104. Op zoek naar magiers

Het ontbijt was in de vorm van een uitgebreid buffet, zodat we konden nemen waar we zin in hadden. Gebakken eieren, sausages en bacon, een groot glas vruchtensap en sterke koffie, broodjes, muffins en pannenkoeken met suiker. Ik genoot van elk moment, vooral omdat ik samen was met mijn geliefde. De gedachte dat hij na het ontbijt weer weg zou gaan, duwde ik voor me uit. In stilte foeterde ik mezelf uit, ik leek wel een verliefde tiener!
“Ik denk dat ik straks naar huis ga,” zei hij terwijl hij koffie voor ons beiden inschonk. “Ik kan wat contracten afsluiten. Het is er nu rustig natuurlijk, met alleen Essilt thuis.”
“Kun je doen,” zei ik, de koffie van hem aannemend. “Hoe gaat het met Essilt?”
“Behalve dat ze het nog steeds niet echt leuk vindt dat ze naar huis moest terwijl ze met jou mee was gaat het goed. Ze gaat haar eigen gang, doet minutieus wat ze moet doen en ze is verder met Troef dan ik eerder dacht.”
“Ik wil haar meenemen als ik verder op zoek ga naar Lorrayne.”
“Ik denk dat je dat inderdaad moet doen. Ik kan niet zeggen dat ze erg familieziek is, maar dat gedeelte met je verdwenen en /of vermoorde familieleden lijkt haar enorm te fascineren.”
We aten een poosje zwijgend en opnieuw schonk hij koffie. Ik vertelde hem dat hij werd gemist in de Toren, op een bepaalde manier leek hem dat te plezieren. Daarop vroeg ik of hij inmiddels iets gehoord had van zijn zus. Helemaal niets, zeer typerend weer voor zijn vader, vond hij. Hij wist me ook iets meer te vertellen over de magiërs op deze wereld. Veel kleuren vooral, zei hij, en ieder heel bang dat een ander kleurgenootschap het heeft voorzien op hun kennis. De zwarte magiërs vond hij op een bepaalde manier interessant vanwege de necromantie die ze beoefenden en de witte magiërs vooral vanwege hun spionagekennis.
“Heb je toevallig tijd om mee te gaan? Ik zou dat heel fijn vinden,” flapte ik eruit terwijl ik heel goed wist dat hij eigenlijk nooit tijd had, maar deze echt vrij zou moeten maken. Zelf had ik immers al nauwelijks tijd voor de problemen van de magiërstoren, ik deed dit alles alleen maar omdat ik vond dat ik dit nu maar eens een keer netjes moest doen in plaats van steeds maar half. Het probleem van de poorten was eigenlijk veel nijpender - en ook daar had Mandor al van gezegd erbij betrokken te willen worden - dat betekende dat ik heel wat beslag op hem zou gaan leggen de komende tijd.
Hij keek me recht aan, een brede lach verscheen langzaam op zijn gezicht.
“Lijkt me geweldig,” zei hij rustig, “ik ga alleen niet bij jou op dat paard zitten. Dus hoe lossen we dat op?”
“We huren een koets. Zo heb ik dat ook gedaan toen ik met Essilt door Engeland reisde.”
“Kan,” zei hij terwijl hij achterover leunde en me wat schalks aankeek. “Ik zou ook een demoon kunnen oproepen om op te rijden.”

Onze relatie duurt al meer dan zeventien jaar. Lang genoeg om te weten wat het betekent om met een oproeper te leven. Lang genoeg om echt wel het één en ander gezien en meegemaakt te hebben op dat gebied. Maar een demoon als paard is nieuw voor me en ergens staat het me tegen. Aan de andere kant vindt ik het ook fascinerend, gevaarlijke dingen trekken me aan.
Mandor heeft net Essilt getroefd dat hij langer weg blijft - iets wat ze niet erg vindt, ze is op het moment bezig met magie te studeren - en daarna heeft hij me gevraagd om te betalen. Tijdens het naar buiten lopen dacht hij er zelfs aan om de waard te vertellen dat alles in orde was, al geloof ik niet dat deze echt gelukkig was met de aandacht die hij van Mandor kreeg.


Buiten was het slecht weer geworden en er waren er geen andere mensen te zien. Alleen Mandor die bezig was met een oproeping. De grond was bezaaid met kippen met doorgesneden keeltjes en er verscheen een viezig groen licht. Het voelde ook smerig aan, tegelijkertijd boeide het geheel me echter en bleef ik toe staan kijken hoe het licht als het ware stolde in iets dat nog het meest op een vies groen paard leek met rode ogen en een ovaalvormige gele pupil. Daarna heel even de aanwezigheid van Logrusgebruik en Mandor legde een zadel op de rug van het paard.
“Dat moet,” zei hij beslist tegen het beest die het er duidelijk niet helemaal mee eens was. Daarna draaide Mandor zich naar mij.
“Misschien kun je een schadevergoeding gaan betalen? Die kippen zijn niet meer te eten.”
Ik ging weer naar binnen en betaalde de herbergier - die alle schade nog niet met eigen ogen gezien had - voor de kippen en ook meteen voor de schade die we op de kamer hadden veroorzaakt. Eigenlijk was dat laatste iets waar we standaard voor betaalden, waar we ook waren, dus het was niet zo netjes van me om dat deze keer te vergeten.
De herbergier was trouwens helemaal niet blij, zeker niet toen hij hoorde waar al dat geld voor was.
Weer buiten zag ik dat Mandor alle kippen op één hoop had gegooid en ze vervolgens desintegreerde. Ik ging naar Boudicca en betaalde de staljongen voor de goede zorgen. Fillipien kwam aanvliegen en zette zich op mijn schouder.
Moet dat! Dat is weerzinwekkend en zeker geen paard!
Het moet, liet ik haar weten. We reizen samen en dit is de beste manier.
Fillipien vloog weer op, terwijl ze me liet weten dat ze het absoluut niet eens was met deze gang van zaken en ook niet bepaald blij was met het feit dat het weer goed zat tussen Mandor en mij.
Ook Boudicca was helemaal niet te spreken over het andere paard, het liefst had ze deze aan stukken gebeten, iets waarin ze in ieder geval werd gesteund door Fillipien. Ik verbood ze beiden om er ook maar aan te denken. Mandor had wel gelijk eerder toen hij de opmerking maakte dat die beesten van mij nu zouden gaan voelen wat hij altijd voelde in hun aanwezigheid.

Ik denk dat onze groep een tikje bizar aangedaan moet hebben voor sommige mensen. Twee mensen op twee totaal verschillende paarden, ieder op hun eigen manier angstaanjagend. Dan nog twee valken, de verschrikkelijke Barghest en de lynx. Was het een wonder dat er niemand zich geroepen voelde om onderweg een praatje met ons te maken?
De groene magiër die we als eerste bezochten, was blij dat we het beestenspul buiten lieten. Wat had hij dan gedacht? Tijdens haar verzorging vroeg Boudicca me om toestemming ‘dat ding’ te mogen verscheuren.
“Als je het maar laat,” zei ik streng tegen haar.
Flo glipte achter ons aan mee naar binnen, de magiër besloot er wijselijk niets van te zeggen.
“Wilt U wat thee?” vroeg hij vriendelijk nadat hij ons in de zitkamer geïnstalleerd had.
“Nee,” zei Mandor stug terwijl hij de wat kale inrichting nauwkeurig in zich opnam. Ik kreeg een tikje medelijden met de magiër en zei hem dat ik wel wat thee wilde hebben. Waarop de man een poos in de weer was met heet water, een theepot en wat kopjes.
Toen hij eindelijk zat - hij had me een soort waterig brouwsel ingeschonken dat de naam ‘thee’ niet echt verdiende - vroeg ik hem meer uit te leggen over waar zijn soort magiërs zich mee bezig hield.
“We vinden het belangrijk om ons ten dienste te stellen van anderen,” zei de man vriendelijk. “we geloven erin dat magische talenten niet voor niets ontstaan, dat we die hebben om onze medemens te helpen.” Ik had moeite om mijn gezicht in de plooi te houden, zeker toen ik zag dat Mandor daar helemaal zijn best niet voor deed, de walging was van diens gezicht af te scheppen.
Daarop vertelde ik waar we voor kwamen: inlichtingen over alle stromingen van magiërs. Hij deed er wat schutterig over, hij zei te moeten oppassen met het geven van informatie. Daarmee liep hij het risico om voor de rechter gesleept te worden en dan zou hij enorme boetes moeten betalen. Goed, dat was duidelijk.
“Natuurlijk wordt je goed betaald voor de informatie,” zei ik afgemeten.
“Oh, maar daarvoor zeg ik het niet,” haastte de man zich te zeggen, “ik leef door gewoon te werken en af en toe wat magie te doen voor de medemens.”
“Zever niet, mijn vrouw zei net dat je goed wordt betaald,” zei Mandor daarop streng. “Kom nu maar op met die informatie of moet je het geld vooruit hebben?”
De man keek zwaar geschokt zijn richting uit, daarop een tikje hulpzoekend naar mij. Ik kwam hem niet tegemoet, ik was hier tenslotte niet om zijn prietpraat aan te horen.
“Goed dan,” zei hij toen met een zucht. “Wat willen jullie weten?”

Hij is niet erg enthousiast over Zwarte Magiërs. Dat kan ik me toch wel voorstellen, ook al sprak hij over hen zoals neef William over Chaosieten en evil praat. Overdreven dus. Maar hij heeft een tikje gelijk als hij zegt dat jonge mensen mogelijk beter niet aan de Zwarte Magiërs blootgesteld kunnen worden, beïnvloedbaar als ze zijn. Hoewel ik ook vind dat kinderen met zoveel mogelijk stromingen bekend moeten worden, kan het zijn dat ze beter wat ouder kunnen zijn als ze leren over de Zwarte Magiërs. Tenslotte hebben we als schoolleiding een bepaald soort verantwoordelijkheid. Bovendien krijgen onze leerlingen wel wat onderwijs in wat hij de ‘zwarte kant’ noemt. Iets over demonen, ook al is het vooral dat ze leren zich er tegen te beschermen.
Naar wat hij verder vertelde, zijn alle kleuren magiërs interessant genoeg om te werven. De blauwe mogen dan een godsdienstige achtergrond hebben, het boeiende aan hen is dat ze ook hele oude rituelen kennen. De witte houden zich dus voornamelijk bezig met het verzamelen van voorwerpen en kennis. Wat een schat aan gegevens moeten die hebben! De rode houden zich vooral bezig met het machtsaspect, de gele zijn genezers. Misschien niet echt magiërs, desondanks is ook dergelijke kennis erg waardevol. En de paarse zijn een soort illusionisten.


“Ik weet niet of de Paarse geschikt zijn als leraar,” zei hij nadenkend. “Je hoort er wel eens een schandaal over.”
“Over wie niet,” zei ik. “Maar heb je een voorbeeld?”
“Een poosje geleden alweer. De dochter van een koning die zwanger werd van… nou ja, ze lag altijd met een hondje in bed. Dat bleek dus zo’n Paarse Magiër te zijn.”
Ik was geschokt. Het idee alleen al! Mandor keek grimmig.
“Dat is absoluut niet betamelijk,” zei hij. “Maar misschien kun je nu vertellen waar jullie soort zich mee bezig houdt.”
“We zijn goed in het vergaren van kennis en deze aan elkaar door te geven.”
Nu had hij Mandor’s belangstelling gewekt die wilde weten hoe ze dat dan deden.
“We hebben een netwerk waarbij we geestelijk met elkaar in contact kunnen komen. Op gezette tijden gaan we in een magische meditatie, één van de eerste dingen die je leert als je meester wordt. We dragen op die manier kennis over. Natuurlijk komen we ook fysiek soms bij elkaar, maar de magische meditatie gaat lekker snel.” Vervolgens legde hij de spreuk uit waarmee dat mogelijk was.
“Doet me denken aan een manier van Troefgebruik,” zei Mandor met een blik op mij.
“Die toren van jullie lijkt me interessant,” zei de magiër toen. “Ik heb ervan gehoord, we zijn wel eens bij de poort geweest, maar komen er niet binnen.”
“Als jullie leraren kunnen leveren, zal dat geregeld worden,” zei ik, “maar toegang is alleen mogelijk voor degenen die daartoe bevoegd zijn.”
“Begrijpelijk. Ik zal in contact treden met mijn medemagiërs en ze dit voorleggen. Het probleem is echter dat we onze kennis nooit opschrijven, het kan gejat worden.”
“Geen probleem, onze leerlingen worden geacht om niet alles neer te schrijven,” zei Mandor.
We kwamen overeen dat er over een dag of drie mensen van hun bij de poort zouden zijn die mogelijk leraar wilden worden en dat er dan ook meteen onderhandeld zou worden over beloningen. Ook gaf hij aanwijzingen waar we andere kleuren magiërs konden vinden. Daarop namen we afscheid en doneerde ik ruim voldoende voor de verkregen informatie.

Buiten was het rustig. De paarden hielden veel afstand van elkaar, verder was er in de wijde omtrek niemand te bekennen.
We stegen weer op en reden naar de eerstvolgende stad, waar een rode magiër zou wonen, de stadsheer. Daar werden we tegengehouden bij de poort door een tweetal wachters.
“Het is niet toegestaan om met die beesten de stad binnen te gaan,” zei één van hen benauwd kijkend.
“Waarom niet?” vroeg Mandor koeltjes.
Meteen maakte zijn collega zich uit de voeten, de ander bleef dapper staan.
“Dat hoort niet, er zijn buiten de stad een paar stallen.”
“Mankeert er soms iets aan mijn paard?” vroeg Mandor dreigend.
“Het is gewoon niet fatsoenlijk…” De jongeman bibberde en ik zag een natte plek in zijn broek verschijnen. Mandor zag het ook en keek er laatdunkend naar. Ik kreeg een tikje medelijden met de knul en zei tegen Mandor dat we net zo goed de paarden buiten de stad konden stallen. Hij knikte even en reed toen achter me aan naar de stal. De stalhouder kwam naar buiten met een verschrikte blik.
“We zijn vol!” riep hij zodra we binnen gehoorsafstand waren.
“Onzin,” zei Mandor geërgerd. “Hou me niet voor de gek!”
“Nou eh… we kunnen dat beest van u niet stallen, alles wordt dan ziek!”
Mandor keek dreigend naar de man en stelde vervolgens bijna vriendelijk voor om het paard los te laten lopen. De man werd bleek, maar wilde niet toegeven.
“Dat kan best,” zei ik terwijl ik van Boudicca afsteeg en haar even over haar flanken aaide. “Onze dieren zijn gewend om los te lopen en voor zichzelf te zorgen. De weide hier is daar uitstekend geschikt voor.”
De man werd doodsbleek en slikte. Hij leek toen pas in de gaten te hebben dat het niet alleen om een tweetal paarden ging, misschien ook wel omdat Fenris naast me was komen staan met opgetrokken lippen en de man boosaardig aankeek.
“Dat ding is geen paard,” zei hij toch nog, zijn stem een paar octaven hoger dan eerder, terwijl hij met een hoofdknik naar de demoon van Mandor wees. Deze steeg nu ook af.
“Ik kan erop rijden,” zei hij terwijl hij naar de man toe liep. “Dus het is een paard.”
De man deinsde naar achteren, zijn handen in afweer voor zich uitgestoken.
“Ik herinner me ineens dat er nog een plaats is,” zei hij haastig. “Uw rijdier zou in de schuur kunnen, apart. En voor dat van mevrouw kan ik nog wat plaats vrijmaken. Wat moeten ze eten?”
“Mijn paard hoeft niets,” zei Mandor terwijl hij zelf zijn paard naar het schuurtje leidde en hem daarin zette. “Hij heeft net gehad. Maar als hij onrustig wordt, gooi dan een aantal levende kippen naar binnen.”
Vervolgens hield de man zich bezig met een gedeelte van de stal leeg halen en kon ik Boudicca daar neer zetten. Ik roskamde haar en gaf haar volop te eten en te drinken. Daarna zei ik tegen de man dat hij niet voor haar hoefde te zorgen, dat was al gebeurd. En dat ik de valken in de omgeving liet jagen, tegelijkertijd zouden ze erop toezien dat er niets zou gebeuren met de paarden. Fenris zou ook in de buurt blijven, als deze hongerig zou blijken, zou hij ook tevreden zijn met een aantal levende kippen.
De man was helemaal niet blij, ook niet nadat ik hem een flink bedrag vooruit had betaald.
Ik liep naar Mandor die wat verveeld stond te wachten. Zijn gezicht verhelderde zodra hij me zag en begroette me met een uitgebreide zoen. Daarop gingen we gearmd opnieuw in de richting van het stadje alwaar we zonder problemen door werden gelaten door andere wachters dan eerder.

Het is geweldig om samen met mijn man door dit gebied te trekken, om samen magiërs te bezoeken en met ze te praten, om samen te kunnen eten en te overnachten, om gewoon samen te zijn. Het bijzondere is dat we samen bezig zijn aan de toekomst van de Toren van Twaalf Werelden, vooral omdat de opzet van de magiërsopleiding aldaar eigenlijk het begin vormde van onze relatie. Is het geen vreemd idee dat we indertijd, jaren geleden alweer, heel intensief enkele weken hebben samengewerkt om de leerlingen een goede basis te kunnen geven? Het is heel goed om na al die tijd van af en toe een terloopse betrokkenheid met de Toren, er weer eens intensief mee bezig te zijn.
We hebben een aantal magiërs gesproken nu en deze zijn bijzonder geïnteresseerd. Met allemaal hebben we dezelfde afspraak gemaakt, we zullen ze ontmoeten bij de poort, ze meenemen naar de Toren voor een rondleiding en uitleg en om de voorwaarden te kunnen bespreken.
Pas als alles goed geregeld is voor die toren - ik hoop er toch zelf nog wat lessen te kunnen geven, liefst wat meer op vaste basis zodat ik meer betrokken blijf - zullen we ons bezig gaan houden met de poorten.
Ik vraag me af hoe het met mijn vader is, van hem heb ik in lange tijd niets meer gehoord. Ik zal hem eens troeven. De laatste keer dat ik hem sprak zei hij het heel druk te hebben, hij zou me nog laten weten waarmee. Ik hoop dat alles goed met hem is.
Eigenlijk moet ik ook hoognodig weer eens bij mijn ouders op bezoek. Hmm, dat is misschien wel te combineren als we aan de slag gaan met de poort tussen Antioch en Amber. Ik zal het zo aan Mandor voorstellen, hij zou immers ook iets gaan doen aan de blokkades bij mijn moeder. Dat kan van belang zijn als ik naar Lorrayne op zoek ga.

No comments: