieder een andere kant op gingen. Eén van de eerste keren dat we dat zo deden, kwamen we bijna tegelijkertijd terug bij het fort. Mandor kwam aanlopen, Boudicca schrok en ik had moeite om haar onder controle te houden. Ik zag hoe Mandor achteruit deinsde, in een reflex een gebaar begon en ineens stopte.
“Wat doe je nu?!” schreeuwde ik geschrokken.
“Niets!” riep hij terug. “Het is alleen… misschien dat je haar beter op stal kunt zetten? Dit praat niet gemakkelijk!” Inderdaad was Boudicca nog steeds heel onrustig en Owen, die deze keer mee was gegaan, begon heel zielig te huilen. Ik liet Boudicca merken dat ze nu haar gemak moest houden en vroeg Fillipien of ze daarbij wilde helpen. De valk begon rondjes om Boudicca heen te vliegen, wat het paard inderdaad wat tot rust bracht. Dat gaf mij de tijd om af te stijgen, Owen van het paard te tillen en hem aan Mandor te geven, die wijselijk wat meer afstand had genomen. Terwijl Mandor Owen tot bedaren bracht, liep ik terug naar het paard om haar verder te bedaren. Gelukkig duurde het niet lang voordat ze haar rust hervonden had. Fillipien vloog weer op en ging jagen met Malfoy. Ik bracht Boudicca naar de stal, droogde haar af, roskamde haar en gaf haar te eten en te drinken.
Mandor zat op de onderste trede van de trap op me te wachten, Owen was tegen hem aan in slaap gevallen. Hij stond op toen ik aankwam en liep samen met mij de trappen op naar boven.
“Wat was je van plan daarstraks?” vroeg ik. Hij vertrok zijn gezicht even voor hij antwoordde.
“Desintegratie. Het was een reflex, mijn excuses. Ik wist me in te houden.”
“Gelukkig voor jou. Ik heb alles voor je over, maar stel het niet op prijs als je Boudicca desintegreert.”
“Nogmaals mijn excuses. Misschien is het beter als je weet dat ik niet van paarden hou. Trouwens ook niet van honden en valken. Maar ik respecteer jou en daardoor ook je dieren.”
“Ik had niet verwacht dat je van dieren zou houden, dus dit is niet echt een teleurstelling voor me.”
In het woongedeelte liep hij naar een kamertje dat aan zijn kamer grensde. Daar legde hij Owen in bed die rustig door sliep. Owen had in dit fort meerdere bedjes. Die in de speelkamer werd het minst gebruikt, had Mandor me eerder verteld, Owen sliep het liefst in één van de kleinere kamers. Daarna keek hij mij aan en streelde teder de zijkant van mijn gezicht.
“Ik was blij je te zien,” zei hij, “en dacht even niet na toen ik je daarstraks aan zag komen.”
Ik glimlachte.
“Er zijn nogal wat dingen waarin we verschillen. Ik heb het niet zo op demonen.” Zijn gezicht verduisterde iets.
“Wat bedoel je?”
“Ik bedoel de demonen die jij oproept, niet jou natuurlijk.” Ik ging op mijn tenen staan en gaf hem een echtelijke zoen op de mond. Toen hield ik zijn gezicht tussen mijn handen en keek hem strak in zijn blauwe ogen.
“Ik heb helemaal niets op je tegen, integendeel zelfs.”
Er was een blik in zijn ogen die ik niet helemaal kon thuisbrengen. Toen lachte hij en zei: “Bewijs maar eens.”
Ik dacht even na. Het meest eenvoudig was natuurlijk hem ter plekke uit te kleden – een nieuwe techniek voor ons - en de liefde te bedrijven, maar ineens viel me een ander idee in. Ik trok hem mee zijn kamer in, trok hem daar zijn overhemd uit en vroeg hem op zijn buik te gaan liggen.
“Wat ga je doen?” wilde hij weten.
“Masseren,” zei ik. “Het zal je helpen te ontspannen.”
“Hm, dat is dan mogelijk beter voor jou.”
“Misschien,” zei ik, terwijl ik met langzame bewegingen zijn rug begon te masseren. “Feit is echter dat ik een aantal jaren geleden geleerd heb om te masseren van mijn fysiotherapeute omdat ik dat interessant vond. Ik heb er een diploma in, maar sindsdien die kennis alleen wel eens op Owen toegepast in zijn eerste maanden. Verder op niemand, dus in feite ben je mijn slachtoffer. Behalve dat vind ik het prettig om zo met jou bezig te zijn.”
“Het voelt goed,” zei hij. Ik voelde inderdaad hoe zijn spieren zich ontspanden. “Waar had jij een fysiotherapeute voor nodig?”
“Dwarslaesie,” zei ik. “Het gevolg van een ongeluk met een paard.” Ik vertelde hem meer over dat voorval in mijn jeugd.
“Ik zou denken dat het een aanslag is geweest,” zei hij nadat ik klaar was met mijn verhaal.
“Natuurlijk niet, gewoon een stom ongeluk. Een vergeten bom.”
“Je hebt wel eens gezegd dat kinderen van Amberieten niet veilig zijn. Het is wel erg toevallig dat zo’n ‘vergeten bom’ afgaat op het moment dat jij daar rijdt. Het klinkt zelfs als meerdere pogingen tot moord, zoals die dokter die weigerde jou te behandelen. En toen hij dat deed, bracht hij het er zo slecht vanaf dat je alsnog dood had kunnen gaan.”
“Dat was gewoon de dorpsdokter met verouderde ideeën.”
“Het kan in opdracht zijn geweest dat hij zo handelde.”
“Lijkt me sterk. Daarna zijn er niet meer van dat soort voorvallen geweest.”
“Mogelijk omdat deze in de kiem gesmoord zijn. Of omdat de aanslagpleger de wraak van je vader niet heeft overleefd.”
Ik dacht even na. Het was nog nooit bij me opgekomen dat het niet zomaar een ongeluk was geweest. Maar een aanslag? Ik wilde zijn wantrouwen niet delen, toch kwam er iets anders in me op. Mijn vader had ooit gezegd dat hij me had gevolgd vanaf de tijd dat ik ging reizen. Ik had altijd gedacht dat het uit interesse was, maar wat als daar meer achter gezeten had? Dat hij dat had gedaan om me te beschermen? In die tijd had hij me ook dat amulet toegespeeld. Was ik inderdaad minder veilig opgegroeid dan ik altijd gedacht had?
Ik dacht ineens aan de plaats waar het ongeluk met het paard gebeurde. Het was niet ver van de plek waar ik later door Jasra en Brand werd opgewacht. Toeval? Of was ik inderdaad al die tijd te naïef geweest?
“Ik heb er zo nooit over gedacht,” zei ik, terwijl ik zijn billen en benen onder handen nam. “Mijn vader heeft me de valk laten houden en ze heeft me meer dan eens beschermd. Later kreeg ik ook nog een amulet.”
“Ik denk dat hij wel meer gedaan heeft dan alleen dat. Hij is je nogal toegewijd heb ik gemerkt.”
Ik masseerde een poos zwijgend door, daarna vroeg ik hem om zich om te draaien.
“Zeg,” zei hij toen hij op zijn rug ging liggen, “hoe uitgebreid is dit eigenlijk?”
“Ik ga alles toepassen wat ik heb geleerd,” zei ik en keek hem veelbetekenend aan. “Plus nog een aantal extra details, de finishing touch. Dat zijn dingen die ik niet van Eva Hughes leerde. Gewoon mijn eigen variant dus.” Hij lachte zacht en liet me mijn gang gaan.
Pas veel later, toen we in elkaars armen lagen na te genieten, zei hij weer iets.
“Je bent er best goed in, die variant van jou bevalt me wel. Maar je hebt dit toch moeten oefenen?”
“Natuurlijk heb ik dat gedaan. Zonder variant dus. Ik heb op Eva Hughes geoefend en een keer op mijn moeder. Mijn stiefvader en broer wilden niet, die vonden het maar raar. En ik heb een keer op mijn vriendin geoefend, maar dat liep fout af. Ze was toen net zwanger en kreeg en dag na die massage een miskraam.”
“Dat heeft toch niets te maken met die massage?”
“Nee, natuurlijk niet. Maar in iedere gemeenschap heb je wel iemand die wordt gezien als de freak. Waar ik opgroeide was ik dat om diverse redenen. Dus die miskraam werd aan mij toegeschreven. Daarna heeft het jaren geduurd voordat ze weer zwanger werd en die keer een gezond kind ter wereld bracht. Er werd gefluisterd dat ik haar had vervloekt.”
“En dat had je niet?”
“Nee, waarom zou ik? Het kind dat ze later kreeg was trouwens niet van haar eigen man. Gelukkig voor haar trouwens, van zo’n creep zou ik geen kinderen willen hebben.”
Ik huiverde even toen ik aan hem terug dacht. Mr Ross was niet meer in leven en kon me dus niets meer aandoen. Mandor trok me even stevig tegen zich aan.
“Wat heeft hij je gedaan?”
“Mr Ross was al twee keer weduwnaar voordat hij met mijn vriendin trouwde. Ondanks zijn vrouwen was hij echter kinderloos gebleven. Ik vond hem een idioot, een slijmbal en er was iets aan hem dat me de rillingen gaf. Ik vond het belachelijk van mijn vriendin dat ze op zijn aanzoek was ingegaan. Ik denk dat het meer was vanwege de status van gehuwde vrouw en de bruiloft, dan vanwege de man zelf. Ongeveer een half jaar nadat ze getrouwd waren, raakte ze in verwachting. Af en toe bezocht ik haar en bij één van die gelegenheden vertelde ze me dat ze veel pijn had, last van haar rug enzo. Wist ik veel dat dat mogelijk een voorbode kon zijn van een aankomende miskraam. Ik vertelde haar dat ik bezig was met een opleiding masseren en geoefend had en volgens mijn begeleidster dat goed deed. En bood haar aan om haar rug te masseren, misschien dat het de pijn zou verlichten. De dag daarna kwam haar zwangerschap ten einde.
Haar man was des duivels, hij verweet mij dat ik die miskraam had veroorzaakt. Eva Hughes heeft me ervan overtuigd dat het niets met elkaar te maken heeft. Het is mogelijk dat die massage in gang had gezet wat toch al onherroepelijk zou zijn. Maar Adam Ross kreeg het voor elkaar om de hele gemeenschap op zijn hand te krijgen en nu werd ik op een grove manier door alles en iedereen geweerd. Mijn ouders kregen daar ook hun deel van mee, al vonden sommige mensen het heel erg voor hen dat ze met zo’n dochter zaten opgescheept. Er werden ook beschuldigende vingers uitgestoken naar mijn nimmer aanwezige biologische vader. Volgens iedereen, inclusief mijn moeder, moest dat trouwens Corwin zijn.”
“Ik denk niet dat hij je vader is.”
“Ik ook niet. Maar toen had ik zelfs geen idee wie mijn vader was, mijn moeder heeft het er nooit met me over gehad. Iedereen wist dat ik de bastaard was van Conor O’Conor, ik wist alleen dat ik een bastaard was, tot die conclusie was ik zelf gekomen, en ik wist niet van wie.”
“Dat is bijzonder frustrerend. Niet weten van wie je bent. Ik heb nooit geweten wie mijn moeder is en mijn vader weigert het me te vertellen. Ik heb wat mogelijkheden onderzocht, die zijn allemaal dood.”
“Dat is ook verschrikkelijk. Waarom weigert je vader je dit te vertellen?”
“Geen idee. Pesterij waarschijnlijk. Maar vertel verder.”
“Zoals ik al zei, na die miskraam werd Maureen niet meer zwanger. Ik werd dus overal geweerd. Niet alleen vanwege dat gebeuren trouwens, maar ook omdat ik er niet uitzag met dat litteken in mijn gezicht.
Na een tweetal mislukte bals, werd er vrij plotseling besloten dat ik op reis mocht gaan. Naar Egypte om piramides te onderzoeken. Fantastische tijd heb ik gehad en ben toen bijna een jaar weg gebleven. Toen ik terug kwam was Maureen net bevallen van een gezonde zoon en ben ik vrijwel meteen op kraamvisite gegaan. Ik werd ontvangen door Adam Ross, die probeerde me te kussen.” Ik rilde weer bij de gedachte aan de zweterige toenadering van de man.
“Het lukte me om dat te ontwijken en omdat ik geen zin had in gedonder, heb ik er verder tegen niemand wat over gezegd. In Maureens vertrekken maakte ik kennis met haar zoon en ik zag meteen dat Adam Ross niet de vader kon zijn. Het kindje had bijzonder veel trekken van een vroegere jeugdvriend van haar. Ik was echt blij voor haar en zei tegen haar dat ze een goede vader voor het kind had uitgezocht en dat ik blij was voor de jongen dat dat niet Mr Ross was. Maureen reageerde echter geschokt en vroeg me of ik het niemand wilde vertellen, in de laatste plaats Mr Ross. Ze had dus gewoon een koekoeksjong het nest in gesmokkeld. Ook vroeg ze me om regelmatig op bezoek te komen, zodat Mr Ross haar gedurende die tijd niet lastig viel. Ik stemde toe, al had ik daar geen zin in. Ik deed mijn best om haar te bezoeken als ik zeker wist dat haar man weg was. Dat ging niet altijd goed, want soms wachtte hij me op en begon zich op te dringen. Hij zat aan me en probeerde me steeds te kussen.”
“Waarom gaf je hem geen trap in zijn ballen,” zei Mandor boos. “Je bent er sterk en behendig genoeg voor.”
“Onervarenheid,” zei ik. “Dat en ook omdat ik geen stennis wilde veroorzaken alweer. Meer voor mijn ouders en Maureen dan voor mezelf. Ik wist eigenlijk niet wat ik eraan kon doen. Hij wachtte me een keer op op een stuk verlaten weg. Ik wandelde van ons huis naar dat van Maureen en het was prachtig weer. Hij trok me mee van de weg af en begon weer met zijn handtastelijkheden. Toen ik hem zei daar niet van gediend te zijn, lachte hij en zei dat ik niet veel te willen had met mijn afkomst. Als ik weigerde, zou hij een boekje open gaan doen over mijn moeder. Hij gaf haar en mijn slechte invloed de schuld van het feit dat hij nu een bastaard had als zoon – dus wat Maureen zo angstvallig verborgen probeerde te houden was bekend bij hem. Ik zei hem dat ik geen problemen wilde veroorzaken, maar dat hij van me af moest blijven. Hij zei dat ik juist blij en dankbaar moest zijn dat er nog iemand was die me wilde hebben. Ik geloof dat mijn weigerachtige houding hem alleen maar meer ophitste.”
“Sommige mannen zijn zo,” zei Mandor verbeten.
“Hij probeerde toen onder bedreiging van een mes zijn zin te krijgen. Ik moet zeggen dat ik behoorlijk bang was, ik had geen enkele ervaring of kennis over wat te doen in dergelijke situaties. Fillipien gelukkig wel, ze kwam ineens aanvliegen en viel hem aan. Hij probeerde haar eerst te steken, raakte zijn mes kwijt, terwijl zij hem een stuk van zijn oor afrukte. Hij riep tegen me dat ik haar moest stoppen. Dus ik beviel haar op te houden.”
“Wat! Je bent gek!”
“Ze luisterde niet. Voor het eerst niet en ik was daar blij om. Ik denk dat ze aanvoelde dat ik het niet meende. Ze bleef doorgaan met hem aan te vallen, hij probeerde weg te rennen en zij joeg hem op. Mr Ross was echter niet erg lenig, hij struikelde over de eerste de beste boomstronk, viel en bleef liggen. Ik heb gemaakt dat ik weg kwam.
De volgende dag tijdens het ontbijt kregen we te horen dat Mr Ross dood was gevonden daar waar ik hem achtergelaten had. Er werd gezegd dat zijn verwondingen duidden op de aanval van een wild beest en dat hij ongelukkig ten val moest zijn gekomen. Alles wat ik voelde was opluchting.”
“Heb je ooit aan iemand vertelt wat er was gebeurd?”
“Nee, ik zag de noodzaak er niet van. Na zijn dood bleek dat er een aardige beerput was rondom zijn persoon. Dat hij vrouwen lastig viel was algemeen bekend, niet dat hij veel van hen dwong tot seks. Ik denk dat dat gelijk staat aan verkrachting. “
“En er was niemand die daar iets aan deed?”
“Niemand die het wist. Vergeet niet dat ik uit een Victoriaans Engeland kom, veel rondom seks is taboe. Die vrouwen spraken er niet over omdat in feite hun eer aangetast was.”
“En je vriendin?”
“Ze leefde op na zijn dood, ging weer uit en ondernam allerlei dingen. Ik heb haar nu een aantal jaar niet meer gezien.”
“Ze trouwde niet met die jeugdvriend?”
“Nee. Dat was een lastig geval, niet alleen zij had toen overspel gepleegd, maar hij ook.”
Vanuit de andere kamer hoorden we Owens stemmetje komen.
“Pappa?!”
Mandor liet zich uit bed zakken en begon wat aan te trekken.
“Hij slaapt nooit echt lang,” glimlachte hij.
“Hij praat? En hij weet waar hij is?” vroeg ik verbaasd.
“Hij zegt af en toe een woordje. Is het je nog niet opgevallen dan? En ja, hij weet heel goed dat die kamer bij de mijne hoort. Hij is erg intelligent, heeft ook een uitstekend geheugen. Hij is een heel wakker kind, erg alert op wat er gebeurt in zijn omgeving en hij anticipeert daarop.”
“Oh, ik snap het,” mompelde ik en begon me ook aan te kleden. Intussen was Mandor het kind gaan halen en kwam even later met hem op de arm weer binnen. Owen lachte breed toen hij me zag.
“Mamma!” riep hij. Ik was tegelijkertijd geroerd en verbaasd.
“Zie je?” zei Mandor trots. “Ik zei hem net dat we naar Mamma gingen en hij weet dat jij dat bent.”
Toen we geheel gekleed waren, gingen we eerst naar de keuken om thee te zetten en daar wat sandwiches bij te maken. Enkele dagen geleden had Mandor een demoon opgeroepen om de keuken schoon te houden. Het leek nog het meest op een soort rode blob met dunne armen en benen. Ik voelde me naar worden in de omgeving van het wezen en alsof dat nog niet genoeg was, deze leek te lekken. Ik vroeg Mandor dan ook om hem uit de buurt te houden als ik in de keuken was. Met een schouderophaal deed hij dat.
Met een schaal vol sandwiches, een volle pot thee en wat vruchtensap voor Owen, trokken we naar de kinderkamer, alwaar Mandor ging zitten studeren, ik wat las en intussen Owens spel aandachtig opnam. ‘Hij is intelligent’ had Mandor gezegd. Nu pas viel het me op dat het jochie niet zomaar wat brabbelde tijdens zijn spel, maar daar af en toe heel herkenbare woorden in gebruikte. Ook zag ik dat, toen hij met zijn blokken speelde, deze op kleur sorteerde. En dat hij een hele rij dieren achter elkaar met minutieuze precisie opstelde. Zijn fijne motoriek was bijzonder goed, zeker voor een kind van zijn leeftijd.

“Despil vroeg me wat ik met jou moest en andersom,” begon ik op een avond na een spelletje schaak dat ik alweer verloren had. We zaten op een gemakkelijke stoel in de bibliotheek bij een knappend haardvuur. Intussen schonk ik hem nog eens wat thee in om mezelf een houding te geven. Hij nam het kopje aan.
“Waarom vroeg hij dat?”
“Hij vond het een vreemde keus van ons. Jij met een dochter van Julian, ik met iemand die in leeftijd zoveel met me scheelt en nogal onhandig is met zijn vriendinnen in leven te houden. Hij dacht dat ik beter af zou zijn met hem, als ik zonodig iemand uit de familie Sawall wilde hebben.”
Hm, hij zei inderdaad vlak na die bruiloft dat je mannen niet zag staan. Maar als hij aan je zit, is hij dood.”
“Hij zei dat hij geen ruzie met je wilde, nadat ik hem duidelijk had gemaakt dat ik het bij jou zou houden,” glimlachte ik. “Maar wil je mij wat meer vertellen over die vrouwen?”
Ik ging tegenover hem zitten en nam mijn theekopje in mijn handen. Uit zijn gezicht was niet veel op te maken toen hij vroeg: “Wat wil je weten?”
“Alles wat je kwijt wilt,” zei ik. “Over je vriendinnen en je kinderen. Ik wil het van jou horen en niet de versie van iemand anders. Despil zei dat je ruzie had met een vriendin en die vermoord had. Ik ben inderdaad eerder door anderen gewaarschuwd geen ruzie met je te maken, omdat dat een wisse dood zou betekenen.”
Hij keek wat grimmig voor zich uit, zette toen met een klap het theekopje neer. Hij ging achterover zitten en leek een poosje in gedachten verzonken. Toen keek hij me aan.
“Ik zal het je vertellen. Je kunt dan je eigen oordeel vellen als je wilt. Zoveel vriendinnen heb ik niet gehad trouwens en de laatste heb ik inderdaad zelf vermoord, dat was Sennai. Ze was een moordenares en ze probeerde me te doden. Ik heb haar proberen gevangen te zetten om te ondervragen. Ze heeft zich echter zo hevig verzet en me daarbij ernstig verwond, dat ik haar uit zelfverdediging heb moeten doden.” Hij liet zijn overhemd zakken en liet me het litteken , wat me al eerder was opgevallen. Het liep over zijn rechter bovenarm en een gedeelte van zijn borst. Ik liep naar hem toe en volgde met mijn vingers het litteken. Het voelde fout aan, alsof er een goor wapen was gebruikt. Ook had ik het gevoel dat het al heel oud was, misschien zou dit nooit regenereren. Daarna liet ik me weer in mijn stoel zakken en knoopte hij zijn overhemd weer dicht.
“Het was een leuke dame met pit en ze leek me heel leuk te vinden. Ik heb geen idee in hoeverre dat alles gespeeld is geweest. Het enige wat ik weet is dat ze was ingehuurd.”
“Weet je ook door wie?”
“Nee, voordat ik dat kon vragen, was ze al dood.”
“Heb je veel vijanden?”
“Ja, ik denk het wel.” Hij zuchtte even en keek me doordringend aan. “Dat maakt het ook gevaarlijk voor jou nu. Je krijgt mijn vijanden erbij.”
Ik glimlachte naar hem.
“Ik weet het. Het geeft niet, laat ze maar komen.”
“Ik hoop dat je het niet te licht oppakt.
Martina was een andere vriendin, ze was uit een Schaduw. Ze was zwanger en is vermoord door Nighthounds. Het is niet prettig om je vriendin en kind aan stukken gescheurd terug te vinden.”
Ik keek naar zijn gezicht dat nu wat somber stond. Hij pakte zijn lege kopje weer op, keek er even in en zette het weer terug. Ik durfde de sfeer niet te onderbreken door te vragen of hij meer thee wilde of gewoon in te schenken.
“Dat klinkt als een actie vanuit de Hoven,” zei ik zacht. Hij knikte.
“Ik denk zelfs dat ze door mijn familie zijn gestuurd, mogelijk mijn vader.”
“Afschuwelijk,” zei ik. Hij gaf geen antwoord, maar stond op en liep de kamer uit. Even later kwam hij terug met een fles goede wijn en twee glazen.
“Ik had geen zin meer in thee,” zei hij terwijl hij voor ons beiden inschonk. Hij gaf mij mijn glas aan en dronk zelf een paar slokken uit het zijne voordat hij verder ging.
“Heb je ooit gehoord van de familie Xenoban?”
Ik dacht even na en schudde toen mijn hoofd. De naam deed geen bel rinkelen.
“Dacht ik al. De familie is nogal op zichzelf en dat is zacht uitgedrukt. Navrashi was van die familie en ik was er met haar vandoor gegaan, we waren verliefd. De hele familie is zwaar tegen op banden buiten de familie. We hebben ons verstopt en een aantal jaren samen geleefd. We hadden een dochtertje van twee en een half, toen we werden opgespoord. Ik werd uitgeschakeld en haar hebben ze ontvoerd.” Hij dronk achter elkaar zijn glas nu leeg en schonk een tweede in. Hij keek een poos naar de wijn in zijn glas voordat hij weer iets zei.
“Ze hebben Dehera, mijn dochter, vermoord.”
“Wat erg,” zei ik zacht. “Ik weet gewoon niet wat ik moet zeggen.”
“Dat hoeft ook niet. Ik denk dat ze Navrashi ergens hebben opgesloten.”
“Denk je? Heb je dan geen moeite gedaan haar te vinden?”
Hij haalde zijn schouders op en keek me ernstig aan.
“De verliefdheid ging over. Er kwam niets voor in de plaats, eigenlijk boterde het helemaal niet tussen ons. We woonden samen omdat we hadden besloten onze dochter samen op te voeden. Dehera was het enige dat ons nog bond. Toen zij dood was, was er voor mij geen enkele reden om naar Navrashi op zoek te gaan.” Hij zette het glas neer, stond op vanuit zijn stoel en liep naar het haardvuur om dat nog eens op te porren. Ik had het, ondanks de behaaglijke warmte in de kamer, koud gekregen, sloeg een stola om mijn schouders en ging nu met opgetrokken benen in de stoel zitten.
“Dat is al een paar honderd jaar geleden,” zei Mandor en keerde terug naar zijn stoel. “Ik weet dat er wordt verteld dat ik ze allemaal zelf heb vermoord. Geloof wat je wilt of wat jij denkt dat waar is.”
“Ik geloof jou,” zei ik. “En zoveel had ik niet gehoord over je, ik ben niet iemand die anderen gaat zitten uithoren.”
“Wat heb je dan over me gehoord?”
“Dat je gevaarlijk zou zijn en intelligent. Iemand die ruzie met je had, zou dat niet navertellen.”
Hij lachte hardop, ik zag dat zijn ogen niet meelachten.
“Ik gevaarlijk? Ik aai iedere dag baby’tjes!”
Ik schoot in de lach.
“Dat klopt, al is het er maar eentje. Maar dat weet natuurlijk niet iedereen van jou.” Nu kwam er wel een twinkeling in zijn ogen.
“Dat is maar goed ook, als ze dat zouden weten is het gedaan met mijn reputatie.”
“Hoe oud ben jij eigenlijk?” vroeg ik.
“Ik denk zo’n 800 jaar. Maakt het je iets uit dan?”
“Ik zit niet met het leeftijdsverschil,” zei ik. Dat was niet helemaal waar, eerlijk gezegd was ik nogal geschrokken van zijn antwoord. Ik had niet verwacht dat het zoveel zou zijn. Hij had een levenservaring en wijsheid waar ik nooit bij in de buurt zou kunnen komen. Geen wonder dat hij me soms ‘naïef’ noemde, bij hem vergeleken was ik dat inderdaad. Hoe kon het nu dat er in die 800 jaar helemaal niemand was geweest die van hem hield? Dat er niemand zou zijn geweest van wie hij had gehouden? Misschien zijn dochter, maar dat was waarschijnlijk niet het soort liefde waar hij op doelde.
“En verder?” vroeg ik. Hij keek me vragend aan.
“Wat verder?”
“Je was aan het vertellen over je vriendinnen,” zei ik.
“Er is niet meer te vertellen. Ik zei al dat het er niet zoveel waren.”
Ik keek hem verbluft aan. Een man van 800 jaar met zo’n beperkt liefdesleven? Waarschijnlijk had hij de ‘vriendinnetjes voor even’ buiten beschouwing gelaten, maar toch…
Het verklaarde wel een heleboel voor me. Hij is een heftige minnaar en, als ik dat zo mag zeggen, een hele goede ook. Desondanks heb ik, ondanks zijn enthousiasme, al eerder de indruk gekregen dat hij niet echt ervaren is. Iets wat me trouwens heel goed bevalt, het is fantastisch om samen dingen op seksueel gebied uit te vinden. Want eerlijk gezegd ben ik ook niet vreselijk ervaren in de liefde.
Het leek alsof hij mijn gedachten las. Hij schonk mijn bijna lege glas nog eens bij en zijn glas weer vol.
“Zo,” zei hij. “Nu weet je dat van mij, ik wil nu over jouw vriendjes horen.”
“Hetzelfde,” zei ik met een grijns. “Zoveel waren het er niet. Alleen leven ze nog.” Zijn ogen vernauwden zich iets toen ik dat zei.
“Toen ik de eerste keer naar Egypte reisde, ik was toen twintig, was dat helemaal per boot. Er was een leuke stuurman aan boord, Jonathan heette hij.”
“Had je geen chaperonne?”
“Natuurlijk wel. Mijn lerares, Caren Whateley, was met me mee gestuurd om mijn vrouwelijkheid te bewaken. Maar haar overkwam hetzelfde als wat bijna alle passagiers gebeurde, ze werd zeeziek. Ik was zo’n beetje de enige passagier die nog rond liep. En Jonathan was aardig, maakte werk van me. Knappe jongen ook wel. Hij vond het litteken in mijn gezicht, dat toen al veel minder zichtbaar was, iets charmants hebben. Kortom, we hadden een soort van relatie zolang die zeeziekte van de passagiers duurde. Daarna werd ik niet alleen weer nauwlettend in het oog gehouden door Miss Whateley, maar Jonathan viel als een blok voor een andere vrouwelijke passagier en liet mij als een baksteen vallen.”
“Wat ontzettend lullig.”
“Ach, ik gaf er helemaal niet om. Dat geeft wel aan hoe diep de liefde zat.
Tijdens mijn tweede verblijf in Egypte heb ik een wat langere relatie gehad met een mede-archeoloog, Robert Norman. We waren op zoek naar het graf van een koning, Tuthankahmen en we hadden samen helemaal uitgepuzzeld waar dat graf mogelijk zou zijn. We trokken nogal veel op samen, aten samen en deelden af en toe het bed.”
“En je chaperonne?”
Ik grijnsde.
“Miss Whateley was tot over haar oren verliefd op de leider van het project, Matthew Vandyke, en had alleen maar oog voor hem. Zo konden we gemakkelijk onze gang gaan. Na een paar maanden kwam ik erachter dat Robert een vrouw en twee zoontjes had in Schotland. Ik verbrak meteen onze relatie en hij putte zich uit in verontschuldigingen en beloftes.”
“In de trant van: ze begrijpt me niet en ik ga haar verlaten?”
“Precies dat. Maar ik had daar geen zin in, zei dat ik hem niet meer wilde zien en verliet het project, zeer tot de verontwaardiging van Caren. Ik heb haar gezegd daar te blijven, ben zelfstandig naar een ander project gaan zoeken en heb meegeholpen met het opgraven van steden rondom Memphis. Dat leverde trouwens veel meer resultaat op. Het graf van die Tuthankahmen werd niet gevonden, dus we zaten ernaast met onze berekening.”
“Dat graf is in diverse Schaduwen en tijden wel gevonden.”
“Ik weet het. Hoe dan ook merkte ik geen groot gemis bij mezelf door bij Robert weg te gaan. Alweer geen echte liefde dus. Voor Caren liep het allemaal beter af, kort nadat we weer terug waren in Engeland kwam die Matthew haar opzoeken en niet veel later waren ze getrouwd. Volgens mij ook nog gelukkig.”
“Ik begrijp dat je daarmee je chaperonne kwijt was?”
“Ja. Ik ben daarna nog een aantal keren op reis geweest, kreeg iedere keer een andere mee. Geen van allen waren ze erg berekend op hun taak trouwens, ze hadden de gewoonte me kwijt te raken zodra we voet in Egypte zetten. Of liever gezegd, ik zorgde ervoor ze kwijt te raken.”
“Meer relaties? Verloofd geweest, getrouwd?”
“Verloofd. Mijn moeder had een leuke jongen – nou ja, zij vond het een leuke jongen – voor me uitgezocht. Ze vond dat het niet erg opschoot met mij en de mannen en dat soort dingen deed ze vaker. Ik was net terug van een reis en stemde toe in een verloving.”
“Kende je die persoon?”
“Nee, maar ik dacht dat het niet zo erg kon wezen. Verstandshuwelijken worden vaker gesloten en ik wilde niet moeilijk doen. James was van goede huize en ondanks het feit dat ik dat litteken in mijn gezicht had en ondanks mijn bastaard afkomst, was hij bereid om me tot vrouw te nemen. Mijn moeder en ook mijn stiefvader dachten dat ze een zeer goede daad hadden verricht, doordat de jongeman in kwestie ook van paardrijden en jagen hield. Hij had geen discutabel verleden en was van mijn leeftijd.” Ik grijnsde naar Mandor. “Ze konden ook niet weten dat ik juist op oudere mannen val.”
Hij mompelde iets en lachte toen zacht voor zich uit.
“Het feit was dat de jongen werkelijk geen andere belangstelling had dan voor paarden en jagen. Hij joeg zelfs iedere dag zijn ontbijt bij elkaar en dat stond me toch een beetje tegen. En hij werd nog handtastelijk ook.”
“Geen wonder, als hij met je verloofd is…”
“Voor mij was het overduidelijk dat ik dit niet moest doorzetten. Ik heb tegen mijn ouders gezegd dat ik niet wilde. Dat leverde natuurlijk genoeg ruzie op, vooral mijn stiefvader was erg bang dat ik als oude vrijster zou eindigen en hen tot last zou zijn. Maar uiteindelijk hoefde ik dus niet met hem te trouwen. Zijn familie en die van mij hebben dus nu onenigheid met elkaar door dat voorval en hij is nog steeds niet getrouwd.”
“Dat kan inderdaad problemen opleveren. Mij hebben ze ooit geprobeerd te koppelen aan een oude Hendrake. Heb je kinderen? Of gehad?”
“Nee. Ja eentje dus, dat is Owen. Mijn moeder heeft haar best gedaan om me aan iemand te koppelen. Mee op verplichte bals en picknicks, zeker toen dat litteken niet of nauwelijks meer zichtbaar was. En er waren wel eens jongens of mannen die iets probeerden, maar volgens mij meer om het geld en het landgoed dan om mezelf. Eigenlijk vonden ze me helemaal niet leuk, vonden dat ik niet vrouwelijk genoeg was.”
“Een soort jacht, maar dan op een vrouw dus. Klinkt als bijzonder saai.”
“Was het ook. Waar liggen jouw interesses eigenlijk?”
“Meer bij meisjes.”
“Goed, dat is niet echt wat ik bedoel. Misschien vraag ik het later nog eens.”
Inmiddels was ik erg moe geworden en besloot naar bed te gaan. Ik stond op en rekte me uit.
“Je gaat naar bed?” vroeg Mandor.
“Ja, ik ben weer doodop.” Ik boog me naar hem toe om hem een goedenacht te kussen, toen me ineens iets inviel.
“Zou je bij me willen slapen vannacht?” vroeg ik. Nerveus wachtte ik op zijn antwoord dat niet meteen kwam. In plaats daarvan keek hij me doordringend aan. Toen stond hij op en bood me een arm.
“Natuurlijk wil ik dat,” zei hij en begeleidde me naar mijn kamer.
Daar liep hij eerst naar het bedje waarin Owen rustig lag te slapen. Zoals gewoonlijk lag hij nog steeds netjes onder dekens, toch trok Mandor het dek iets hoger op. Hij bleef nog een tijd naar het kind staan kijken terwijl ik in bed ging liggen. Pas toen ik al bijna sliep, kwam hij naast me liggen en trok me tegen zich aan. Zo viel ik in slaap.

Vanaf die nacht werd het meer vanzelfsprekend dat we ook de nachten bij elkaar doorbrachten. Niet iedere nacht – we hebben er beiden behoefte aan om alleen te zijn zo nu en dan – maar toch wel de meeste. Ook overdag en ’s avonds waren we niet altijd bij elkaar. De maaltijden gebruikten we echter steevast met ons drieën. Af en toe bekroop me het gevoel dat de situatie niet erg ideaal was voor Owen. Het jochie heeft te maken met een tweetal ouders die beiden geen echte praters zijn. Verder wordt zijn omgeving bevolkt door een paar demonen – onlangs had Mandor nog een demoon opgeroepen die de gangen en trappen schoon hield. Een grijzig geschubd, ietwat humanoide wezen dat vreselijk naar oud zweet stonk - en de zombies buiten. Het was veilig voor hem, voor dit moment, maar al met al moest dit niet te lang duren. Het kind zelf is ook behoorlijk rustig en de stilte lijkt hem op zich niet te deren. Hij groeit als kool en ontwikkelt zich heel goed. Inderdaad was hij na een week of vijf begonnen met zijn eerste stapjes – zoals Mandor al voorspeld had. Het kind vond het geweldig om van hem naar mij te lopen en dan weer terug. Binnen een jaar is hij uitgegroeid van een hulpeloze baby tot een ondernemende peuter.

“Ik hoorde van mijn vader dat Brand achterna word gezeten door een horde van die Nighthounds, waar je het eerder over had,” zei ik op een avond. Hij legde het boek neer waarin hij zat te lezen en knikte even.
“Die zijn op te roepen en controleerbaar met magie,” zei hij. “En aangezien je je aan mij gaat binden, zul je er ongetwijfeld zelf ook mee te maken gaan krijgen. Ze zijn heel sterk en het is moeilijk om ze af te schudden. Er zijn een aantal Chaosieten, zoals mijn vader, die er gebruik van maken. Ik gebruik ze niet meer, het is echt vreselijk om te zien hoe hun slachtoffers aan stukken worden gescheurd.”
“Kortom, er staat me nogal wat te wachten,” concludeerde ik.
“Ja. Ik wil het je niet mooier voorstellen dan dat het is. Zelfs onder de bescherming van het huwelijk kun je nog heel veel problemen gaan krijgen. Het feit dat Julian van Amber je vader is, zal sommigen tegenhouden, maar de meesten niet. Er is elke week wel een aanslag in Chaos. Mijn oudere broer is vermoord, net zoals een paar jongere zussen. En ook een aantal neven en nichten van me zijn dood.”
Ik verwerkte dit even. Ik begreep nu heel goed waar zijn afstandelijkheid vandaan kwam, met een dergelijke achtergrond was het zeer moeilijk om je te hechten, om te kunnen vertrouwen. Ik begon zelfs het idee te krijgen dat, als ik die ene nacht in de toren niet naar hem was toegegaan – die ene speciale nacht – het zeer waarschijnlijk niet gelukt zou zijn hem op een ander moment te ‘vangen’.
“Brand is een raar figuur,” ging hij verder. “Ik weet zeker dat jouw familie hem onderschat. Ons Chaosieten heeft hij ook niet alles verteld. Ik herinner me dat ik een keer onverwacht bij mijn vader op bezoek ging. En daar was Brand ook, in gesprek met Gramble. Mijn vader stuurde me meteen weg alsof ik een klein kind was, dat doet hij vaker, maar ik heb een glimp opgevangen van het Juweel dat Brand bij zich droeg. En dat op een plaats waar je niet heen gaat met het Juweel. Als Suhuy hem betrapt had… Ik heb ook nog een gedeelte opgevangen van het gesprek. Het ging over het veroveren van Amber.”
“Dat moet ten tijde van de Patternfall War zijn geweest.”
“Daarvoor nog. Er waren plannen om Amber te veroveren, lang voordat we daar waren. Brand zou ons helpen, daarvoor in ruil moest hij Amber hebben. Dat had hij nodig, maar het zou maar tijdelijk zijn. Daarna konden wij het krijgen.”
“Waar zou hij Amber voor nodig hebben gehad? Om het Patroon? Maar dat is ook ergens anders te vinden. Iets anders dan misschien?”
Mandor haalde zijn schouders op.
“Ik heb werkelijk geen idee. Zoals ik al zei, vertelde hij ons ook niet alles. Toch vind ik het raar dat je familie niet heeft uitgezocht waar Brand precies mee bezig is geweest al die tijd. De man is geniaal en obsessief. Hij is altijd met hetzelfde soort plannen bezig en vertelt het niemand. Ons niet en jullie niet.”
“Misschien dacht mijn familie dat het niet ter zake deed toen hij eenmaal in de Abyss lag. Ik heb hem ooit gevraagd waarom hij bloed nam van Martin om het Patroon te beschadigen, hij antwoordde toen dat ik dat niet kon bevatten. Daarna ben ik er niet meer op terug gekomen, ik heb iets op de man tegen.”
“Tja, dat kan natuurlijk. Maar het blijft iets om de gaten te houden, tenslotte loopt hij nu weer rond.”

Eigenlijk had ik mezelf voor genomen om weer even te gaan als Owen zijn eerste stapjes had gezet. Maar toen het zover was, merkte ik bij mezelf een weerzin om man en kind weer te verlaten, ook al zou het voor even zijn. Het verblijf hier had me aardig tot rust gebracht, al sliep ik nog steeds slecht en droomde ik vaak naar. Ik had een aantal goede gesprekken gehad met Mandor. Bepaalde interesses verschilden aardig van elkaar, hij vindt oproepen en omgaan met demonen leuk, ik geniet van het omgaan met dieren. Maar ook ontdekten we overeenkomsten. Hoewel hij veel meer reiservaring heeft dan ik en op heel veel plaatsen is geweest, heeft hij zich nooit bezig gehouden met archeologie. Maar wat ik hem erover vertelde, boeide hem enorm en we hebben heel wat gesprekken gevoerd over Oudheden. Ook vroeg ik hem eens om meer te vertellen over zijn dochter, ik wilde weten of hij bepaalde dingen van haar in Owen herkende. Hij ging daarop in en vertelde hoe zijn dochter geweest was. Ik vind het zelf een wat vreemd idee dat Owen ooit een zusje had – ook al was ze dood. En hij heeft dus nog een broer of zus gehad, ook al was deze nooit geboren. Misschien moest ik het niet zo bekijken, maar het maakte deel uit van Mandors leven en daardoor dus nu ook van het mijne.
Ik begreep inmiddels wel waarom Mandor wat van streek was toen ik met Owen aan kwam zetten. Het had niet veel te maken gehad met het feit dat hij voor het blok was gezet – ik vraag me nog steeds af in hoeverre het trouwens echt een verrassing voor hem was – maar vooral vanwege zijn ervaring met zijn andere kinderen. Ik wist nu ook zeker dat ik het goed heb aangepakt door indertijd onder te duiken toen ik Owen verwachtte, maar het was niet optimaal genoeg geweest. Ook kon ik me goed voorstellen waarom hij me verweet dat ik te kortzichtig bezig was geweest, na wat hij me nu vertelt had, was dat inderdaad knap naïef geweest in zijn ogen. Heel veel dingen had ik niet voorzien. Het is echter allemaal gegaan zoals het gegaan is. Niet ideaal, maar ik denk dat we het er redelijk vanaf hebben gebracht. We zijn er echter nog lang niet en heel waarschijnlijk zal dat ook nooit echt gebeuren.

Ik stelde mijn vertrek dus nog wat verder uit. We vierden Owens eerste verjaardag – geen van beiden waren we helemaal zeker dat Owen inderdaad een jaar was, maar zo om en nabij was hij dat wel. De avond van tevoren hadden we een enorme verjaardagstaart gebakken en deze geheel versierd met vrolijke kleuren marsepein en glazuur. We hadden met de grootste precisie ook een aantal marsepeinen figuurtjes bedacht en gemaakt voor op taart. Maar één kaars vonden we wat weinig, dus dat werden er twaalf, voor iedere maand één.
“Over een jaartje of honderd viert hij geen verjaardagen meer,” voorspelde Mandor.
“Waarschijnlijk stopt hij daar al eerder mee,” lachte ik. “Ik weet nog dat ik 26 werd en daarna heb ik nooit meer een verjaardag gevierd.”
Met veel moeite had ik een cadeautje voor Owen geconjured, een prentenboek. Na wat mislukte pogingen was dit toch redelijk goed gelukt, een boek over drie beren.

Toen we aan het einde van zijn verjaardag Owen naar zijn bed hadden gebracht, zei ik tegen Mandor dat ik weer voor een tijdje weg moest.
“Ik denk voor enkele dagen. Ik wil met een paar mensen praten en even gaan kijken hoe het met mijn ouders is.”
“Dat is goed. Ik blijf hier gewoon.” Hij liep naar zijn bureau, deed een lade open en haalde daar een troef uit. Hij gaf deze aan mij. Het was een troef die aan de achterkant was getekend, een waterput.
“Deze is voor jou. Je moet de troef afdekken als je hier bent, anders kun je getroefd worden. Tenzij je dat natuurlijk wilt. Enne… niet rond laten slingeren ergens.”
“Samen met de foto’s van Owen zeker,” zei ik met een glimlach. “Heel erg bedankt, ik zal er zuinig op zijn.” Zorgvuldig stak ik deze kaart in mijn troevendeck.
“Ik zou wat kleding kunnen kopen,” stelde ik voor. “Voor ons is dat wel handig, voor Owen eigenlijk hard nodig.” Hij dacht even na.
“Je moet daar natuurlijk voorzichtig mee zijn,” zei hij toen. “Ik ben het met je eens dat we zeker wat kleding kunnen gebruiken, maar er is een kans dat het iemand opvalt dat je niet alleen kleding voor jezelf koopt.”
“Ik weet het,” zei ik met een zucht. “Ik zal nog even bedenken hoe ik dat ga aanpakken. Misschien gewoon hier en daar iets. Dan moeten wij voorlopig nog even zuinig op onze kleren blijven.”
Hij glimlachte en trok me naar zich toe. Die avond bleef er helemaal niets heel van onze kleding.

“Ik vind het wel heel bijzonder dat je met me wilt trouwen,” zei ik uren later. We lagen ineengestrengeld in zijn bed. Hij streelde mijn haar.
“Ach… het is gewoon een moetje.”
“Ik zie het zo niet. Je hebt eerder in zo’n situatie gezeten en nooit de moeite genomen om de moeder van dat kind te trouwen. Dus ik zie het als bijzonder.”
Het was geruime tijd stil. Hij bleef doorgaan met mijn haar te strelen. Uiteindelijk zei hij iets.
“Ja, dat is zo. Het is niet alleen vanwege het kind.”
Ik woelde met mijn handen door zijn lange blonde haar, hij zou weer een hoop tijd nodig hebben om dat te fatsoeneren.
“Geloof me, een verstandhuwelijk zie ik helemaal niet zitten,” zei ik toen. “Ik trouw alleen met je uit liefde.”
“Goed, zei hij, “daar kan ik mee leven.”

De volgende dag paste ik de tijd van deze Schaduw weer aan naar Amber tijd. Daarna nam ik afscheid van Mandor en Owen, haalde Boudicca van stal en riep Fillipien om me te vergezellen. We reisden de Schaduw uit en kwamen op de Zwarte Weg.

No comments: