Twee jongetjes in Gormenghast

Het is stil. Het is diep in de nacht en iedereen slaapt. Behalve ik, dit lijkt alweer een slapeloze nacht te gaan worden. Zo kan ik natuurlijk niet altijd doorgaan, eens breekt het me nog op. Maar de stilte helpt me om gedachten op een rijtje te zetten, om rustig bepaalde gebeurtenissen een nog eens te overdenken en ze een plaats te geven. Het geeft me ook de mogelijkheid om ongestoord een poos aan één stuk door te kunnen schrijven. Of om gewoon eens wat gedachten op papier te zetten.
Ik ben daarnet zachtjes ons bed uitgeglipt, de man die ik nog steeds niet mijn echtgenoot mag noemen, in diepe slaap achterlatend. Ik denk niet dat hij het in de gaten heeft dat ik zijn bed niet altijd deel. Of hij mist me gewoon niet.
Ik ben bij de jongetjes wezen kijken, de eerste nacht dat ze samen op een kamer slapen, dat ze samen zijn als broers. Vier maanden leeftijdsverschil. Het is zo goed als niets. Owen, zoals altijd netjes onder de dekens, zijn dinosaurus stevig tegen zich aangeklemd. Toen ik hem voorzichtig over zijn wangetje streelde, glimlachte hij even in zijn slaap. Owen, de oudste zoon, maar jonger dan Randal. Wat ben ik trots op dit kind, dat zomaar zijn uit het niets gevallen broer bij de hand heeft genomen en hem het huis vanuit zijn gezichtspunt heeft laten zien. We hebben niet gevraagd of hij dit wilde doen, het kwam helemaal vanuit hemzelf.
En dan Randal, ook redelijk onder de dekens nog. Naast hem een knuffelkonijn met lange oren. Had hij deze nu in bed omdat zijn broer ook met een knuffelbeest sliep? Ik trok zijn dek wat hoger over hem heen en aaide ook hem zachtjes. Hij draaide zich om en mompelde ‘mamma’. Onze tweede zoon en wat een geweldig kind! Zijn eerste dag in een voor hem vreemde omgeving, zichzelf een plekje zien te verwerven in een huis waar zijn broer al een aardige stempel heeft gedrukt… het is allemaal niet zo eenvoudig, maar hij slaat zich vol goede moed door alles heen.
Ik ben zachtjes hun kamer weer uitgelopen en naar mijn eigen slaapkamer gegaan. Ik heb lang geaarzeld voordat ik besloot om de Troef van de andere Mandor samen met de zakdoek op te bergen in een nachtkastje. Een herinnering, meer niet. Het zou nooit meer kunnen zijn, ik wilde ook niet dat het meer was. En toch… Ik voelde me bijna schuldig toen ik de kamer weer uitliep. Twee stappen de gang in… toen heb ik me omgedraaid, de Troef weer uit het kastje gehaald en deze tussen mijn andere Troeven gestoken. Ik maakte mezelf wijs dat ik deze misschien ooit nodig zou hebben. En waarom ook niet? Tenslotte draag ik ook altijd de dode Troeven van Osric, Finndo en Oberon bij me.
Daarna ben ik naar de bibliotheek gegaan, heb daar het vuur goed opgestookt omdat ik het koud had. Ik zou beter moeten weten dan in het holst van de nacht mijn warme bed te verlaten. In één van de gemakkelijke stoelen heb ik een poosje zitten lezen in een reisverslag van Fionllach O’Barrel die naar Mexico reisde en daar een paar bijzondere ontdekkingen deed. Helaas ging de schrijver vooral in op voorwerpen die hij daar vond en de moeite hij had moeten doen om zich de bandieten van het lijf te houden, en kon ik weinig of niets vinden over de plaatsen zelf, over de sfeer die er hing en over de geschiedenis van de sites.
Hoewel het boeiend was beschreven, kon ik mijn aandacht er niet lang bijhouden, iedere keer gingen mijn gedachten een andere kant op.
Ik klapte het boek dicht, zette het terug in de kast en ben aan de schrijftafel gaan zitten. Eerst een stuk in het boek geschreven over Oberon, de koning van de Elfen. Daarna op een los stuk papier een aantal aandachtspunten.
Personeel – kindermeisje – verdere vorming van de omgeving – boeren – ambachtslieden – dorp? – groot bos – kinderen, opvoeding en regels.
Onder de laatste woorden heb ik een paar dikke strepen gezet. Met de pen nog in mijn hand denk ik na terwijl ik de waarheid al weet.
Ik ben waardeloos als moeder. Ik ben waardeloos als dochter. Ik ben niet geschikt als echtgenote voor de kroonprins van Chaos. Ik ben ongemanierd. Ik draag het personeel geen warm hart toe.
Ik ben jaloers. Ik ben vreselijk jaloers op iedereen die in de buurt van mijn verloofde komt, die in de buurt van mijn kinderen komt.
En ik ben egoïstisch. Hoewel het beter zou zijn voor iedereen als ik me terug zou trekken van alles, kan ik dat niet. Wil ik dat niet. Wil ik persé die dochter zijn, die echtgenote en die moeder.
God, dit leidt nergens toe. Ik zou er beter aan doen om nog een paar uur slaap te pakken.


We gingen de stal weer uit, Owen had Beest nog steeds op zijn arm. Op de binnenplaats zagen we Mandor en Randal, de laatste was vol enthousiasme bezig van beneden naar boven de glijbaan op te rennen.
“Randal, kijk!” riep Owen geestdriftig en rende naar hem toe, zo te zien met de bedoeling hem de valk nog eens te tonen. Misschien dacht hij, nu zijn broertje wat meer gewend was, hij de valk wel zou waarderen. Maar Randal schrok zich alweer wezenloos, gilde “Nee!” en liep snel naar Mandor toe, intussen Beest goed in de gaten houdend. Owen bleef stil staan en keek met een peinzende blik naar zijn broertje. Dat was het moment dat mijn vader aan kwam lopen vanuit de andere stallen. Hij trok een wenkbrauw op toen hij me zag en keek vervolgens van de één naar de ander. Zijn blik bleef rusten bij Randal en liep naar hem toe. Hij liet zich voor het jochie op zijn knie zakken, zodat hij op gelijke hoogte kwam met het kind.
“Zo jongeman, wie ben jij?” vroeg hij rustig.
“Ik ben Randal, meneer,” zei onze zoon met een stralende lach. “Wie ben jij?”
“Ik ben Julian, ik ben de vader van je moeder.”
Randal keek of hij dat niet helemaal kon volgen en keek vluchtig even naar me op. Daarna vestigde hij zijn blauwe ogen weer op Julian, die hem nog steeds scherp opnam.
“Je hebt een mooie naam, Randal. Dat klinkt stoer.”
Randal knikte blij.
“Ik begrijp dat je niet zo van beesten houdt?” vroeg mijn vader toen. ‘Niet zo’ was zwak uitgedrukt, maar ik hield mijn mond en keek naar Mandor die iets wilde zeggen, maar zich inhield. Randal dacht een poosje na over een passend antwoord.
“Ik hou wel van beesten,” zei hij uiteindelijk. “In de soep!”
Daarna rende hij naar de put en klom op de rand.
“Wat is dit?” wilde hij weten.
Ik ging snel naar hem toe en hield hem vast. Hij maakte hier meteen gebruik van door zover mogelijk voorover te leunen om in de put te kunnen kijken.
“Dit is de put, daar wordt water uitgehaald,” legde ik hem uit.
Intussen was Julian opgestaan en liep naar Mandor toe om hem te begroeten. Ze wisselden een paar woorden en ik zag dat Owen met een nietszeggende uitdrukking op zijn gezicht zich ineens omdraaide en wegliep. Ik tilde Randal van de put af en bracht hem naar Mandor.
“Misschien moeten we de put gaan afdekken,” stelde ik voor. Ik zag al toestanden voor me met een Randal die in de put viel.
“Dan kan er geen water meer getapt worden,” zei hij. Ik staarde hem in opperste verbazing aan. Was dat het enige dat telde? Was hij dan vergeten dat we niet zo lang geleden deze zoon voor dood hadden opgevist uit een fontein? Ik wilde dat niet nog een keer mee maken. Begreep hij dan helemaal niets? Die put zou afgedekt gaan worden en ik zou daar persoonlijk werk van gaan maken.
“Ik ga Owen zoeken,” zei ik en duwde hem Randal in zijn handen. Zowel hij als mijn vader keken me wat verbouwereerd aan.

Ik vond Owen in de stal. Hij zette secuur Beest op zijn stok en voerde alle verzorgende handelingen precies zo uit als ik hem geleerd had. Toen ik hem daarover een complimentje gaf, draaide hij zich verbaasd om.
“Zo moet toch?”
“Ja, dat klopt. Toch vind ik dat je het heel goed doet.”
Toen hij klaar was, nam ik hem bij de hand en liepen we naar de anderen toe. Ik was even bang geweest dat Owen gekwetst zou zijn door de desinteresse van Randal voor de valk, maar zo te zien was dat voor hem geen probleem. Hij grijnsde tenminste breed naar Randal zodra hij hem in het oog kreeg, die al even enthousiast terug lachte.
Ik begroette mijn vader met een omhelzing. Hij omarmde me heel even en liet me weer los. Hij nam me met een strakke blik op, ik had sterk de indruk dat hij niet geweldig blij was met deze situatie.
“Ik heb je brief ontvangen,” zei hij, “En ben vrijwel meteen hier naartoe gegaan. Ik ben hier nu twee dagen, bijna precies zolang als Mandor weg is. De tijd lijkt hier anders te gaan. trager ofzo.”
“Dat kan,” zei ik weifelend. Ik had de tijd aan Amber aangepast vlak voor we weggingen, nu leek deze nog wat langzamer te zijn zelfs. Had dat te maken met het feit dat ik Mandor naar me toe had gehaald? Zou die tijdschok ook iets met de tijd van deze Schaduw gedaan kunnen hebben?
Mandor zei dat we maar eens naar binnen moesten gaan. Het was mijn plan geweest om Randal rond te leiden en om hem voor te stellen aan diverse mensen. Maar dat hoefde niet, Owen nam de leiding op zich.
“Kom, kamer zien?” stelde hij voor aan Randal.
“Gaan we naar je kamer kijken?” vroeg Randal.
Owen knikte en nam hem bij de hand. Weg waren ze al.
“Hier zijn ook mensen!” hoorde ik Randal uitroepen.
“Jahaa,” zei Owen. “Is Christel en Louise.” Ik was verbijsterd. Ik wist niet eens dat Owen de namen kende van de mensen die hier werkten.
Er was nog iets dat me opviel. Randal praatte erg hard. Had hij dat altijd gedaan? Of was het iets dat hij zich eigen had gemaakt in Tir-na Nog’th omdat de mensen daar nooit iets terug zeiden? Omdat hij luid sprak, deed Owen dat ook.
“Zou Randal doof zijn?” vroeg ik aan Mandor zodra we in de zitkamer waren. “Hij praat nogal luid.”
Mandor haalde zijn schouders op.
“Misschien, ik denk het eigenlijk niet,” zei hij wat onverschillig. Ergens vanuit het huis hoorden we flink wat geschreeuw en gelach van de jongetjes en zo nu en dan het lawaai van brekende dingen. Ik keek even naar Mandor die een onverstoorbare uitdrukking op zijn gezicht had en blijkbaar niet van plan was om zich met zijn kinderen te gaan bemoeien. Ik dacht heel even na en besloot ze ook maar hun gang te laten gaan. Waarschijnlijk zouden ze een enorme ravage aanrichten, maar zo te zien en te horen konden ze goed met elkaar overweg. Het was hun eerste ontmoeting, de eerste keer dat ze samen waren. We moesten ze de gelegenheid geven om het huis en elkaar op hun eigen manier te leren kennen. Het was goed zo.
De thee werd gebracht, ik schonk in en we gingen zitten. Ik keek om me heen. Het was een raar idee om hier al zo lange tijd niet meer geweest te zijn, terwijl het voor de mensen hier niet langer dan een paar dagen was geweest. Ik was verschrikkelijk blij om weer bij Owen te zijn, dat we nu eindelijk iedereen bij elkaar hadden. Zoals het hoort te zijn.
Mijn vader was minder verheugd door dit alles. Net als met Owen had hij met Randal geen enkel probleem, maar het feit dat we hem confronteerden met een kleinkind dat al ruim twee jaar was, vond hij niet leuk. Ik probeerde hem uit te leggen dat er niet erg veel mogelijkheden waren geweest in Tir-na Nog’th.
“Ik heb het allemaal gelezen,” zei hij stug en nam me wederom vorsend op. “Jullie zijn daar in ieder geval aardig bezig geweest.”
“Hoe bedoel je?” vroeg ik. Er was toch nog niets te zien aan mij? Of wel? Ik had nauwelijks iets aan mezelf gemerkt. Dan had Mandor toch wel iets gezegd? Ik keek naar hem, hij keek langs me heen naar Julian.
“We zijn in ieder geval weer terug,” zei hij koeltjes. “Dat was nog lastig genoeg.”
Er viel een stilte. Ik keek van de één na de ander, beide heren zaten de thee in hun mok te bestuderen. Ergens in het huis klonk het geluid van twee kinderstemmen, Owen die op luide toon uitleg gaf over alles en iedereen, Randal die zo mogelijk op nog luidere toon reageerde. Randals taalontwikkeling was veel verder dan die van Owen, maar dat was geen wonder.
“Je had me kunnen Troeven,” zei Julian toen.
“Dat ging niet,” zei ik met een zucht. “Ik ging na dat feest naar huis en kwam toen uit op die wereld. Ik kreeg Mandor daar niet eens getroefd. Vanuit Tir-na Nog’th was het helemaal niet mogelijk, die brief was de meest veilige manier om je op de hoogte te stellen.”
“Je zou moeten kunnen Troeven vanuit Tir-na Nog’th,” dacht Julian.
“Niet toen ik er was. Waarschijnlijk doordat ik mezelf op de plaats had afgestemd.”
“Troeven was daar inderdaad niet mogelijk,” bevestigde Mandor.
Julian was niet tevreden. Ik denk dat hij het me ergens kwalijk nam dat ik hem de eerste twee jaar van Randal onthouden had. Soms gaan dingen echter zoals ze moeten gaan en altijd zal op een bepaalde manier iemand daardoor gekwetst worden. Ik durfde niet te denken aan wat mijn moeders reactie zou zijn als ze er achter zou komen dat we al kinderen hadden – dat ze kleinkinderen had die ze nog nooit en te nimmer had gezien.
Mandor hing wat achterover in zijn stoel, hij zag er moe uit. Het zoeken naar de goede tijd en het vechten tussendoor was hem niet zo goed bekomen. Hier en daar was hij gewond, niet echt ernstig, maar toch iets waar ik wat later naar zou moeten kijken. Ik vroeg hem naar zijn wedervaren in kasteel Amber.
“Dat heb ik je verteld,” zei hij afstandelijk.
“Minimaal,” zei ik.
Hij haalde zijn schouders op.
“Ik kwam uit in de verkeerde tijd en moest dus via kasteel Amber in de spiegelzaal komen. Aangezien men daar niet echt zou verwachten dat er een demoon door de voordeur naar binnen zou wandelen en daar waarschijnlijk ook niet op zat te wachten, heb ik onzichtbaar in het kasteel rondgelopen en gezocht. Zoals ik al zei: één keer door een spiegel stappen was niet genoeg en moest ik weer op zoek. Ze zouden me niet ontdekt hebben, maar een heks zag me lopen. Ik kende dat hele mens niet. Een vrouw met rood haar begon vreselijk te krijsen dat er iemand onzichtbaar door het paleis liep. Dus toen had ik al die wachters achter me aan.”
Ik begon te lachen, ik zag de hele situatie al voor me. Kasteel Amber, waar geen Chaosiet binnen zou kunnen komen, bleek een Chaos-indringer te hebben. Ik kon me goed voorstellen dat ze daar niet blij mee geweest waren, vooral omdat deze ook wist te ontsnappen.
Van Mandors gezicht was niet veel af te lezen, bij mijn vader was een zweem van een glimlach te bespeuren.
“Toch vind ik het knap,” zei ik toen ik was uitgelachen. “Er zijn er genoeg binnen de familie van Amber die al hun hele leven op zoek zijn naar die Spiegelzaal en deze nog nooit gevonden hebben. En jij, een Chaosiet, vindt deze zonder problemen meerdere malen.”
Nu gingen zijn mondhoeken toch omhoog.
“Ach, het had wel wat,” zei hij. “Vooral toen ik Randal tegenkwam, ik wist dat ik er toen bijna was. Maar wie nu die roodharige heks was?”
Ik beschreef de kraamvrouw die ik had gezien. Hij knikte, dat was dezelfde.
“Dat moet Clarissa zijn geweest,” zei ik.
We dronken onze thee op, ik ging nog eens rond met de theepot. Toen ik weer zat nam mijn vader het woord.
“Ik kan jullie in ieder geval mede delen dat de bruiloft is uitgesteld.”
“Wat! Zo lang zijn we toch helemaal niet weg!” riep ik verontwaardigd uit, hoewel het uitstel me eigenlijk wel zo goed uitkwam.
“Ik schat dat de bruiloft ongeveer vandaag zou zijn geweest in Ambertijd,” dacht mijn vader. “Hier is er dus minder tijd voorbij, zoals ik al zei.”
Mandor en ik keken elkaar aan, ik kon niet goed uit zijn gezicht opmaken wat hij hiervan dacht. En zelf kon ik niet teveel zeggen, ik moest hem over een bepaald vermoeden alleen spreken, niet waar mijn vader bij was.
“Er is echter al een paar dagen geleden besloten deze uit te stellen,” ging Julian verder. “Deirdre zei dat ze jullie niet kon bereiken, ze had jullie nodig voor de voorbereidingen blijkbaar.”
“Is er al een andere datum vastgesteld?” kwam Mandors rustige stem.
“Voor zover ik weet is dat niet het geval. Ik denk dat jullie dat zelf moeten gaan regelen.”
Over de gang was het geren van kindervoetjes te horen. Twee paar om precies te zijn. Dat Randal veel rende wist ik al, maar Owen die net zo hard rende was nieuw. Ik moet zeggen dat ik blij was dat ze het zo goed konden vinden met elkaar. Voor beide jochies is de aanwezigheid van de ander heel erg goed. En ik wist zeker dat ze aan elkaar gewaagd waren. In Tir-na Nog’th was ik wel eens bang geweest dat Randal Owen zou overheersen, maar daar leek geen sprake van te zijn.
Ik stond op en excuseerde mezelf, ik wilde een bad nemen. Het was een eeuwigheid geleden dat ik een fatsoenlijk bad had gehad, dus ik had er echt behoefte aan.
Daarna voelde ik me weer een stuk fitter en ging op zoek naar de jongetjes, met de bedoeling om me een poosje met hen bezig te houden. Het was daarom ook een klap in mijn gezicht toen ik hen in de kinderkamer vond, aan weerszijden zittend naast het kindermeisje dat hen aan het voorlezen was. Het was weer net als in het begin, in de eerste maanden na Owens geboorte. Het kindermeisje dat mijn kind afpakte, nu mijn kinderen. Aangezien het echter te ver zou gaan om het voorlezen te onderbreken, mompelde ik alleen een begroeting en liep terug in de richting van de zitkamer. De trut, had ze daar opdracht toe gehad? Ik geloofde er niets van. Maar deze keer zou ze mijn kinderen niet krijgen!
Achter me hoorde ik rennende kindervoetjes. Daar was Randal die me bij de hand pakte en me vragend aankeek.
“Kom maar,” zei hij en trok me mee terug naar de speelkamer. Daar moest ik op een stoel gaan zitten, hij kwam op mijn schoot zitten, hoofdje tegen me aangeleund en luisterde verder naar het verhaal. Het was één van de boeken die Mandor had aangeschaft. Iets over kabouters, met veel doden, afgerukte ledematen, veel bloed en zo meer. Beide kinderen vonden het fantastisch.
De speelkamer was overigens een puinhoop, ik kon me niet herinneren dat er ooit eerder zoveel kapot was geweest. Zelfs niet na een driftbui van Owen. Ik keek naar hem en ving zijn blik. Hij lachte breed, klaarblijkelijk vond hij het niet zo erg dat er niet veel meer heel was. Het leek er het meest op alsof ze iets hadden gebouwd, maar dan van het aanwezige speelgoed in plaats van met blokken.

Het boek was uit, het kindermeisje zei tegen de jongens dat het bedtijd was en pakte Owen al bij de hand. Ik was verbijsterd, ze was inderdaad bezig om alweer de opvoeding te gaan claimen. Er moest onmiddellijk ingegrepen worden. Niet dat ik een goede moeder ben, maar het zijn wel mijn kinderen. Ik stond op, pakte Owen van haar over, nam Randal bij de hand en zei tegen Mary Ann dat ze eerst moesten eten.
“Helemaal niet,” zei ze boos. “Dat hebben ze al gedaan.”
“Kan zijn,” zei ik, “maar ik bepaal wat er gebeurt.” Ik verliet met de jongens de speelkamer en we gingen naar de keuken.
Daar waren de kinderen inderdaad eerder geweest, hadden er om eten gebedeld en ook gekregen. Aan de uitdrukking op het gezicht van de kok te zien vond hij het daarmee wel genoeg geweest, Owen en Randal hadden echter nog best trek in wat koekjes. Ik ging met ze aan de keukentafel zitten en vroeg om wat melk voor hen met wat koekjes, zelf wilde ik een kop koffie. Ik vroeg aan Randal of hij nu alles gezien had en hij knikte heftig.
“Weet je ook al waar je wilt slapen ’s nachts? Op een eigen kamer of bij Owen?” Ik keek vragend naar Owen die enthousiast knikte.
“Ja, bij Owen!” riep Randal opgetogen.
Nadat alles op was gingen we naar de slaapvertrekken. Ik vroeg het personeel om een bed uit een gastenkamer te halen en dat in Owens kamer te zetten. Intussen maakte Owen plaats door een heleboel speelgoed in een hoek te leggen. Af en toe trok Randal er iets tussenuit en bekeek het onderzoekend. Zelfs van de meest gewone dingen, zoals een tractor, wist hij niet wat het was, maar Owen legde hem alles uit, zelfs hoe je ermee kon spelen. In Tir-na Nog’th had Randal wel speelgoed gehad, maar niet echt heel veel. Ten eerste had hij het niet veel nodig, ten tweede ging alles daar zo vreemd… ook was zijn hele perceptie anders. Zelfs dingen die hij wel had gezien in Tir-na Nog’th herkende hij niet goed in deze wereld.
Het bed werd geplaatst en opgemaakt, ik kleedde de jongens uit en trok hun pyjamaatjes aan. Randal had geen eigen pyjama en kreeg er één van Owen die hem veel te ruim zat. Ik maakte een mentale aantekening dat er alweer kleren moesten komen. Randal en Owen waren ongeveer even groot, Owen ietsje langer en Randal wat tengerder. En bovendien had Randal het recht op zijn eigen kleding en spullen.
Ik legde de jongens in bed, gaf ze ieder een stevige knuffel en wenste ze een goedenacht.
Op de gang bleef ik even afwachten. De kinderen waren aan het kletsen, dat wilde zeggen dat Randal een hoop vertelde en Owen steeds zijn “jahaa” er tussendoor wierp. Het duurde niet lang. Het praten werd minder en toen werd het stil. Ze moesten doodop zijn.

In de zitkamer heerste een ijzige sfeer. Het leek erop dat er weer woorden waren gevallen, teveel gezegd of juist te weinig. Mandor zat een boek te lezen, mijn vader tuurde naar zijn lege theekopje. Beiden keken op toen ik binnenkwam, Mandor legde met een opgelucht gezicht het boek weg.
“Slapen ze?” vroeg hij.
“Het is in ieder geval stil,” zei ik. “Ze liggen op Owens kamer, ik heb daar een bed bij laten zetten.”
“Waarom heb je ze geen welterusten laten zeggen?” vroeg hij een beetje geërgerd.
Ja, waarom niet. Niet aan gedacht, niet aan willen denken. Zowel doordat ik wat geïrriteerd was door het voorval met het kindermeisje, maar ook vanwege het feit dat hun vader zich al die tijd niet met zijn kinderen bemoeid had. Toch hadden we ze ook samen naar bed kunnen brengen. Ach, het was wat wennen nog, voor ons allemaal. Mandor stond op.
“Ik ga nog even naar ze kijken,” zei hij en liep het vertrek uit.
Ik voelde aan de theepot, deze was koud. Julian hoefde niets meer te drinken, antwoordde hij op mijn vraag. Zelf had ik eigenlijk wel trek in iets, maar dat kon wachten.
Ik liet me weer zakken in een stoel en vroeg Julian waarom hij op het idee was gekomen om die Hounds in Elysium te brengen.
“Ze leken me geschikt,” zei hij. “Al had ik niet verwacht dat je er met eentje thuis zou komen.”
Ik vertelde hem in grote lijnen de achtergrond van de dieren en hij knikte.
“De Hounds heb ik gekozen omdat Chaosieten daar heel bang voor zijn,” legde hij daarna uit.
“Niet alleen Chaosieten, Amberieten vonden ze ook helemaal niets.”
Hij grijnsde.
“Des te beter. Dat bedoel ik ook met ‘geschikt’. Waar ik me trouwens over verbaasde is dat je gesprek met Fiona niet zo vlotte.”
“Het ging gewoon niet. Ik vind het niet prettig om op die manier een gesprek met iemand te moeten voeren. Jij hebt dat probleem dus nooit met haar gehad?”
Hij aarzelde even met het antwoord.
“Ik heb in ieder geval nooit het gevoel gehad dat ze me dom vond,” zei hij toen.
Dat kon. Misschien deed ze tegen hem anders of vond hij haar zo geweldig dat het hem niet uitmaakte wat ze deed of zei, zolang ze maar iets tegen hem zei. Ik vroeg me af of dit nu een verregaande adoratie was of dat er echt sprake was van liefde. In dat laatste geval had hij echt een probleem, ik had niet het gevoel dat het wederzijds was. Ik wilde zijn ideaalbeeld met betrekking tot Fiona echter niet verstoren en besloot mild te zijn.
“We spraken elkaar niet op het goede moment. Ik was moe en zij ook,” legde ik uit.
Hij knikte dat hij het begreep en vroeg niet verder.
“Waarom heb je me niet gewoon gezegd dat je zwanger was?” vroeg hij in plaats daarvan. “Ik begrijp dat je dat al wist tijdens de verloving.”
“Nog maar net,” zei ik. “Ik had het je willen zeggen, maar niet met al die mensen erbij uiteraard. Voor de verloving kreeg ik je niet getroefd, tijdens de verloving was er geen tijd voor en je was ook nog vroeg weg.”
Weer bekeek hij me van top tot teen en wilde hij iets zeggen. Op dat moment kwam echter het kindermeisje binnen, zomaar zonder kloppen en vroeg me te spreken. Ik excuseerde mezelf bij mijn vader en liep achter haar aan naar het kantoortje dat ik had ingericht voor mezelf en waar zij ook regelmatig gebruik van maakte. Daar draaide ze zich om en keek me, nog steeds boos, aan.
“Heb ik permissie om vrijuit te spreken?” vroeg ze.
“Natuurlijk,” zei ik.
“Ik vind het schandalig hoe U mij behandelt,” voer ze uit. “In het bijzijn van de kinderen!”
“Dit hebben we lang geleden ook eens bij de hand gehad,” zei ik. “Nogmaals, het zijn mijn kinderen en ik wens er zelf voor te zorgen als ik aanwezig ben. Ik kan het niet waarderen dat je zonder enige vorm van overleg hun opvoeding ter hand neemt.”
“Dat zal wel niet! Jullie gaan weg zonder iets uit te leggen of te regelen. Ik doe mijn best om te zorgen voor jullie zoon, eerst komt dan uw vader om dat over te nemen, vervolgens komen jullie thuis, geven geen enkele verklaring voor jullie afwezigheid, maar nemen in plaats daarvan nog een kind mee!”
“Ik denk dat dat onze zaken zijn,” zei ik stijfjes. Ze was geheel buiten haar boekje aan het gaan. Oh, ik wist heel goed waarom ze bij mij kwam met al haar klachten, bij Mandor durfde ze dat niet te doen. Heel even kwam het bij me op om Mandor er even bij te roepen, maar deed dat toch niet. Hij zou er onmiddellijk korte metten mee maken. Letterlijk.
“U blijft arrogant doen!” riep ze uit. “U en uw aanstaande – of wat hij inmiddels van u is – allebei! U bent thuis en ik kan weer in de kast. Ik heb hier niets! Als ik goed begrijp heeft dit lichaam zelfs geen thuiswereld meer!”
Dus daar was ze inmiddels achtergekomen. Wat kon ik zeggen?
“Die wereld is inderdaad vernietigd,” gaf ik toe.
“Door uw aanstaande. Ja, dat weet ik heel goed. Waar moet ze dan heen als ze afgedankt wordt?”
“Er zijn meer Schaduwen,” zei ik. Zelfs als ik betreffende Schaduw herbouwd had, zou het waarschijnlijk niet precies zo zijn als het was. Maar ik kon haar wel integreren in die wereld. Dat zei ik haar echter nog niet, niet zolang die wereld vernietigd was.
“U heeft voor niets en niemand belangstelling. De enige die u ziet staan is uw familie. Denkt u dat het personeel dit alles leuk vindt?”
Ik haalde mijn schouders op. Nu dat personeel weer, voor wie ik inmiddels vrij veel moeite had gedaan om het hen naar de zin te maken. Voor wie ik nog steeds bezig was om de wereld om te vormen. Ook Mandor had daar tijd en moeite ingestopt, maar dat zagen ze niet eens. Alleen de dingen waar ze niet blij mee waren.
“Mij wordt niet gevraagd en niets uitgelegd!” raasde ze door.
Ik wist tot voor kort niet eens dat Ty’iga’s zich zo konden gedragen, ik moest toch eens aan Mandor vragen wat normaal gedrag was voor zo’n type demoon. Geen wonder dat hij ze niet vertrouwde!
“Ik denk dat je naar onze tweede zoon refereert,” zei ik. “Zijn naam is Randal en we hebben hem vandaag thuisgebracht.”
“Dat is alles,” zei ze honend. “Geen uitleg over het kind, waar hij plotseling vandaan komt, over zijn voorkeuren, over zijn eetgewoontes, over de powers die hij heeft…”
“Ik kom daar nog een keer op terug,” zei ik. “Een aantal zaken rondom hem zal zich nog moeten wijzen, dat heeft te maken met de omgeving waar hij is opgegroeid. Hij eet alles, lijkt nog geen powers te hebben.”
“Ik ben altijd de laatste die iets hoort!” schreeuwde ze. “En dan moet ik alles regelen. Jullie komen thuis, trekken je terug, alles gaat kapot, er zijn geen regels meer, ze hebben zelfs geen vaste bedtijd!”
Ik zuchtte.
“De tijden bepalen wij. Ook hebben we onze redenen om ze even hun gang te laten gaan. Als ze honger hebben, moeten ze eten. Maar ik kom daar later nog op terug.”
“Vast wel. Als jullie weg gaan krijg ik zo’n lijst met instructies en regels waar ik me aan moet houden, zodra jullie thuis zijn, vervalt alles ineens en dan moet het op jullie eigen manier!”
Ik staarde naar haar. Ze was bijzonder over de schreef aan het gaan en het ergerde me dat ze ervoor koos om me alleen te spreken, daar ze ook nogal wat verwijten had richting Mandor. Hierdoor werd ik opnieuw in de bufferpositie geplaatst. Het vraagstuk van het kindermeisje… opnieuw. Probleem was dat we met ons uitdijende gezin daar toch een beroep op zouden moeten doen in de toekomst. Maar verder… het was toch prima zo, zij hoofd van de huishouding als we er waren en kindermeisje voor als we er niet waren? Wat was nu helemaal het probleem? Moesten we onze ouderlijke rechten en gevoelens opgeven omdat anders het kindermeisje zich gekrenkt zou voelen?
“U bent verschrikkelijk ongenaakbaar,” riep ze. “Het personeel wil wel eens een complimentje horen. Uw vader is daarin heel anders!”
Ook dat nog. Waar haalde ze het allemaal vandaan!
“Ik spreek je nog,” zei ik koeltjes. “Voor nu is het genoeg geweest.”
Ik draaide me om en liep de kamer uit, mezelf opvretend van woede.

In de zitkamer zat nog steeds alleen Julian die me aankeek.
“Problemen met het personeel?” vroeg hij.
Ik liep naar de kast, haalde er een fles wijn uit en schonk mezelf in.
“Jij ook?” vroeg ik aan Julian.
Hij knikte en ik schonk ook voor hem in.
“Het personeel heeft problemen met mij,” verzuchtte ik terwijl ik weer ging zitten.
Hij begon zacht te lachen.
“Iedereen heeft problemen met mij,” voegde ik er aan toe. “Het ligt dus aan mij.”
Hij lachte wat harder.
“Ja kind, dat heb je dus echt van je vader!”
“Natuurlijk niet,” zei ik terwijl ik hem verbaasd aankeek.
“Oh nee?” zei hij grijnzend. “Noem ze eens allemaal op die zich niet aan me storen?”
Ik dacht na. En kon niemand bedenken buiten mezelf en Owen. Allicht zouden er meer zijn, maar ik kon daar zo niet opkomen. Mijn moeder had problemen met zijn gedrag, Mandor en Julian lagen elkaar niet goed, van Randal wist ik het nog niet. Ik wist dat Julians andere dochter niet goed met hem overweg kon, zijn broers en zussen hadden hun eigen moeilijkheden met hem, sommige wat meer en anderen, zoals Caine, wat minder. Ik herinnerde me de rangers die hem wel leken te mogen. Verder wist ik bijna niets van zijn persoonlijke leven.
“Mijn beste vrienden en mijn personeel hebben geen problemen met mij,” zei hij toen serieus. “Meestal niet dan.”
“Ik kan het niet uitstaan als ze belerend tegen me gaan lopen doen,” legde ik hem uit. “Het is niet zo dat ik geen respect voor hen heb, integendeel. Maar dat ze me gaan lopen vertellen wat ik moet doen en laten… ik heb daar een hekel aan.”
“Dat herken ik heel goed,” knikte hij. “Ik zal je vertellen hoe ik dat nu doe – dat heb ik ook moeten leren door de jaren heen en het is me zeker niet vanzelf komen aanwaaien. Ik zie mijn mensen ook als mijn mensen. Mijn boswachters komen ook bij me morren. Het helpt heel veel door goed naar ze te luisteren.”
“En dan? Je kunt toch niet meteen met een oplossing komen?”
“Klopt. Soms wel en dan doe ik dat ook meteen. Mijn boswachters zijn gewone mensen met weinig geduld. Als ik niet meteen een passende oplossing heb, probeer ik er zo snel mogelijk één te vinden en ze deze dan aan te reiken. Verder heb ik gemerkt dat ze het prettig vinden om te horen dat ze bepaalde dingen goed hebben gedaan.”
“Ik ben niet scheutig met complimentjes,” gaf ik toe. “Niet omdat ik niet waardeer wat ze doen, maar ik denk er gewoon niet aan.”
“Ik vermoed dat jij daar zelf ook nooit zo mee bent overladen,” zei hij me scherp aankijkend.
Ik schokschouderde even.
“Ik kan er niet goed mee overweg,” bekende ik. “Gelukkig heb ik er inderdaad niet veel mee te maken, meestal levert men alleen maar kritiek. Maar ik zal er proberen aan te denken dat het personeel het prettig vindt om zo nu en dan positief commentaar te horen.”
Hij keek me weer onderzoekend aan, maar zei niets. Het was vreemd, ik had zoveel onderwerpen die ik met hem wilde bespreken, toch kwam ik er niet aan toe. Ik kon hem vragen om wat langer te blijven, we zouden een paar keer kunnen gaan rijden samen, wellicht dat het dan tot een goed gesprek kwam.
“Je bent trouwens wel zeker mijn biologische vader,” zei ik toen.
“Ik heb het gelezen in je brief. Wat heeft je moeder precies gezegd?”
Ik vertelde het verhaal over de opsluiting in de kelder van dat landhuis, iets wat hij zich niet helemaal leek te herinneren. Intussen kwam Mandor weer binnen, schonk zichzelf ook wijn in en ging naast me zitten. Ik zag dat Julian zich wat ongemakkelijk voelde, maar ik vertelde verder. Mandor was tenslotte al op de hoogte.
“Dat is wat ze me heeft verteld,” zei ik toen. “Ze is niet in de vleselijke details getreden.”
Deze opmerking maakte dat mijn vader zich nog meer opgelaten voelde, terwijl Mandor erom moest lachen.
“Op zich had dat interessant geweest, alles weten over de vleselijke lusten van mijn schoonouders,” zei hij. “Het is trouwens sowieso leuk om eens over de scheve schaats van mijn schoonouders te praten. Gewoon een variatie op het feit dat wij hokken en buitenechtelijke kinderen hebben.” Hij sloeg een arm om me heen en trok me even tegen zich aan. Julian mompelde iets en zweeg verder, de ijzige sfeer begin terug te keren. Ik zocht wanhopig naar iets dat ze samen zouden kunnen doen, maar kwam niet ver. Van de vorige keren herinnerde ik me dat de spanning tussen hen minder werd na verloop van wat tijd, of soms door over een gemeenschappelijke interesse te praten.
“Slapen de jongens?” vroeg ik aan Mandor.
“Als rozen. Ik denk dat ze behoorlijk uitgeput zijn,” zei hij grinnikend. “Daarna ben ik even naar buiten gegaan, naar de stallen. Ik heb bepaalde vogels, paarden en honden daar laten weten dat ze uit mijn buurt moeten blijven.”
Ik had moeite om niet te gaan lachen, vooral toen ik het stomverwonderde gezicht van mijn vader zag. Blijkbaar was dit iets dat hij nog niet eerder had meegemaakt. Ik had geen idee wat Mandor precies had gedaan, maar vond het wel humor. Vreemd genoeg zorgde deze opmerking ervoor dat de sfeer wat meer ontspannen werd.
“Jullie Chaosieten hebben een aangeboren angst voor dieren. Waar komt die angst eigenlijk vandaan?” vroeg Julian.
“Ik heb werkelijk geen idee,” zei Mandor. “Ik heb geprobeerd om dat uit te zoeken, maar heb tot nog toe niets kunnen vinden wat de oorzaak is.”
Er werd op de deur geklopt en twee dienstmeisjes kwamen binnen met een karretje waarop een schaal met broodjes stond, een in plakken gesneden rozijnencake, een grote pot koffie en drie mokken. Ze stalden alles netjes op de salontafel en verlieten de kamer haastig. Mandor schonk koffie en bood ons een broodje aan.
“Ik had honger en realiseerde me dat we nog niets hadden gegeten. Dus ik heb ook meteen geregeld dat ze wat zouden komen brengen,” verklaarde hij. “Ik hoop dat Owen en Randal niet met een lege maag zijn gaan slapen?”
“Nee, ze hebben genoeg gegeten,” verzekerde ik hem en at met smaak een broodje kaas en dronk van de sterke, hete koffie.
“Om terug te komen op die angst,” zei Mandor nadat hij wat had gegeten, “Er zijn er binnen Chaos die als alternatieve vorm een dier hebben. Chaosieten hebben in feite drie vormen, de mensvorm, een demoonvorm en een diervorm. Ik heb verslagen gezien van bepaalde families en ik weet dat er in het verleden experimenten mee gedaan zijn. Er zijn ook Chaosieten die met bepaalde demoondieren een soort band hebben. Maar het is heel moeilijk om daar goede informatie over te vinden.”
“Er is toch ook sprake van een oervorm?”
“Soms gebeurt het dat Chaosieten in een doodsbedreigende situatie terug gaan naar hun oervorm, dat is eigenlijk die demoonvorm. Dat is het slechtste dat je kan overkomen, daarmee ben je bijvoorbeeld heel gevoelig voor oproeping.”
“Niet alleen voor oproeping,” voegde mijn vader toe. “Ook voor opsporing.”
“Klopt,” knikte Mandor. “In die vorm is het niet goed mogelijk om controle over jezelf te houden, men denkt en doet als een demoon.”
“Ik denk trouwens niet dat ze die vorm zomaar kwijt kunnen raken.”
“Ik denk het ook niet,” zei Mandor. “Verder kan ik vertellen dat in de Hogere Huizen de kinderen worden geboren in hun menselijke gedaante.”
“Echt waar?” zei ik verbaasd. “Ik hoorde eens dat het allemaal demoontjes zouden zijn.”
“Nee, dat is niet zo. Dat gebeurt wel eens bij de lagere Huizen of bij een Hoger Huis wanneer er sprake is van een bepaalde inteelt. Met degenen die niet in mensvorm worden geboren, loopt het eigenlijk altijd slecht af. Zoals ik al zei heb ik heel wat onderzoek gedaan en vond ook terug dat in het verleden de Huizen van de Hoven er allesbehalve menselijk uitzagen.”
“Dat is al heel erg lang geleden geweest,” wist Julian.
“Dat is zo. Ik ben altijd geïnteresseerd in het waarom. Inderdaad is er sprake van een modeverschijnsel dat dan al heel lang duurt, maar dat is zeker niet het enige. Er is iets gebeurd waarom die mensvorm belangrijk werd. Dat is zo gegroeid. In het begin, toen kinderen dus in mensvorm ter wereld kwamen, werden ze doodgemaakt. Nu is dat in de meeste gevallen andersom.
Die oervorm zit er overigens bij iedereen in. Dat we van vorm kunnen veranderen is nodig, je moet je kunnen aanpassen in Chaos. Er zijn gebieden waar je het als Amberiet niet zal kunnen overleven.”
Mijn vader knikte, ik had het gevoel dat hij heel wat van wat Mandor vertelde al wist. En dat kon heel goed het geval zijn, tenslotte heeft hij een studie gemaakt over demonen – net als Mandor eigenlijk.
“Er zijn doorgangen waar je alleen als veranderaar doorheen kunt,” verduidelijkte Mandor. “Chaosieten zijn zoveel mogelijk op de meest stabiele plekken gaan wonen. En alleen de meest stabiele Chaosieten overleven de Logrus, je moet een heel goede controle hebben over jezelf. Ik heb trouwens nog niet kunnen vinden of de huidige Chaosieten zijn ontstaan vanuit demonen of dat ze er al waren.”
Ik bood de anderen nog een broodje aan en nam er zelf één met ei. We aten en dronken thee in stilzwijgen, mijn vader had een nadenkende uitdrukking op zijn gezicht.
“Ik denk dat jullie er al waren,” zei hij uiteindelijk. “Ik heb ooit iets gehoord over de oervaders en oermoeders. Jullie moeten alleen heel erg oppassen voor intelligent geworden demonen, jullie hebben ze dingen geleerd.”
Mandor knikte instemmend.
“Ze zijn niet te vertrouwen,” zei hij. “Nooit.”
Het was grappig om te zien hoe mijn vader het helemaal met hem eens was over hoe met demonen om te gaan.
“Er is een ander ras waar jullie van afstammen,” vervolgde hij toen. “Die kwamen terecht in de Hoven. Dat kan waarschijnlijk te maken hebben met de versplintering van de oorspronkelijke wereld.”
Arden. Er was iets in Arden dat hem tot die conclusie had gebracht. Niet voor het eerst vroeg ik me af of zijn broers en zussen wel in de gaten hadden wat mijn vader allemaal wist.
“Dat zou heel goed kunnen,” zei ik. “Ik heb een kristalletje gevonden dat een bepaald effect gaf.” Ik beschreef het ontstaan van het gepijnigde gezicht, de schreeuw om hulp en vertelde ook dat ik had gehoord dat het iemand was die in stukjes zou zijn en over vele Schaduwen verspreid.
“Misschien dat dat zo’n oerouder was,” dacht ik.
“Dat kan,” zei Julian. “Daar zullen er dan een heleboel van zijn.”
“Dat heb ik zo wel begrepen.”
Mandor keek me onderzoekend aan en vroeg me meer te vertellen. Ik aarzelde even, wat zou ik noemen en wat eruit laten? Ik hield het uiteindelijk zo kort mogelijk. Het gesprek met de andere Mandor hield ik er even buiten, dat kon ik beter een keer vertellen als ik met Mandor alleen was. En ook veel van de opmerkingen van Randal bewaarde ik voor later.
Als Mandor of Julian verbaasd waren over de aanwezigheid van Randal daar, lieten ze daar niets van merken. Mandor leek zelfs een tikje trots te zijn toen ik vertelde dat Randal gebruik had gemaakt van Logrus. Maar het feit dat ik Oberon had betrokken, beviel hen allerminst.
“Had je niet één van mijn oudste broers kunnen vragen?” vroeg mijn vader met een frons tussen zijn wenkbrauwen. “Goed kans dat je nu met een blokkade en een opdracht zit.”
“Inderdaad,” zei Mandor. Zijn gezicht stond grimmig. “Het kan zelfs gevaarlijk zijn uit te zoeken of dat zo is en dan heb ik het nog niet eens over het verwijderen ervan! En dat heeft hij dan ook mogelijk bij mijn zoon gedaan.”
“Ik weet dat het gevaarlijk was,” zei ik. “Ook op het moment dat ik hem erbij haalde. Maar hij was de enige keus, de enige van wie ik wist dat hij iets deed met die kristalletjes en zoveel tijd had ik niet om iets te doen.”
De twee mannen waren er allerminst blij mee, dat was duidelijk. Het was ook tijdens dit gesprek dat ik besloot dat het amulet voor Randal beïnvloeding moest gaan voorkomen. Het was maar zeer de vraag of het genoeg zou zijn tegen Oberon, maar hopelijk zou het diens mogelijke manipulatie wat afzwakken. En Randal zou ook te maken gaan krijgen met Brand – een reden temeer.
“Waarschijnlijk heb je Oberon ook nog informatie uit de toekomst gegeven,” zei Julian nijdig. Ik zweeg. Het was allemaal waar wat hij zei, tenslotte was ik een stuk tijd kwijt van die ontmoeting.
“Hoe is dat uiteindelijk opgelost met dat gezicht?” vroeg Mandor ineens.
Ik haalde mijn schouders op.
“Hij zei tegen die ogen dat het weg moest gaan,” zei ik onverschillig.
Mandor leunde wat naar me toe, zijn ogen strak op de mijne gericht.
“Wat zei hij precies? En hoe zei hij dat?” vroeg hij dringend.
“Demoon, ga heen!” Ik herhaalde het precies zoals Oberon het gezegd had, op dezelfde rustige, doch dwingende manier. Ergens vanuit de keuken hoorden we het gerinkel van vaatwerk. Mandor grijnsde.
“Misschien moet je dat niet te vaak zeggen,” zei hij tevreden en leunde weer achterover. Ik was verrast, maar voelde ook iets van tevredenheid. Ik wist nu een manier om demonen van me af te houden en had het vermoeden dat het me in de toekomst nog eens van pas zou komen.
Ik vertelde ook over het gebruik van het juweel door Oberon en wat daaruit was voortgekomen. Mandor zat met een belangstellende blik te luisteren, bij mijn vader nam de verbazing bij ieder woord dat ik zei toe. Toen ik klaar was met vertellen was het een hele poos stil. Toen nam mijn vader het woord.
“Niemand heeft ooit Oberon dat juweel zien gebruiken,” zei hij langzaam. “Zowel mijn oudere broers en zussen niet als de jongere. En wat jij nu vertelt – dat is geen Patroon!”
“Een trap naar de toekomst,” zei ik. “Heel stevig, maar het voelde zeker niet aan als Patroon. Al zei Randal er last van te hebben.”
“Weet je waar het is? Kun je die wereld terug vinden?” vroeg mijn vader.
Ik dacht even na en knikte toen. Niet alleen door middel van Patroongebruik, maar ik had ook de valk en de Barghest die er vandaan kwamen.
“Ik zou dat graag willen zien,” zei Julian.
“Ik ook,” zei Mandor beslist. “Dus als jij erheen gaat, kun je ons van daaruit troeven.”
“Dat kan ik doen,” zei ik grijnzend. “Een soort excursie organiseren dus.”
“Ik vind het heel vervelend om je een bepaalde richting uit te dwingen,” zei Julian voorzichtig. “Ik denk echter dat je hier ook Fiona bij zou moeten halen. Ik vraag me ten zeerste af of zij zoiets ooit gezien heeft, dus dat kan interessant zijn.”
“Ik vind het prima,” zei ik al betwijfelde ik of er ook maar iets was dat Fiona niet allang gezien had en onderzocht.
“Maar dat met Oberon bevalt me niets,” zei Julian weer. “We willen hem niet meer terug. Dan komt hij weer de baas spelen.”
Mandor knikte.
“Hij bemoeide zich ook met de Hoven,” zei hij. “Mijn vader zal daar meer over weten.”
“Je vader heeft ook liever niet dat Oberon terug keert,” zei ik.
“Jammer dat die niet dood is,” vond Julian.
“Zeker,” was zijn Chaosschoonzoon het met hem eens. “Hij ligt voortdurend op sterven, maar dat kan nog wel een paar honderd jaar zo blijven.”
“Het is hoogst eigenaardig, dat met dat juweel,” zei Julian peinzend. “Een Gebroken Patroon kan helemaal niet gerepareerd worden.”
“Deze was heel erg kapot,” zei ik. “Zodanig dat ik moest stoppen op het Patroon.”
“Het komt vaker voor dat een Gebroken Patroon heel erg beschadigd is. Soms is er alleen nog maar een boom ofzo.”
“Ik vraag me af of al die bijzondere plekken door de Schaduwen heen iets te maken hebben met Patroon,” zei Mandor peinzend. “Bestaat er eigenlijk wel zoiets als ‘gewoon’ magisch?”

No comments: