99. De Spiegel

Voor de zekerheid deden we toch maar een familietest. Uiterst voorzichtig schraapte Essilt wat bot weg en nam wat haar en deed dit in een tweetal buisjes.
“Eentje wordt vergeleken met mij,” grijnsde ze. “Voor het geval dat er iemand uit de familie van pappa afkomstig is.”
“In de verte zijn Mandor en ik aan elkaar verwant,” zei ik. “Dus dan zou het om iemand moeten gaan die dicht bij zijn familielijn zit.”
Ze knikte en bestudeerde de flesjes aandachtig waarin de vloeistof van kleur veranderde.
“Niet verwant,” zei ze. “Zelfs niet in de verte.”
Samen deden we het deksel weer op de kist. Een keer aan de sleutel draaien liet de kist in de grond zakken, totdat alleen de naad en de tekstplaat weer zichtbaar waren. Ik bedekte het altaar weer met een laken en zette de kadelaars erop, nadat ik de sleutel naast de spiegel in een zak van mijn jurk had laten glijden.
Weer boven lieten we de doorgang verdwijnen en zetten de zware plantenbak weer op zijn plaats. Vervolgens namen we nog een glas wijn in de zitkamer en bekeek ik de zwart uitgeslagen spiegel die behoorlijk zwaar en massief aanvoelde. Essilt ging even weg om terug te komen met een zachte doek en een potje zilverpoets dat ze had gevonden in de kelder. Deze dochter is zo verschrikkelijk praktisch! En slim ook, want tijdens het poetsen werd al snel duidelijk dat er een sierlijk lijnenspel in het zilver van de spiegel verwerkt was. Krullerige windingen, die wat weg hadden van Patroon, maar dat niet was. Ik vertelde Essilt het weinige wat ik wist van Lorrayne, dat ze iets had met spiegels en ook iets met Patroon. Intussen dacht ik na. Het kwam me voor alsof Lorrayne uit die twee een eigen macht had ontwikkeld, waarschijnlijk vanuit haar eigen talent. Waarom zou ze dit gedaan hebben? Mogelijk was het haar verdediging tegen Oberon geweest. Llewella had haar het lievelingetje van Oberon genoemd, maar wist niets meer te vertellen. Volgens Dulcimea, haar moeder, was Lorrayne echter doodsbang geweest voor Oberon en diens plannen. Gramble had gezegd dat Oberon gefascineerd was door de gave die Lorrayne had en experimenten met haar uitvoerde. Gramble leek vrij veel te weten van Lorrayne, ik vroeg me af wat diens rol was geweest in die tijd. Ook vroeg ik me af hoe de spiegel hier terecht kwam. Had Lorrayne er zelf voor gezorgd? Waren alle oudste dochters in de familie de sleuteldragers geweest? En zouden ze hebben geweten waar dat voor was?
De spiegel glansde weer, alleen het spiegelvlak bleef zwart. Ik bestudeerde het lijnenspel op de achterkant en het handvat. Ergens deed het me ook denken aan datgene wat in de piramide was, maar ook dat was het niet helemaal. Ik besloot om een lijn, de hoofdlijn, te gaan volgen door me te concentreren en vertelde aan Essilt wat ik ging doen. Ze knikte slechts en keek geboeid toe.
Op het moment dat ik me geestelijk naar het begin begaf, wist ik niet meer terug te kunnen. Ik werd als het ware erin gezogen en bevond me geestelijk in een lange gang met vele zijgangen. Ik liep en keek de zijgangen, waar een duisternis verborgen hield wat daar te vinden was. Ik liep helemaal door tot aan het einde, of was dit het begin? Een geknetter, iets van Patroon, maar dan veel langzamer, weerklonk en ik was weer terug in mijn stoel. Het spiegelvlak lichtte iets op en op de wand tegenover ons verscheen een ovalen zwarte vorm.
Het gevoel herkende ik meteen. Ik ben vaker door een poort of een Troef gestapt, zelfs wel eens door een spiegel. Dit was een gate.
Ik voelde me vreselijk vermoeid - je zou bijna zeggen dat het dezelfde vermoeidheid is als na het lopen van Patroon, ware het niet dat ik daar nooit meer moe van wordt - en had een tikje hoofdpijn. Natuurlijk was ik nieuwsgierig waar de gate naartoe zou leiden, aan de andere kant wilde ik dat liever uittesten als ik minder moe was. Gedachteloos liet ik de spiegel weer in de zak van mijn jurk glijden, de gate bleef gewoon. Het was een echte doorgang.
“Je ziet wit,” zei Essilt een tikje bezorgd.
“Vermoeidheid, het gaat wel weer over,” vertelde ik haar. “Dit is een gate, ik heb geen idee waar deze naartoe leidt. Als ik dat ga onderzoeken, wat doe jij dan? Je kunt mee, je kunt ook terug naar huis gaan.”
Ze keek me aan met haar heldere blauwe ogen.
“Bedoel je of ik bang ben?” vroeg ze verbaasd.
“Dat is niet wat ik zeg. Ik kan me voorstellen dat je er weinig zin in hebt om iets onbekends te gaan onderzoeken, het kan gevaarlijk zijn.”
“Natuurlijk ga ik mee,” zei ze.
Ik keek haar onderzoekend aan. Behalve dat ze de gate met interesse bekeek, was er inderdaad niets van angst af te lezen van haar gezicht. Ik kon me niet herinneren dat ze ooit bang was geweest. Of ja, toch. Eén keer toen Iestyn een speer door zijn voet had gekregen. En die keer dat Mandor in het ziekenhuis had gelegen. Beide keren had ze zelfs behoorlijk in de rats gezeten. Verder was ze net zo onbekommerd als haar oudste broer, zij het niet zo onbesuisd.
“Ik zou eerst wat willen eten,” zei ik. “En jij?”
“Het zou eens tijd worden,” grijnsde ze.
Samen liepen we naar de gang, trokken onze jassen aan en liepen de deur uit en de tuin in. De tuinman was niet meer te zien, waarschijnlijk was hij naar huis gegaan.
Fillipien kwam aanvliegen en landde op mijn schouder, Essilt deinsde een paar passen achteruit. Ik krauwde de valk in haar nek en vroeg haar op het huis te letten. Ook de Barghest droeg ik dat op. Boudicca stond opzij van het huis wat te grazen. Ik pompte wat water op met de oude pomp en bracht haar dat in een emmer, in een andere emmer strooide ik haar voedsel.
“Ik zou eigenlijk je vader en Owen willen vragen of ze mee willen eten,” zei ik tegen Essilt terwijl we naar het hek liepen. “Heb je bezwaar?”
“Dat moet je zelf weten,” zei ze schouderophalend. “Zolang je Corwin maar niet te eten vraagt. Ik mag hem niet.”
“Was ik niet van plan. Heeft hij je lastig gevallen?”
“Ik hou niet van de manier waarop hij naar me kijkt, tegen me praat en over me praat. Alsof ik koopwaar ben.”
“Ik ben het met je eens, hij is daar bijzonder vervelend in. Als hij je ooit te na komt, laat het dan asjeblieft weten.”
“Ik trap hem gewoon in zijn ballen!” zei ze fel en keek me aan. “Niemand zit zomaar aan me!”
“Heel goed,” zei ik tevreden. “Ik wil alleen dat je weet dat pappa en ik er altijd voor je zijn.”
Ze knikte slechts en keek met een onbewogen gezicht toe hoe ik de Troef van Mandor tevoorschijn haalde.
Het kostte me heel veel moeite om de Troef te activeren, ik had het gevoel dat ik tegen de stroom op probeerde te troeven. Ik begreep er niets van, Mandor was gewoon in Gormenghast en ik had hem al eerder zonder problemen van deze Schaduw vandaan getroefd. Op een bepaald moment had ik contact, dat vooral door hem in stand werd gehouden.
“Dat is niet goed,” zei hij, zich intussen concentrerend om de storing te minimaliseren. “Volgens mij heb je iets bij je dat dit veroorzaakt.”
“Dat kan kloppen,” zei ik langzaam, eerder had ik me niet gerealiseerd dat er artefacten konden zijn die dit zouden veroorzaken, hoewel het heel erg paste bij dit specifieke voorwerp. “Ik kan je er meer over vertellen, maar wilde eigenlijk vragen of jij en Owen met ons mee willen gaan eten.”
Hij keek me onderzoekend aan en ik merkte dat hij zich zorgen maakte.
“Ik voel dat je erg moe bent,” zei hij. “Ik wil in ieder geval doorkomen en ik neem Owen mee.”
Niet veel later werd ik omhelst door onze oudste zoon, die blij was om me te zien. Mandor zag het glimlachend aan en sloeg daarna de armen om me heen.
“Ik heb je gemist,” zei hij zachtjes in mijn oor.
Essilt werd door geen van beiden omhelsd, ze straalde overduidelijk uit daar geen behoefte aan te hebben. Owen gaf haar alleen een hand en Mandor aaide haar vluchtig over haar lange vlecht die ze op de rug droeg.
“Ik ben blij je te zien, Essilt,” zei hij.
“Ja,” zei ze alleen. Aan de trek om haar mond was te zien dat ze minder blij was met de komst van haar vader en broer dat ze waarschijnlijk zag als verstoring van onze gezamenlijke trip. Ik zuchtte en besloot me er niet veel van aan te trekken. Het reizen en ontdekken met Essilt was heel goed gegaan, waardevol ook en ik had ervan genoten. Ik had het gevoel dat onze onderlinge relatie hierdoor beter was geworden. Wat dat betreft had ik er wellicht beter aan gedaan om Mandor en Owen er niet bij te halen, aan de andere kant zou de band die ik met Essilt had opgebouwd, hier tegen moeten kunnen. En wat mezelf betreft, ik miste Mandor behoorlijk in meerdere opzichten.
Hij keek met een frons naar het huis.
“Zit daar een gate?” vroeg hij.
Owen keek ook al nadenkend en toen naar mij.
“Er is daar iets en bij jou iets,” zei hij.
“Klopt allebei,” bevestigde ik en terwijl ik mijn arm door die van Mandor stak en we in de richting van de stad gingen, vertelde ik van de gevonden spiegel en hoe de gate was ontstaan.
“Dat is het wat jou zo heeft vermoeid,” begreep Mandor meteen en trok me wat dichter tegen zich aan. “Ik zou die gate wel willen zien en het huis ook. Het lijkt me wel knus.”
“Ik zou liever eerst willen eten,” zei Owen. “Ik heb honger, pap is een slechte gastheer.”
Mandor keek verontwaardigd en ik schoot in de lach. Maaltijden stonden bij ons allebei op een tweede plaats. Tot wanhoop van het personeel en ook af en toe van onze kinderen, aten we nog steeds als het ons uitkwam en als we ergens mee bezig waren, sloegen we rustig één of meerdere maaltijden over. Toen de kinderen ergens tussen de vier en twaalf jaar waren geweest, aten we misschien nog het meest op regelmatige tijden omdat was gebleken dat de kinderen hier beter bij voeren, maar dat was verwaterd toen ze wat ouder werden en ook zelf vaak bezig waren met hun eigen dingen.

De plaatselijke ‘Red Lion’ zag er goed verzorgd uit en daar gingen we naar binnen. We kregen een tafel ergens achterin toegewezen en er werd ons een menukaart aangereikt.
“De seizoensmenu’s staan op de borden geschreven,” wees de ober ons.
Er was genoeg keuze en we bestelden vooral veel. Tijdens de maaltijd vertelden Essilt en ik hoe de afgelopen dagen waren verlopen. Owen was enthousiast en het leek hem een tikje te spijten dat hij dat allemaal gemist had. Mandor’s bezorgdheid groeide alleen maar en hij keek de richting op waar het huis ongeveer stond.
“In de verre omtrek is te merken dat daar een gate is” zei hij. “Het is een hele sterke.”
“Je bedoelt dat het de aandacht kan trekken?”
“Zeker. Vooral als ze inderdaad bezig zijn met het bouwen van gates op deze Schaduw. Die van jou overheerst en drukt qua macht die andere zowat weg.”
“Fillipien let op,” zei ik.
“Klinkt goed,” zei hij een beetje smalend. “Tegen een overmacht van die lui kan ze niet op.”
“Ik denk niet dat er veel gebeuren zal,” zei ik, al zat ik niet helemaal lekker meer.
“Eerst eten,” zei Owen met zijn mond vol.
Het eten was goed en ik knapte langzaam weer wat op.
“Ik vind het wel een intrigerend iets,” zei Mandor terwijl hij zijn bord voor de derde keer vol schepte met aardappelen en biefstuk. “Ik wil dat na het eten wel eens uitgebreid gaan bekijken.”
“Ik ook!” riep Owen. “Reuze interessant.”
Bij Essilt schoot het eten letterlijk even in het verkeerde keelgat en ik klopte haar zachtjes op de rug tijdens haar hoestbui.
“Dat kunnen mam en ik heel goed zelf af,” zei ze boos tegen haar vader en broer toen ze wat bekomen was. “Wij zijn hier mee bezig, jullie zijn hier alleen voor het eten.”
“Je weet niet eens waar de gate naartoe leidt,” zei Mandor vriendelijk tegen haar. “Het kan gevaarlijk zijn. Bovendien vind ik gates intrigerend.”
“Dat zei je net ook,” zei Essilt nijdig. “Maar jij was met Owen mee en ik met mam.”
Mandor haalde zijn schouders op.
“En nu zijn we hier alle vier,” zei hij rustig.
“Leuk hoor! Dan moet die beestenbende zeker ook nog mee!” viel Essilt uit.
“Wat! Van pappa mocht ik geen dieren mee nemen,” zei Owen terwijl hij een verontwaardigde blik richting Mandor wierp. Deze keek ondertussen met een doordringende blik zijn dochter aan.
“Jongedame, ik denk dat je maar eens wat moet inbinden,” zei hij. “Soms moet je dingen accepteren zoals ze zijn.”
“Bovendien vormen we een gezin,” zei ik tegen haar. “Dan kan het zomaar gebeuren dat pappa of een broer ergens mee naartoe gaan.”
“Oh ja, maak het nog mooier,” zei ze honend. “Laten we er dan ook nog Iestyn, Randal en Bryana bijhalen. Vooral Bryana, dan wordt het vast lollig!”
“Essilt, ik wil hier geen hele discussie van maken. Pappa en Owen gaan straks gewoon mee en wat dieren betreft: ik denk dat we Flo in ieder geval mee zullen hebben.”
Mandor en Owen schoten gelijktijdig in de lach en keken naar de lynx die zich achter mijn stoel had genesteld nadat ze een bakje lever had leeggegeten. Zelfs Essilt lachte een beetje wrang mee.
Ondanks dit voorval verliep de rest van de maaltijd heel gezellig. Na afloop kregen we koffie van het huis geschonken door het uiterst vriendelijke en behulpzame personeel en betaalde ik de rekening met daar bovenop een stevige fooi.
Het was aan het schemeren toen we terug liepen naar het huis. Al die tijd was het er gewoon rustig gebleven. Mandor vertelde me dat hij het bloed had onderzocht van degene die onze kamers had doorzocht.
“Raar bloed, van een soort dat ik nog niet eerder gezien heb. Een ratjetoe van bloedgroepen, van alles door elkaar. Niet eens exotisch meer te noemen. Er is ook zo’n iemand in de stad.”
“Dat zou kunnen,” zei ik peinzend en vertelde hem over de ontmoeting met Celia eerder die dag.
“Boeiend,” zei hij. “Dan is ze het zelf geweest die jullie spullen doorzocht. En ze kwam zich dus opdringen. Moet ze dood?”
“Nog niet,” zei ik. “Ik begin te vermoeden dat het die spiegel is die het zo gemakkelijk maakt om van hieruit gates te bouwen.”
“Ik weet het wel zeker,” zei hij. “Je loopt met een zeer gevaarlijk voorwerp op zak. Ik vind het trouwens heel knap dat je dat zomaar aan de gang kreeg, zonder enige kennis van zaken.”
“Niet zo knap,” vond ik. “Het zal gebonden zijn aan de familie. Ik denk dat het interessant is om deze spiegel uit deze Schaduw te halen, het kan goed zijn dat het dan ook afgelopen is met al die poorten te bouwen.”
Hij knikte.
“Als je er echt geen raad mee weet, kun je het altijd schenken aan de familie Sawall,” zei hij toen grijnzend. “Maar laat het Merlijn vooral niet aan de weet komen.”
Owen, die naast Essilt voor ons uit liep, draaide zich om.
“Ik ga Merlijn niets vertellen,” zei hij beslist.
Essilt zei niets, schudde alleen heel even haar hoofd. Maar wat mij was opgevallen was het korte trekken van haar schouders toen de naam Merlijn viel. Zou ze iets in hem zien? Pas toen we bijna bij het huis waren zei ze iets, zo zacht dat het nauwelijks te horen was.
“Ik zal het hem ook niet vertellen.”

Toen we bij het huis waren, was de eerste gang naar de gate. Nog steeds duidelijk aanwezig, de aanwezigheid werd door Mandor zelfs als storend ervaren. We hadden besloten allemaal te gaan, ik mocht als eerste. Heel even het gevoel van verplaatst worden en vervolgens stapte ik de huiskamer binnen en zag mijn familie stomverbaasd staan kijken.
“Een gate van hier naar hier?” vroeg Owen zich af.
“Ben je ergens anders geweest?” vroeg Essilt. “Je bent nog geen twee tellen weggeweest.”
“Ik ben nergens geweest,” zei ik. “Blijkbaar komt de gate in zichzelf weer uit.”
“Heb je geen gebruiksaanwijzing ergens?”
“Nee, dat weet je.”
“We hebben het huis nog niet goed doorzocht, wie weet vinden we nog iets.”
“De gate is hoe dan ook erg sterk,” zei Mandor opnieuw. “Erg opvallend aanwezig als je begrijpt wat ik bedoel. Het trekt nogal de aandacht. Je hebt een gate gebouwd vanuit een spiegel, iemand moet daar goed in geweest zijn.”
“Ik weet niet precies hoe ik het gedaan hen,” zei ik eerlijk. “Misschien zou ik het moeten richten, misschien kan ik via één van de zijpaden een gate ergens anders naartoe opbouwen. Dat zou ik moeten uitproberen.”
“En wat doe je met deze? Die is niet zomaar weg te halen.”
“Ik zou het kunnen proberen,” zei ik en haalde de spiegel uit mijn zak. Misschien kon het door de weg terug te volgen, ik had geen idee. Ik begon me te concentreren op het eindpunt van het lijnenspel, voelde even iets vreemds en hoorde opnieuw dat langzame geknetter. Ik was terug in de kamer, spiegel in de hand en de gate was weg. Het was simpel geweest, ik was er niet eens moe van.
“Dat kan niet,” zei Mandor verbluft. “Laat mij die spiegel eens zien?”
Ik overhandigde de spiegel en meteen begon het ding te vonken en te knetteren. Ik haalde de spiegel snel uit Mandor’s handen voordat hij zich zou verbranden.
“Beveiligd!” riep Mandor geïrriteerd uit. “Speciaal voor jou gemaakt ofzo.”
“Laat eens kijken, mam?” zei Essilt en stak een hand uit. Haar ogen schitterden van verwachting en ook ik had een vermoeden wat het resultaat zou zijn, dus ik gaf de spiegel aan haar.
Er gebeurde niets. Ook Owen wilde dat wel eens uittesten en hield de spiegel vast zonder problemen.
“Familiespiegel,” zei Essilt wijs knikkend. “Alleen vast te houden door mam en haar nakomelingen.”
“Het is niet eerlijk,” mopperde Mandor en wij begonnen te lachen om zijn verontwaardigde gezicht.
“Jullie vinden het nodig om me uit te lachen? Kom Owen, het wordt tijd dat we gaan.”
“Waarom? Ik vind het hier wel leuk. Kunnen we niet een poosje blijven?”
“Jullie kunnen hier blijven overnachten,” zei ik.
“Ach, een nachtje blijven moet kunnen,” zei Mandor nadenkend.
“Het zal ook niet hè!” riep Essilt verontwaardigd uit. “Een nachtje… pap en mam willen weer seks!”
Mandor keek Essilt met een ijzige blik aan.
“Je gaat te ver, jongedame! En dat weet je heel goed.”
“Altijd hetzelfde met jullie,” mopperde ze. “En voordat jullie het me opdragen: ik ben naar mijn kamer!”
Met boze stappen ging ze de kamer uit. Owen keek haar na en toen naar ons.
“Ik ga wel met haar mee, dan kan ik meteen een kamer uitzoeken,” zei hij en volgde zijn zuster haastig.
“Pubers,” mopperde ik toen ze weg waren. Ze stommelden boven rond, Essilt liet Owen alle kamers liet zien en Owen had nogal wat commentaar op de kleuren in de inrichting. Mandor lachte zacht.
“Eindelijk alleen,” zei hij, nam me in zijn armen en begon me heerlijk uitgebreid te zoenen terwijl zijn handen onder mijn jurk op zoek gingen. Ik zoende hem terug en merkte hoe mijn verlangen naar hem groeide. Ik moest hem hebben, ik wilde hem in me voelen en rukte zijn overhemd open.
“Misschien kunnen we beter een slaapkamer nemen,” stelde hij voor.
Hand in hand renden we de trap op naar boven, namen de eerste kamer daarna en wierpen ons op het bed, voortzettend waar we beneden mee begonnen waren. Op dat moment ging de deur open en kwamen Owen en Essilt naar binnen.
“Deze kamer is bezet!” riep Mandor en de kinderen maakten dat ze weg kwamen.
“Shit, dat doen ze nu altijd!” hoorden we Owen nog zeggen. Het antwoord van Essilt was niet goed te verstaan.
“Hebben ze nu nog geen kamer kunnen kiezen?” vroeg ik me af terwijl ik zijn broek openmaakte.
“Owen nog niet. Essilt heeft allang haar keuze gemaakt,” grinnikte Mandor en scheurde toen mijn jurk van het lijf omdat het één voor één openmaken van de knoopjes hem te lang duurde.

Als vanouds gebruikte Mandor Logrus om nieuwe kleren aan te leveren. We kleedden ons rustig aan en gingen daarna naar beneden.
“Tijd voor koffie,” vond Mandor en keek me lachend aan. “Ben je niet blij dat je nu een man in huis hebt die daarvoor kan zorgen?”
Niet veel later had hij voor een uitgebreide koffietafel gezorgd. Conjuration zou ook een oplossing zijn geweest, maar dat duurde vrij lang en na 17 jaar waren we daar beiden nog steeds niet erg goed in.
Hij riep de kinderen er ook bij, die op onderzoek uit waren in de kelder, waar Essilt had laten zien waar de geheime doorgang zat. Ze waren niet naar de tombe gegaan, al merkte Owen op dat hem dat toch interessant leek om te zien. Hij had een kamer uit kunnen kiezen, zei hij. De kamer die hoofdzakelijk blauw was.
“Wat raar om al die kamers een kleur te geven,” mopperde hij. “Waarom niet gewoon iets neutraals!”
Mandor en ik keken elkaar aan en begonnen te lachen.
“Dat was indertijd ook het geval in het kasteel in Elysium,” legde ik hem toen uit. “Alle kamers hadden een bepaalde themakleur. Ik vond het vreselijk en heb dat dus laten veranderen, maar we kregen van een aantal mensen nogal wat commentaar daarop. Die vonden die gekleurde kamers juist zo’n gezellige uitstraling hebben, de gast kon dan de kleur kiezen die bij hem paste en dergelijke.”
“Maar je hebt toch doorgezet,” begreep Owen. “Zou dat ook de oorzaak zijn dat de meeste gasten niet langer dan een nacht blijven?”
“Dat komt door de spoken in de muren,” zei Mandor. “Men vindt het daardoor niet prettig om langer te blijven dan strikt noodzakelijk. Ik heb nooit een reden gezien om daar iets aan te veranderen.”
“Ik heb er nooit last van gehad,” zei Essilt verbaasd.
“Het hele gezin heeft dat niet omdat Elysium van ons is. Dat geldt ook voor de bouwers ervan.”
“Oh, vandaar dat de opa’s meestal langer blijven,” begreep Owen. “Ik ben trouwens liever gewoon in Gormenghast. In Elysium heb ik altijd het gevoel dat iedereen op me let.”
“Elysium is volgens mij een noodzakelijk kwaad,” zei Essilt. “Ik ben er liever ook niet. Maar Bryana en Randal vinden het daar wel leuk.”
“Die vinden het overal leuk,” grinnikte Owen. “Voor Bryana is het belangrijk of er genoeg mensen zijn en Randal wil steeds iets anders.”
“En hoe zit het met Iestyn?” vroeg Mandor aan Essilt. “Ik neem aan dat je mij precies kunt vertellen waar hij liever is.”
“Waarom vraag je dat aan mij?” vroeg ze geërgerd. “Iestyn zit nu ergens op een duffe magiërschool.”
“Gormenghast,” zei Owen beslist. “Daar kan hij veel meer zijn eigen gang gaan.”
Na deze opmerking was het even stil. Iestyn was in feite het kind dat er het meest tussendoor dreigde te vallen. Buiten Gormenghast werd hij behoorlijk geclaimd door Essilt - die nu bezig was om mij te claimen. En als hij niet bij Essilt hoefde te zijn, was Randal er altijd om de aandacht van Iestyn op te eisen. Iestyn mocht minder stil zijn dan zijn tweelingzus en kon net als zijn twee oudere boers aardig ravotten, maar hij ging meer zijn eigen gang nog dan Owen. Iestyn beheerste al op jonge leeftijd aardig wat magie en demonologie en zijn volgende stap zou Logrus gaan worden, maar ik had maar erg weinig indruk van wie Iestyn nu precies zelf was. Ik nam me voor om Iestyn bij een volgend project mee te nemen.
“Wanneer gaan jullie weer?” verbrak Essilt de stilte en keek haar vader uitdagend aan.
“Voorlopig niet,” zei deze opgewekt. “Dit met die gates is dermate interessant dat ik graag bij het onderzoek betrokken wil worden.”
“Ik wil dat ook,” zei Owen. “Vooral omdat ze al jaren bezig zijn met die poorten bij de Gouden Cirkel… ik vraag me af wat ze daar missen bij het herbouwen. In Arden is er ook iets bezig.”
“Julian zei er laatst iets over,” zei Mandor peinzend. “Dat was vlak voordat ik in het ziekenhuis belandde. Ik weet zeker dat het met elkaar te maken heeft.”
Essilt was rood geworden en zat woedend van de één naar de ander te kijken.
“Waarom zouden jullie!” riep ze “Mam en ik zijn hier samen mee bezig en nu komen jullie erbij! Pappa weet dan alles beter omdat hij al duizenden jaren ouder is dan ik!”
“Ik ben geen duizenden jaren… ach, laat ook maar,” verzuchtte Mandor. “Je zeurt, Essilt.”
“Pappa en ik zijn getrouwd en hebben, behalve jullie, nog een aantal andere gezamenlijke interesses,” probeerde ik aan Essilt uit te leggen.
“Seks zeker!” mokte ze.
“Gedraag je, Essilt! Ik probeer je alleen uit te leggen dat ik de medewerking van je vader en broer juist op prijs stel. Dat gedoe met die poorten is nog lastig genoeg. Er zijn een aantal zeer ervaren Amberieten mee bezig geweest en die hebben het niet op kunnen lossen.”
“Dat neem niet weg dat ik hier samen met jou ben en hoe eerder pappa en Owen weg zijn, hoe liever het me is! En kijk niet zo, ik ben alweer naar mijn kamer!”
Rustig en beheerst liep ze de kamer uit, ze stampte niet eens op de trap en smeet geen deuren achter zich dicht zoals Bryana gedaan zou hebben. Owen keek haar een tikje ongerust na, hij trok zich altijd de gevoelens van alle gezinsleden persoonlijk aan.
“Zal ik nog een keer koffie schenken?” stelde hij toen voor en voegde de daad bij het woord.
“Ik heb best veel geleerd van pappa in de afgelopen tijd,” zei hij tegen mij toen hij weer zat. “Het was ook best gezellig om met zijn tweeën bezig te zijn.”
“Fijn,” zei ik. “Wat heb je precies geleerd?”
Owen glimlachte alleen op precies dezelfde manier als Mandor altijd deed en het herinnerde me ook aan het gedrag van Iestyn eerder toen hij de opleiding kreeg. Ik kreeg geen antwoord op mijn vraag, ook niet na een beetje aandringen.
“Heel goed Owen,” zei Mandor tevreden. “Niemand heeft er iets mee nodig, zeker je opa Gramble niet.”
Gramble’s overmatige interesse voor onze kinderen was door de jaren heen gelijk gebleven. Het was niets precies duidelijk of deze belangstelling alleen voortkwam uit het feit dat hij opa was en zij de kleinkinderen, of dat hij, ondanks de afsplitsing van Huis Elysium, nog steeds potentiële troonopvolgers in hen zag. Het aparte was dat Gramble eigenlijk de minste belangstelling leek te hebben voor Iestyn, die van alle kinderen de meeste Sawall trekken vertoonde, zowel uiterlijk als innerlijk.
Ik vroeg aan Mandor hoe het nu met hem ging en hij vertelde nog niet volledig opgeknapt te zijn.
“Met Ariane gaat het iets beter,” vertelde hij. “Ze is nog steeds bewusteloos, maar haar lichaamstekenen zijn wat beter. Waarschijnlijk zal ze binnenkort bijkomen. Er is een manier m de hersenen te prikkelen zodat ze kan dromen en om haar spieren aan te sturen. Die behandeling heeft ze nu, ze is in ieder geval in goede handen.”
“Ik ben blij om dat te horen,” zei ik. “Ik hoop dat ze goed bij zal komen, jullie hebben een paar honderd jaar bij te praten samen.”
Hij haalde zijn schouders op.
“Het is maar afwachten hoe dat zal gaan,” zei hij eerlijk. “Het kan heel erg tegenvallen, ik ken haar natuurlijk helemaal niet. Jij hebt me verteld dat ze er was in mijn jeugd en dat ze iets jonger was, maar ik kan het me zelf nog steeds niet herinneren. Voor haar geldt allicht hetzelfde.”
“Jij bent wel raar opgegroeid,” zei Owen tegen Mandor en zette zijn beker op tafel. “Ik ga nu ook naar bed.”

“Eigenlijk zouden wij ook moeten gaan,” glimlachte Mandor tegen me toen ik nog een keer koffie schonk. “Het is ruim na middernacht.”
“Ik vind het gewoon prettig om even met je alleen te zijn,” zei ik terwijl ik bij hem op schoot ging zitten en me tegen hem aan vleide. Hij sloeg een arm om me heen en kuste me op mijn haren.
“Owen doet het echt goed,” zei hij toen. “Hij heeft flink wat aanleg om om te gaan met demonen. Het enige nadeel is dat het wel op zijn Owen’s gaat, hij probeert demonen te begrijpen en praat met ze.”
“Je meent het! Hij gaat met ze om zoals met dieren?”
“Net zo. Ik had het al een beetje verwacht. Ik vertel hem dan wel dat een demoon zielige zeehondenoogjes heeft omdat hij wil dat Owen hem zielig vindt of dat hij geen medelijden hoeft te hebben met een ander die zijn moeder kwijt is, desondanks gaat hij goed met ze om. Op een bepaalde manier is hij ze toch de baas.”
“Ik herken dat. Zo gaat dat met zijn dieren ook. Hij krijgt dan wel eens een trap van een paard of wordt gebeten door een Barghest, maar het is altijd Owen die wint.”
“Ik hoop dat het met de demonen net zo zal gaan,” verzuchtte hij. “Ik dring er bij hem op aan dat hij meer moet laten blijken dat hij de baas is. Het is al een keer mis gegaan.”
Ik schrok er even van en moest denken aan Randal die op driejarige leeftijd bezeten was geweest door een demoon en huiverde onwillekeurig. Mandor verstevigde zijn greep.
“Het ging mis, maar ook goed,” zei hij zacht. “Als het Randal was geweest, zou het huis zijn afgebrand, lag Randal nu zwaargewond in het ziekenhuis en was er een demoon op de vlucht. Owen is hem razendsnel achteraan gegaan, dat kan hij alleen gedaan hebben door middel van shapeshift, en heeft de demoon in zijn nekvel gegrepen en terug gegooid in de cirkel.”
“Dat is heel knap,” zei ik vol ontzag.
“Hij is nergens bang voor en dat zou hij beter wel kunnen zijn,” zei Mandor met een zucht. “Ik schrok in ieder geval toen ik erachter kwam, want hij had me niets verteld.”
“Klinkt als Owen,” zei ik.
“Ach… ik heb van die genante oefeningen gekregen om lichamelijk goed te kunnen herstellen,” vertelde hij verder. “Buitenkant hard maken en geschubd, ingewanden van plaats laten verwisselen en dergelijke. Ik heb er moeite mee, maar het helpt wel. Maar toen ik daarmee bezig was, kwam Owen ineens de kamer binnen zetten. Die jongen heeft er een handje van om op de verkeerde momenten binnen te vallen.”
“Zoals daarstraks.”
“Dat was al toen hij klein was. Hij verblikte of verbloosde overigens niet, bekeek me alleen en zei blij verrast: ‘Kun jij dat ook pap?’”
“Misschien heeft hij zich wel al die jaren afgevraagd hoe hij zelf aan die eigenschap komt. In theorie weet hij dat het via jou is, maar heeft er nooit iets van gemerkt. Mogelijk valt het nu wat meer op zijn plaats allemaal. Er is niemand in het gezin die trouwens enthousiast van vorm verandert, terwijl onze kinderen het allemaal kunnen. Zelfs Randal.”
“Heel moeizaam,” beaamde Mandor. “Hij zal veel meer moeten gaan oefenen nog, hij komt anders nooit de Logrus door.”
Ik stond op om een fles wijn te gaan halen, waste een paar glazen uit en schonk voor ons in. Tijdens het drinken van de wijn praatten we nog wat. Ik vertelde snel op zoek te willen naar Lorrayne, maar me eerst serieus met de poorten naar Amber bezig te willen houden.
“Ik denk dat iemand dat met opzet heeft afgesloten en die iemand zal het niet leuk vinden dat jij iets hebt dat het mogelijk gaat opheffen,” dacht Mandor. “Waarschijnlijk ga je een vijand maken.”
“Ik vind het erg gunstig dat de spiegel beveiligd is tegen andere mensen,” zei ik peinzend. “Dat houdt in dat een ander er waarschijnlijk niets mee kan beginnen.”
“Ze zouden er mee kunnen klooien,” dacht Mandor. “Er zijn er genoeg die daaromheen kunnen werken.”
“Ik zal er macht in stoppen,” besloot ik. “Ik hoef het dan niet gemakkelijk voor ze te maken. Verder kan ik in ieder geval nog eens praten met Caine over de poorten, ik durf te wedden dat hij daar heel veel over heeft uitgezocht.”
“Mee eens, maar als je met hem gaat praten, wil ik daar niet bij zijn. Hij mag me niet.”
“Weet ik. Hij mag Sawalls in het algemeen niet, dat weet je. Een haat die al eeuwen voortduurt.”
“Zijn dochter mag ik wel,” grijnsde Mandor. “Het zal hem niet helemaal lekker zitten dat ze zich bij ons Huis heeft aangesloten.”
“Heather doet het heel goed,” knikte ik. “We kunnen uitstekend met elkaar overweg en ik zie haar als waardevolle toevoeging.”
“Zeker. Altijd beter dan alweer een Mason. Hoe ga je de zoektocht naar Lorrayne aanpakken?”
“In Rebma, of daaronder eigenlijk, is ze verdwenen met Herbert. Het vreemde is dat Herbert boven water is gekomen met één van hun kinderen en hij is door Caine vermoord. Ik hoop eigenlijk dat jouw vader daar iets aan kan toevoegen, hij weet meer van Lorrayne dan de hele Amberfamilie bij elkaar. Zelfs Flora wist helemaal niets.”
“Hmm, ik vermoed dat die ouwe inderdaad veel meer weet en heeft uitgezocht. Je wilde hem immers ook nog spreken over die ziekte waaraan jouw oma is overleden en dat gif.”
Hij stond op uit zijn stoel en rekte zich uit.
“Tijd voor mij om ook te gaan slapen,” zei hij glimlachend. “Ik ben aan de beterende hand, maar toch nog wat snel moe.”
“Ik ga met je mee,” zei ik en blies de kaarsen uit.
Onze slaapkamer was een ravage. Normaal zou het personeel hebben gezorgd dat het gescheurde beddengoed was vervangen en alles netjes was opgeruimd, hier moesten we dat zelf doen. Terwijl we samen het bed opmaakten, stelde Mandor voor om een paar demonen hier te plaatsen om wat huishoudelijke karweitjes te doen. Of ik zou personeel moeten inhuren.
“Het ligt eraan hoe lang we hier blijven en hoe vaak we hier komen,” zei ik. “Heb jij trouwens nog iets van de andere kinderen gehoord?”
“Ik heb helemaal geen tijd gehad om ze te troeven,” zei hij met een schuldig gezicht.
“Ik ben er ook niet aan toegekomen,” bekende ik. “Het staat wel erg slordig, net of we geen interesse meer in hen hebben.

No comments: